De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Japan in 1872.‘A beau mentir qui vient de loin,’ zegt een oud fransch spreekwoord, dat - als alle spreekwoorden - dikwerf gepast, maar ook menigmaal onjuist is. Wanneer wij somtijds juiste, maar ook dikwijls averechts verkeerde berichten omtrent Japan vermeld vinden, dan bewijst dit de waarheid onzer meening, doch met dit al is het te betreuren, dat daardoor dikwijls zeer valsche voorstellingen omtrent dit land ontstaan. Als wij dus bij het mededeelen van de hoofdgebeurtenissen in Japan, gedurende het jaar 1872, de belangstelling onzer lezers op nieuw vragen, mag wel de verzekering voorafgaan van de historische trouw, waarmee wij onze taak zullen volbrengen, en de hoop ons bemoedigen, dat het ons aan geen vertrouwen bij onze lezers ontbreken zal. Japan verkeert onwedersprekelijk in een hoogst merkwaardigen toestand; geen land ter wereld is in zulk een korten tijd, met zulk eene vervaarlijke snelheid door andere volkeren meêgesleept op den weg van het volkerenverkeer en van den vooruitgang. Wij hebben in onze vroegere schetsen getracht den toestand van dit land telkenmale zoo goed wij konden weêr te geven; doch het zou eene groote dwaling zijn, zoo iemand meende, het Japan, van heden gelijk te moeten achten aan het Japan van verleden jaar. De Regeering des lands heeft wederom in menig opzicht zoo diep ingegrepen in van oudsher heerschende gewoonten en wetten, dat wij ter liefde van de waarheid wel verplicht zijn ook het Japan van heden te schetsen. Jaren, ja eeuwen lang bleef Japan hetzelfde; zelfs tot kort voor 1868 was het nog volkomen gelijk aan het Nippon van Kaempfer en Thunberg. Doch hoe geheel anders is het thans! Geene maand, ja bijna geene week gaat voorbij, zonder dat men van deze of gene nieuwigheid hoort. Toen de Britsche Minister Sir Harry | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parkes, die door een langdurig verblijf en groote werkzaamheid volkomen bekend was met Japan, onlangs te Londen, in zijn rapport over den consulairen dienst in Japan, betoogde, dat er nog (engelsche) militaire troepen in Jedo noodig waren om de Legatie aldaar te beschermen tegen het gevaar, waaraan zij is blootgesteld, heeft Z. Exc. iets gezegd, wat de Minister stellig niet zou gesproken hebben, zoo hij geweten had, hoe zeer Japan gedurende de 18 maanden zijner afwezigheid veranderd is, en hoe zeer de Regeering des Mikado's, na de afschaffing van alle overblijfselen van het feodale stelsel, de rechten der vreemdelingen krachtig wil en kan handhaven. Het japansche zwaard, dat klassieke scherpe zwaard der Samoerai van vroeger, rast niet alleen in de scheede - het verroest bij de uitdragers en heeft plaats gemaakt voor de deftige parapluie, die thans onafscheidelijk den Samoerai volgt op zijne wegen. Dit weinige zij genoeg om den lezer de vrees te ontnemen voor herhalingen of ‘oud nieuws.’ Wij willen thans aanvangen met den staatkundigen toestand van Japan en achtereenvolgens eenige opmerkingen over den handel, de openbare werken en het onderwijs meêdeelen, om met eenige regelen over de Westerlingen in Japan te besluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Staatkundige toestand.Het groote afschaffingswerk der feodaliteit was in 1871 met goed gevolg volbracht. De vroegere landsheerlijke provinciën (Han) waren volkomen gelijk geworden aan de keizerlijke regeeringsdistricten (Ken); over het gansche land werden ambtenaren, benoemd, die onmiddellijk onder de bevelen van het Jedobestuur staan en eene nieuwe staatkundige indeeling van het Rijk was gevestigd. Het laatste jaar (72) is gekenmerkt door een krachtig optreden der Keizerlijke Regeering in het hervormen van Japan naar Westersche begrippen. Er bestaat bij haar eene groote begeerte de staatkundige en maatschappelijke verhoudingen geheel gelijk aan de Westersche te maken; zij heeft voor altijd met de traditie en met haren vroegeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ieermeester (China) gebroken. Voorwaarts! zoo snel mogelijk voorwaarts! is thans hare leus. Zoo zien wij in het afgeloopen jaar de eene proclamatie of wet de andere opvolgen, met het doel de manieren en gewoonten der Westerlingen zoo spoedig doenlijk door de bevolking te zien aannemen, en zoo verviel Japan in de fout van hare goede bedoelingen. De aloude gewoonten en manieren van het eigenlijk gezegde Volk kunnen door een Regeeringsbesluit maar niet zoo voetstoots verjaagd worden. In hare begeerte, in haar ongeduld om Japan in de rij der beschaafde Natiën van het Westen te zien opgenomen, ziet de Regeering voorbij dat het den Westerlingen eeuwen gekost heeft om op hun tegenwoordig standpunt te komen, en dat de nationale geest in Japan zich in éen jaar tijds niet kan laten omkeeren en in Westersche denkbeelden metamorphoseeren. Behoudens deze bruisende drift in het navolgen, werd veel goeds in het afgeloopen jaar tot stand gebracht. Het ministeriëel kabinet werd min of meer naar Westersch model vervormd; eene adviseerende Vergadering (wel eens verkeerdelijk parlement genaamd) van hooggeplaatste mannen benoemd en de opperste uitvoerende macht aan de Dayôkwan (Raad van State) toegekend. Wel is waar is de Mikado het hoofd van al het uitvoerend gezag, doch de Dayôkwan maakt alle belangrijke wetten namens zijne majesteit openbaar. De regeeringsvorm is dus een soort van theocratie gebleven. Van eene eigenlijke constitutie kan geen sprake zrjn, daar het Volk volstrekt geen stem heeft in de verkiezingen van de Lands-bestuurders. Z.M. de keizer benoemt en ontslaat allen zonder onderscheid. Het gezantschap, in December 71 uit Japan vertrokken, ondervond in Amerika eene hartelijke ontvangst en slaagde in zijne plannen. Z.M. de keizer maakte voor de eerste maal in de geschiedenis van Japan een officiëele reis naar het Zuiden des Lands, vergezeld van een eskader van acht stoomschepen. De spoorweg tusschen Jedo en Jokohama werd op plechtige wijze door Z.M. ingewijd en andere spoorbanen werden ontworpen en in aanleg gebracht. De telegraaf tusschen Jedo en Nagasaki, in aansluiting met alle lijnen der wereld, werd voltooid en in werking gesteld. De brievenposterij werd meer ontwikkeld en beter geregeld. Het Boeddhisme werd gekortwiekt en eene eenvoudige ‘staatkundige zedeleer’ daarvoor in de plaats gesteld. Het leger werd geheel op Westersche (Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche) wijze ingericht, gekleed en geoefend. De keizerlijke marine werd naar Europeesche (gemengd Engelsche en Russische) wijze bewapend, bemand en bestuurd. Afzonderlijke rechtbanken, afgescheiden van de gemeentebesturen, aan wie vroeger de rechtsmacht was opgedragen, werden gevestigd. De Westersche jaar-, maand- en dagverdeelingen werden aangenomen en een nieuwe kalender vastgesteld. Reusachtige plannen (op papier) omtrent het onderwijs, havenwerken en andere tallooze verbeteringen meer werden ontworpen. Er is dus weder vrij wat tot stand gebracht, sedert wij ons laatste bericht over Japan openbaar maakten. Toch moet men uit deze teekenen van vooruitgang niet opmaken, dat er in den geest van het Japansche volk eene geheele omkeering heeft plaats gegrepen. Wel is waar zijn de denkbeelden der bevolking in de open havens sedert de omwenteling van 1868 belangrijk gewijzigd, doch in het binnenland is het volk bijna hetzelfde gebleven wat het van oudsher was; het begrijpt weinig of niets van de tallooze veranderingen die door de Regeering gemaakt zijn. De beweging op den weg des vooruitgangs in Japan is hoofdzakelijk het gevolg van de veranderde gevoelens dier weinige, meer verlichte Japanners, welke of Westersche landen bezocht hebben, of door veelvuldige aanraking met de Westerlingen en eenige kennis van Westersche talen ‘geëuropeïzeerd’ zijn. Aan het onderwijs, vooral het lager volksonderwijs, aan de opbeuring van het volk uit den toestand dier goedhartige en tevredene onwetendheid is weinig, veel te weinig gedaan. De Regeering gaat snel voorwaarts, doch slaat te weinig acht op den grondslag van alle beschaving, namelijk de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van het individu. Zóo is in 't algemeen de toestand van Japan in 1872. Hoe zal het in de volgende jaren gaan? Zal het volk door dien chaos van verbeteringen spoedig in kennis en beschaving gelijk gemaakt worden aan de beschaafde Westersche natiën? Wij betwijfelen het en zien alleen in opvoeding en onderwijs, gedurende eene lange reeks van jaren aan de bevolking ten beste gegeven, de onmisbare voorwaarden om in dit schoone land ook de schoone voortbrengselen van wetenschap, kunst en beschaving allerwege onder den volke verspreid te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laat ons thans met de belangrijkste gebeurtenissen meer in bijzonderheden kennis maken. Voor de eerste maal in de historie van Japan werd bij gelegenheid van het japansch nieuwjaar receptie gehouden aan het hof des Mikado's. Het corps diplomatique werd op gelijke wijze ontvangen als zulks aan europeesche hoven gebruikelijk is. De Italiaansche minister-resident in Japan, Comte Fé d'Astiani, doyen van het corps diplomatique, hield in de fransche taal eene rede van gelukwensching, waarop Z.M. in de japansche taal antwoordde. Het keizerlijk paleis was kort te voren op europeesche wijze met kostbare meubelen gestoffeerd, die te San Ifrancisco vervaardigd en met tal van keizerlijke wapenschilden en emblemata versierd waren. Hoezeer bijna alles aan het hof des Mikado's naar nWestersche wijze veranderd wordt, toch schijnt de regeering hierin japansch te blijven, dat zij bij haar gevoelen omtrent de goddelijke afstamming van Z.M. blijft volharden. Dit blijkt althans uit de volgende gebeurtenis, die in den aanvang van Januari '72 plaats greep. Er werd bevel gegeven dat het groote feest van Dai-ziô-jé, dat sedert overoude tijden eenmaal bij de troonsbestijging van elken nieuwen Mikado gevierd werd, door het gansche land zou plaats hebben. Alle gouvernementsambtenaren, zoowel de japansche als Westersclie, zouden op kosten des Keizers onthaald worden. Daar evenwel de meeste beambten en voornamelijk de Westerlingen geheel onbekend waren met de bedoeling van dit zoo roemrijk feest, zoo maakte de keizerlijke Regeering de volgende uitlegging daarvan openbaar: Instelling van het feest van Dai-ziô-jé. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit den liemel op de aarde zou komen, schonk zijne- grootmoeder (Ten-syô-dai-zin) hem een rijstaar en zeide: Mijn zoon neem dit! (en op Japan wijzende): Zie hier het Land, dat Gij zult regeeren’! De consuls der vreemde mogendheden in de open havens werden ook uitgenoodigd aan dit feest deel te nemen, hetgeen allen gereedelijk deden. En zoo werden we allen door Z.M. op kostelijke wijze onthaald en plengden wij den beker ter eere van Ten-syô-dai-zin.
Een tweede bewijs dat men de oude historische overleveringen toch niet geheel loslaat - iets wat wij ten hoogste toejuichen - ligt in de onlangs (in Dec.) plaats gehad hebbende kalenderverandering. Volgens order van Dayôkwan moet voortaan de troonsbestijging van den eersten Mikado Zin-Moe als uitgangspunt aangenomen worden om de jaren te tellen, en moet men voortaan de in Europa gebruikelijke (Gregoriaansche) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maand- en dagverdeeling van het jaar bezigen. Het jaar 660 vóor de Christelijke jaartelling is als vast punt aangenomen. De 1e Januari 1873, welke naar de oude wijze zoude zijn samengevallen met den 3den dag der twaalfde maand van het 5e jaar Mei-ji, moest, ook de Japansche nieuwjaarsdag zijn en alzoo heeten de 1e dag der 1e maand van het jaar 2533 ná Zin-Moe-Tenno. Hieruit volgt, dat men 28 dagen heeft overgeslagen, ten einde met onze europeesche jaartelling in 't gelijk te komen. Het zal voortaan zeer gemakkelijk zijn japansche jaren en datums met de europeesche te vergelijken, daar men slechts 660 behoeft op te tellen om ons jaartal in het japansche, en 660 af te trekken, om de japansche jaren in europeesche over te brengen. De datums zijn voortaan gelijk aan de onze. Deze kalenderverandering is inderdaad zeer nuttig en wenschelijk, omdat de vroegere japansche maandverdeeling dikwerf aanzienlijke verschillen leverde in den zonnestand; hieraan was een groot nadeel voor den landbouw verbonden, daar de boeren zich met zaaien, oogsten, enz. aan de maanden (en niet aan den zonnestand) vasthielden. De Regeering heeft evenwel een veel te korten tijd aan hare onderdanen gelaten, om hunne zaken naar deze nieuwe jaartelling te regelen. Het besluit van. Dayôkwan werd eerst in December uitgevaardigd. Niet zonder reden waren vele Japanners tegen deze plotselinge verandering gestemd. Het is namelijk de gewoonte in Japan om op oudejaarsavond alle rekeningen en loopende zaken te vereffenen, en daar de Regeering dezen dag vier weken vervroegd had, werden vele kooplieden daardoor in ongelegenheid gebracht. Tot juist begrip van deze kalenderverandering mogen de volgende chronologische bijzonderheden dienen. De japansche chronologie wordt verdeeld in drie groote tijdperken. De 1e periode omvat de zuiver mythologische tijden en begint nog vóor de schepping der wereld, meer dan honderd duizend millioenen jaren vóor onze jaartelling. De 2e periode vormt als het ware den band, die de rein mythologische met de historische tijden verbindt. De 3e periode eindelijk omvat het historisch gedeelte en begint met de troonsbestijging van den eersten Mikado Zin-Moe, in het jaar 660 voor Chr. Na de schepping van hemel en aardeGa naar voetnoot1 werd uit de aanraking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den hemel en de aarde de eerste der zeven groote hemelgeesten (Ama-no Kami) geboren. Deze heette Koeni-toko-tatsi-no Mikoto, dat is: ‘de verheven Geest, die van den beginne af bestaan heeft’. Op dezen geest volgden de zes andere hemelsche geesten. Deze zes regeerden te zamen 82½ millioenen jaren. I-za-nagi sluit deze reeks der hemelgeesten en bracht door een vleeschelijk huwelijk met I-za-nami den eersten grooten aardschen geest voort, te weten: de godin Ten-syô-dai-zïn. Met deze zongodin neemt het 2e tijdperk der vijf aardsche geesten een aanvang. De vijf aardsche geesten (Tsoetsie-no Kami) regeerden te zamen 2,333,934 jaren. De laatste, Oekaya-foeki-avasésoe-no Mikoto had vier zonen, van welke Ivaré-bikono Mikoto den titel van Mikado: ‘meest verhevene der menschen’ verkreeg. Deze was de eerste Keizer van Japan, en is in de geschiedenis bekend onder den naam van Zin-Moe. Met Zin-Moe, den stamvader van het tegenwoordig keizerlijk geslacht, neemt het 3e tijdperk of de historische periode een aanvang. Alle latere schrijvers zijn het eens, dat dit tijdvak met de troonsbestijging van Zin-Moe in het jaar 660 voor Chr. een aanvang neemt. De japansche Regeering heeft thans dit tijdstip als uitgangspunt der nieuwe jaartelling aangenomen. Behalve deze jaartelling als de voortaan gebruikelijke, is echter voor bijzondere gelegenheden de zoogenaamde Nen-gô of keizers-kalender gebleven. De japansche keizers, sedert Ko-tok Tenno (645 ná Chr.), zijn namelijk gewoon om, in navolging der chineesche keizers, afzonderlijke namen te geven aan de tijdvakken hunner Regeering. Zoo is het jaar 2533 ná Zin-Moe (1873) gelijk aan het zesde jaar Mei-ji. De tegenwoordige keizer heeft het woord Mei-ji (jaartelling van de wet) tot spreuk gekozen. Deze wijze van jaren tellen is natuurlijk zeer omslachtig. Om nen-gô-jaren in onze jaren over te brengen en omgekeerd, wordt eene nauwkeurige lijst vereischt van alle ‘epitheta’ door vroegere keizers aan hunne respectieve regeeringstijdvakken gegeven, alsmede eene opgave van den duur der regeering van elken MikadoGa naar voetnoot1. De zestigjarige tijdcirkel, welke onder het gewone volk gebruikelijk was om jaren te tellen, zal thans buiten gebruik gesteld worden. Deze tijdrekening is eigenlijk van Chineeschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorsprong en begint met het jaar 2637 vóot Chr. (het 61e jaar van de regeering des Chineeschen keizers Hoanh-ti). Zoo is b.v. het 1e jaar van den 44n cirkel gelijk aan het jaar 57 vóor Chr. en het 1e jaar van den 76n cirkel gelijk aan het jaar 1864 ná Chr. Bijgevolg hebben wij in 1873 het 9e jaar van den 76n cirkel. In overeenstemming met de kalenderverandering moesten de vroegere maanden plaats maken voor de Westersche maanden. De Japansche maand werd vroeger gerekend van de eene nieuwe maan tot de volgende; alzoo een synodische maand. Een gewoon jaar had vroeger 356 dagen, verdeeld in twaalf synodische maanden van 29 dagen 12 uren 44 min., of juister gezegd in 5 maanden van 29 en 7 maanden van 30 dagen. Om nu zooveel mogelijk met den jaarlijkschen omloop der aarde om de zon gelijk te blijven, voegden de Japanners om de drie jaren eene dertiende maand van 30 dagen bij het jaar van 355 dagen, waardoor dit schrikkeljaar 385 dagen duurde. De gemiddelde lengte van het jaar werd daardoor op 365 dagen teruggebracht. Het aantal officiëele feestdagen (matsoeri's) is bij de wet verminderd en de verdeeling eenigszins gewijzigd. De Regeering heeft den Zondag als algemeene rustdag aangenomen en bepaald, dat de werklieden, ambtenaren enz. de zes overige dagen der week als werkdagen moeten beschouwen, onverschillig of het op een of meer dier dagen al dan niet regent. Het was vroeger namelijk gewoonte op regenachtige dagen niet te arbeiden; deze gewoonte is thans afgeschaft.
Den 20n Juni verliet Z.M. het keizerlijk kasteel te Jedo om met het eskader, bestaande uit de gepantserde korvet Rujokan. (vlagschip), den kanonneerboot Teibokan I, de korvetten met stoomvermogen Nitsiu-kan, Mosun-kan, Yuko-kan, Teibokan II, Ujokan en Kasugo-kan, den voorgenomen tocht naar het Zuiden des Lands te ondernemen. Het eskader stoomde eerst naar Toba in de prov. Shima, daar Z.M. van hier uit de tempels Riô-Dayin-Gû in de provincie Isé wenschte te bezoeken; vervolgens stevende men naar het eilandje Oösima, aan de zuidelijke punt der prov. Ki-Siu, van daar naar Osaka en Fushimi. In laatstgenoemde plaats bezocht Z.M. het graf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijns vaders, wijlen keizer Kômei. De reis werd naar de havens van Hiogo, Tadotsu in de prov. Sanuki (eiland Sikok'f) voortgezet. Vervolgens liep de tocht door de binnenzee langs het eiland Hirmésima door straat van der Capellen (straat Simoneseki) naar Nagasaki, van daar naar Kumamotto, de hoofdstad en vroeger prinselijke zetel der prov. Higo, en ten slotte naar Kagosima, hoofdstad en vroegere zetel des vorsten van Satsuma. Op den terugtocht bezocht Z.M. de heete baden te Atami in de prov. Idzu en keerde de keizer over Jokohama per spoor naar Jedo terug. Te Osaka bezichtigde Z.M. de Rijksmunt, de geneeskundige school en het hospitaal, de natuur- en scheikundige school, het kasteel en eenige andere merkwaardigheden meer. In Kioto bezocht Z.M. niet alleen de beroemde tempels aan zijne voorvaderen gewijd, maar ook de aldaar gevestigde taalscholen met europeesche meesters. De europeesche onderwijzers werden op zeer bemoedigende en hoffelijke wijze door Z.M. toegesproken. Den 19den Juli 's nam. 4½ uur kondigde het geschut der strandbatterij te Nagasaki aan, dat het eskader in het gezicht was. Kort daarop volgde, een oorverdoovend kanongebulder door de Russische en Amerikaansche oorlogschepen in de haven, terwijl het japansche eskader bij het binnenstoomen der baai en de strandbatterij alle huizen in de stad en het vreemdelingenkwartier deden dreunen van hunne vervaarlijke schoten. In den omtrek der landingsplaats - bij de aloude mosseltrap - en in de straten, door welke Z.M. zou passeeren, had zich eene overgroote menigte nieuwsgierigen verzameld. De Regeering had namelijk kort te voren openbaar gemaakt, dat een ieder vrijelijk den souverein mocht aanschouwen en dat de gewoonte om te knielen als Z.M. voorbijgaat voor goed was afgeschaft. Men behoefde slechts het hoofd eerbiedig te buigen en de handen voor op de dijen te plaatsen. Geen wonder dat dus duizenden op de been waren om een enkelen blik van den geheiligden vorst op te vangen. Geheel anders dan in europeesche landen, waar levendige toejuichingen der menigte de komst des vorsten vergezellen, heerschte hier op 't oogenblik der landing eene eerbiedige en diepe stilte. Geen kreet, geen zuchtje zelfs werd vernomen; dit zou, naar de begrippen des japanschen volks, strijdig geweest zijn met den eerbied voor den vorst. Toen Z.M. gekleed in een soort van (franschen) maarschalksuniform met volgestikte gouden borst, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te paard de straten doorreed, aan beide zijden vergezeld van hooge staatsdienaren in gelijksoortige uniformen uitgedost, met marine-steken op het hoofd en met degens gewapend, boog zich het meerendeel der Japanners in de diepste stilte ter aarde. Men kon de oude gewoonte niet nalaten, al had de Regeering het onnoodige daarvan openbaar gemaakt. Z.M. werd voorafgegaan door een heraut die de keizerlijke vlag met het Chrysanthemum-wapen droeg. Op den volgenden dag was gansch Nagasaki, zoowel het vreemdelingenkwartier als de japansche stad, in feesttooi gehuld. Des avonds had een der schitterendste illuminatiën plaats, die wij ooit zagen. De talrijke schepen in de baai, het vreemdelingenkwartier Oöra, ons goed oud Desima, de japansche stad: het was alles een zee van licht; overal waar men zich wendde waren tallooze menschen in vroolijkheid bijéén. En inderdaad het mocht een merkwaardige dag genoemd worden. Nog nooit in de geschiedenis van Japan zag Nagasaki den keizer in haar midden. Daar waar vijftien jaren geleden nog strenge verbodsbepalingen bestonden tegen het vrije verkeer met de bewoners van Desima, zag men thans de vreemdelingen in edele harmonie met de inboorlingen wedijveren om aan deze merkwaardige gebeurtenis allen mogelijken luister bij te zetten. Te Nagasaki bezocht Z.M. het gouvernementsgebouw, de stoomfactorij te Akuanoera, vroeger door den nederlandschen werktuigkundige Hardes gesticht, doch thans geheel onder japansch bestuur, zonder eenige hulp van vreemdelingen, alsmede de sleephelling, thans onder directie van twee Engelschen. De buitengewone hitte verhinderde de inspectie van eenige andere merkwaardigheden der plaats, welke op het programma stonden, zooals het kantoor der Great Northern Telegraph Company, het gouvernementsgebouw in het vreemdelingenkwartier, de taalschool en de natuur- en geneeskundige school. Daar het bezoek van Jokohama niet in het oorspronkelijk plan lag, wenschte Z.M. aldaar een streng incognito te bewaren, waardoor aldaar geene feestelijkheden plaats hadden. In Kumamotto, de hoofdstad der voormalige provincie Higo, bleef Z.M. twee dagen en in Kagosima tien dagen. In de baai van Kagosima werd een spiegelgevecht door de vloot gehouden, terwijl een stierengevecht en jacht op wilde zwijnen tot de uitspanningen der volgende dagen behoorden. Overal ontmoette Z.M. een vreedzamen, kalmen geest on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der de bevolking. In Kagosima had evenwel een onverwacht voorval plaats. De broeder des voormaligen prinsen van Satsuma, Shirnadzoe SaboeroGa naar voetnoot1, eene welbekende figuur in de hedendaagsche geschiedenis van Japan, richtte een openlijk schrijven tot Z.M., hetwelk niet zonder merkwaardige beteekenïs is. Shimadzoe Saboero is een dier klassieke japansche edellieden met sterk uitgedrukte chineesche denkwijzen, welke met zekere minachting op de westerlingen neêrzien en den nieuwen staat van zaken in Japan betreuren. Wij deelden verleden jaar mede, hoe Z.M. door tusschenkomst van den heer Iwakoera getracht heeft, dezen invloedrijken vorst gunstig voor de tegenwoordige Regeering te stemmen. Deze zending heeft niet geheel aan de verwachtingen beantwoord, zooals uit den open brief duidelijk blijkt. Shimadzoe Saboero bleef in Kagosima wonen en verkoos liever geen werkzaam aandeel te nemen aan de tegenwoordige staatkunde van Japan. De open brief van Shimadzoe bevat ongetwijfeld veel wat ernstige overweging verdient; het ware zeer te wenschen dat de keizerlijke Regeering aan menige juiste opmerking van den grijzen Satsumavorst hare aandacht wilde schenken. De lezer oordeele zelf uit den brief, dien wij hier laten volgen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De voorname Studiën van den meest Verhevene.’Deze zijn: De vestiging van nationale grondbeginselen en de strenge uitvoering der wetten. Het vaststellen eener alge meene kleederdracht. De hervorming van het onderwijs. De zorgvuldige ontwikkeling en keuze van het menschelijk talent. De nauwgezette regeling der betrekkingen, welke Japan met de vreemdelingen heeft aangeknoopt en eene nauwkeurige onder scheiding tusschen de rechten des Japanners en des Vreemdelings. Het aanwakkeren van den militairen geest en de hervorming der legerwetten. Eene juiste onderscheiding van de rechten der Edelen en het gewone Volk. De verbanning van al wat gemeen is, de opprijsstelling der deugd, de verachting van valsche kunsten en het eeren der waarheid. Strenge maat regelen tegen losbandigheid en scherpe afscheiding tusschen de beide seksen. Het recht van iedereen om zich tot zijn souve- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rein te wenden. Nauwgezette rechtsbedeeling en eerlijke toepassing van belooningen en straffen. Vermindering der taken en verlichting der belastingen. Nauwgezette berekening der Rijks-inkomsten en uitgaven. Deze zijn in de hoofdzaak de meeningen, sedert vele jaren door Uwer Majesteit's dienaar voorgestaan. Uw dienaar had vier jaren geleden (1869), toen hij een kort bezoek aan de Hofstad (Jedo) bracht, reeds het voornemen opgevat deze zijne meeningen aan Uwer Majesteit's oordeel te onderwerpen, doch daar hij in die dagen geene geschikte gelegenheid vond zijn voornemen ten uitvoer te brengen en evenmin begunstigd werd met Uwer Majesteits genadige ondervraging, zoo was hij verplicht te zwijgen, doch thans is hij, bij gelegenheid van Uwer Majesteit's reis, gelukkig genoeg geweest het Hemelsche Gelaat te vereeren en kan hij zich niet langer weêrhouden zijne onbeduidende gevoelens te openbaren. Hij mag in dit gewichtig oogenblik niet langer stilzitten en de gebeurtenissen in ons Land met onverschilligheid aanzien. Ofschoon overtuigd, dat Uwe Majesteit uws dienaars verouderde en onwetende gevoelens niet zal kunnen aannemen, zoo gevoelt hij dat er misschien nimmer weer eene geschikte gelegenheid zal zijn die te openbaren; en daarom wenschte uw dienaar thans deze korte mededeeling te doen. Hij vraagt nederig verschooning voor zijne stoutmoedigheid. Doch zeker is het, dat het geluk van ons Land, bij het tegenwoordig stelsel van Uwer Majesteit's regeering, bij den dag vermindert. Het Keizerlijk Geslacht zelfs, dat eeuwig zou moeten duren, loopt gevaar van in de ondeugd te vervallen: Republiek geheeten. Uw dienaar kan zoo klaar als in een spiegel zien, dat Groot Japan eenmaal afhankelijk zal worden van de Westersche barbaren. Hij kan slechts zuchten en weenen. Uw dienaar HisamitsoeGa naar voetnoot1 wacht elke straf af voor zijne stontmoedigheid en zijn gebrek aan eerbied. ‘Eerbiedig aangeboden met ware vrees, ootmoed en ontzag. 7e maand (Aug.) 1872. Jiusammi Hisamitsoe.’
Nadat de Regeering in de voorgaande jaren zoo krachtig is opgetreden in de afschaffing der feodaliteit, had men mogen verwachten dat er in het afgeloopen jaar even krachtig zou gearbeid zijn aan de zoo noodige organieke verbeteringen op het gebied van onderwijs, rechtsbedeeling, belastingen, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergeleken met de vorige jaren is echter het laatste jaar tamelijk onvruchtbaar geweest. Er werd te veel gedaan in kleine, onbeduidende, uitwendige hervormingen en te weinig verricht voor den wezenlijken vooruitgang van het volk. Shimadzoe heeft volkomen gelijk als hij aanprijst: de hervorming van het onderwijs, de ontwikkeling van 't menschelijk talent, de op prijsstelling der deugd, de verachting van valsche kunsten, het eeren der waarheid, nauwgezette rechtsbedeeling, vermindering der belastingen en nauwkeurige regeling der uitgaven en inkomsten. Aan deze hoofdzaken is weinig of niets gedaan, in weerwil dat het een jaar was van voorspoed en van binnenzoowel als buitenlandschen vrede. Overgroot is het aantal hervormingen van ondergeschikten aard. Zoo heeft de Regeering last gegeven, dat het gelijktijdig gebruik van badhuizen voor mannen en vrouwen door de plaatselijke autoriteiten verboden zou worden. Ook mogen voortaan geene onkuische boeken en dito snuisterijën meer in 't openbaar verkocht worden en mag niemand ongekleed of half gekleed zich op de straten of in het opene deel zijner woning vertoonen. De oude bepalingen omtrent de zoogenoemde theehuizen zijn zoodanig gewijzigd, dat het voortaan streng verboden is meisjes bij contract te noodzaken als geïsha's (zangeressen) of djooro's (courtisanes) te fungeeren. Alle meisjes of vrouwen zijn volkomen vrij om zich al dan niet in deze theehuizen te laten opnemen. Indien eene vrouw vrijwillig geïsha of djooro wil worden, zal zij een pas van het gouvernement moeten verzoeken, tegen betaling van 3 dollars (c. ƒ 7.80) per maand. Het besluit waarbij deze veranderingen werden ingevoerd, luidt aldus: Daar het onrecht is en tegen de grondbeginselen der maatschappelijke verhoudingen, om menschenhandel te drijven of wel menschen tegen hun zin in absolute onderwerping aan hun meester te houden, om 't even of dit voor een zeker aantal jaren of voor het geheele leven is, zoo is deze zaak reeds sedert oude tijden streng verboden geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 jaren gaan. Indien beide partijen het verlangen, mag deze termijn verlengd worden. Gewone bedienden zullen bij het jaar gehuurd worden; indien de bediende langer wenscht te blijven, zal de overeenkomst vernieuwd kunnen worden. Alle publieke vrouwen, zang- en dans-meisjes, enz., die voor een zeker aantal jaren verbonden waren, worden onmiddellijk in het genot hunner volle vrijheid gesteld, terwijl de Regeermg aan geene klachten omtrent aan deze personen geleende geldsommen enz., zal gehoor geven. De billijkheid van dezen maatregel vereischt geen betoog. Evenwel moet men zich niet voorstellen, dat de vroegere toestand der theehuizen zooveel slechter was dan die, welke in Europeesche inrichtingen van dien aard gevonden wordt. Het tegendeel is waar. De djoroja's (theehuizen) en de japansche djooro's staan en stonden op verre na niet op zulk een laag zedelijk peil als dit in europeesche landen het geval is. Alle schrijvers over Japan, welke min of meer over deze zaak uitgeweid en het gehalte dezer inrichtingen beschreven hebben, zijn deze meening toegedaan. Verder heeft het gouvernement in zijn vaderlijke zorg aanbevolen voortaan geen gebruik meer te maken van de dikke vloermatten, welke sedert overoude tijden in Japan gebruikt worden. Als reden hiervoor wordt opgegeven, dat de matten de luiheid al te zeer in de hand werken. Aan de gouvernements-beambten in de open havens is gelast zich naar europeesche wijze te kleeden en te schoeien; dikke matten zijn in alle gouvernementsgebouwen verboden en tafels en stoelen daarvoor in de plaats gesteld. Voor alle mannelijke onderdanen van Z.M. den Mikado is het verplichtend gemaakt het hoofdhaar naar europeesche wijze te kappen of alleen samen te binden; het van ouds gebruikelijke scheren van het bovenste gedeelte der kruin is streng verboden. Namens de Regeering is ook aan de vrouwen aanbevolen voortaan zich zelve te kappen en niet meer van de vroeger zoo onmisbare kapsters gebruik te maken. Men beweert dat de vrouwen te veel tijd aan hare kapsels besteedden. Op zulk eene schrikbarende wijze volgde in den allerlaatsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd het eene regeeringsbesluit het andere op. Het zal nu de vraag zijn of dit zoo zal kunnen voortgaan, zonder dat de bevolking zich verzet tegen dat inbreuk maken op haré persoonlijke vrijheid in zaken van zulk een ondergeschikt belang. Het is wel verklaarbaar dat de meer verlichte Japanners hunne staatkundige en maatschappelijke verhoudingen aan de westersche verlangen gelijk te maken, doch het eigenlijk gezegde volk in Japan is voor eene zoo snelle invoering van al die nieuwigheden nog geenszins rijp. De driftige, menigmalen weinig doordachte navolging van Europa bewijst de gebrekkige en oppervlakkige kennis van de geschiedenis der beschaving bij de regeeringspersonen. Er heerscht te veel schijnvertoon in Japans, te veel liefde voor uiterlijk vernis, te groote begeerte om in de oogen van Europa te schitteren en te weinig gezindheid voor hetgeen degelijk is als het niet onmiddellijk indruk maakt. Het gouvernement wil de tekortkomingen van eene jeugd, in afzondering en zelftevredenheid doorgebracht, in een enkel oogenblik herstellen, en is er te weinig van doordrongen, dat Japan onmogelijk denzelfden weg als de europeesche natiën kan gaan, wanneer het de fundamenteele kennis en de werkzaamheid voorbijziet, die de kracht van den Westerling uitmaken. Door zich voortdurend te mengen in gewoonten van het dadagelijksche leven, wijzen van kleederdracht, haarkappen, groeten, enz., vreezen wij dat de Regeering den verkeerden weg opgaat en hare macht verspilt in plaats van die aan te wenden voor duizenderlei andere, meer gewichtige zaken.
Een der belangrijkste staatkundige gebeurtenissen was het bezoek van een gezantschap der Lioe-Kioe eilanden aan Z.M. den Mikado. De Shotai (koning) dezer eilanden was vroeger min of meer schatplichtig aan den vorst van Satsuma. Sedert de nieuwe staat van zaken in Japan gevestigd is, kon deze verhouding van Satsuma tot de Lioe-Kioe eilanden niet langer voortduren en werd dientengevolge tot eene nieuwe overeenkomst met de keizerlijke Regeering te Jedo besloten. Tot dit doel kwam een gezantschap van drie hooggeplaatste Lioe-Kioeanen aan het hof des Mikado's, hetwelk hen met de meeste eerbewijzen ontving. De Regeeringscourant (Dayôkwan Nisshi) gaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verslag van de ontmoeting der gezanten met den keizer, hetwelk wij belangrijk genoeg achten om het onzen lezers mede te deelen: ‘Bij de ontvangst der Gezanten was Z.M. op den keizerlijken troon gezeten; de eerste minister van Staat, Sanjio Udaijin, stond aan Zr. Ms. rechter- en de minister van buitenlandsche zaken aan Zr. Ms. linkerzijde. Ook de overige ministers en vice-ministers waren in de troonzaal aanwezig. De kamerheer geleidde den eersten gezant tot voor Zr. Ms. troon, de tweede en derde gezanten volgden. Daarna werden de namen der gezanten voorgelezen. De eerste gezant gaf vervolgens aan den kamerheer de brieven over van den Shotai (koning), alsmede de lijsten der geschenken door den Shotai aan den keizeir en de keizerin aangeboden. De kamerheer gaf een en ander aan Zijne Majesteit over. - De brieven waren van den volgenden inhoud: ‘Daarna volgt de brief aan de Keizerin: Gij, Sieraad, Keizerin in het keizerlijk paleis, gezellin der deugd van den meest Geëerden, Gij zijt de Moeder van het keizerrijk. Het land gaat dagelijks vooruit op den weg des vooruitgangs, zoodat de zwartharige menigte haar leven met vreugde geniet en in vrede voorwaarts streeft. Sho-Tai buigt zich in een hoek van de zee ootmoedig neder; hij heeft van het beroemde werk vernomen en is vervuld van blijdschap. Hij zendt den eersten gezant Shô-ken, den gezant Ko-ya-ko en den raadsheer Ko-I-chin om eerbiediglijk de plechtigheid van gelukwensching te vervullen en de schatting te geven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de producten dezer streek. Hij bidt ootmoedig om verlof, zich tot Uwe Majesteit te mogen wenden. ‘Lijst der geschenken aan Zijne Majesteit:
Aan de Keizerin:
‘De Mikado antwoordde hierop het volgende: Sedert vele jaren heeft (de koning van) Lioe-Kioe Satsuma gediend. In dezen tijd van geheele vernieuwing heeft hij ons een brief gezonden en de voortbrengselen van zijn land ons aangeboden. Zijne getrouwheid en oprechtheid zijn ongeëvenaard. Wij nemen deze geschenken met genoegen aan.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die het overluid voorlas en daarna aan den eersten gezant overhandigde. De keizer aan den koning der Lioe-Kioe Han: Vijf stukken Yamato brocade (goudgeborduurde zijde), Een paar geëmailleerde bloemvazen, Drie stukken wasdoek voor het bedekken van vloeren, nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De keizerin aan den koning der Lioe-Kioe Han:
‘Aan de echtgenoote van den koning der Lioe-Kioe Han:
‘De gezanten bogen bij de ontvangst der geschenken, terwijl het keizerlijk muziekkorps een muziekstuk uitvoerde. De kamerheer geleidde de gezanten naar een andere zaal, waar zij door den eersten minister van staat en de overige ministers ontvangen werden. De ministers wenschten de gezanten geluk met den goeden uitslag hunner zending, terwijl de kamerheer hun namens Zijne Majesteit eenige geschenken aanbood.’
Later deelde de Regeeringscourant de volgende nieuwe, besluiten omtrent de Lioe-Kioe Han mede: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan Sho-Tai, koning van den Lioe-Kioe Han.‘Dertigduizend Jen (c. ƒ 78000) worden u toegezonden ter circulatie in uwe Han.’ (Hier volgt een opgave der nieuwe muntstukken te zamen ad. 30000 Jen.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het ministerie van buitenlandsche zaken.‘Voortaan zullen eenige Rijks-beambten officiëel in de Lioe-Kioe Han werkzaam zijn.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het bestuur der Lioe-Kioe Han.‘Voortaan zullen de tractaten, door u met vreemde landen gesloten, tot het rechtsgebied van ons ministerie van buitenlandsche zaken gebracht worden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan Sho-Tai, koning der Lioe-Kioe Han.‘Het is besloten, dat gij voortaan zult gelijk staan met een ambtenaar van den eersten rang. Een jashiki (vorstelijke woning) wordt u geschonken in Mochinoki-Zaka te Tokiô (Jedo).’ Zooals uit de medegedeelde stukken en uit meerdere gesprekken, welke wij met ambtenaren hielden, bleek, beschouwt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
japansche Regeering de Lioe-Kioe eilanden als een japansche kolonie of beter gezegd: buitenlandshe bezitting. Met uitzondering van het recht om tractaten te sluiten met andere mogendheden, blijft het inwendig bestuur geheel aan den Sho-Tai overgelaten. De wetten door hem uit te vaardigen moeten echter de goedkeuring der japansche Regeermg bezitten. Het verbod op de invoering van het Christendom in de Lioe-Kioe eilanden zal streng gehandhaafd blijven.
De zoogenaamde Christenquaestie heeft in het afgeloopen jaar tot veel geschrijf aanleiding gegeven Vooral hebben de engelsche bladen, die in Japan verschijnen, ouder gewoonte alle zeilen bijgezet, om de Japanners over te halen de zendelingen en het Christelijk geloof vrijen toegang tot het binnenland te verleenen. Doch hierbij bleef het niet. Een zeker engelsch blad ontzag zich niet valsche berichten omtrent hernieuwde vervolgingen van japansche christenen uit te strooien. Dit valsche bericht omtrent ernstige, geloofsvervolgingen in Simabara, door de Nagasaki Grazette verspreid, werd door de Illustrated London News geïllustreerd weêrgegeven, en verspreidde zich toen als een loopend vuurtje door alle landen van Europa. Welnu, al wat over vervolgingen in Simabara geschreven is, is louter verzinsel. Er hebben geene vervolgingen plaats gehad, die ook onmogelijk plaats konden hebben, omdat in gansch Simabara geen enkele Japanner tot de Christenen behoort. De R.C. priesters te Nagasaki - de hoofdschuldigen in den uitvoer der Urakami-bewoners in het jaar 1870 - hebben hunne wandelingen nog niet tot Simabara durven uitstrekken, en bepalen zich meer tot de armoedigste bewoners van Nagasaki's voorsteden en dorpjes, zoo als Urakami, Ypongi, enz. Het eenige geval van officieele aankanting tegen het Christendom in het laatste jaar viel te Hakodadé voor. De gouverneur van Jezo, Kuroda geheeten, liet eenige weinige Japanners in hechtenis nemen, die door de russische zendelingen te Hakodadé bekeerd waren. De russische consul Olarovski teekende protest aan tegen de handeling van den gouverneur, voornamelijk omdat onder de gevangen genomen Japanners een zijner bedienden was. Kuroda werd kort daarop door de Jedo-regeering terug- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geroepen. In de (engelsche) dagbladen verscheen het eene artikel op het andere, om de ‘Christianity’ te verdedigen. Zoo verscheen onder anderen een ‘open brief aan den Mikado’, welke in de engelsche en japansche talen gedrukt en overal verspreid werd. De schrijver van dezen brief is onbekend. Sommigen meenen dat het een Japanner moet zijn, doch de inhoud deed ons vermoeden dat het veeleer het werk is van een of anderen zendeling, welke het stuk met behulp van een Japanner in 't japansch vertaald heeft. De toon die in het geschrift doorstraalt, is niet die eens Japanners. Wie de manieren dezer natie kent, zal met ons van gevoelen zijn, dat de Japanner allerminst jegens zijn vorst zulk een toon aanslaat. Daar deze open brief nog al eenige sensatie gemaakt heeft, zoo willen we dien hier laten volgen: ‘Ik wend mij eerbiedig tot Uwe Majesteit. Ik kwam van verre, na moeitevolle reizen te land en ter zee en ben gedurende mijn verblijf in Uwer Majesteits Rijk met de manieren en gewoonten in Japan bekend geworden. Ik deed de ervaring op dat Uwer Majesteits onderdanen niet tevreden zijn met liun vroeger laag standpunt, dat zij zich niet dwepend hechten aan oude gewoonten, vooruit willen gaan in het goede en het slechte willen verbeteren. Uwer Majesteits Regeering, vrijzinnig als zij is, geeft met verdraagzaamheid gehoor aan de voorstellen harer onderdanen. Geene zaak - zoo zij goed is - kan Uwe Majesteit te gering zijn. Gij hebt met onpartijdigheid landgenooten zoowel als vreemdelingen in uwen dienst genomen, als zij slechts in deze of gene zaak uitmunten. Zoo worden kennis en talent met elken dag meer en meer op prijs gesteld en bloeit het onderwijsGa naar voetnoot1. Iedereen heeft opgemerkt dat groot Nippon rneer en meer op Europa gaat gelijken en geen ander Aziatisch land gelijken tred met Japan kan houden. Ik zie met belangstelling de groote dingen tegemoet, die Japan in de toekomst zal volbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de instelling van de Shiu-gi-in (het zoogenoemd parlement of raadgevend lichaam in Jedo) noodig, omdat het volk meer en meer belang stelde in staatkundige aangelegenhedenGa naar voetnoot1. Departementen van burgerlijk en militair bestuur werden gevestigd en vreemdelingen verzocht onderwijs te geven in kunsten en wetenschappen. Zoodoende werd de natuurlijke aanleg der Japanners meer en meer ontwikkeld. In navolging der Westersche systemen van brievenposterij is men ook in Japan postkantoren gaan oprichten. Westersche werklieden en bouwkundigen werden aangesteld voor het bouwen van stoomschepen en de daarstelling van telegraphische gemeenschap. Er is geen geld gespaard om jongelieden in staat te stellen buitenslands te studeeren of hunne opvoeding te ontvangen. Het is aan Westersche kooplieden vergund, zonder strenge bewaking zich vrijelijk in Japan te vestigen. Al deze nieuwe bepalingen zijn het gevolg van het aannemen van Westersche begrippen en grondbeginselen. Dit alles kon alleen door Uwer Majesteits wijsheid en medewerking van het volk tot stand gebracht worden. Uw dienaar juicht deze veranderingen in hooge mate toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloof de eenige verderfelijke godsdienst is en daarom verboden moet worden. Indien dit zoo is, laat mij dan vragen, waarom Uwe Majesteit dezen godsdienst zoo bepaald verderfelijk acht? Men kan eene zaak alleen leeren kennen, na haar onderzocht en beproefd te hebben. Noemde Uwer Majesteits onderdanen in vroegere tijden alle vreemdelingen niet barbaren? Doch nadat men met deze volkeren in aanraking gekomen was, ontdekte men dat zij niet zoo barbaarsch waren; sedert is er ook geen sprake meer hen uit Japan te verdrijven. De Japanners waren aanvankelijk verwonderd over de kennis door de vreemde landen in hunne stoomschepen enz. tentoongesteld en hebben vervolgens het stelsel der vreemde natiën aangenomen. Zij waren verrast door het stoomwerktuig en den telegraaf; ook deze zijn nu in Japan algemeen in gebruik gekomen. Vele Japanners hebben de kleederdracht der vreemden aangenomen; zij beproefden de europeesche wijze van het haar te dragen en het aangenamer vindende dan de japansche manier, hebben vele, zoowel beambten als gewone lieden, de Europeërs nagevolgd. De Samoerai legden hunne zwaarden af, zoodat de voormalige tweesabeldragende klasse thans uiterlijk niet meer te onderscheiden is van hunne minderen in rang. Nadat men bevonden had, dat het voedsel der vreemden smakelijk was, ziet men thans overal vleesch op de japansche tafelsGa naar voetnoot1. De Japanners hebben aanvankelijk al deze zaken onderzocht en werden dus bij ervaring in staat gesteld datgene aan te nemen, wat zij goed voor hen achten. Doch al deze zaken zijn nog maar kleinigheden van Westersche verbeteringen. Iemand die den toestand aandachtig gadeslaat, begrijpt dat de Japanners even weinig van het ware geheim der europeesche superioriteit kennen, als de verwijderde provinciën Ko en Etsz in het oude China van elkanders zaken afwisten. Ter wille van Uwe Majesteit doet het mij leed te moeten zeggen dat de vreemdelingen hierover heimelijk glimlachen. Weet Uwe Majesteit wat het geheim is van de weelde en de macht der westersche mogendheden? Dit ligt in het aantal welwillende en brave menschen onder hen. En hiervan is de godsdienst, die geloof, hoop en liefde leert, de eigenlijke oorzaak. De godsdienst is de reden van het goede beheer en van de deugden der vreemdelingen. De industrie, de volharding, de kennis in hunne kunsten, uitvindingen en werktuigen tentoongespreid, hebben alle hun oorzaak in het geloof, de hoop en de liefde van hunnen godsdienst. Wij kunnen in het algerneen zeggen dat de toestand der westersche landen de vrucht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is van hunnen godsdienst, terwijl de godsdienst zelf de wortel is, waaruit hun voorspoed voortkomt. Nu willen Uwer Majesteits onderdanen de vruchten genieten en deze overnemen. Doch dit is belachelijker dan het kluchtige nabootsen der apen, zoolang men de oorzaak van den voorspoed der westersche natien blijft verwerpen. Als het hart en de gezindheid slecht zijn, zullen de woorden en het gedrag evenzeer verkeerd wezen; als de wortel eens booms slecht is, moeten ook de vruchten slecht zijn. Oordeelt Uwe Majesteit dat de westersche godsdienst slecht is? Dan moeten ook de westersche volkeren zelve slecht wezen. En als deze Natiën verdorven zijn, dan moeten ook hunne brave en meegaande onderdanen slechte menschen wezen en dan moeten ook hunne wondervolle kunsten en uitvindingen van eene kwade natuur zijn. In dat geval zijn ook de nieuwe wetten slecht, die Uwe Majesteit in Japan heeft uitgevaardigd. De onderwijzers, die aan japansche scholen vreemde talen en wetenschappen onderwijzen, zijn dan ook slechte menschen. De kooplieden van vreemde landen, die in Japan handel drijven, zijn dan verdorven handelaars. De telegrafen, stoomschepen, stoomwerktuigen, enz., zijn niets dan slechte zaken. Waarom gebiedt Uwe Majesteit niet dat zij alle zullen vernietigd worden, dat de slechte leermeesters zullen weggejaagd, de verdorven kooplieden zullen ter dood gebracht en de slechte wetten dadelijk zullen afgeschaft worden? En er is meer: Waarom gelast Uwe Majesteit niet dat de kleeding, het voedsel, het kapsel, enz. der vreemdelingen verbannen moeten worden? Dat de zwaarden niet mogen worden afgelegd en andere gewoonten van vreemde landen niet aangenomen mogen worden? Het is eene onmogelijkheid, dat menschen goed kunnen zijn, als hun godsdienst slecht is, en indien een volk verdorven is moet hun land natuurlijk ook zoo zijn. Hoe kunnen wij het dan verklaren, dat Uwer Majesteits schitterend rijk vriendschappelijken omgang heeft met verdorven Natiën en aan verdorven kooplieden toestaat met Japanners handel te drijven, terwijl alleen de verdorven godsdienst der vreemdelingen verboden wordt? Waarom maakt men geen einde aan de tractaten en den handel met de vreemdelingen en waarom keert men niet terug tot den toestand waarin Japan zich twintig jaar geleden bevond? Waarom wordt de gansche keizerlijke legermacht niet opgeroepen om deze verdorven vreemdelingen te vernielen, hun slechten godsdienst eens voor al te vernietigen en vervolgens de aarde te vervullen met den zuiveren atmospheer van Uwer Majesteits Rijk? Uwe Majesteit wenscht dit niet te doen; zij keurt alle gewoonten der vreemde landen goed en haat alleen datgene wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist den waren grond hunner meerderheid uitmaakt. Ik kan eene staatkunde niet begrijpen, welke gelijkt op den rat, die niet weet of hij zijn neus of zijn staart zal volgen, of hij achterwaarts dan wel voorwaarts wil gaan. Indien Japan de beschaving der westerlingen wenscht te bezitten, indien het genoegen vindt in hunne letteren, kunsten en wetenschappen, als het doordrongen is van bewondering over de mechanische uitvindingen en dit alles tot het hare wil maken, dan moet Japan deze dingen niet trachten te verkrijgen als de man die eene rivier wil ledig scheppen met een emmer, in plaats van te zoeken naar de bron, vanwaar het water bestendig opwelt. Als de bron eenmaal gevonden is, zal men met gemak de verschillende stroomen kunnen vinden, die van daar uit hun oorsprong nemen. Het goede bestuur, de beschaving der westerlingen, de hooge trap van ontwikkeling waarop kunsten en wetenschappen bij hen staan, hunne schrandere uitvindingen - zoozeer door Uwe Majesteit bewonderd - zijn alle slechts stroomen, die van eene en dezelfde hoofdbron vloeien. De godsdienst dezer landen - zoozeer veracht en veroordeeld door Uwer Majesteits Regeering - is de bron van waar zij ontspringen. Het is eene groote zelfmisleiding de stroomen te willen hebben en de bron te veroordeelen. Zulk eene dwaling kan alleen voortvloeien uit onwetendheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
christendom haten. Danko bestaat uit slechts weinige eenzame eilanden, niet grooter dan een kanonschot reikt. Doch het eert het christelijk geloof en daarom staan de westersche mogendheden het toe dat Danko een onafhankelijk rijk blijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het christendom? Een goede boom brengt goede vruchten voort; een slechte boom slechte vruchten. De voortgaande beschaving van den tegemvoordigen tijd is de vrucht en het christendom is de boom. Als Uwe Majesteit de vrucht goed acht, twijfel er dan niet aan of de boom goed is. Als Uwe Majesteit zich te vergeefs bezig houdt met de vruchten te verzamelen en daarvan de zoetheden te genieten en de wijze niet kent van den goeden boom over te planten, die zulke goede vruchten voortbrengt, zal zij dan niet een voorwerp der bespotting zijn voor de westersche natiën? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder verheugen, wanneer het Uwer Majesteits aandacht zal ontvangen.’ Niet alleen op deze onsmakelijke wijze willen die vrome christenen (?) indruk maken op het Japansche volk, ook op andere manieren worden alle krachten ingespannen om de christelijke (?) hartstochten onder de vreedzame Japansche bevolking over te planten. Het heerlijke klimaat en de kans om in Japan door bij-postjes lieden van fortuin te worden, drijven de christelijke broederliefde der heeren Amerikaansche missionairs op tot ongekende hoogte. Zie hier een staaltje van deze heeren. In het jaarlijksch congres van de American baptist-missionary-union werd door een zekeren Reverend Dr. Nathan Brown (die gaarne naar Japan wilde gaan) openlijk de leugen verkondigd, dat ‘de heer zendeling Goble (kort te voren uit Japan teruggekeerd en op de vergadering aanwezig) onder vele andere Japanners ook den Mikado zelven tot het christendom bekeerd had’. Goble liet deze onwaarheid onwedersproken en deelt op dezelfde vergadering mede, dat ‘Iwakoera, het hoofd der ambassade, op de zeereis van Jokohama naar San Francisco, het verlangen had te kennen gegeven aan hem Goble te worden voorgesteld, waarop Goble zijne vertaling van het evangelie van Mattheus aan den gezant overhandigde. De heer Iwakoera had daarvoor bijzonderen dank betuigd en den wensch uitgedrukt, dat gansch Japan spoedig geëvangeliseerd zou zijn.’ Noch de zoogenoemde bekeering van Z.M., noch de wensch aan Iwakoera toegedicht, kunnen een schijn van waarheid bezitten. De heer Iwakoera is iemand van de oude school, dat is: welgezind om trapswijze voort te gaan op den ingeslagen weg, doch overigens behoudend. Hij is reeds sedert jaren een der eerste staatslieden in Japan en was altijd zeer sterk tegen de toelating van het Christendom in Japan, omdat hij daarvan binnenlandsche staatkundige moeilijkheden verwacht. In elk geval zal de heer Iwakoera in zijne gesprekken op dit gebied zich hoogst voorzichtig uitgelaten hebbenGa naar voetnoot1. Het corps protestantsche zendelingen in Japan hield in 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgeloopen jaar voor de eerste maal een openbaar congres te Jokohama, ten einde te beraadslagen op welke wijze men in Japan het zendingswerk zou volvoeren. Dit congres werd bijgewoond door 16 (engelsche en amerikaansche) missionairen en 3 ouderlingen van de Union ‘Church’ te Jedo en Jokohama. Op dit congres werd besloten tot de voordracht eener commissie voor de vertaling des Bijbels in het japansch. In deze commissie werden benoemd: J.C. Hepburn, M.D.L.L.D.; S.R. Brown, D.D. en D.C. Greene. Ten opzichte van de vestiging van kerken in Japan werd besloten éenheid in de methoden van evangelisatie te brengen, om zooveel mogelijk het gevaar van secten-strijd te vermijden. Men wilde éenheid in naam en organisatie in de toekomstige japansche kerken. Vervolgens werden discussiën gevoerd over de prediking, onderwijzing, het oprichten van predikers-ambten onder de inboorlingen, over de pers, geneeskundigen bijstand, enz. Men besloot het volgende: ‘Aangezien liet inlandsen element het voornaamste middel moet vormen ter ontwikkeling van het zendingswerk, zoo wordt besloten om in Japan zoo spoedig doenlijk inlandsche predikers op te leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vestigings-plaatsen uitgenoodigd zullen worden aan de beraadslagingen en instandhouding dezer vereenigingen deel te nemen. De geneeskundige zendelingen zullen als hoofden (agenten) dezer genootschappen optreden.’ Ten slotte werd besloten, dat men, met het oog op het toenemend gebruik van Romeinsche letters in het schrijven der japansche taal, in plaats van de chineesche karakters en Kana, alle zendelingen en studenten der taal zou uitnoodigen een uniform, schrijfsysteem te bezigen en als zoodanig te volgen de tweede editie van Dr. Hepburn's engelsch-japansch woordenboek. Wij mogen hier niet vergeten te vermelden, dat de heer Hepburn, geneeskundig zendeling van de Presbyterian. Church en beroemd wegens zijne grondige kennis der japansche taal, door tusschenkomst van den amerikaanschen Minister Resident de Long, vergunning verkreeg om Z.M. den Mikado een prachtexemplaar van den Bijbel (in het Engelsen), benevens een exemplaar van zijn engelsch-japansch woordenboek aan te bieden. De aanbieding had den 9den November '72 plaats en werd beantwoord door een eigenhandig schrijven van dankbetuiging van den Keizer. Hebben de Westerlingen, met name de Amerikanen, Engelschen en Franschen, in het afgeloopen jaar niet stil gezeten om te trachten den Japanners zoo spoedig mogelijk de zegeningen van het Christendom op te dringen, het japansche volk heeft zich in alles, wat op godsdienst betrekking heeft, zoo kalm en bedaard mogelijk gedragen. Zooals de meeningen thans zijn, is de Regeering wel niet gezind den zendelingen vrijen toegang tot de bevolking te verleenen, doch evenmin is zij van plan den ouden toestand te laten blijven. De tempels - en wel voornamelijk de Buddha-tempels, die vroeger met zorg onderhouden, werden en waaraan veel geld werd ten koste gelegd - worden meerendeels aan hun lot overgelaten. Slechts enkele hoofdtempels der oude Sinto-leer genieten Rijks-ondersteuning; voor de overigen moet de bevolking zelve zorgen, indien zij die in stand wil houden. Zelfs zullen de beroemde tempels te Shiba (bij Jedo) - de aloude begraafplaats der Sjoogoens - afgebroken worden, naar de berichten luiden. Deze eerbiedwaardige monumenten der japansche geschiedenis, schoone overblijfselen van het oud Japan, waren een beter lot waardig. Uit alle oorden der wereld komen reizigers deze schoone tempels bezichtigen, om er nog een indruk op te vangen van het lang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleden en het eigenaardig karakter dezer kunstgewrochten te bewonderen. Het grieft ons van deze wandalismen te vernemen. De Japanners verlangen door de oogen der geheele wereld als beschaafde lieden te worden aangezien, doch de hedendaagsche tempel-sloop-manie heeft op ons eene tegenovergestelde uitwerking. Er zijn wel is waar vele menschen wier eenig belang dat zij in Japan stellen, bestaat in de ontwikkeling der handelsbetrekkingen met dit land, of de spoedige voltooiing van spoorwegen en telegrafen; doch er is nog eene andere klasse - en voor deze gevoelen wij vrij wat meer sympathie - die het heden en verleden van Japan met dieperen blik beschouwen en aan de toekomst trachten vast te knoopen. Voor deze zijn de trotsche gedenkteekenen eener aloude eeuwenlange heerschappij van hooge waarde. Zij kunnen de verwoesting dezer tempels niet zonder leedwezen aanzien en roepen den Japanners toe: ‘ga voort op den weg der beschaving, maar vergeet uwe geschiedenis, uw verleden nooit!’ Een ander bewijs voor de veranderingen op godsdienstig gebied in Japan, bestaat in de afschaffing van de Jingishô (departement van eeredienst). De Jingishô stond in vroegere tijden gelijk met den Daijôkwan of Raad van State en was het hoogste departement van bestuur. Aanvankelijk veranderde de Regeering dit ministerie in eene departementale bestuursafdeeling Kioboeshô geheeten, doch in het einde des jaars (1872) werd ook de Kioboeshô afgeschaft en de zorg voor den eeredienst aan de Momboeshô of het ministerie van opvoeding en onderwijs opgedragen. Alvorens het departement van eeredienst van het Staatstooneel verdween, had het verscheidene hervormingen voorgesteld en uitgevaardigd. Zoo werd het aan alle priesters van alle japansche tempels toegestaan elke soort van voedsel te gebruiken, in het huwelijk te treden, de haren te laten groeien en zich naar verkiezing te kleeden. Tegen half Juni werd door de Kioboeshô eene vergadering van Buddha-priesters te Jedo bijeengeroepen. Het doel daarvan is ons echter geheel onbekend gebleven. Het is evenwel waarschijnlijk dat toen besloten is de Buddha-leer geheel te veranderen, alle beelden te verwijderen en eene meer eenvoudige leer in de plaats te stellen. Korten tijd daarna kondigde althans de Kioboeshô aan, dat er overal in den lande leerzalen zouden geopend worden en eenige beroemde priesters de grondbeginselen van den godsdienst zouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verklaren. ‘Wij maken dit openbaar’ - zoo luidde het einde dezer publicatie - ‘opdat een ieder, zonder eenig onderscheid van rang of geslacht, naar deze predikatiën zal kunnen gaan luisteren.’ Werkelijk werden toen door het gansche land predikatiën omtrent de nieuwe leer gehouden. In Nagasaki vloeide de nieuwsgierige menigte in grooten getale naar den vermaarden priester, en ook uit andere landschappen vernamen wij hetzelfde. Beelden en sieraden werden uit de Buddha-tempels verwijderd en het aantal Priesters verminderd. Kennelijk had de Kioboeshô het voornemen, de verschillende secten der Sintoen Buddha-leer te amalgameeren en ongemerkt eene soort van ‘politieke zedeleer’ daarvoor in de plaats te stellen, gepaard met de vereering der oude japansche heiligen. Bij de veranderingen door de Regeering in den godsdienst ingevoerd was van vijandigen tegenstand niets te bespeuren. Twee oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen: 1o. is het eigenlijke (lagere) volk zoo gewoon de diepste gehoorzaamheid aan de bevelen des Goddelijken Heerschers te bewijzen, dat het zelfs bij niemand opkomt zich tegen eenig bevel des Mikado's te verzetten, al verneemt men het, zoo als hier, met niet weinig leedgevoel; en 2o. heerscht er bij dit volk op godsdienstig gebied groote verdraagzaamheid. Godsdienstige partijschappen en godsdiensthaat, die in onze christelijke (?) natiën zulk een groote rol spelen, zijn er nagenoeg onbekend. De meest beschaafde en verlichte Japanners, met welke wij gedurende ons verblijf in Japan kennis maakten en vrijelijk over de zaak spraken, zijn allen vrijdenkers of, beter gezegd, natuurphilosophen, het bestaan eener persoonlijke, zich zelve bewuste Macht niet ontkennende, maar er evenmin aan geloovende; terwijl zij de door de Regeering verordende prediking eener maatschappelijke moraal, die tevens voorschrijft het goede te willen niet om aan zekere Hemelsche Macht aangenaam te zijn, maar alleen omdat het schoon en goed is, voor de bevolking allernoodzakelijkst achten. Evenwel hebben de pogingen der Regeering om zooveel mogelijk het Buddhisme te verdringen, niet kunnen teweegbrengen, dat de bevolking alles wat tot den ritus van den Buddha-dienst behoort, dadelijk liet varen, en het zal, naar onze meening, nog jaren, eeuwen misschien, moeten duren, eer de reeds voor dertien eeuwen ingevoerde, door de vroegere Shogoens steeds beschermde, sedert meer en meer verbreide, ja | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de oude Sinho-leer des Lands vermengde en thans diep gewortelde Buddha-dienst geheel zal zijn verdwenen. Wat de toestand van het christendom aangaat: hoewel de Regeering op het oogenblik nog geenszins geneigd is christelijke priesters en predikers toe te laten, schijnt zij het toch minder vijandig dan vroeger. Dat zou men daaruit opmaken, dat onlangs twee Japansche priesters van gouvernementswege naar Berlijn zijn gezonden, om aldaar onder de leiding van den Hofprediker de verschillende sekten en leerstellingen van het christendom te bestudeeren. Omtrent den weg dien de Regeering met betrekking tot het christendom zal hebben in te slaan, zullen deze priesters bij hunne terugkomst waarschijnlijk advies moeten uitbrengen.
De grondregelen der nieuwe leer, die door de Regeering voorgestaan wordt, zijn in de drie volgende wetten vervat:
Om deze mededeelingen omtrent den godsdienst te besluiten laten wij eene der predikatiën volgen van welke hierboven gesproken is. Predikatie in Juni 1872 door een Hoogepriester der Sintoleer te Jedo gehouden. Onderwerp: ‘Gij zult de beginselen des Hemels en de plichten der menschheid duidelijk verstaan.’ ‘De betrekkingen tusschen Hemel en Aarde behooren tot de belangrijkste die ter onzer kennis komen. Van den Hemel ontstaan de krachten die de veranderingen in de seizoenen brengen, die de bewegingen der aarde regelen, enzGa naar voetnoot1. Op de aarde zien wij maatschappelijke betrekkingen ontstaan tusschen de menschen. Tusschen deze twee, Hemel en Aarde, bestaat groote overeenkomst. De Hemel bestuurt en leidt de Aarde; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het begin des jaars verlicht de Hemel onze velden in helderen glansGa naar voetnoot1 en de bloemen op de Aarde vertoonen ons daarna hare talrijke kleuren; wanneer de Hemel zich in den winter somber vertoont en de sneeuw neervalt, dan verliest ook de Aarde hare helderheid en gehoorzaam aan de bevelen van haar meerdere neemt ook zij een duister voorkomen aan. Dit is nu maar een enkel voorbeeld, doch zeer vele zouden er genoemd kunnen worden om aan te toonen hoe onze wereld altijd gehoorzaam is aan den wil des Hemels. Zoo zou het ook moeten zijn met de verschillende betrekkingen tusschen de menschen. Kinderen moeten liefde en gehoorzaamheid toonen jegens hunne ouders; de vasal moet nauwgezet de wenschen van zijn heer ten uitvoer brengen; de vrouw moet onderdanig zijn aan haren man. Hoe zou het een kind staan, als het door zijn vader of moeder geroepen zijnde, antwoordde: “ik kan niet komen; ik ben bezig met spelen?” Wat zouden de gedachten zijn van iemand die er getuigen van was dat een dienstknecht weigerde aan den last van zijnen meerdere te voldoen? En wat is de uitkomst van twist die er is ontstaan tusschen man en vrouw? De man gaat 's morgens uit om in de velden te arbeiden, terwijl zijne vrouw te huis blijft om zijn middagmaal gereed te maken. Er gebeurt iets, wat den man belet op het gewone uur thuis te zijn. Beseft nu de vrouw haar plicht niet, dan begint haar het wachten te vervelen. “Waarom,” zegt zij, “keert mijn man niet terug? Als hij niet op zijn tijd past, dan kan hij niet verwachten dat ik het eten bewaar.” Zij neemt nu haar maal alleen, bluscht vervolgens het vuur uit en maakt de bordjesGa naar voetnoot2 schoon. Juist op dit oogenblik komt haar man binnen. Welk een tooneel ontstaat nu? Hij is woedend zijn middagmaal niet te kunnen genieten; zij antwoordt dat hij beter ojj zijn tijd moest passen. Voorzeker is het geen gelukkig paar! Maar als de man over zijn tijd t'huis komt en zegt: “Ik ben over mijn tijd; hebt ge nog eenig voedsel voor mij?” en de vrouw spoedt zich dadelijk heen om thee en voedsel te brengen - dan zeg ik, dat zij te zamen wel leven en de harmonie in huis niet verstoord wordt. Welk van deze twee toestanden is nu verkieselijk? Daarom moet men nimmer de maatschappelijke betrekkingen vergeten, die gegrond zijn op de betrekkingen welke tusschen Hemel en Aarde, bestaan; want welke treurige gevolgen kunnen uit zulk eene verwaarloozing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan! Om dit aan te toonen, wil ik u nu eene vermakelijke geschiedenis verhalen. Er woonde eens op het land een jongeling, schoon, beleefd, verstandig. Maar hij had eene fout en die was vergeetachtigheid. Nu leefde deze jongeling vergenoegd tot hij ongeveer zeventien jaren oud was, waarna zijn vader hem vertelde dat hij moest gaan trouwen. Een beminnelijk meisje werd gevonden en de formaliteiten (van het huwelijk) werden geregeld. De bruiloftsdag kwam en het huwelijksfeest werd gevierd. Daar komt de jongeling met zijne bruid, door een aantal vrienden vergezeld; zij zetten zich neder, vallen met lust aan op de dranken en spijzen en verkeeren in de beste opgeruimdheid. De bruidegom zelf geeft een goed voorbeeld en dronk den eenen kop (glas) na den anderen, totdat hij zooveel genomen had, als maar juist goed voor hem was. Op dit oogenblik vertrokken de gasten en hij bleef met zijne bruid alleen. Let nu op wat het gevolg was van zijne vergeetachtigheid. Rondziende, viel zijn oog op de bruid, die in de kamer zat; hij keek zeer verwonderd en vroeg: “wie zijt gij?” “Wel ik geloof, ik ben uwe vrouw” antwoordde zij. “Vrouw?!” gaf de man ten antwoord, “maar ik herinner mij niet, ooit getrouwd geweest te zijn! Alles wat ik weet is, dat een aantal vrienden kwamen om mij te zien en dat ik hun een feest gaf en dronk - en dronk o zulk een groote hoeveelheid wijn! Kunt gij mij als het u belieft ook zeggen, waarom ik van daag zulke mooie kleederen aan heb?” “Inderdaad, ik weet het niet,” zeide de bruid - die naar 't scheen ook vergeetachtig was. “Ik heb ook alles vergeten, doch het is misschien beter iemand anders daarnaar te vragen.” Zoo werd overeengekomen, dat elk hunner zijne ouders zou vragen. De jongeling kwam in zijns vaders kamer en riep: “vader! vader!” “Wel, wat is er?” “Waarom is hier een vreemd meisje, dat verklaart mijne vrouw te zijn? Weet gij iets af van deze zaak?” “Wel neen,” antwoordde de vader, “ik herinner mij niets,” - ge ziet, ook hij vergat. Zoo bleven deze twee in groote verlegenheid. Middelerwijl was het meisje naar hare ouders gegaan om die te vragen. Doch onderweg was zij vergeten, waar zij woonden. Zij vroeg daarom aan een kago-drage, die juist voorbijging: “kunt u mij, als het u belieft, ook zeggen, waar ik woon?” “Gebruik mij niet als een voorwerp uwer scherts,” antwoordde de man. “Neen, maar zeg 't mij, als het u belieft, want ik ben het geheel vergeten.” “Wel als gij zelf het niet meer weet, hoe zal iemand anders dat weten,” antwoordde de man. En weggaande liet hij haar midden op den weg staan, - Was dit niet een schoone toestand voor een jong | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paar? En zooals gij ziet, kwam dat alles van hunne vergeetachtigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vonden zij tot hunne verwondering, dat zij nu ook in staat waren plaats en richting te houden, juist zooals de Samoerai. En waarom was dit zoo? Omdat de wil des menschen sterker is dan die van een redeloos dier; daarom konden de paarden niet liet tegendeel doen van hetgeen de rijders verlangden. Alleen omdat zij dit niet wisten waren de ruiters vroeger in zulk eene verwarring geraakt; doch zoodra de juiste betrekking, die er tusschen ruiter en paard bestaan moet, wel bepaald was, ging alles goed. Dit nu is ook het geval met de maatschappelijke betrekkingen tusschen de menschen. In onze schets van het vorige jaar gaven we uitvoerig bericht van de veranderingen, die de afschaffing der landsheeren en de herstelling der Monarchie ten gevolge gehad hebben. De merkwaardige proclamatie van 29 Aug. '71 werd zonder tegenkanting door het volk ontvangen en eene nieuwe staatsregeling gevestigd. Zoo werden de Han afgeschaft en Ken in de plaats gesteld. Bij deze nieuwe staatkundige indeeling van het Rijk is in 't algemeen van elke voormalige provincie (landsheerlijk district) éene Ken gemaakt, ofschoon de Keizerlijke Regeering in sommige gevallen provinciën gesplitst en in andere gevallen meerdere vroegere landschappen tot éene Ken vereenigd heeft. De namen der nieuwe districten zijn echter alle veranderd en dragen den naam van de vroegere hoofdsteden der respectieve provinciën. Ofschoon eene opnoeming van zoovele vreemde namen weinig aantrekkelijks heeft, achten wij ons toch verplicht de thans gevestigde staatkundige indeeling van Japan in tabellarischen vorm mede te deelen. Men zal zich herinneren dat de Regeering 3 Foe (groote regeeringsdistricten) heeft laten voortbestaan, namelijk die van Tokei (Jedo), Kioto en Osaka. De overige bestuursdistricten behooren alle tot de Ken. Men vindt in de volgende tafel vooreerst de namen der nieuwe Ken (of provinciën); in de tweede kolom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn de tegenwoordige hoofdplaatsen opgegeven, alwaar nu het provinciaal bestuur gevestigd is. In de derde afdeeling zijn de namen vermeld der vroegere provinciën, zooals die met de nieuwe indeeling overeenkomen; de vierde kolom bevat de namen der voormalige departementen en in de vijfde afdeeling vindt men de voormalige Han en Ken, welke nu tot de nieuwe Ken zijn samengesmolten. Deze lijst is opgemaakt naar de officieële opgave onlangs door het ministerie van binnenlandsche zaken openbaar gemaakt. Wij geven deze tabel hierachter als bijlage. De grensscheidingen der nieuwe Ken zijn op nieuw nauwkeurig bepaald. Overal in het binnenland ontmoet men houten grenspalen, zoowel der Ken als der afzonderlijke gemeenten. Het geheele Rijk zal door Europeesche deskundigen naar westersche wijze opgemeten en in kaart gebracht worden. Er bestaan wel is waar talrijke (japansche) kaarten van Japan (zoowel algemeene als bijzondere districten en gemeentekaarten), doch deze zijn wegens gebrekkige opmetingen niet zeer nauwkeurig. Neemt men echter de geringe hulpmiddelen in aanmerking, die men tot geographische en topographische waarnemingen, gebezigd heeft, dan is het werkelijk nog te verwonderen, dat de japansche kaarten nog niet veel meer van de waarheid afwijken. Het meest gebrekkig is de orographie in de japansche kaarten. Op 't oogenblik zijn twee Engelschen, de heeren Mcnean en Joyner bezig met het opmeten en in kaart brengen van liet noordelijk deel des Rijks. De kaarten die zij vervaardigen zijn ingericht naar het plan der militaire topographische kaarten van Europeesche landen. Waarschijnlijk zullen weldra meerdere deskundigen aan dit belangrijke werk toegevoegd worden; het zal anders minstens nog tientallen van jaren moeten duren alvorens er van een nauwkeurige kaart van Japan sprake kan zijn. Het departement van oorlog heeft wel in de Nishin Shinjishi de medewerking verzocht van alle Ken-besturen tot het in kaart brengen van hunne districten; doch op 't oogenblik zijn de Japanners nog niet in staat om nauwkeurige triangulatiën te verrichten of het opgemeten terrein nauwgezet in kaart te brengen. Aan de volkstelling schijnt in het laatste jaar meer zorg besteed te zijn dan vroeger. Elk Ken-bestuur heeft eene opgave van het aantal inwoners van zijn district naar Jedo moeten opzenden. Wij gelooven dat sommige besturen vrij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nauwgezet zijn te werk gegaan, doch zouden er niet voor durven instaan, dat dit met allen het geval is. Volgens deze opgaven bedroeg de totale bevolking van Japan in het jaar 1871:
De vroegere schrijvers over Japan variëeren in hunne opgaven tusschen 30 en 40 millioen. Volgens dezelfde gouvernementsopgave bedroeg de bevolking der hoofdstad Tokeï (Jedo) in 1871:
Uit dit getal ziet men dat vroegere schrijvers in vrij groote dwaling verkeerd hebben, wanneer zij aan de hoofdstad eene bevolking van 1½ millioen toekenden. De bevolking van Kiôtô, de tweede stad des Rijks, werd als volgt opgegeven. Kiôtô met de voorsteden Fushimi en Jodo:
Kiôtô zonder de voorsteden:
Het aantal tempels te Kiôtô was:
De politie en het rechtswezen werden veel verbeterd. De rust en veiligheid der vreemdelingen zoowel als inboorlingen zijn thans beter dan ooit gewaarborgd. De politie in de open havens is werkelijk beter dan in menig Europeesch land. Men behoeft - zooals wij uit eigen ervaring weten - thans niet de minste voorzorgsmaatregelen te nemen of bevreesd te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zijne veiligheid, al reist men ook geheel alleen diep het binnenland rond. Aan de handigheid der politie is het gelukt den sluipmoordenaar, die in 1870 den Sanji (edelman) Hirotawa als slachtoffer van den vooruitgang deed vallen, op den 20sten Mei 1872 te ontdekken en vervolgens met de galg te straffen. Het aantal doodvonnissen in Jajjan is - vergeleken met Europeesche landen - vrij groot te noemen, ofschoon de doodstraf in den laatsten tijd voor vele misdaden in tuchthuisstraf met dwangarbeid vervangen is. Toch wordt in Japan nog menige misdadiger met den dood gestraft, die in Europa met eenige jaren gevangenis zou vrijkomen. - De Regeering maakte in het laatste jaar nieuwe bepalingen omtrent de lijken van ter dood veroordeelde misdadigers. Iedereen weet dat het sedert overoude tijden in Japan verboden was lijkopeningen te verrichten, ten gevolge waarvan de studie der anatomie voor aanstaande geneeskundigen ten zeerste bemoeilijkt werd. In Nagasaki heeft wel is waar de gouverneur, na herhaald aandringen van den heer Pompe van Meerdervoort, vroeger leeraar aan de geneeskundige school aldaar, enkele malen vergunning verleend tot het houden van praktisch anatomische oefeningen op de lijken van ter dood gebrachte misdadigers, doch de algemeene verbodsbepalingen bleven desniettemin voortbestaan. Thans zijn deze gewijzigd en kunnen alle niet opgevraagde lijken aan de anatomie dienst doen. Dat de japansche Regeering aan gestrengheid ook vergevensgezindheid paart voor politieke misdrijven, blijkt uit het gebeurde met Enomoto Kamajiro, den beroemden admiraal des laatsten Sjoogoens, die zich in 1869 tot het uiterste verdedigde om de Tokugama-partij te doen zegevieren. Men weet dat Enomoto eindelijk verplicht was zich bij Hakodade en Kamida op genade over te geven aan de partij des Mikado's. Nadat hij drie jaren in ballingschap doorgebracht had, heeft de Regeering hem niet alleen kwijtschelding verleend, maar hem in eene aanzienlijke betrekking geplaatst bij het exploitatiewezen van het eiland Jezo. Er hadden in het afgeloopen jaar eenige kleine oproerigheden plaats in de verschillende deelen des lands. Naar 't schijnt is het gouvernement in vele gevallen daarvan zelf de oorzaak geweest, door de boeren met te zware lasten te bezwaren. Zoo had den 15den Mei een opstand plaats onder de boeren in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nabuurschap van Niëgata. Zij hadden zich te Sancho-no-netchi verzameld en waren langs de rivier Shinano tot aan de stad Niëgata, de woonplaats van den Chiji (gouverneur) der Ken, getrokken. Zij droegen een vlag voorop met de woorden: ‘Weg met het tegenwoordig gouvernement, TokugawaGa naar voetnoot1 voor altijd!’ De dorpen, door welke zij heên trokken voorzagen de oproermakers van rijst en andere voedingsmiddelen. De gouverneur der Ken zond een ambtenaar met den rang van Gonsanji benevens eenige andere beambten, om de zaak in der minne te schikken. Men kon de oproerige menigte echter niet tot bedaren brengen. Daarna werd een Sanji, Matsdaira geheeten, en de gonsanji Nambre gezonden, doch ook deze werden slecht ontvangen en konden ter nauwernood met de vlucht hun leven redden. Een der ambtenaren werd door de oproerigen gevangen genomen. Daarop riep de gouverneur alle officieren en soldaten der Niëgata-Ken bijeen en beval hun zich gereed te houden tegen een mogelijken aanval op de stad en het vreemdelingenkwartier. De heeren Jachi-hanji en Ito Gondaisakwan werden naar de oproerlingen gezonden om hen te waarschuwen hunne wapens neder te leggen. Deze beambten werden ook met geweld bejegend en zwaar gewond. Vier bataillons troepen trokken nu op de oproerige boeren los, vele onder hen werden gedood, de rest redde zich met de vlucht. Het bleek later duidelijk dat de Regeering ruimschoots schuld had aan dit oproer, door van de boeren te zware belastingen te heffen, zoowel in den vorm van taxen als van gedwongen arbeid. De hoofdleider van het oproer - zekere Watanabé Kuské - had van de ontevredenheid der boeren gebruik gemaakt om een aanval op het tegenwoordig bestuur te ondernemen. Watanabé werd door de keizerlijke troepen gevangen genomen en stond toen terecht voor Matsudaira Sanji van de Niëgata-Ken. Toen deze hem vroeg waarom hij zich aan 't hoofd va.n dezen opstand geplaatst had, weigerde hij te antwoorden, zeggende dat zijn rechter te jong voor hem was. Toen hem nu gezegd werd dat de Sanji iemand was van hoogen rang, stemde hij toe te antwoorden op 'tgeen hem gevraagd werd. Zijne verklaring kwam op het volgende neêr: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De redenen die ik had tot het beginnen van een opstand waren de algemeen in den lande heerschende gevoelens van ontevredenheid over en haat jegens liet tegenwoordig bestuur. Voorname provinciën, zooals Satsuma en Tjoosjoe (Nagato) staan aan 't hoofd van de misnoegden en hebben besloten het bestuur des Mikado's te overvallen. Ik verlangde een signaal te geven tot den algemeenen opstand tegen alle nietswaardige ambtenaren, die thans in dienst der Regeering zijn. Ik wilde mijn land daardoor redden. Ik betreur het niet te zijn geslaagd en zal moedig den dood ondergaan, echter in de hoop, dat ik niet door “ophanging” zal vernederd worden.’ Eene deputatie van circa honderd boeren reikte daarna een verzoekschrift in om ontheven te worden van de buitengewoon hooge lasten, die men hun had opgelegd met het doel de openbare werken te Terodamari te voltooien. De Regeering had namelijk de boeren gedwongen daaraan te arbeiden in het jaargetijde van ploegen en zaaien. Daardoor konden deze menschen hunne landerijën niet naar eisch bewerken. Er bestond dus niet ten onrechte eenige verbittering jegens het bestuur. Ook in de Imari-Ken (Fizen) hadden in Maart eenige ongeregeldheden plaats, die een gelijke oorzaak hadden. In de Kochi-Ken trachtte eenige vroegere Samoerai (ex-prinselijke beämbten), die ten gevolge der Han-afschaffing tot armoede vervallen waren, een oproer onder de boeren te bewerken, waartoe een order van het departement van financiën om de jaarlijksche rijst-belasting in dit district te verhoogen, hun de gewenschte aanleiding gaf. Een bataillon troepen herstelde ook hier spoedig de rust. In de Okajama-Ken (vroegere prov. Bizen) waren in het laatst van December circa 40,000 menschen tegen de gouvernements-beambten in verzet gekomen. Verscheidene personen zouden gewond en ongeveer zestig huizen vernield zijn. Het heeft ons steeds verbaasd dat er nog niet meer en heviger oproeren in Japan plaats hadden. De voormalige prinsen hadden duizende niets- of weinig-doende ambtenaren in hun dienst. Sedert de afschaffing der Han zijn deze menschen om zoo te zeggen broodeloos geworden. De keizerlijke Regeering heeft slechts weinige van hen in haar dienst genomen. Dit overgroote aantal voormalige beambten zou inderdaad onder eene goede leiding tot een geduchten tegenweer in staat zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door den toenemenden handel en het drukke verkeer met China daartoe aangespoord, heeft Japan in 1871 getracht met dit land een tractaat te sluiten. Daartoe vertrok prins Daté (oud daïmio van Uwajima) als gevolmachtigd gezant naar China en werd het volgende ontwerp-tractaat opgemaakt. ‘China en Japan hebben lang in vriendschap verkeerd, doch wenschen hunne onderlinge betrekkingen te verbeteren en meer te bevestigen. Daarom zijn aangesteld tot gevolmachtigden, door China: Zijne Exc. Li-Hung-Chang, commissaris des koophandels, bewaarder van het erfrecht, kanselier van staat, president van het departement van oorlog en onderkoning (landvoogd) van Chihli, en door Japan: Zijne Exc. Daté, prins van Uwajima, minister van staat, om volgens de instructiën van hunne respectieve souvereinen, over bepalingen te beraadslagen, welke voortaan nauwgezet door elk der beide staten opgevolgd zullen worden. Deze (gevolmachtigden) zijn het volgende over eengekomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Voortaan zullen China en Japan zich nauwer aan elkander sluiten, en om hunne vriendschap van langen duur te doen zijn, zal men elkander wederzijdsche achting toedragen, zonder eenige geringschatting van een van beide zijden. Zoo zal de vrede voortdurend gehandhaafd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.China en Japan vrienden zijnde, zal ieder hunner, in geval van ondervonden onrecht of onbillijkheid door toedoen van een derden staat, hulp verleenen aan den anderen staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.De wetten der beide landen zijn verschillend; geen van beide natiën zal trachten hare denkbeelden en zienswijzen aan de andere op te dringen. Elk van beide landen zal het zijne bijdragen tot de bescherming van den onderligen handel en bevolking. Overtreding der wet zal aan geen bewoner in een van beide landen geoorloofd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.De gezanten van elk land zullen met hunne familiën en hun gevolg respectievelijk toegang hebben tot Peking en Jedo, hetzij om aldaar voortdurend te verblijven, hetzij om er een tijdelijk bezoek te brengen. Elke gezant zal zijne uitgaven zelf bekostigen en vrijheid hebben huizen of land te huren voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
officiëele doeleinden. Men zal den gezanten in elk van beide landen behulpzaam zijn in het overbrengen van hunne goederen, verzending van brieven, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Ofschoon de beämbten van beide landen in rangen en klassen verdeeld zijn, zoo komen die niet volkomen overeen. Er is daarom overeengekomen dat zij, die omtrent denzelfden rang hebben, op gelijken voet zullen correspondeeren. Zij die lager in rang zijn zullen den voorrang toekennen aan den hoogeren in rang en dezen de verschuldigde eerbewijzingen geven. Officiëele brieven zullen door beambten van beide landen geädresseerd worden aan beambten van overeenkomstigen rang en niet aan een hoogeren beambte. Bij aankomst zal de rang en naam van den bezoeker op zijn kaart vermeld moeten zijn. Wanneer een japansch ambtenaar voor de eerste maal in China komt, zal hij aan de plaatselijke autoriteit daarvan schriftelijk meêdeeling doen en met zijn zegel voorzien, ten einde tegen mogelijke misbruiken te waken. Een chineesch ambtenaar die in Japan komt zal zich insgelijks aldus moeten gedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.De correspondentie tusschen de twee staten zal als volgt gevoerd worden: door China in chineesche karakters en door Japan in het japansch karakterschrift met een copie in het chineesch, of wel in het chineesch alleen, zooals het japansch gouvernement zal goedvinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII.De beide staten zullen elkander de havens aanwijzen, welke voor den vreemden handel open zijn, als ook van die havens, waarheen onderdanen van een der beide landen zich voor den handel zullen kunnen vestigen, volgens later overeen te komen bepalingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII.Beide staten kunnen consuls in elk der open havens benoemen, ten einde toezicht op hunne respectieve onderdanen te houden. Alle geschillen, rechtsgedingen, beheer van eigendommen, enz., welke mochten ontstaan, zullen door de consuls beslist worden volgens de wetten hunner respectieve landen. Bij geschillen tusschen de onderdanen van elk der beide landen zal de aanklagende partij zijne aanklacht moeten indienen bij den consul van de beschuldigde partij. De consul zal dan eerst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zaak in der minne trachten te schikken, en indien dit niet gelukt zal hij de plaatselijke autoriteit met de zaak in kennis stellen. Laatstgenoemde zal dan de zaak onderzoeken, den schuldige arresteeren en de schulden doen uitbetalen; de plaatselijke autoriteit zal echter niet verplicht zijn de verliezen der aanklagende partij te herstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX.Indien een der beide landen geen consul heeft in een of andere open haven, zullen de onderdanen, residenten in die plaats, aan de plaatselijke autoriteit moeten gehoorzamen. Laatstgenoemde zal in alle rechtszaken uitspraak doen en de schuldigen gevangen nemen, voor zooveel het zijn eigen onderdanen betreft. Indien de schuldigen niet tot zijn landgenooten behoort, zal hij dien aan den naastbijzijnden consul ter bestraffing overleveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.De onderdanen van beide landen, die in de open havens wonen, zullen vriendschappelijke gevoelens jegens elkander aankweeken. Zij zullen daarom geene zwaarden of andere wapenen dragen. Hij die te dezen opzichte tegen de wet handelt, zal gestraft en zijne wapens zullen verbeurd verklaard worden. Onderdanen van een der beide landen zullen, op het grondgebied van het andere land wonende, zich met hunne eigene zaken alleen bezighouden; zij staan, onverschillig of zij korten of langen tijd verblijven, onder het bestuur van den consul. Zij zullen hunne kleederdracht niet veranderen en geen reden geven tot verwarringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI.Personen van een der beide landen, die wegens vonnissen naar het grondgebied van het andere land vluchten, zullen door de plaatselijke autoriteiten opgespoord worden. Deze zal den vluchteling gevangen nemen, aan zijn consul daarvan kennis geven en maatregelen nemen tot zijne deportatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII.Indien een onderdaan van een der beide landen met wapenen in het binnenland reist van het andere land en de bevolking doodt, zal hij door de plaatselijke overheid gevangen genomen en aan zijn consul overhandigd worden, tevens niet kennisgeving van de misdaad. Indien hij tegen den ambtenaar, die hem gevangen neemt, geweld pleegt, zal hij dadelijk ter dood ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht worden. Men zal dan aan den consul de omstandigheden meêdeelen en den consul de gelegenheid geven de zaak te onderzoeken. Komen dergelijke gevallen in het binnenland voor, dan moet een nauwkeurig verhaal van het gebeurde aan den consul ter hand gesteld worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII.De oorlogschepen van elk der beide staten kunnen in de open havens van den anderen verblijven, ten einde hunne landgenooten te beschermen, doch zij zullen zich niet naar andere havens, noch naar binnenlandsche wateren begeven, tenzij zij door tegenweêr hiertoe genoodzaakt zijn. Inbreuk op deze bepaling zal gestraft worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV.Indien een van beide staten in oorlog verkeert met een derden staat, zal hij zijne havens kunnen sluiten en tijdelijk den handel opheffen, na daarvan alvorens kennis gegeven te te hebben. Alle schepen zullen zich overigens vrij kunnen bewegen. Chinezen die in Japan wonen of Japanners die in China wonen zullen geen partij kiezen voor een der oorlogvoerende partijen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV.Het wordt door beide landen aan hunne consuls verboden handel te drijven. Ook zullen zij tegelijkertijd niet als consuls eener andere tractaatmogendheid mogen optreden. Indien een consul zich slecht gedraagt, zal zijn minister hem terugroepen, nadat het wangedrag behoorlijk bewezen is. Niemand zal de harmonie tusschen de beide landen mogen verstoren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI.Daar elk land een eigen vlag heeft, zoo zal een schip tot een der beide natiën behoorende, de vlag van het andere land niet mogen voeren. Bij overtreding dezer bepaling zullen schip en lading verbeurd verklaard worden. Indien de schuldige een beambte is, zal hij bovendien gedegradeerd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII.Boeken van beide landen mogen vrijëlijk in het andere land circuleeren en door de onderdanen gekocht worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII.Deze artikelen zijn overeengekomen om elk misverstand te voorkomen en de vriendschappelijke betrekkingen tusschen beide landen te handhaven. Ten bewijze waarvan de gevolmachtigden deze bepalingen met hunne zegels voorzien. Zoodra dit tractaat door de keizers van China en Japan goedgekeurd en geratificeerd is, zal het in elk der beide landen openbaar gemaakt worden, opdat alle beambten daarmede bekend worden en voor de naleving zorg dragen. Dit tractaat is tot nu toe niet geratificeerd. De japansche Regeering weigert te voldoen aan de art. 2, omdat zij niet ten onrechte vreest, daardoor in moeilijkheden te zullen komen met Westersche natiën, die eventueel met China zouden oorlog voeren. Men vreest dat dit gemakkelijk zou kunnen plaats hebben, indien er in China weder eens een aanval op de Westerlingen geschiedde, als die welke in '70 in Tientsin plaats had. De chineesche regeering van haar kant schijnt dit artikel niet te willen loslaten, zoodat men het tot nu toe niet eens geworden is. De prins van Uwajima had het ongeluk door dit tractaat zijne betrekking te verliezen.
Het japansch gezantschap in December '71 vertrokken, om de verschillende tractaatmogendheden te bezoeken, neemt zijn taak met geduld op. Wij willen hier slechts van de ontvangst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewagen, welke het in Amerika ten deel viel. Omtrent de ontmoetingen in de europeesche Staten is ons nog te weinig met zekerheid bekend, om daarover uit te weiden. De amerikaansche burgerlijke zoowel als militaire autoriteiten hebben het gezantschap met hartelijkheid, ja zelfs met geestdrift ontvangen. Alle amerikaansche bladen waren vol van het gezantschap en schenen niets belangrijkers te vinden, dan elke kleinigheid uitvoerig te vermelden. Zoo worden wij door deze bladen onderricht hoe de gezanten slapen, eten, drinken, enz., hoe groot het hoofd van den heer Iwakoera (chef van het gezantschap) is en andere even belangrijke zaken meer. Aan banketten, diners, eerewijnen, enz. kwam geen einde, zoodat de gezanten de Amerikanen noodwendig voor groote Epicuristen moeten houden. Op den 15den Jan. '72 kondigde een salvo van het kanon te San Francisco de aankomst aan der groote pacific mailboot ‘America’, waarop het gezantschap zich bevond. Aan wal komende, verzamelden zich tallooze toeschouwers om het nationaal costuum der gezanten en de jonge japansche dames in oogenschouw te nemen, welke onder de hoede van het gezantschap de reis meêmaakten. Op den volgenden dag werd een comité uit den gemeenteraad van San Francisco bij de gezanten ten gehoore ontvangen en door den amerikaanschen minister-resident in Japan, den heer de Long, voorgesteld. 's Avonds werd aan de ambassade eene serenade gebracht. Iwakoera hield toen bij monde van den heer de Long de volgende rede: ‘Burgers van San Francisco! Het is een in Japan algemeen erkend feit, dat onze voorspoed, sedert de sluiting van het tractaat met de Vereenigde Staten, zeer vermeerderd is, ten gevolge eener meer uitgebreide handelsgemeenschap. Wij achten den vooruitgang in Westersche kunsten en wetenschappen thans als de belangrijkste zaak voor ons volk; wij wenschen tevens dat met onze onderlinge gemeenschap ook onze onderlinge vriendschap zal toenemen. Met het oog op eene spoedige invoering der Westersche beschaving in ons land, heeft Zijne Majesteit, de Tenno, aan ons gevolmachtigde gezanten opgedragen een bezoek te brengen aan alle tractaatmogendheden en tevens bevolen uw land het eerst te bezoeken. De hartelijke ontvangst die ons ten deel valt is een onbetwistbaar bewijs van de vriendschap der Amerikanen jegens ons. Ik geef u de verzekering dat dit weêrklank vindt in de harten van ons volk. Uwe vriend- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappelijke gevoelens zullen, na aan Zijne Majesteit den Tenno te zijn medegedeeld, door gansch Japan bekend gemaakt worden en zoodoende onze onderlinge vriendschappelijke betrekkingen meer en meer bevestigen. Het is de eerlijke wensch van het Japansche volk dat deze voortdurend zullen toenemen, opdat wij bij toenemende gemeenschap elkander beter zullen leeren kennen.’ Talrijke publieke vermakelijkheden hadden er te San Francisco ter eere van het gezantschap plaats. Op den 23sten Jan. werd door de stad een groot banket aangeboden en de gezanten welkom geheeten. De vice-ambassadeur Ito hield in antwoord op den welkomst-toast de volgende rede: ‘Vereerd met uwe edelmoedige vriendschap, wensch ik u en door u aan de burgers van San Francisco onzen hartelijken dank te betuigen voor de vriendelijke ontvangst, die aan het gezantschap is te beurt gevallen, en voor de eer op dezen avond onze natie aangedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ons volk kende vroeger geene vrijheid van handelen en denken, omdat het vele duizende jaren lang in eene absolute gehoorzaamheid aan despotieke souvereinen gehouden werd. Met onzen stoffelijken vooruitgang leerde het volk zijne rechten begrijpen. De burgeroorlog was slechts tijdelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verstandelijke welvaart zullen vooruitbrengen. Wij zullen trachten, onzen handel te vermeerderen, en door eene overeenkomstige vermeerdering onzer productie, een gezonden grondslag te leggen voor een meer uitgebreiden handel. Japan biedt u, aanzienlijke burgers eener groote, handeldrijvende natie, in den handel zijne medewerking aan. Het is begeerig om deel te nemen aan de nieuwe handels-aera, die thans over den pacific Oceaan oprijst. Uwe moderne uitvindingen stellen u in staat meer te doen in dagen, dan onze vaderen in even zoovele jaren tot stand brachten. Wij kunnen den tijd, die thans zoo gunstig voor ons is, niet laten voorbijgaan zonder met kracht voorwaarts te streven. Het gezantschap bleef tot 31 Jan. '73 in San Francisco en omstreken, en vertrok toen naar Sacramento. Alvorens zij vertrokken, lieten de gezanten het volgende openbaar maken: ‘Ondergeteekenden wenschen eerbiediglijk hun oprechten dank te betuigen aan de beambten van staat, stad en land, alsmede aan alle klassen der bevolking, waarmede zij de eer hadden in aanraking te komen, voor de allervriendelijkste oplettendheden en edele gastvrijheid, die zij sedert hunne aankomst in de stad San Francisco mochten ondervinden. Zij wenschen tevens de verzekering te geven, dat zij het zich tot een groot genoegen zullen rekenen, deze beleefdheden bij de eerstkomende gelegenheid te beantwoorden.’
Wij zullen het gezantschap niet verder volgen, en de Amerikanen met de gezanten laten feestvieren. Er is weinig belangrijks bij die ontmoetingen voorgevallen; het waren alle herhalingen van hetgeen te San Francisco had plaats gehad. Toch mogen wij niet onvermeld laten dat eene vereeniging van priesters en geestelijken te Sacramento een lang adres bij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezantschap indiende over de ‘vrijheid van godsdienst’, welke volgens hen de oorzaak was van de grootheid der Vereenigde Staten. Dit adres was door een overgroot aantal geestelijken geteekend. Ook moeten wij, om den heer minister de Long de eer te geven, die ZExc. toekomt, van het gezantschap in de gelegenheid te hebben gesteld alle merkwaardigheden des lands te bezichtigen, nog mededeelen, dat de gevangenis van den beruchten Mormoon Brigham Young te Utah (in de nabijheid van het ‘Salt Lake’) door het gezantschap bezocht werd. Te Chicago kwam aan al het feestvieren en redevoeren geen einde. Te Washington werd de ambassade op het ‘Witte Huis’ hartelijk ontvangen. De rede door Iwakoera voor den President gehouden, is tamelijk gelijkluidend met die van San Francisco. President Grant hield een flinke toespraak, waarin hij het gezantschap verwelkomde en o.a. zeide dat: de rijkdom, de macht en het geluk van een volk bevorderd worden door aanmoediging van den handel en handelsgemeenschap met andere mogendheden; door bevordering van arbeid; door practische toepassingen der wetenschap op de kunsten en het fabriekwezen; door veelvuldige, snelle en goedkoope middelen van vervoer tusschen de verschillende deelen des lands; door aanmoediging van de emigratie, die verschillende gewoonten, uitvindingen en industriën van andere landen aanbrengt; door een vrije drukpers; door vrijheid van denken en geweten en vrijzinnigheid in het toelaten der verschillende godsdienst-secten. Van de officieele resultaten, die het bezoek heeft opgeleverd, is alleen belangrijk te noemen het besluit der Vereenigde Staten, om het aandeel van Amerika in de Simoneseki-indemniteit aan Japan te schenken, onder voorwaarde dat deze 375,000 mex. dollars (ca. ƒ 775,000) zullen besteed worden aan het onderwijs in Japan, onder behoorlijke contrôle der Regeering. De heer Henry Northrup van New-Haven, hoofdinspecteur van het onderwijs in Noord-Amerika, had dit voorstel bij de Regeering ingediend. Wij laten de quaestie van het al dan niet schenken dezer indemniteit buiten onze beschouwing, doch achten de handelwijze van de Vereenigde Staten ten opzichte van de andere Staten die in de Simoneseti-zaak betrokken zijn, niet zeer delicaat. Alvorens eene vaste beslissing in deze zaak te nemen, ware het onzes inziens niet meer dan welvoegelijk geweest, dat Amerika zich met de andere betrokken natiën verstaan had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee der gezanten, Kido en Okoebo, zijn later naar Japan teruggekeerd, daar de Regeering hunne hulp in het bestuur des lands meende noodig te hebben.
De onlangs in Japan aangekomen minister-resident voor Oostenrijk, de heer Calice, heeft het japansch gouvernement verzocht te willen deelnemen aan de internationale tentoonstelling in 1873 te Weenen te houden. De japansche Regeering benoemde onmiddellijk daarop eene commissie, met den minister van buitenlandsche zaken aan het hoofd, om allerlei producten van Japan, mineralen, ruwe grondstoffen, bewerkte voorwerpen, enz. te verzamelen en voor de Weener tentoonstelling gereed te maken. De Regeering heeft al het mogelijke gedaan om Japan een goede figuur te doen maken op de tentoonstelling. Kostbare bestellingen werden gedaan; de beroemdste porselein-fabrieken in Fizen, Kaga en Satsuma moesten de best mogelijke fabrikaten afleveren. Als wij de lijst nagaan der gezonden voorwerpen, dan komen wij tot de overtuiging dat de bezoekers van de Weener exhibitie op hun gemak meer en betere voortbrengselen van Japan zullen zien dan wij, europeesche bewoners van Japan, gedurende ons geheele verblijf in dit land zullen kunnen aanschouwen. De directe voordeelen dezer tentoonstelling kunnen voor Japan noch Europa bijzonder groot zijn, doch het doel dat Japan er mede heeft, is ook een geheel ander, en wel dit: zich in Europa onder de overige beschaafdere natiën te doen gelden. Onder zijne kenmerkende eigenschappen is de ijdelheid des Japanners niet de minste. Moet men daarom geen al te groote waarde hechten aan deze vertooning, toch kan het gerust een verblijdend verschijnsel heeten, een volk van het verre Oosten te zien deelnemen aan eene schoone instelling, welke den opmerkzamen toeschouwer veroorlooft een algemeenen blik te werpen op de voortbrengselen van kunst en nijverheid van alle landen der beschaafde wereld. Den 19den Dec. '72 hielden Z.M. de Keizer en H.M. de Keizerin inspectie over de voorwerpen voor de Weener tentoonstelling. Op de daaraanvolgende dagen was deze verzameling te Jedo ook voor de gezanten en andere Europeërs te zien. De groote verzameling bestaat uit 17 afdeelingen, te weten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. mineralen, ertsen, metalen, schelpen, entomologische voorwerpen, petrefacten; 2o. drogerijen, parelen uit Omara, graangewassen, plantaardige, oliën en vetten, zout en eenige chemicaliën: 3o. verfstoffen, kleuren, kaarsen, was-soorten; 4o. japansche likeuren en sterke dranken, wijnkruiken, wijnkoppen, sakikuipen; 5o. soorten van tabak, rookgereedschap, pijpen in duizenderlei, vormen, enz.; 6o. leder, huiden, bontwerk, schoenen; 7o. bergkristallen voorwerpen, bijouteriën, sieraden, enz.; 8o. lakwerk (paarlemoer-, goud - en zilver-lak), kabinetwerk, enz.; 9o. gevlochten voorwerpen, manden, doozen: 10o. oud-lak en brons-artikelen; 11o. vischtuig; 12o. schildpad-werk, poppen en modeartikelen, zijden sieraden, papiersoorten en photographiën; 13o. muziekinstrumenten, schilderstukken, teekeningen; 14o. Jezo-collectie: visschersbooten, sleden, modellen van huizen, wieren, vogels en andere dieren, photographiën van Jezo; 15o. porceleinen voorwerpen (het voornaamste der geheele verzameling) uit Fizen, Kaga en Satsuma; 16o. modellen van huizen en tempels, kookgereedschappen, huishondartikelen, enz.; 17o. verzameling van dieren. In het begin van Januari vertrok het stoomschip ‘Phase’ (een der booten der messageries maritimes) met de verzameling naar Triëst. Aan boord van dit schip zijn talrijke leden der japansche tentoonstellings-commissie naar Weenen vertrokken. Als chef der expeditie is de heer Sano, tevens benoemd tot minister-resident van Japan aan het oostenrijksche hof, mede vertrokken. Op last van het gouvernement hebben in Japan zelve in het jaar '72 twee proeven van tentoonstellingen plaats gehad, namelijk eene te Kioto en eene kleinere te Jedo. Met groote liberaliteit gaf de Regeering aan de vreemdelingen vergunning de Kioto-tentoonstelling te bezoeken. Door de consuls werd namens het japansche gouvernement het volgende ter kennis der Westerlingen in de open havens gebracht: ‘De algemeene tentoonstelling te Kioto zal den 15den April 1872 geopend worden. Het zal aan vreemdelingen vergund zijn, te rekenen van den 17den April, gedurende vijftig dagen Kioto te mogen bezoeken. Personen die zich naar Kioto wenschen te begeven, zullen zich aan de volgende bepalingen onderwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.De consuls te Ozaka en Robé zullen paspoorten ontvangen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarop de nationaliteit en den naam van den houder vermelden, hetzelve met hun zegel voorzien en aan den belanghebbende uitreiken. Indien het noodig mocht geacht worden de paspoorten tusschenwegs te inspecteeren, zal men ze ter visie moeten afgeven. Indien men weigert zijn paspoort op aanvraag te laten viseeren, of niet in het bezit daarvan is, zal men niet verder mogen doorreizen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Gedurende het verblijf in Kioto zal men niet buiten het rechtsgebied van de Kioto-foe gaan. Ook is het volstrekt verboden te jagen of vuurwapens af te schieten. Men zal plaatsen, welke niet voor het publiek opengesteld zijn, niet mogen binnentreden. Ofschoon het meer Biwa (meer van Oötz) in de provincie Oömi buiten het grondgebied der Kioto-foe ligt, zoo zal men bij uitzondering toestemming geven dit meer te bezoeken. De grenzen zullen zijn: Hikone in het oosten; Koeratsoe in het zuiden; Katada in het noorden. Deze tentoonstelling werd gehouden in drie groote temples; een dezer, Chionin geheeten, ligt in het oostelijke gedeelte van Kioto; de tweede, Kenninji genoemd, in het zuidoostelijk en de derde, Hon-gan-ji, in het zuidwestelijk deel der stad. De tentoonstelling werd zonder veel ceremoniën geopend. Toegangskaarten voor vreemdelingen kostten een halven rio (ca. ƒ 1.30) voor elken tempel. De groote tempels waren in verschillende afdeelingen verdeeld en smaakvol versierd; ook waren de meeste voorwerpen met tact tentoongesteld. In den tempel Kenninji was de eerste afdeeling gewijd aan ivoren snijwerk, oud lakwerk en bronzen voorwerpen, munten, muziekinstrumenten, porcelein en aardewerk. In de tweede kamer vond men nieuw lakwerk, nieuw brons, pleisterwerk, porcelein en aardewerk in Kioto gemaakt, en confituren. In eene derde afdeeling zag men allerlei vogels, een vreeselijk grooten cryptobranchus japonicus (water-salamander), waarvan verteld werd dat hij de vingers van den vinder had afgebeten; een chineesche pauw wandelde in ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelschap van zijne echtgenoote en negen jonge varkens op het voorplein van den tempel rond. Slechts eenige ijzeren gereedschappen, pompen, brandspuiten, enz. waren door de vreemdelingen van Osaka en Kobé tentoongesteld. De rijks-munt had een fijne essaai-balans en eenige andere werktuigen gezonden. De meeste voorwerpen konden gekocht worden, hoewel er ook sommige artikelen waren, die men voor geen geld kon bekomen, omdat zij aan japansche edellieden behoorden, die ze slechts tijdelijk hadden willen afstaan. De tempel Hon-gan-ji - de grootste van gansch Kioto - is wegens zijne hooge oudheid en gesneden werk merkwaardig. De tempel alleen is een bezoek overwaardig. Hier vond men in de eerste afdeeling handschriften, boeken, schilderstukken, kamerschermen en schutsels tentoongesteld, aan velen waarvan fabelachtig hooge waarden werden toegekend. In eene andere kamer ontmoette het oog tal van waaiers, poppen, speelgoed in duizenderlei vormen, enz. en in de laatste en grootste afdeeling stonden in bonte harmonie dooreengemengd mineralen, petrefacten, landbouwproducten, geneesmiddelen, bergkristal, koralen, planten, dwergboompjes in potten, kunstbloemen in schoone vazen, enz. De tempel Chionin is niet zoo groot als Hon-gan-ji, doch ligt allerliefst onder prachtige, oude ceders, aan de helling eens heuvels. Naast dezen tempel bevindt zich in een afzonderlijk torentje een monsterklok van ca. 4½ meter hoogte, en met een diameter van 2.7 meter, en een dikte van het metaal van 0.23 meter. Het geluid dezer klok is zoo krachtig, dat het over de gansche uitgebreidheid van Kioto duidelijk vernomen wordt. De vooruitgang (?) heeft de Japanners er reeds toe doen besluiten om dit kunstig gietwerk te koop aan te bieden als oud brons tegen zooveel per pikel. Ware dit slechts het eenige vandalisme! In den tempel Chionin waren voorwerpen van dagelijksch gebruik tentoongesteld: bontwerk, papier, ruwe zijde, hennip, vlas en andere vezelstoffen, oude en nieuwe wapenen, harnassen, zijden en katoenen geweven stoffen, zeer schoon oud tapisseriewerk en talrijke kleinigheden meer. De geheele Kioto-tentoonstelling van '72 is, zooals van eene eerste proeve te verwachten was, niet te vergelijken met eene europeesche expositie. Gebrek aan systeem in het rangschikken en het totaal gemis van een catalogus waren de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootste fouten en maakten dat de vreemdelingen de waarde van vele voorwerpen geenszins konden beoordeelen. Toch was deze tentoonstelling naar getuigenis van allen die haar bezochten, zeer bezienswaardig, en leverde zij den opmerkzamen toeschouwer veel merkwaardigs op. Bovendien munt de stad Kioto zelf met hare omgeving zoozeer uit door hare schoone natuur en hare historische waarde, dat niemand zich beklagen zal eene reis derwaarts te maken. Het meer Biwa en de stad Oötz aan zijnen oever leveren menig schilderachtig gezicht op aan den beminnaar van natuurschoon, terwijl de versche zalm en forel te Oötz voor eene andere klasse van reizigers hunne bijzondere aantrekkingskracht uitoefenden. Te Kioto leverde een hôtel, op eene europeesche wijze ingericht door twee ondernemende Japanners, tegen 3 riô's (ƒ 7.80) per dag, zooveel comfort, als men in het binnenland van Japan maar verwachten kan. Er was bovendien nog een fransch hôtel tijdelijk gereed. De tentoonstelling te Kioto heeft niet aan de verwachting beantwoord, die de Regeering daarvan gekoesterd had. Men had vermoed, dat het aantal vreemde bezoekers veel grooter zoude geweest zijn dan werkelijk het geval was. Dit zou ook stellig grooter geweest zijn, indien de wegen en middelen van vervoer in Japan beter waren. Bewoners van Hiogo en Osaka konden zonder opoffering van veel tijd en geld de reis naar Kioto gemakkelijk ondernemen, doch dit was met de vreemdelingen te Jedo, Jokohama en Nagasaki geenszins het geval. Men moet van deze plaatsen een langdurige reis van verscheidene dagen maken om te Kioto te komen en het kwam den meesten kooplieden - die het voornaamste deel der europeesche bevolking in Japan uitmaken - zeer slecht gelegen 20 à 30 dagen en eene som van 200 à 300 dollars te besteden voor het bezichtigen eener tentoonstelling. - Wij mogen de expositie, in '72 te Jedo gehouden, hier ook niet onvermeld laten. Zij had plaats met het doel voorwerpen van kunst, wetenschap en nijverheid, zoowel der japansche als westersche natiën, aan de japansche bevolking tot hare leering te vertoonen. De Momboesho (het ministerie van onderwijs) had deze tentoonstelling bevolen. Men vond er de vreemdsoortigste zaken in bonte mengeling door elkander gesteld. Zoo zag men b.v. allerlei japansche sieraden naast europeesche schilderijen, platen, sèvres porcelein, opgezette vogels, wa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pens, reuzensalamanders, metalen visschen, planten enz. Tot de zeldzaamste voorwerpen behoorden een horlogie in diamanten en robijnen gezet, een australische vaas, een fossiele monsteroester van 4 voet lengte en 3 voet breedte, fossiele visschen, een zeer oud beeld van circa 3 voet hoogte, den japanschen Aesculaap of vader der japansche geneesheeren voorstellende, welk beeld geflankeerd werd door een uit hout gesneden (japansch) kunstlijk. Ofschoon dit kunstcadaver in geenen deele de vergelijking kon doorstaan met Ozon's beroemd fabrikaat uit papier maché, en menige anatoom er stellig eenige gegronde aanmerkingen op zou kunnen maken, zoo had dit beeld als eene eerste proeve van japansche plastische kunst stellig eenige verdienste. Onder de europeesche schilderijen was niet veel bijzonders geëxposeerd. Eene copie van van der Helst's ‘Schutters-maaltijd’ en eene afbeelding van de ‘Niagara-waterval’ waren nog de beste onder de schilderstukken. Tot de beste tentoongestelde zaken behoorde eene collectie der verschillende japansche papiersoorten en de manieren om dit te vouwen, alsmede eene verzameling poppen, die de verschillende kleederdrachten en hoofdtooisels weêrgaven, welke in den loop der tijden in Japan gebruikelijk waren. Verder op zag men eene collectie der verschillende telegrafieinstrumenten: Bréguet, Wheatstone, Siemens en Morse waren daar vertegenwoordigd. In een ander zaal ontmoette men de busten van Victor Emmanuel en Garibaldi, die een waakzaam oog hielden op het zadelwerk en paardentuig van oude en nieuwe vinding aldaar aanwezig. Ook ontbrak het niet aan oude bronzen voorwerpen, japansche kamerschermen met de portretten van beroemde mannen uit de japansche geschiedenis, als: sjoogoen Minamoto-no Joritomo, de eerste mikado Zin-Moe, de eerste daïmio's van Kaga en Satsuma, de beroemdste courtisane van den eersten prins van Satsuma, Taïko-Sama, sjoogoen Ashikaga en vele anderen. Beneden de portretten dezer heroën waren ook afzonderlijk de kleederen afgebeeld welke zij droegen, en komt men hier alzoo te weten, dat Joritomo een met goud gestikt kleed en de Satsimaprins bruine zijde droegen, en de eerste Mikado zich in een wit satijnen kleed vertoonde, met groote roode figuren geborduurd. In het midden van den tempel was een aantal japansche muziekinstrumenten tentoongesteld, van de gewone samisen, tot de meer ingewikkelde soorten; daarnaast zag men allerlei | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soorten van maskers, banieren, harnassen, enz., hij den ouden adel van Japan in gebruik. Ook ontbrak het niet aan keurige collectiën fijn porcelein, zoowel van japansche als europeesche fabriekaadje, munten van vele volken der aarde, en eene zeer goed gerangschikte verzameling japansche oude en nieuwe munten. Merkwaardig was hier een in Japan vervaardigde hemelglobe van zwart lak, met gouden sterren. De sterrebeelden waren met groote getrouwheid daarop afgebeeld. Hierop volgde eene kamer met opgezette (japansche) visschen en insecten, welke slecht gerangschikt was. Aan de wanden hingen gedroogde varens, grassoorten en bladen, zeer netjes achter glas in lijsten gezet, verschillende soorten van bamboe, denneboomenhout en andere houtsoorten. Daaronder stonden kistjes met mineralen en metalen, bergkristal, koraal, malachite, opaal, goud, zilver, koper, ijzer en goudzand, alsmede eenige fossilia, zooals de kaak van een haai, welks tanden op eene zonderlinge wijze door het omringende gesteente staken, fossiele bladeren en een gedroogde, om een stok gewonden slang. In eene andere galerij waren de voor Japan zoo nuttige zeewieren tentoongesteld, alsmede een menschelijk skelet en eenige schedels van menschen en dieren. Hierop volgden eenige skeletten van katten, honden, wolven en opgezette exemplaren van stekelvarkens, miereneters, wezels, hermelijntjes, dassen, enz. Een groote schedel verdient afzonderlijke vermelding, daar hij gezegd werd antidiluviaansch te zijn. De vorm was ongeveer gelijk aan den schedel een olifants, doch verschilde daarvan in menig opzicht; voor een mastodontenschedel was hij te klein. De Japanners kenden het dier niet, waarvan deze schedel afkomstig was. In hoever het doel: ‘instructie der Japanners’, met deze tentoonstelling bereikt is, zullen wij niet beslissen; men had, onzes inziens, eene betere organisatie en rangschikking moeten volgen; alles had niet zoo verward dooreengemengd moeten zijn. Voor het onderwijs ware het stellig vrij wat beter, blijvende musea op te richten, zooals dit in Europa geschiedt. Doch wij mogen niet al te veel eischen van een volk, dat nog zoo kort geleden uit zijnen eeuwenlangen slaap ontwaakte, en juichen daarom deze eerste - zij het dan ook gebrekkige - poging, om het volk door aanschouwen op te wekken tot studie en waarneming, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harte toe. Het is een verblijdend verschijnsel, dat het tentoonstellingsgebouw weken lang dagelijks door duizende toeschouwers bezocht werd, een bewijs dat het den Japanners geenszins aan den lust ontbreekt, hunne kennis zooveel mogelijk te vermeerderen. Al zijn er dan ook geene geleerden gevormd, toch zal de tentoonstelling er wel het hare toe hebben bijgedragen, den Japanner tot meer nadenken en studie op te wekken.
(Het slot in het volgend Nummer.) |
|