De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |||||||||||||
Malaga in 1872-73.Tan a la exageracion llevan en Holanda la limpieza y la pulcritud, que un andaluz recien llegado de aquel pais decia á sus amigos: ‘Figúrense Vds. si será alli la gente limpia, que en la calle, en el teatro, en los templos, en todas partes, hay agentes de la autoridad que en viendo que uno va á escupir se le acercan á decirle que si quiere escupir tenga la bondad de pasar á Bélgica’ Richard Ford zegt dat niets den Spanjaarden zoo onaangenaam is als dat eeuwige boeken-schrijven van vreemdelingen over hun land waarvan zij gewoonlijk alleen maar den slechten kant hebben gezien. Ford vindt dat de Spanjaarden daarin gelijk hebben, en bladzijden 265 tot 270 van zijn ‘Gatherings from Spain’ houden een soort van strafpredicatie tegen de lichtzinnigen, die alles bedillen en het meeste afkeuren van hetgeen zij in Spanje hebben gezien. Laat niemand zich verbeelden, schrijft hij blz. 267, dat de meest juiste opmerkingen met de beste bedoeling gemaakt, ooit een Spanjaard anders dan hoogst onaangenaam zullen zijn. Het zou betreurenswaardig consequent geweest zijn als Ford zich had gedragen naar de lessen en vermaningen, die in deze regelen liggen opgesloten. Maar gelukkig heeft hij dit niet gedaan, en daaraan hebben wij zijn geestig boekje te danken, waarin hij den geesel van zijn vernuftige satire ten dienste stelt van de intime kennis, die hij door fijne en scherpzinnige opmerking van hetgeen men ziet en niet ziet in Spanje, heeft verkregen. Zijn boek is zoo onderhoudend, zoo vermakelijk, zoo doorgaans vroolijk van toon, dat het dramatische, aan de behandeling van Spaansche maatschappelijke toestanden van zelf verbonden, door den glans van zijn humor, zonder in het comische te vervallen, met een tintje van vermakelijke ironie wordt overtogen, waardoor men met | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
droge oogen de sterkst sprekende voorbeelden kan lezen van diep nationaal en individueel verval van het Spaansche volk. Gelijk de zweep van den moyoral ieder individu van zijn achtspan bereikt op bepaalde lichaamsdeelen, even zoo zwierig, lustig en zeker zwaait Ford den geesel zijner satire in 't rond, maar treft daarom niet minder gevoelig ieder plekje, waar nationale trots en persoonlijke fierheid kwetsbaar zijn in de Spanjaarden, die deze hoedanigheden zeer overdrijven. Ay! de mi España! Ford had altijd gelijk, en hij heeft nog steeds gelijk nadat dertig jaren verloopen zijn sedert hij het schiereiland doorreisde. Hij sloeg daar weinig van over en moet de oude en nieuwe geschiedenis van het volk vlijtig beoefend hebben om zóó in zijn geest te zijn doorgedrongen. Dat de kritiek van vreemdelingen bij de Spanjaarden niet gewild is, bleek ons, toen wij het volgend antwoord inzonden aan de courant, die de regels, aan het hoofd dezer inleiding geplaatst, had opgenomen. ‘Contestacion al andaluz que ha vuelto de Holanda. Tan a la exageracion llevan en Malaga la inmundicia y la indecencia como el andaluz que vuelve de Holanda lo puede ver a cada hora, que la gente escupen no importe donde ni delante quien que sea. En la calle, en el teatro en la iglesia, en los salones, sobre la alfombra y a la mesa durante la comida. El cura en su pulpito, el orador desde la tribuna; el ecclesiastino enfrente del altar todos escupen como si tal cosa. En los coches del ferro de carril de primera, por mas que hayan señoras, se escupe que es un gusto. Escupir es cosa tan corriente, que se podria tomar el pais por un inmenso escupidero. El que no escupe está sospechado de conspirar contra la libertad.’ In onzen kleinen vriendenkring hadden wij ons daarover vroolijk gemaakt, maar grooter voldoening werd ons onthouden. De courant plaatste het antwoord niet. Met het voornemen mijne indrukken van Spanje meê te deelen, bedoel ik in 't minst niet wraak te nemen over de partijdigheid van een courant, en dat nog wel een Spaansche courant. Mijn wensch is geenszins kwaad te spreken van land en volk; ik mag dit wel te voren aankondigen, want het zal heel moeielijk zijn er veel goeds van te zeggen. Zoo groot en machtig en roemrijk als Spanje was in het begin en midden der zestiende eeuw, zoo vervallen, omnachtig en vernederd is het thans. Met den besten wil van de wereld | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
kan men voor de ellende, waaraan het land ten prooi is, de oogen niet sluiten. Bij iederen stap dien men in Spanje doet, kan men aanleiding vinden om zich te verbazen over de achterlijkheid der dingen, en men vraagt dan onwillekeurig aan zich zelven, hoe 't komt dat een volk in drie honderd jaren niet is vooruitgegaan? Men denkt naar aanleiding van dit alles meer over de Cosas de España, en natuurlijk, hoe meer men nadenkt, hoe meer feiten men opmerkt en vergelijkt, zooveel te meer leert men 't land kennen, of minstens zooveel te meer punten van belangstelling doen zich voor. De veel beteekenende rol, die Spanje in Europa gespeeld heeft, zijn meesterschap op het gebied van fraaie kunsten en letteren zijn voorheerschen in étiquette, mode en galanterie, zijn voorrang in Westersche beschaving, waarvan het verval sedert Philips II dateert, stempelen Spanje tot een Westersch land, terwijl de overheersching der Arabieren, die van 711 tot 1269 en, sedert hoofdzakelijk tot Granada bepaald, tot 1492 duurde, aan Spanje het Oostersche karakter gaf, dat het tot op den huidigen dag, zonderling met oud christelijke en modern sociale begrippen vermengd, vooral in het zuiden, behouden heeft. De wonderlijke toestanden, die uit deze contrasten en vermengingen ontstaan, geven den reiziger in Spanje indrukken, die geen ander land ter wereld verwekt. Men gelieve daarin verontschuldiging te vinden voor den onwederstaanbaren lust om iets van Spanje te vertellen, nadat men vier wintermaanden in dat land heeft doorgebracht, en dat wel den winter van 1872 op 1873. | |||||||||||||
I.Reeds den 1sten October 1872, na een natten September, was het koud en onvriendelijk. Voor herstellende zieken, die aan koû nog geen weerstand konden bieden, was het tijd om naar het Zuiden of Oosten te gaan. De Riviera, Sicilië, Algiers, Caïro, allen stonden op 't lijstje, maar Spanje stond er niet op. Eerst Edwin Lee's boekje over Spanje, meer bepaald over Malaga en zijn klimaat, deed mij mijne aandacht op die stad vestigen. Deze aandacht groeide tot voorkeur: vroegere plannen om Spanje te bezoeken waren afgestuit op de destijds be- | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
staande moeielijkheid om van Algiers naar Oran te komen (zie Herinneringen uit Algiers, 1862 blz 107); thans zijn die twee algiersche steden door een spoorweg verbonden, en tusschen Oran en Cartagena, de haven van Murcia, varen stoombooten ongeveer twee malen per week, zoo ongeregeld als in Spanje regel is. Marseille als uitgangspunt nemende, scheen er gelegenheid te over om al de oostelijke havens van Spanje per stoomboot te bereiken. Een vrijwillige verbanning uit Holland was mij door ziekte opgelegd; Spanje had ik nog slechts uit zee gezien, toen ik in 1853 door de straat van Gibraltar en langs Finisterre naar Engeland stoomde. Ik was nieuwsgierig naar Spanje en hoopte, door nieuwigheden getroffen, het leed mijner verbanning te verzachten. Maar het was voornamelijk Dr. Lee's bericht over het klimaat van Malaga, dat mij die plaats tot winterverblijf deed verkiezen. Wat hij daarover schrijft heb ik bewaarheid gevonden en wil ik daarom hier kortelijk vermelden. ‘De droge lucht is hetgeen Malaga's klimaat bijzonder kenmerkt; hierin is het te verkiezen boven Madera, dat gedurende de wintermaanden wel wat warmer is, maar tevens zeer vochtig. Sommige winterdagen te Malaga zijn te droog en de terral, een N.W. wind, is scherp en doordringend; maar als regel kan men aannemen, dat zieken gedurende zes van de zeven dagen kunnen uitgaan. Van 1846-51 viel te Malaga gemiddeld 16 duim regen. Zoo weinig regen zou den plantengroei beletten, wanneer de zee niet zoo nabij was. De zeedampen komen aan dit gebrek te gemoet. Na zonsondergang daalt de temperatuur, die over dag tamelijk hoog is, en de zeedamp valt als dauw op 't land. Dit ziet men duidelijk bij levante of oostenwind, als wanneer die dampen terstond over de stad worden gedreven, en de kade vochtig is als had 't er op geregend. De gemiddelde temperatuur van Malaga is 66,52 F. wisselende van 55o tot 82o F.’ Van mijn jeugd af aan, had ik verlangd naar Granada en de wonderen van de Alhambra. Cordova en Sevilla konden nog altijd mijne verbeelding bezig houden, en, ofschoon niet meer gelijk vroeger bereid om ellende en ontbering blijmoedig te trotseeren in het vooruitzicht van eenig genot, dat op teleurstelling kon uitloopen, toch scheen mij het nog nooit door mij betreden Spanje het aangewezen land om er schadeloosstelling te zoeken voor het vele goede, dat ik t'huis moest achterlaten. | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
Met den besten wil van de wereld, zal ik in mijn verhaal niet kunnen verbergen, dat ik buiten den waard had gerekend. Het eerste dat gedaan moest worden te Marseille, gaf al terstond aanleiding tot overdenking en bedenking. Er was te beslissen, hoe de reis naar Barcelona, enz. zou gedaan worden, over land of over zee. Van Perpignan tot Gerona heeft men diligence. Tot aan de grenzen van Spanje is de straatweg voortreffelijk, maar daarover..... Doch al was de weg als een kolfbaan..., in de Semaphore de Marseille lazen wij iederen dag, dat de diligence werd aangehouden; de passagiers, die zich geduldig, lieten plunderen, werden wel niet mishandeld, maar die onbehoorlijkheden hadden in den nacht plaats; het was daar guur aan den voet der Pyreneën, en de dieven konden met den besten wil niet beletten, dat hunne slachtoffers koû vatten, koorts kresen, enz. Alzoo werd tot de zeereis besloten, waar embarras de choix zich bij voordoet. A. Germond de Lavigne schreef een Itinéraire de l'Espagne et du Portugal, uitgegeven bij L. Hachette et C., zonder jaartal, hetgeen zeer bedriegelijk is. Deze schrijver behoort onder de optimisten; hij wil de wereld genezen van de vooroordeelen, die tegen Spanje bestaan. De wijze waarop hij dit aanlegt is echt fransch en behendig. Hij schetst een beeld van de voorstelling, die volgens zijne fantasie een reiziger zich van Spanje maakt; natuurlijk is zijn reiziger een soort van wezel, bang voor zijn eigen schaduw, die achter zijn gordijnen, onder zijn bed angstig gluurt, zijn beurs en zijn horlogie wegstopt, zijn deur baricadeert en 's morgens wakker wordende, zich verbaast dat hij nog leeft. Op deze overdreven schets laat hij volgen: ‘Pauvre Espagne! quel fantôme on en fait au loin!’ Als reisboek is zijn werk niet aan te bevelen; men bemerkt aan alles dat hij van de Spaansche toestanden absoluut een goeden dunk wil geven, en dat hij daardoor verleid wordt om zaken, die 't niet verdienen, aan te prijzen en op te hemelen. Zoo bijv. met de stoombooten van Marseille naar Spaansche havens. Hij vult daarmeê ruim twee kolommen in zijn route No. 44 en zegt aan 't slot; ‘het vertrek der booten is steeds tijdig aangekondigd; de tarieven zijn voor allen dezelfde; aan boord zijn goede restaurants.’ De Nederlandsche consul te Marseille, de heer Alma, een zeer verplichtend landgenoot, bij wien geen Nederlander te vergeefs hulp zal zoeken, bracht mij in kennis met den Spaanschen consul, en op diens raad werd de stoomboot Estremadura, kapt. Corveto, | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
waarvan het vertrek op 29 October was bepaald, voor mijn overtocht gekozen. Van Marseille moet even het nieuwe Palais des Arts de Longchamp vermeld worden. A. Saurel schreef onlangs (1870) Marseille et ses environs, een allerliefst boekje met belangwekkenden, eenvoudigen tekst en allerliefste kaartjes en plaatjes. Van dit paleis zegt hij: il séduit par le charme des lignes, l'originalité de son plan et la beauté exeptionnelle de sa situation. Volkomen juist; het is prachtig; misschien mag ik zeggen, dat ik nooit schooner paleis zag. De bouwmeester heet Henri Espérandieu, een gelukkige naam voor zulk een ondernemer. Het officieele cijfer van kosten, behalve aankoop van 't terrein, wijst op fr. 4,114,644,57. Te precies om waar te zijn, is 't niet? Met tienmaal zooveel is men er nog niet. Het is eene herinnering aan het tweede keizerrijk, dat door zijne verkwisting zich zoo vele vrienden of minstens aanhangers verwierf. B.v. een gewezen civiel ambtenaar te Marseille, aan wien ik een brief uit Brussel had gebracht. Wij komen een bejaard heer tegen, en mijn ambtenaar groet hem, als ware 't zijn innige vriend. ‘Welk een geluk u aan te treffen,’ roept hij uit, ‘waar woont gij tegenwoordig?’ ‘In de Re.....p...., ach! mijn dierbare vriend, het woord wil mij niet uit de keel,’ was 't antwoord van den ouden heer, die in de rue de la république, vroeger rue impériale, woonde. ‘Helaas, mijn vriend, ik begrijp u maar al te goed..., maar doe mij 't genoegen overmorgen met mijnheer....’ hier werd op mij gewezen, ‘te komen dineeren; slechts intimen weet ge?’ Wie is die vriend? vroeg ik later: de man schijnt onder de republiek te zuchten. ‘Mijn hemel! ik kan waarlijk niet op zijn naam komen; hij is mijn heel intime vriend; wij zagen ons in jaren niet, in een groote stad, bij verschillende departementen werkzaam... en dan depuis les évènements, mais nous avons mangé si longtems le pain de l'empereur.’ De man wilde volstrekt geen ander brood gegeten hebben dan pain de l'empereur. De republiek hief de betrekking op, waarmeê de empereur hem brood enz. enz. had gegeven. De Estremadura vertrok niet den 29sten en niet den 30sten October, en de 31ste werd nog tot een verloren dag gemaakt door dien men het vertrek der stoomboot eerst op 8 uren 's morgens, toen op 12 uren 's middags, ten laatste op 4 uren namiddags aankondigde, welke laatste aankondiging zoo ernstig | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
gemeend was, dat het vertrek werkelijk te 7 uren 's avonds plaats vond. Inderdaad men heeft daarbij niet te klagen, dat het vertrek niet tijdig en niet dikwijls genoeg is aangekondigd. Aan het kantoor van de stoomboot gaf men eerst op voor passage 1e kl. van Marseille tot Malaga 125 francs; bij informatie van den consul bleek het, dat men slechts 110 francs mocht vragen. Alzoo zijn de tarieven zelfs voor ééne stoomboot en ééne reis niet dezelfde. Wat men naar aanleiding van zulke ervaring verwachten kan van den restaurant aan boord, laat zich gemakkelijk denken. Er was overvloed van spijs; doch olie, knoflook en uijen bedierven het al. Overigens herinner ik mij die zeereis met genoegen en dankbaarheid. Het bootje was wel klein en niet vlug, maar de golf du lion is in den winter dikwijls onstuimig en gevaarlijk, en ditmaal troffen wij 't heerlijkste weêr van de wereld, een spiegelgladde zee, bijkans geen beweging: ware 't niet het geluid van de schroef geweest, men had zich in de haven kunnen wanen; de kapitein en zijn stuurman waren vriendelijke, welwillende lieden, die hun best deden om mij hunne taal te leeren; zij vreesden dat ik verhongeren zou, omdat zij mij niet zagen toetasten aan de maaltijden, die zoo recht naar hun nationalen smaak waren. Wij moesten den 1sten November 's avonds zes uren te Barcelona zijn, doch eerst te half elf kwamen wij in de haven. Den volgenden morgen om 7 uren liet ik mij aan wal zetten en had wegens een reiszakje met toiletzaken een grooten omweg naar het tolhuis te maken. Anders zouden een paar riemslagen den passagier aan de puerta de la Paz mogen brengen, eene landingplaats tegenover de kaserne de las Atarazanas, een soort van fort aan het eind van de Rambla, de voornaamste straat en tegelijk de wandeling van Barcelona. Een zich zelf opdringend wegwijzer begreep, dat 't zijn belang was mij aan 't einde van den muro de mar te brengen, waardoor hij mij een half uur van de stad verwijderde, en gelegenheid vond om mij vijf francs af te zetten voor het eenige rijtuig dat daar te krijgen was. De muur, die Barcelona nog ten deele omgeeft, omvatte vroeger de gansche stad. Om het opruimen en behouden van dien muur is heel wat te doen geweest; er zijn revolutiën om ontstaan. De koningin wilde dit, de plaatselijke regeering dat, en het volk weer wat anders. Dat andere vindt men er thans nog. Aan de landzijde is de muur slordig af- | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
gebroken; aan de zeezijde, om het smokkelen te weren, bestaat hij nog. Die muur is eigenlijk een terras op den wal, die de haven moet beheerschen. Van de Rambla voert een breede trap er heen, en van twaalf tot twee uren 's namiddags vindt men daar 's winters, volgens de traditie, de beau monde. Nooit zal ik den indruk vergeten, dien Barcelona op mij maakte. De zon scheen overheerlijk; de boomen langs de Rambla waren nog in blad; het logement Fonda de las cuatro Naciones heeft een zeer Oost-Indisch voorkomen, Niet onvriendelijk, maar toch met onverschilligheid wordt men er ontvangen; het is als meende de heer in 't bureau: ‘ga, tracht het u gemakkelijk te maken en laat mij met rust.’ De kamer, die men mij gaf, was allerliefst en op Japansche wijze met matten belegd en van schuifdeuren aan 't balcon voorzien. Mij dacht, dat hôtel was aangenaam en zindelijk, maar onverwijld moest het openbare leven worden gadegeslagen, dat zeer uitlokkend scheen. Al de drukte van een groote stad, die zich voorbereidde om feest te gaan vieren. Weldra bemerkte ik dat het een feestdag was, Allerzielen, la commemoracion de los difuntos, zooals 't heette. De kerken waren open, maar hoeveel devoten waren er in? Wonderlijk zooals die menschen met hun kerk en hunne heilige zaken omspringen: van eerbied of innige bewondering of plechtige aanbidding of zelfs maar van voegzame aandacht, geen spoor; de knieën worden gebogen, de vingeren ingedoopt, de hand snel langs voorhoofd en borst bewogen; terwijl gaan de oogen nieuwsgierig rond, de lippen bewegen... en fluks wippen de weinige jeugdige personen, die men in dergelijke verrichtingen zag, ter kerkdeur uit en vermengen zich lustig onder de massa, die pratend en lachend onder het lommer van de boomen een recht aangenaam beeld van stadsvroolijkheid oplevert. Bedelaars hebben mij in Barcelona dien dag niet lastig gevallen. Het publiek was den ganschen dag door zeer gemengd, en ik zou op eigen gezag niet durven vertellen op welk uur de beau monde wandelde. Beau monde in den overdrachtelijken zin, want in de beteekenis van schoone vrouwen, zag ik daar de schoonste die ik in Spanje gedurende mijn verblijf onder de oogen kreeg. De heeren waren gekleed als bij ons, de dames ook, maar velen hadden de mantille tot kapsel; voor mooie is dit aan te bevelen, het verhoogt de bevalligheid, al wordt die soort van sluier niet meer gedragen zooals vóór vijftig jaren in Andalucia. Maar het volk zag er | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
heel anders uit dan b.v. te Marseille, waar men dikwijls Barcelona meê vergelijkt. De kleeding der vrouwen uit de volksklasse is niet anders dan die van vrouwen derzelfde klasse in Frankrijk, misschien nog iets minder netjes. De mannen hebben geen eigenlijk costuum; de stoffage voor broek en kort buis is meestal linnen; een hoed, pet of roode muts, gorro, met de pluim of punt op een oor omgeslagen, een hoog gekleurd ceintuur van rood of ander katoen, vele malen om 't lijf gewonden. Het zeer bijzondere in hun costuum zijn de alpargates, Sp.: espardenyas Cat: van esparto gevlochten zoolen met zwarte linten of banden recht langs de voeten van de neuzen tot de hielen vastgehouden. Zij zijn daar vlug op en komen zonder geluid te maken over den weg. Het volk scheen op gewekt, uiterst beweeglijk en tuk op vermaak. Daar waren stalletjes, waar frisch water en vruchten en zoetigheid werd verkocht. Het geheel leverde een aantrekkelijk tooneel en wekte lust tot meêdoen; men waande arglooze vreugd, onschuldige uitspanning te aanschouwen. Vriendelijk waren met dat al de gezichten dier lieden niet; de donkere gelaatskleur, zwarte oogen, haren en baarden, deze laatste aan menige vrouwenlip tamelijk sterk geprononceerd, geven aan hunne trekken, die uiterst bewegelijk zijn, iets wilds, dat den vreemdeling behoedzaam mag maken. Daar waren op de Rambla verschillende kiosken a l'instar de Paris, waarin voor eenige cuartosGa naar voetnoot1 couranten en prenten werden verkocht. Gretig werden die gekocht en gecommentarieerd. Wat het volk 't meest amuseerde, waren voor mij onverstaanbare verzen in plat Catalaansch, maar uit enkele woorden was het duidelijk dat de tekst hetzelfde doel had als de prenten, die b.v. een schietstrijd voorstelden. De schutters mikten op palen, die de vorsten van Europa, met kroonen gedekt, voorstelden. Amadeo primero was daarbij present; het onderschrift luidde: A bajo las testas coronatas. Dit was den tweeden November 1872. Bij mijn bankier te doen hebbende, hoorde ik daar verder het een en ander dat sterk contrasteerde met | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
den aangenamen indruk dien het eerste aanschouwen van Barcelona op mij gemaakt had; het was mij als had ik op een pad getrapt. Pas twee dagen geleden waren in de calle Fernando op klaarlichten dag twee menschen vermoord. Politieke hartstocht diende tot voorwendsel en verontschuldiging. Men gaf mij den raad om het aannemen van goud geld zooveel mogelijk te vermijden; er was veel valsch geld in omloop, goud 't meest. Ook zou men mij zekere papieren maar niet over de post sturen, want op het brievenvervoer kon men niet aan; de ambtenaren geven zich niet veel moeite, en langs den weg, den spoorweg niet uitgezonderd, hadden al meer en meer onordelijkheden plaats. In het logement vertelde een Franschman dat hij drie dagen te Barcelona was, en dat hij drie valsche doblons had ontvangen; het zonderlingste van het geval was, dat iemand aan de deur van het hôtel hem 50 pCt. van de waarde der echte doblons aanbood voor zooveel stuks valsche als hij hebben mocht. De cathedral, eenige paseos, het fort Montjuich, enz. werden bezocht en bezien, maar hetzij dat ik onwel of vermoeid was geworden, het was mij als had Barcelona een aanminnig masker laten vallen, om met het hideuse gelaat der anarchie op te treden. Ik had geen aandacht meer for the sights to be seen, en was gansch verdiept in fantasiën over de toekomst, de naaste toekomst van een volk, dat zoo cynisch aan zijne brutaliteiten vrijen loop liet. Zijn dat dan, dacht ik, de resultaten van vrijheid en onafhankelijkheid; moet fierheid van het volk, moet nationale trots, moeten dapperheid en ondernemingsgeest uitloopen op openbare aanprijzing van koningsmoord en gezagdooding? Ik lees wel in de geschiedenis van Spanje, dat de Cataloniërs onder de koningen van Aragon gewend waren om hun deel te hebben aan de wetgevende macht van den souverein. De eed, dien de edelen van Aragon aan hunne nieuw te huldigen koningen deden, bewijst dat zij aan die koningen geen onbegrensde macht wilden verleenen. Zij zwoeren: ‘Wij, die zoo goed zijn als gij, wij kiezen u tot koning, onder voorwaarde, dat gij onze wetten en voorrechten beschermt, zoo niet, niet.’ De Cataloniërs erkenden den koning van Aragon slechts als graaf van Barcelona, en gehoorzaamden aan geen andere wetten, dan die met hunne toestemming waren gemaakt. Die nationale trots der edelen van de 15de eeuw, waarop het volk zich thans nog zoo gaarne verhoovaardigt, is die dan nu ontaard in zekeren republikeinschen geest, die wars is van alle | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
orde en regel? Kan de geestdrift voor vrijheid zich thans niet anders meer toonen, dan door afkeer en haat van wat zweemt naar onderwerping aan de wet en gehoorzaamheid aan die haar moeten handhaven? Een deel van den avond bracht ik in het théatre door, het lyceo théatre, dat, wat ruimte, elegantie en rijkdom betreft, met de grootste en fraaiste théatres van Europa op een lijn kan staan. Er werd een Verdische opera vrij wel gezongen, maar het publiek maakte misbaar tegen zekere phrases, waarin een koning gecomplimenteerd wordt. Een buurman wist mij te beduiden, dat het een politieke strijd was, en dat de brutos moesten stil zijn, enz. De voorstelling kwam tot haar natuurlijk einde, en op straat was nu kalmte, in vergelijk van het gejoel, dat er den ganschen dag had geheerscht. Reeds te negen uur den volgenden morgen bescheidde in en mij aan boord; eerst te twee uur 's namiddags verlieten wij de haven van Barcelona, eene stad die in gewone tijden de moeite van een bezoek wel loonen zal, maar waar ik den eersten droeven indruk kreeg van den jammervollen toestand die zich sedert over het schiereiland heeft uitgebreid. De reis naar Valencia was voortreffelijk: heerlijk weêr, kalme zee, eene temperatuur die mij, invalide, niet belette tot 8 uren 's avonds op het dek te blijven, in bewondering van een sterrenhemel, zoo klaar en helder, als ik in langen tijd niet genoten had. Te elf uur voormiddags, den 4den November, lagen wij in de haven van Valencia, die er even treurig uitziet, als de haven van Barcelona, waar wel meer schepen zijn, maar waar zeebrekers, dammen, kaden en muren er uitzien als ruïnes. Bootjes en bootslieden hebben een gelijk miserabel voorkomen, maar noch hier, noch te Barcelona waren de mannen en jongens lastiger dan overal elders De stad van den Cid campeador ziet men op een half uur afstands van la Grao, zoo heet het onveilige strand, dat men haven gelieft te noemen. Tusschen beide plaatsen over een zandgrond wordt gemeenschap onderhouden, o.a. ook door een spoorweg, die ieder half uur heet af te rijden; maar ik trof het niet; het was niet heel druk met den handel, en het halve uur was een heel uur geworden. Alzoo in een tartana - wat 'n ding! Een langwerpig vierkante kast op twee wielen, de bak op de as bevestigd, geen bodem, slechts een mat of tapijt, bij wijze van zak, waarin bagage, en | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
welke bagage? - twee banken in de lengte van den bak, die banken hangen aan riemen. Over de gansche lengte van den bak een zwarte huif over hoepels gespannen. Men kruipt achter in die kast, is zonderling getroffen door den vlottenden vloer, dien men vreest met zijn laarzen te doorboren, ziet naar voren den rug van den koetsier, die niet gansch het uitzicht op een deel van zijn muildier beneemt, naar achteren den kop van een ander muildier, voor een voleende tartana Hoe men in zoo'n voertuig over Spanje denkt, kan de lezer zich voorstellen. Het publiek van Valencia gaat in die tartana's toeren. Ook hier is een fonda de las cuatro naciones; de waard had eene mooie vriendelijke vrouw, en hoewel zij nog iets minder Fransch verstond dan haar man, bleek zij overigens veel slimmer dan hij. Slechts weinige uren waren mij hier vergund voor een wandeling door de stad, met hare enge ongeplaveide straten, paseos, met slecht onderhouden plantsoen, enz. Er zijn eenige paleizen, die door uitgebreidheid of bijzonderen bouwtrant de aandacht trekken: een op de plaza Villarasa is zeer bijzonder, door een overdadig met beelden (haut relief) voorzienen gevel van geel gevlamd marmer, als ware het albast. Een vluchtig bezoek aan de cathedrale. De fraaiste zaken van Spanje vind men altijd in de kerken. Het museum van schilderijen, in een oud klooster, zag ik met genoegen; buiten Spanje treft men niet veel Ribalta's, Ribera's en Juan de Juanes; het meerendeel der schilderijen zijn vodden. De stukken der bovengenoemde meesters zijn in ééne zaal te zamen. Mijn leidsman wilde mij niet excuseeren van de plaza de toros, een nieuw en heel groot amphiteatre, dat aan de kerk behoort. Priesters in Spanje zijn groote voorstanders van stierengevechten; zij vinden er zelf vermaak in en een uitmuntend middel om het volk zoet te houden. Natuurlijk kan men de stofferige straten of lanen of wegen, hoe zal men die ongeplaveide passages tusschen huizen in Valencia noemen? niet doorgaan, zonder de hoogwijze reden te vernemen, waarom men de straten niet wezenlijk op de eene of andere wijze tot straten maakt. Bij regenweder wordt die stof slijk, vermengd met alles wat menschelijk en dierlijk publiek er op werpen of laten vallen. Dat alles te zamen maakt mest voor de Huerta de Valencia, een door bergen omkranste, uiterst vruchtbare vlakte, de Elysesche velden van Spanje. Die vlakte wordt kunstmatig bevloeid; de Mooren of Arabieren hebben door hun vlijt de gansche streek met een net van kanalen en | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
waterleidingen overtogen, en de natuur over het land haar hoorn van overvloed doen openen. Men gelieve wel op te letten, dat het de Arabieren zijn die dat werk hebben gedaan, en zij hebben ook een waterstaatsrechtspraak ingesteld. Die zaken bestaan nog en het tribunal de los acequieros of del riego is nog in zijn ouden vorm werkzaam. Er zijn veel goede en bezienswaardige zaken, instellingen en industriën in Valencia, maar kapitein Corveto had mij verzocht vóór 's avonds zes uur aan boord terug te zijn; wij zouden in den nacht vertrekken; ik had mij dus met een haastig overzicht te vergenoegen. Het was intusschen op nieuw het oude liedje. De boot bleef den geheelen nacht in de haven en de lading ongerept langs scheeps. Er waren passagiers tweede klasse aangekomen, waaronder een jong mensch van Majorca, die daar onder het voorloopig gouvernement ambtenaar geweest was, maar hij en zijn vader waren legitimisten en daarom uit den dienst verwijderd. Wellevend en vriendelijk was hij, verstandig en goed onderwezen kwam hij mij voor, hij kou zich vrij duidelijk in het fransch uitdrukken, en vertelde mij zonder bitterheid, dat in zijn land posten en ambten minder dan ergens elders naar bekwaamheid werden gegeven, dat bij iedere regeeringsverandering het personeel van ambtenaren afwisselde, en daardoor het getal van partijen en ontevredenen steeds grooter werd, dat hij en zijn vader, tegelijk hunne betrekkingen verliezende, krap aan waren, maar dat hij bij den ouden man in de nabijheid van Malaga op een klein familiegoed ging wonen, en er alle ambten voor goed aan gaf, dewijl het te voorzien was, dat binnen kort Spanje aan wanorde ten prooi zou vallen: de italiaansche jongen, dien Prim bij overrompeling op den troon had geplaatst en die de dwaasheid had zich in te beelden dat hij daar op kon blijven, zou spoedig leeren, dat Spanje geen vreemdeling als gebieder wilde dulden. Hij gaf mij onderricht in 't Spaansch, en vermaakte mij met de zinrijke spreekwoorden, waaraan die taal zoo rijk is. Waarom moest ik zoo vroeg aan boord komen, daar wij toch niet voortmaken? veroorloofde ik mij te vragen, waarop de kapitein een tweeledig antwoord gaf. De weg van Valencia naar de Grao is na zonsondergang niet veilig; het is wel niet zeker, dat men er bestolen of vermoord wordt, maar de feiten leeren, dat er kans voor bestaat. De boot zou werkelijk de reis tegen tien of elf uur 's nachts hebben kunnen voortzetten, wanneer de haven- | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
meester van Valencia dezelfde wetstoepassing had gevolgd als die van Barcelona, waar de lading na zonsondergang mocht worden overgenomen. Ik hoorde den passagier van Majorca zeggen: Fiate en la virjen y no corras, hij schreef dit spreekwoord in mijn dagboek en de j in plaats van g in virgen blijft voor zijn rekening. Hij wilde er meê zeggen, dat de kapitein, als hij maar de goede argumenten had gebruikt, de toestemming tot voortwerken wel zou hebben gekregen, maar hard werken is hun smaak niet, en het spreekwoord meent: ‘Geloof in de heilige maagd en laat violen zorgen.’ Die arme tweede klasse passagiers; er waren er nog eenige, o.a. eene jonge vrouw met een klein kind, wier echtgenoot als 2e Lt. naar Cuba was vertrokken, om daar tegen de insurgenten te vechten, of tot hen over te loopen (?); die arme menschen waren in hun vooronder ten prooi aan ongedierte, dat zich gelukkig in de kajuit en hutten der eerste klasse niet vertoonde, maar 's zomers, zeide de mozzo (kajuitsjongen in dit geval, in 't algemeen jongeling) o! ja dan zijn ze natuurlijk overal. Den 5den November 's namiddags één uur verlieten wij Valencia, de boot tot in de kajuit of salon vol lading, niet welriekend. Maar het weêr, de lucht, de hemel waren prachtig, frisch en helder; een waar genot zoo'n uitstapje. Men vaart steeds in 't gezicht van de kust, gedurig verandering van vorm en licht. Ik liet mij niet kwellen door gebrek aan ruimte, noch door gebrek aan Europeesch voedsel, noch door eenige misères in het leven der Spanjaarden, hoewel ik die toch niet over het hoofd zag. Het bootje liep hoogstens zes mijlen, maar ik had niet meer haast dan de Spanjaarden, en ik gevoelde met hen het zoete van zich te laten leven; en het leven en zonneschijn zijn beide de moeite waard om er van te genieten. Den 8sten November 's morgens zeven uren ankerde de Estremadura in de haven van Malaga. Uit de verte zag de stad er aardig genoeg uit. Zij ligt in een vlakte, in het midden van een halven cirkel, die het strand hier vormt, aan de uitloopers van de Sierra Tejeda. Ten N.O. leunt zij aan den Gibralfaro, een heuvel waarop de citadel in 1279 door de Arabieren gebouwd is, die trouwens de geheele stad en al de steden van Andalusië hebben gebouwd. Ford zegt, dat Rasis het Malaga van die dagen beschrijft als een stad naar der Arabieren hart en als een aardsch paradijs. Ferdinand V veroverde haar na een hardnekkig gevecht aan het | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
eind van een moeielijk beleg in Mei 1487. Hij hield geen der plechtige beloften welke hij gedaan had, maar vierde zijn overwinning door auto da fé's, zware boeten, verbeurdverklaringen en dergelijke liefelijkheden, die van oudsher tot op den huidigen dag bij de Spanjaarden gebruikelijk zijn. Door zulke bedrijven verwierf hij zich de heilige onderscheiding van te worden bijgenaamd El Catolico. Hij en zijne opvolgers wisten door uiterlijken geloofsijver de machtige geestelijkheid en haar opperhoofd, den Paus, aan zich te verbinden en daarin ligt de hoofdoorzaak van Spanje's ongeluk. Dom fanatisme, geworteld in redeloos bijgeloof, is steeds onder den naam en schijn van godsdienst onder het volk verspreid, en dat dit hun ten vloek strekt, zien wij in de hedendaagsche gebeurtenissen. De rampzaligen, die onder den naam van republikeinen zich op hun atheïsme beroepen, die God loochenen en Christus bespotten, werpen zich ter aarde voor de madona, stellen hun hoop op amuletten en zijn bang voor 't vagevuur. De Spaansche kerk (dat is iets anders dan de Roomsche kerk) is zoo absolute meesteresse van het volk geweest, heeft zoo geheel het leven der Spanjaarden doordrongen, zoo volkomen hun zieleleven, gelijk de armen en beenen van marionnetten, aan draden, dat men het gansche bestaan van het volk alleen dan verklaren kan, wanneer men den sleutel tot het verborgene aan de kerk gaat vragen. Maar ik moet Malaga beschrijven, en zal gaandeweg wel gelegenheid vinden, om voorbeelden tot steun mijner stellingen bij te brengen. - Het aardige van Malaga smelt als sneeuw voor de zon, wanneer men nabij komt. Van de haven heeft onze vice-consul, de heer Carlo Felix Fynje, een zeer juiste beschrijving gegeven in zijn rapport over Malaga's handel in 1871. Dat rapport is opgenomen in de verzameling van consulaire en andere berichten, uitgegeven door het ministerie van buitenlandsche zaken, 1e afl., deel I, jaargang 1873. Het is mij aangenaam, reeds hier den naam van dien vice-consul te kunnen vermelden; door mijn lang verblijf in Malaga had ik gelegenheid om van zijn dienstijver en particuliere dienstvaardigheid rijke ervaring op te doen. De schepen blijven in de haven voor anker, en met schuitjes komt men door middel van een paar riemslagen aan de landingsplaats, die veel te klein is. Het was nog vroeg in den morgen; een bootsman maakte zich van mij en mijne bagage meester en deponeerde zijn vracht | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
onder het afdak van een loods, die hij aduana doopte en die ook para heette, omdat er de hoofdwacht der carabineros (tolsoldaten) in gehouden werd, waarin ik toen niet vermoedde, dat ik binnenkort een tijdelijk toevluchtsoord zou vinden. Ik vond in dat locaal niemand; na een poosje toevens ging ik rondkijken, opende een kamer, vond een persoon slapend, die wel een officier kon zijn. Met mijn sleutels in de hand liep ik op hem toe, wees hem mijn bagage, zeide in 't fransch dingen die hij niet verstond, en 't resultaat was, dat hij een afwijzende beweging tegen de sleutels maakte en een gebaar waaruit ik opmaakte, dat ik mijn boeltje maar moest meênemen. Ik gesticuleerde een beetje en zeide fonda de la Alameda, en was weldra in dat eerste hôtel van Malaga aangekomen. Wie, die dit ware verhaal leest, zal nu zeggen, dat de tollijnen in Spanje moeielijk te passeeren zijn? Geen maravedis, real of peseta was voor den dag gekomen, de bagage was zelfs niet aangezien; met den fieren blik, waarmede vroeger de Ricos hombres van Castilië genade mogen bewezen hebben, werd mij beduid: ‘wat denkt gij wel, vuige vreemdeling, dat ik Spaansche degendrager uwe prullen zal nasnuffelen?’ De landingsplaats, tot waar de Alameda begint, heet plaza del mar. Nog betrekkelijk kort geleden was die plaats onder water. De zee trekt zich steeds terug, omdat zij vies is van 't vuil, dat de Malagueños zoo onverschillig laten gaan waar 't kan. De Alameda, ook genaamd Salon de Bilbao, is een wandeling, die zich uitstrekt van de plaza del mar tot aan de rivier, waarover de puente de Tetuan. Eene beschrijving van die wandeling kan al licht mooier zijn dan de werkelijkheid; zoo als zij in 't fransche reisboek staat moet zij noodwendig teleurstellen. Overal in Europa zou een dergelijke wandeling in eene stad van 100,000 inwoners een sieraad zijn. Zij is 420 meters lang en 42 meters breed, aan weêrszijden met een dubbele rij boomen beplant, waartusschen fonteinen, bustes, marmeren banken en gas-candelabers. Dus alles wat men tot versiering noodig heeft. Aan de lage zijden der wandeling zijn straten langs de voornaamste huizen van de voornaamste kooplui; de trottoirs zijn omtrent anderhalve meter breed. De Alameda maakt het centrum van de nieuwe of Europeesche stad; naar den Z.W. kant waar de zee steeds wijkt zijn twee paralelstraten, door dwarsstraten welke die wijken in vierkante blokken verdeelen, op de Alameda uitloopend. Al dit fraais overziet men in de weinige | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
minuten die men noodig heeft om van de muelle (kade) tot aan de fonda de la Alameda te gaan. Ach mij! dacht ik, die ongeplaveide straat, die gebroken marmeren banken, die neuslooze busten, die droge verminkte fonteinen aanziende, die zwarte stof van den weg opsnuivende, zal het wel mogelijk zijn iets goeds te vinden in een stad, waarvan het voornaamste en rijkste gedeelte er zoo haveloos uitziet? Na een verblijf van vier maanden heb ik recht die vraag te beantwoorden, maar mijne lezers mogen zelf oordeelen. Te Marseille was het bovengenoemde hôtel (fonda) mij door velen die de plaats kenden als 't beste, toch nog niet veel bijzonders opgegeven. Het is een vierkant paleis met een patio (binnenhof), een enstresol en twee verdiepingen. De rez de chaussée dient langs de zijde der Alameda voor koffijhuis, dat ook van de patio toegankelijk is. De hoofdingang van 't hôtel is in de puerta del mar, eene breede straat die loodrecht op de Alameda staat. Het is een kolossale deur, geflankeerd door twee enorme kolommen van rood marmer, welks voetstukken minstens een halve el buiten de muurlijn vóórkomen, waarover ik mij den 28sten November te verblijden had. Die intrede kon een goeden indruk maken, maar alles ziet er morsig uit, en in het midden van de patio, impluvium zou men 't kunnen noemen, is een vierkante verdiepte deksteen bij wijze van rooster, waaruit geuren opstijgen zooals uit onze stadsgrachten, beschamender erkentenis. Doch het is beter niet verder in bijzonderheden te treden. De fonda wordt gehouden door iemand, die zich voor een Zwitser uitgeeft, en wiens secretaris een Italiaansch-Zwitser beweert te zijn, en zoo tot Ober- en andere kellner afdalende, wordt 't al minder en minder Zwitsersch. Er is in dit huis, in waarheid het eerste hôtel van Malaga, volslagen gebrek aan comfort en zindelijkheid. Het meubilair is schaarsch, oud, kapot en smerig. De bediening onordelijk en afhankelijk van den tact dien men heeft om zich dezen of genen der satellieten gunst te koopen door wel aangebrachte fooien. Daar was eene criada dienstmeid, eene echte Spaansche, wel een.... neen 't is niet te zeggen, hoe oud, vuil en gemeen dat wezen er uitzag. Er werden twee maaltijden verstrekt aan de abonnés, een déjeuner tusschen 10 en 12 uren en een diner te 5 uren, men kreeg wijn, een gele naar sherry zwemende vino seco, alles slecht. Men betaalde daarvoor 45 Reales, omtrent ƒ 6 per dag. Alles slecht, dat was zoo en dat bleef zoo, en het gaf tevens de op- | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
lossing van de matigheid in spijs en drank, die in de fonda werd in acht genomen. Wat is er te zien in Malaga? Eigenlijk niets. De eerste dagen waren de moeielijkste. Zou men aan zooveel gebrek lijden, waar alleen de heerlijke hemel, de zachte temperatuur tegenover stond, kunnen gewennen? Maar die heerlijke hemel, die zachte temperatuur maakten werkelijk veel goed. De noodlottige politieke toestand, waarin Spanje verkeerde, had de gewone immigratie van Engelsche familiën naar Algiers gericht, en toch, het zij vermeld tot triomf van Malaga's winterklimaat, toch hebben wij Engelsche familiën van Algiers naar Malaga zien oversteken, niettegenstaande het sociale leven in eerstgenoemde plaats zoo goed is als in Frankrijk. Het fraaiste gedeelte van de stad hebben wij reeds beschreven; met het andere gedeelte kunnen wij spoedig afrekenen. Achter de Almeda loopt eene woestenij het is de half ingevallen, half afgebroken Atarazanas, tuighuis. Ford vermelt in 1845, dat er toen nog een fraaie Arabische poort stond, die in 1833 gevaar liep van omvergehaald te zullen worden. De steenen van dien boog zijn nu niet eens meer onder den hoop puin te herkennen, waarachter de Malagueños zich half versteken om onzeggelijke dingen te doen. Daar begint het oude Malaga, het Malaga naar der Arabieren hart, een doolhof van enge lanen, een hoop sterk bewoonde huizen, geen of uiterst slechte rioleering. Ezels met zakken beladen kruipen, om zoo te zeggen, overal door, maar er zijn toch laantjes waar zij voor staan blijven. De vuilnisman moet dan zijn verzameling met de handen dragen in de esparto tasschen, waarop hij later zelf plaats neemt. Er zijn twee hoofdstraten, calle Nueva en calle Granada, die wel drie meters breed zijn; daarin zijn de winkels met Europeesche koopwaren. Vervolgens zijn er twee voorname plaatsen - voor pleinen zijn ze te klein - de plaza de la constitucion en de plaza de Riego; te midden van laatstgenoemde is een zuil ter herinnering aan generaal don José Maria Torryos, die in 1831 met een vijftigtal karnuiten voor de liberale zaak, op bevel van Christina's generaal Moreno, werd vermoord. Zoo ging het en zoo gaat het in Spanje: die heden als verrader ter dood gebracht wordt, vereert men morgen als een martelaar voor de goede zaak. De kade, die de haven insluit, heeft huizen van een vroolijk | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
voorkomen; zij hebben geen eigenlijke balcons, maar ventanas, die 30 à 40 centimeters buiten den muur uitsteken, meestal helder groen en wit beschilderd en van binnen met gekleurde matjes of gordijnen behangen. Blijft te vermelden de guadal medina en de barios (voorsteden) aan de overzijde gelegen. De guadal medina neemt de plaats in van een rivier; er liggen ook bruggen over; die van Tetuan is de voornaamste. Den 1sten Januari 1869 werd die brug plat geschoten door de helden der vrijheid, die zich niet door het governo provisorio van Prim wilden laten ontwapenen. In December 1872 was zij nog niet hersteld. In de rivier is geen water; soms gebeurt het, 's winters bij hevige regens, dat er bandjer, zou men op Java zeggen, ontstaat, en dat is het eenige middel om het vuil van allerlei aard, dat door allerlei organen voortdurend op die bedding van zand en steen gedeponeerd wordt, weg te krijgen. Maar de zee wil het niet opnemen en werpt het terug in de haven, die daardoor van lieverlede ontoegankelijk wordt. Deze quasirivier is eigenlijk de hartader van het stadsverkeer; de rijtuigen en lastdieren drijft men bij voorkeur er door, omdat de bedding, hoe ongelijk en smerig, toch nog gelijker en althans veel breeder is dan de straten of kaden langs het water. De barios Trinidad en Perchel zijn bewoond door eene bevolking, waarvoor ik geen naam heb, en die thans in Malaga en andere steden van Andalusië doet en laat doen wat zij goed vindt, maar wat absoluut slecht is. Het spoorwegstation is aan 't eind van de voorstad Trinidad. In de rivier worden oud roest- en andere markten gehouden. Markten van levensmiddelen hoegenaamd zijn zoo walgelijk voor oog en neus, dat het mij niet mogelijk is ze te beschrijven, zonder er ziek van te worden. Malaga heeft een cathedraal en vele andere kerken, die geen van alle eene beschrijving verdienen. Eerstgenoemde is heel groot en slechts het koor (silleria del coro) is bezienswaard. Een leerling van Cano is de kunstenaar die het wrochtte in 1658. Er zijn twee théatres waarin voorstellingen gegeven worden. Het eene, teatro de Cervantes, is de comedie, en geeft iederen avond, als er geen revolutie in den weg komt, voorstellingen van oude Spaansche stukken van Lope de Vega, moderne uit 't fransch vertaalde vaudevilles en Spaansche blijspelen van den tegenwoordigen tijd die heel laf zijn. Het andere is teatro principal, waar don Juan de Tenorio nu en dan werd opgevoerd, meestal het een of ander | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
afschuwelijk drama. De menschen gaan veel naar de comedie, niet om de voorstelling, maar om den avond te dooden. Wijders bezit de stad een plaza de toros, gansch verscholen in een gemeene buurt, eenige cafés van slecht allooi en voor dezen winter een circo ecuestre, waar Blanus zich over zou chamen. Nog dienen vermeld te worden drie sociëteiten, circulo malagueño, del commercio en del Lyceo. Eerstgenoemde lag aan de kade, het derde huis van den hoek plaza del mar; dit wordt zoo nauwkeurig aangeduid om mijn nader te verhalen toestand op 28 November 1872 begrijpelijker te maken. De omgeving van Malaga lokt niet tot wandelen; slechte, stofferige wegen, geen gras, geen boomen, geen water dan dat van de Middellandsche Zee, die, zooals reeds is opgemerkt, zich voor het vuil van de guadal medina terugtrekt: dit is hare eenige beweging, want getij gaat er niet, en alleen wanneer de levante haar tegen het strand opstuwt, komt zij aan de zorgeloosheid van het volk tegemoet, door van tijd tot tijd eens een gedeeltelijke opruiming te houden. De heuvels om de stad zijn kaal, en zoolang de druiven, waarmede ze beplant zijn, geen blad hebben, vertoonen die heuvels hunne naakte wanden, die door de zon verschroeid schijnen. Met dat al is het aanzien van het landschap op een afstand, die vorm en kleur zonder détails laat uitkomen, inderdaad prachtig. Van de zee gezien, teekent de sterk gekleurde heuvelrij de fraaiste silhouetten die men tegen den blauwen hemel van 't Zuiden maar zien kan. Menigeen stelt zich Spanje voor als een land vol weelderigen plantengroei, maar het tegendeel is waar. Het land heeft een hard, ruw voorkomen: zandige vlakten, kale bergen, geen boomen, geen boschjes, geen vogels, geen lieftalligheid hoegenaamd. Waagt men zich op een groote wandeling, dan wordt men allicht zwaarmoedig gestemd door de stilte en eenzaamheid te midden van eene natuur, die ontegenzeggelijk een grootsch karakter heeft, maar tevens een gevoel van verlatenheid over den wandelaar brengt. Op weinige uitzonderingen na, volgens verhalen en beschrijvingen, heeft het Spaansche landschap overal dat stugge en onvriendelijke, waardoor het bij onze frissche landouwen en boschstreken, en bij de weelderige natuur van Italië, treurig afsteekt. Die sombere grootheid krijgt het spaansche landschap door de bergen die de horizon opsluiten, door de dalen en kloven welke de bergketens grillig vaneenscheuren. Er zijn in Andalusië uiterst vrucht- | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
bare dalen; ook Aragon moet daaraan rijk zijn; maar vruchtbare dalen, door deels en gansch onoverkomelijke terreinmoeielijkheden van elkander en van de wereld daarbuiten gescheiden, kunnen Spanje geen recht geven om met andere schoone landen op éene lijn te komen. Het komt mij voor, dat men de schoonheid van Andalusië sterk heeft overdreven; zij is van eene soort die alle teederheid uitsluit; het is eene verpletterende schoonheid, die niet toelaat dat men haar zal liefhebben. De beide Castiliën en Estremadura, la Mancha gedeeltelijk, zou men woestijnen kunnen noemen. Spanje's rivieren doen weinig voor de schoonheid van het land; als magere spranken slingeren zij zich over steenen en zand, langs naakte stofferige oevers, met stekelige planten begroeid. De Duero gaat door akelige steenvlakten, waar niets groeit en slechts de wind vernomen wordt; daar waar hij bij Zemora Spanje gaat verlaten, wordt hij eerst een belangrijke rivier. De Taag vliet over een door woest gescheurde rotsen hobbelig bed, langs steile, onvruchtbare wanden, door het wildste en armste gedeelte van Spanje, waaraan zij geen goed weet te doen. De Ebro, die in het midden van den Pyreneeschen bergketen in het Reynosadal ontstaat, wordt eerst bij Tudela bevaarbaar. De Guadalquivir is tusschen Cordova en Sevilla de zegen van een landstreek die thans nog achthonderd pueblos (kleine dorpen) telt. Gedurende de Arabische heerschappij, beweert men, waren er twaalfduizend dorpen. Van Sevilla zet die rivier haar loop voort door een vlak land, dat spoedig in een onafzienbare, naakte zandwoestijn overgaat. De Guadiana, die een afstand van 600 kilometers doorloopt, doet een deel van la Mancha eventjes aan, gaat sluiks door onbewoonde streken en begraaft zich werkelijk in heuvelachtige zandwoestijnen, die zich naar Serena uitstrekken, waar zij eindelijk iets goeds te doen vindt. Spanje bezit ware woestijnen; het land heeft eene monotonie in zijne vlakten, eene wildheid, verwarring, verschrikking in zijne steenen bergen, die ongetwijfeld hun somber en woest karakter aan de bewoners moet doen beërven. En zoo is het ook; gelijk Buckle in zijne geschiedenis der beschaving het demonstreert, deelt de natuurlijke gesteldheid van een land aan het volk zijn aard mede en determineert dien. Washington Irving keert de stelling om en zegt: ‘The scenery of Spain partakes something of the attributes of its people who are proud, hardy, frugal and abstenious.’ Ik las ergens, dat in Oud Castilië het land zoo | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
naakt is, dat bij Burgos in een kring van twaalf mijlen diameter, door heuvels ingesloten, één boom te zien is. Er is een spreekwoord dat zegt: Als de leeuwerik over de vlakte van Castilië komt, moet zij onder haar vleugels haar graankorreltjes meêbrengen. Wat door kunst van dit land te maken is, behoort niet tot de raadsels. Zie de Huerta van Valencia, zie Murcia, en komt ge niet verder dan Malaga, zie dan de buitenverblijven San José en Concepcion van twee rijke kooplieden, die daar lusthoven hebben aangelegd: Heilige Josef en Ontvangenis; heilige namen niet waar? meent ook niet, dat men die plaatsen bereikt, zonder moeielijkheden te ondervinden en te overwinnen. Het terrein tusschen de stad en die buitens vervult de plaats van vagevuur tusschen twee uitersten. Van weg kan men niet spreken: men laat zich karren over het droge bed van Malaga's rivier, doorwaadt eenige malen het sprankje bruin water, dat de eer van de Guadal medina tracht op te houden, en bereikt na veertig of vijftig minuten tobbens die heerlijke tuinen, waar boomen, planten en bloemen van alle werelddeelen in de vrije lucht welig en schitterend en geurend de zinnen streelen. Wij verzochten kennis te mogen maken met de hoveniers van die paradijsjes. Beide waren Franschen, zij genoten hoog salaris, waren tevreden over het inlandsche werkvolk, wien het aan verstand en doorzicht niet ontbreekt, maar wel aan dien gestadigen ijver, aan dat voet bij stuk houden, dat de natuur evenals de maatschappij vergt van hen, die resultaten op hun werk wenschen te zien. Den 13den November vertrokken wij naar Granada. Wel voorspelde men mij bittere koû, en besprak de mogelijke gevolgen van dien; Granada moest men zien in Mei, enz. Maar eene week te Malaga had mij dat verblijf niet leeren liefhebben; van uitstel kon licht afstel komen, en de Alhambra niet gezien te hebben, wanneer men er om zoo te zeggen naast heeft gewoond, dat gevaar was dreigender, banger dan dat van sneeuw en ijs. Het was mijn eerste uitstapje in Spanje. La Madrileña is een diligence-onderneming, waarvan de rijtuigen toen te 3 uren 's namiddags, in verbinding met den spoorweg naar Granada, aan de overzijde van ons hôtel afreden. Wie is ondernemender, la Madrilẽna, of de reiziger die in hare enge, vuile omnibussen plaats neemt? Wij stegen in en zaten daar saamgepakt met twee Spaansche heeren en evenveel dames. Bij | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
het afrijden, dat met horten en stooten gepaard ging, maakten de vrouwen het teeken des kruises. De rammelkast moest in de rivier afdalen en aan de andere zijde er weêr uitstijgen. Hierbij hadden de passagiers veel te lijden, en de vrouwen gilden en schreeuwden, en riepen, zich kruisende, een massa heilingen aan, en lachten en grinnikten zoodra de angstverwekkende bewegingen bedaarden. In den spoortrein was ons het leven door vuile inlandsche reizigers verre van aangenaam. Zij hadden in hun uiterlijk niets dat 1e kl. passagiers deed vermoeden. Mij dacht, het overdreven gevoel van gelijkheid dat Spanjaarden bezielt, speelde ons hier een part, want zelfs buiten revolutietijden is de onderste altijd geneigd, en dikwijls in staat, de bovenste te zijn. Het volk heeft een natuurlijken trots, zekere fierheid, waardoor het zich gemeenzaam en op zijn gemak aanstelt. Vreemdelingen, die de Spaansche manieren niet kennen, zien daarvan zonderling op, en worden bij iederen pas dien zij doen, herinnerd aan de democratische zeden die het Spaansche volk onder aristocratische instellingen altijd gehad heeft. Wat ons in hunne manieren zoo hinderde, was niet de democratische geest, die ze inspireert, maar veeleer de ongemanierdheid dier manieren, waarop reeds vroeger is gewezen. De spoorweg was gereed tot een plaatsje Salines genaamd, waar wij 's avonds te negen uren aankwamen. Daar hadden wij de diligence te zoeken, die ons naar Loja zou brengen. Wij vonden die en plaatsten ons in de coupé. De nacht belette de ellende en armoede van het rijtuig te zien; wij hadden die door het gevoel te beoordeelen. De lage zitbank, de engte, het niet sluiten van glazen en portieren, waren kwellingen, die ons in den aanvang onlijdelijk schenen. De nacht was vinnig koud; het landschap, door de bijkans volle maan beschenen, leverde een tafereel van melancholie, een motief voor de sombere poëzie van de valleien des doods. Schrikwekkende silhouetten teekenden zich van tijd tot tijd tegen den twijfelachtigen horizon als schimmen uit een andere wereld. Inderdaad heeft het gansche tooneel een onvergetelijken indruk op mij gemaakt. De wagen, met zeven, soms negen dieren bespannen, ijlt voort; door zweepslagen, stokken en steenen en het geschreeuw van mayoral, zagal en delantero steeds aangevuurd, rukken die dieren als 't ware vliegend voorbij geïsoleerde guardia civil, die in hun mantel gewikkeld, hier en daar post gevat hebben en het fantastische van het tooneel verhoogen. Omtrent mid- | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
dernacht snelt het gansche gespan door de enge en lange straten van Loja; vijf à zes malen heeft het scherp te wenden door de rechthoekige bochten dier nauwe lanen, en men zou angst uitstaan, wanneer men niet door alles wat was voorafgegaan, buiten de grenzen van het gewone stond en meer aan schaduwen dan werkelijkheid dacht. Station Loja. Daar stapten wij na eenig toeven in den spoortrein, en kwamen te twee uur in den morgen te Granada. Zonderlinge, nooit te vergeten nacht. Van koude en overspanning koortsig, hadden wij dien nacht verder door te brengen in een hôtel, waar de scherpe lucht van de Sierra Nevada, door wijde kieren van venster en deuren binnendringende, onze kaarsen uitblies. De Spanjaarden, die overigens alles wat van Arabischen oorsprong is, weinig achten, omdat het niet christensch is, hetgeen zoo'n roomsch-catholiek volk bijzonder voegt, zeggen heden ten dage van de stad, die wij nu te zien kregen: Quien no ha visto a Granada
No ha visto a nada.
Joseph Serfaty geleidde ons den veertienden November des morgens om negen uur naar Kal-'at Al-hamra, het roode kasteel, zooals een Arabische dichter het reeds A.D. 864 noemde. Dit vermeldt Ford in zijn uitnemende beschrijving van dat wonder der wereld. Zonder het boek van dien geestigen schrijver, zouden wij toch aan hem gedacht hebben, want Serfaty was er niet weinig trotsch op, dat hij gedurende twee jaren met hem door Spanje had gereisd. In Murray's Handbook of Spain, uitgave 1865, wordt dit vermeld, en ofschoon Serfaty al ruim zestig jaren oud is, bemerkt men duidelijk dat de omgang met den oordeelkundigen Ford hem goed gedaan heeft, al is hij niet vrij van de verwaandheid dier Spanjaarden, welke zich Engelschen noemen, omdat zij van Gibraltar afkomstig zijn, waardoor zij bij de Engelschen onder den titel van scorpions of the rock worden aangeduid. Met zekere voornaamheid spreekt hij als een welgeïnformeerd man over de noodzakelijkheid van scheiding tusschen fabel en geschiedenis bij het aanschouwen van overblijfselen uit vorige eeuwen, en hij doet al zijn best om niet aangezien te worden voor een dier bijgeloovigen, die de bruine vlekken in de fontein der Sala de los Abencerrages, | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
voor bloedvlakken van de op Boabdil's last vermoorde Abencerrages houden. De morgen was helder en frisch, de hemel blauw, de vega groen, de huizen wit. In Oosterschen stijl geeft dit paarlen en smaragden, omlijst door van doorschijnend goud overtogen lazul. Met woorden kan men niet uitdrukken hoe schoon de ligging van Granada, hoe betooverend de toegang tot de Alhambra door de torres de las Granadas is. Ofschoon de plaza de los Algibes, zooals die thans is, niets schoons te zien geeft, zelfs niets schoons achter den gewitten muur van het Arabische paleis doet vermoeden, vermindert dit in geenen deele den boven alle beschrijving liefelijken indruk, dien men al terstond krijgt bij het binnentreden van den patio de la Alberca. Met het grootste genoegen brachten wij eenige uren in de overblijfselen van dit bekoorlijke Arabische paleis door. De totaalindruk was bij het aanschouwen en blijft in de herinnering veel meer onuitsprekelijk bekoorlijk dan treffend door grootheid. De Arabische bouwtrant, waarvan de Alhambra het fraaiste voortbrengsel is, dat ik voor oogen kreeg, munt uit door bevalligheid en elegantie en heeft niets van de grootheid die Grieksche en Romeinsche kunst kenmerken; zij spreekt tot de zinnen en prikkelt de verbeelding in eene richting die strenge gedachten verbant. Alles is hier behagelijk, harmonieus, geheimzinnig, een wulpsche droom. De vurige verbeelding van den Oosterling deed hem een wereld naar zijne fantasie droomen; de Alhambra is het tooverpaleis, dat hij met de oogen des geestes zag, en dat hij met de schatten van de onzichtbare wereld heeft trachten te verwezenlijken. De Alhambra is de bloem der Arabische poëzie, een fantastische maar bekoorlijke bloem, waar de schitterende kleuren van het Oosten nog in prijken, en waarvan men nog de bedwelmende geuren meent in te ademen. Een samenstel van kolommen, bogen, gewelven, vijvers, fonteinen, dat dergelijke indrukken teweeg brengt, mag, ja moet men wel onder de kunstvoorbrengselen rangschikken en er een eereplaats onder gunnen, want al heeft De Custine gelijk, wanneer hij over Arabische kunst sprekende, zegt: ‘l'architecture Arabe ne mérite pas l'éloge qu'on en fait; c'est l'art d'un peuple efféminé, un art sans grandeur et sans ideal,’ toch is er niets in dat men vulgaire zou kunnen noemen. Vorm en versiering, die zoo harmonisch tot liefelijkheid samenwerken, zijn allen het effect van de eenvoudigste regels, waarvan de toepassing | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
streng tot in de geringste bijzonderheid is volgehouden. Het is een mathematisch genie, dat door eene combinatie van evenwijdige rechte lijnen, door andere lijnen rechthoekig en diagonaal gesneden, een oneindige verscheidenheid van figuren wist te scheppen, waardoor de versieringen der wanden, tarkish, het voorkomen hebben als waren de muren met Perzische shawls behangen. De zolderingen in cederhout, ivoor, paarlemoer en zilver zijn op dezelfde wijze geteekend, terwijl de ronding der koepels in die bijenkorfversiering is aangelegd, die, hoewel evenzeer door mathematische berekening verkregen, en het echt Arabische karakter uitdrukkende, zoozeer het eigenaardig schoon der Sala de los Ambajadores en de los Abencerrages verhoogt. Geen beelden, geen schilderwerk neemt de Arabische bouwmeester te hulp, om zijn schoonheidsgevoel te bevredigen, en de vraag of hij daaraan geen behoefte heeft, dan wel of hij zich daarvan onthoudt uit gehoorzaamheid aan den Koran, die het nabootsen van hetgeen leeft (organisch leeft), verbiedt; ben ik geneigd in den eersten zin bevestigend te beantwoorden, op grond van de uitsluitend zinnelijke genietingen, waarvoor ik den Arabier, volgen eigen waarneming en de mededeelingen van anderen, vatbaar acht. Het is met dat al een feit, dat de Koran, uit overdreven vrees voor afgodendienst, tot deze beperking van de kunst tracht te dwingen. De weinige voorbeelden van ongehoorzaamheid aan dit voorschrift, welke in de Alhambra voorkomen, doen niet naar meer verlangen. In de patio de los leones staat de bekende tienhoekige fontein op de ruggen van twaalf gedrochten, die men leeuwen pleegt te noemen: zij gelijken op heraldieke monsters, en hebben afschuwelijke snuiten, waaruit een waterpijp te voorschijn komt. In de zoogenaamde Sala de Justicia zijn drie plafonds met schilderijen op leder, maar die kunnen hier buiten rekening blijven, omdat ze waarschijnlijk van lateren dan den Arabischen tijd dateeren. Het spreekt van zelf, dat de kunst zijn hoogste vlucht niet nemen kan, wanneer de menschelijke figuur buitengesloten blijft; hoe zal men met enkel mathematische figuren eentonigheid kunnen vermijden? Niettegenstaande den betooverenden indruk, dien de Alhambra op mij maakt, kan ik daarom toch niet de Arabische kunst een hoogeren rang toekennen dan in de rijen der decorative kunst te vinden is, maar daarvan levert dan ook de Alhambra een onvergelijkbaar toonbeeld, dat onge- | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
twijfeld ieder, die het voorrecht heeft er heen te kunnen gaan, ten hoogste zal voldoen. Teekeningen, nabootsingen van welken aard of omvang, zelfs die in Sydenham, kunnen geen denkbeeld geven van de Alhambra, zooals zij zich voordoet op haar uit Granada's vlakte verrijzenden heuvel, vanwaar men de diepe ravijn beheerscht, waarin de Darro kronkelt en gonst. Wild stort die rivier zich langs de wanden van den Sierra Nevada, wiens eeuwige sneeuw licht schijnt te leenen aan den blauwen hemel. Sierlijk wuivend stijgen machtige populieren uit de enge ravijn, als wachters en boden van de weelderigheid binnen het paleis. Het uitzicht is ruim naar alle kanten: naar het oosten begrensd door de hoogten van de Generalife, wijdt de blik naar het westen over de stad Granada, en verder over de vruchtbare vega, vlakte, door een krans van blauwende bergen omgeven. Gaat er heen, gaat er heen! Lijdt de ellende van modern Spanje, geniet de heerlijkheid van verwoest Arabië, en maakt u gemeenzaam met de liefelijkheid van dit Moorsche ideaal. Waarlijk de herinnering aan die dagen te Granada is wegsleepend, en men moet er geweest zijn, om opgewondenheid te vergoêlijken. De Generalife, Jennatu-l-'arif, tuin van den bouwmeester, volgens Ford, is een villa van fonteinen en waterleidingen, heel kleingeestig in den trant van Broek-in-Waterlandsche tuintjes aangelegd. Ik heb daar niets van te zeggen. Overigens gaf het Granada dezer dagen mij weinig te genieten. Wij zagen wat daar nog te zien is van Arabische herkomst; bebewonderden, inderdaad bewonderden de Cartuja, waarin de sacristij, een wonder van pracht door onyx, agaat, marmer, ingelegd houtwerk en alles wat rijkdom en weelde aan een heiligdom kunnen te koste leggen. Wij zagen de cathedraal, waarin de Capilla de los Reyes met de prachtige monumenten voor Ferdinand en Isabella en Juana hunne dochter en haar onbeteekenenden echtgenoot Philips. Maar de grootheid van Isabella noch de krankzinnigheid van Juana konden de bitterheid niet wegnemen, die Ferdinand's daden mij in het geheugen brachten, toen wij Santa Fé, bij het verlaten van Granada, langs trokken. De Alhambra had mij vervuld met herinneringen aan de Arabieren; ik had hunne kunst, hun werk, hunne nijverheid, zooals die zich in hunne waterleidingen nog heden ten dage tot nut en voordeel van de | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
ondankbare Spanjaarden doen gelden, gezien. Hun ondergang met de naaste oorzaken en gevolgen stonden mij klaar voor den geest, en medelijden met hen hield de bovenhand over alle gemoedsaandoeningen die hun lot in mij gaande maakte. In April 1491 sloegen tachtig duizend Spanjaarden, onder aanvoering hunner schoone en koene koningin Isabella, het beleg voor Granada. Het duurde negen maanden. Een brand verwoestte hun kamp, maar Isabella, die besloten had het beleg gedurende den winter voort te zetten, liet eene stad bouwen, die Santa Fé genoemd werd. Ten slotte moesten de Arabieren de poorten ontsluiten. In den morgen van den 2den Januari 1492 had het geheele kamp der Christenen een vroolijk aanzien; alles was leven en drukte. De groote kardinaal Mendoza werd vooruitgezonden, aan het hoofd van een sterke afdeeling, waarbij zijn eigen soldaten en de veteranen van het voetvolk, die grijs geworden waren in de oorlogen tegen de Arabieren. Zij moesten de Alhambra in bezit nemen, om de ontvangst der souvereinen voor te bereiden. Ferdinand hield zich eenigszins achterwaarts bij eene moskee, die sedert aan den heiligen Sebastiaan gewijd is. Hij was omgeven van zijne hovelingen, met hun schitterend gevolg, waarbij de banieren van hunne hoog adellijke stamhuizen zich ontplooiden. De koningin hield zich nog verder terug bij het dorp Armilla. Terwijl de kardinaal aan het hoofd zijner kolonne den heuvel der martelaren besteeg, daalde de Arabische prins Abou-Abdallah hem te gemoet; hij werd door vijftig ruiters gevolgd en bewoog zich in de richting der plaats, waar Ferdinand zich ophield, aan de boorden van den Xenil. Den koning naderende, wilde de Arabische prins van zijn paard stijgen om als huldebetoon 's konings hand te kussen; maar Ferdinand belette hem dit, door hem te omhelzen met al de blijken van eerbied en sympathie. Daarop gaf Abou-Abdallah aan zijn overwinnaar de sleutels van de Alhambra, zeggende: ‘Zij behooren U, o koning! omdat zóó Allah's wil is; wees in uwe overwinning genadig en gematigdGa naar voetnoot1’. Men toont op den weg nog de plaats waar Boabdil stil stond, toen hij als balling een laatsten blik op de roode torens wierp, en zijne moeder tot hem zeide: ‘Ween nu als eene | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
vrouw over het verlies van de Alhambra, want gij hebt haar niet als een man weten te behouden.’ De plek heet nog altijd: el ultimo suspiro del Moro. Granada, stad en rijk, waren overgegeven onder uitdrukkelijk beding, dat den Arabieren geloofsvrijheid zou worden gewaarborgd. Helaas, daarvan is niets geworden. In een plechtige vergadering van geestelijken en rechtsgeleerden, onder voorzitterschap van den aartsbisschop van Toledo en Granada, werd vastgesteld, dat de koning niet verplicht was om zijn woord aan ongeloovigen te houden. Ferdinand gaf daarop een bevel uit, dat den Arabieren de keus liet tusschen doop of verbanning. Met bloedige gestrengheid werd dit bevel uitgevoerd; de Arabieren verlieten in wanhoop het land, of bekeerden zich in schijn tot het geloof hunner vervolgers. Door dezen geloofs- of kerkijver, een ware barbaarschheid, verloor Spanje duizenden nuttige en bekwame handen. Latere vervolgingen onder opvolgende koningen maakten dit alles nog veel ergerGa naar voetnoot1. De terugreis naar Malaga begon 's nachts te twee uren. Te 12 uren 's namiddags kwamen wij er aan. De spoorweg is door Franschen aangelegd over een terrein vol moeielijkheden. Van Bobadilla tot dicht bij Malaga windt hij zich langs en door rotsen en kloven, waartusschen men van tijd tot tijd valleien ziet met citroen-, oranje- en olijfboomen begroeid, maar voor het grootste gedeelte loopt de weg over en langs dorre steen; een geschikte inleiding tot het desolate Malaga, dat ons terstond weder een bewijs leverde van de individueele willekeur, die daar in de plaats van orde en gezag heerscht. De rivier was de weg dien men met rijtuig te volgen had; minstens dertig personen in allerlei voertuigen hadden daarin langs de eenige smalle gleuf af te dalen, maar dit werd onmogelijk, doordien een te zwaar beladen kar niet voort kon tegen de hoogte op, en de karvoerder, hidalgo como el rey, niet verkoos ter zijde te gaan, om de vigilantes en omnibussen te laten passeeren. Onze koetsier vond dat heel natuurlijk; immers hij had al den tijd. Het is treffend, zooals de Spanjaarden altoos tijd hebben. De vreemdelingen, die over tijd anders dachten, verlieten na een kwart uur wachtens de rijtuigen, en wandelden over de Tetuanbrug, die weldra niet slechts voor voetgangers, maar ook voor de circulatie van rijtuigen zou geopend worden. Weldra, | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
heeft bij een volk, dat aan tijd geen waarde hecht, een geheel andere beteekenis dan onder hen die werken moeten om te leven, en voor wie werken door gewoonte een behoefte des levens is geworden. Die puente de Tetuan speelt een belangrijke rol in Malaga; in alle revolutiën wordt om haar bezit gestreden. De Alameda aan de eene, de barios aan de andere zijde; de eerste voor het behoud, de laatste om de verovering der brug. Hare geschiedenis is een toonbeeld van het karakter der bevolking van Malaga; zoo dikwijls als zij hersteld wordt, dat zelden gebeurt, zoo dikwijls wordt zij ook weder vernield. Den bewoners der barios is het minder om de herstelling dan om de onbruikbaarheid der brug te doen; de Alameda-kant haast zich niet te herstellen, wat de barios toch weêr komen stuk schieten en vernielen. Daarbij komt, dat een werk van publiek nut dikwijls driemaal betaald wordt, zonder dat men het maakt; het geld vindt zijn weg naar de zakken van kleine en groote beambten, en dergelijke feiten zijn te alledaagsch, te veel menschen van allerlei soort en karakter nemen er deel aan, om openbare aanklacht tegen zulke verkeerde gebruiken te kunnen verwachten. Bovendien kennen de Spanjaarden elkander genoeg om in zulke aangelegenheden op messteken bedacht te zijn, want die behooren tot de weinige dingen waarmede zij haastig te werk gaan. Wij zouden daarvan weldra een voorbeeld zien. Er broeide iets in Malaga; men zag Castillo te paard door de stad en omstreken rond waren. Castillo is een republikein, die in 't geniep het volk tot opstand aanzet, maar zich in den strijd schuil houdt, niet omdat hij 't gevecht vreest, maar uit berekening. De man heeft ambitie, hij begeert voor zich titels en eer en geld, en daarom voert hij oorlog tesen hen die ze bezitten. Als ooit zijn volkje het wettige gezag onder den voet kan krijgen, zal hij als een andere Masaniello het aanvaarden. Tusschen hem en dien Napolitaan is ook nog deze overeenkomst, dat Castillo vroeger baas was van een troep visschers, maar sedert hij in stilte een politiek leider van havelooze lieden is, houdt hij zich met paardrijden, redevoeren en zulke belangrijke zaken bezig. Heel Malaga kent Castillo; stedelijk-, provinciaal-, lands-, militairen civiel-bestuur, ieder weet wie hij is en wat hij doet. In de laatste dagen van November werd hij mij herhaaldelijk gewezen, altijd te paard door de rivier op weg naar de barios; men wist wat hij er ging doen. Men begon al over de bepaling van | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
dag en uur waarop de revolutie zou uitbreken te redeneeren, maar niemand wilde den man aanvatten, de een omdat hij nog niets misdreven had, de ander uit vrees van de revolutie te verhaasten. De grieven waren: Amadeo I, die het volk mama deo (vingerzuigen) noemt, moest van den troon, de geheele troon moest weg, de republiek daarvoor in de plaats, belastingen moesten afgeschaft, het volk nog vrijer als vrij zijn, en, wat er niet bij gezegd werd, Castillo en consorten moesten baas worden. Den 25sten November was de politieke atmosfeer over Malaga drukkend. Wij woonden de vergadering van den provincialen raad bij. Het gaat daar zonderling toe; de leden rooken sigaartjes; het publiek rookt wat en zooveel het goedvindt; meerdere honden en ééne geit zagen wij onder het auditorium. Na verloop van een uur was de vergadering afgeloopen. Hoe die zaal er wel uitzag?. . Daar werd het nieuws van den dag vernomen. De rebellen hadden den spoorweg tusschen Madrid en Cordova onbruikbaar gemaakt; er was geen post aangekomen; de telegraaf was afgesneden. Eenige onzer vrienden, Engelsche heeren en dames, waren in rijtuigen naar Churriana gereden; op een halfuur afstands van de stad waren zij door omtrent honderd gewapende lieden aangehouden. Zij noemden zich republikeinen en zochten wapens; bovendien waren zij grootendeels beschonken, maar toch niet zoo, of sommige hunner herkenden een te Malaga gevestigd Engelsch koopman, voor wien ze nog eenige consideratie hadden. Zij lieten het gezelschap doortrekken, dat terstond rechtsomkeert naar de stad maakte, waar zij te vier uren in den namiddag terugkwamen. Intusschen was het aan alles te zien dat onheilspellende geruchten, van mond tot mond gefluisterd, onrust in de gemoederen stortten, maar angst had nog niet den boventoon. De straten waren overvol van menschen, en 's avonds te acht uren stonden wij onder de menigte schouder aan schouder op de plaza de la constitucion. In het midden dier plaats staat een ijzeren candelaber; daaromheen was de massa het luidruchtigst. De policie trachtte het aanplakken van republikeinsche manifesten te beletten. Een agent loste een schot uit zijn revolver in de lucht, zooals later beweerd werd, om het volk vrees en ontzag in te boezemen; maar de man moest die heldendaad terstond met zijn leven boeten, want nauwlijks had hij zijn pistool opgeheven en afgetrokken, of hij viel, door een messteek in den rug getroffen, dood neêr. Een kameraad, | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
die hem te hulp kwam, kreeg een wond, even snel, maar minder juist aangebracht, aan de gevolgen waarvan hij eenige uren later stierf. De grootste verwarring, de dolste drift om uit de voeten te komen, gegil, gedrang, volgden onmiddellijk op deze scène en toen wij zoo bedaard mogelijk door Calle nueva naar ons hôtel trokken was alles donker en gesloten; slechts hier en daar zag men ratten uit de goten sluipen en langs de muren op nachtelijken roof uitgaan. Maniana la gorda, voorspelde men ons in 't hôtel. La gorda wil zeggen: de echte, de ware, de groote. Bij iedere naderende revolutie, hoe klein ook, wordt de gorda aangekondigd. Met kersmis wordt er een extra loterij gespeeld met buitengewoon groote prijzen; die heet ook de gorda. Den 26sten brak de gorda nog niet los, maar de republikeinen werden al stouter en stouter. Het manifest, dat den avond te voren niet mocht worden aangeplakt, en waarom twee menschen het leven hadden verloren, zag men nu aan alle deuren en hoeken; het lag in alle koffijhuizen en werd vrij rondgevent. Het was geteekend door den oud-generaal en senator van het koningrijk Don Juan ContrerasGa naar voetnoot1, die aldus met zijne republikeinsche gezindheid actief optrad. Zoodra Malaga met eene revolutie bedreigd wordt, maken de huismoeders hare huizen tot vestingen, in zooverre zij proviand opdoen voor het aantal dagen dat zij vreezen opgesloten te zullen blijven. Meerendeels bestaat die leeftocht uit bacalao, stokvisch. De voorraad wordt ruim genomen, want het is immers deze keer la gorda, en wie durft zich dan op straat begeven? De bangsten doen den grootsten voorraad op; hunne huizen blijven bij gevolg in de bacalao-geur, waardoor zij den graad van hun angst verraden. Wij kregen van onzen hospes den raad om 's avonds niet uit te gaan: de policie had den schrik beet en het gespuis was er te stouter door. Den 27sten November kwamen in ons hôtel de familie van den militairen gouverneur Brigadier Salamanca en de familie van een kapitein bij de artillerie; de stad was schijnbaar rustig, maar deze verhuizing gaf ons toch iets te denken. Waarom blijven die menschen niet in hun huis? Waarom bergt men ze niet in de Gibralfaro, de citadel? Thans zou ik zulke naïeve vragen niet meer doen. In hare huizen zouden die familiën door het grauw vermoord zijn, als de troe- | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
pen een nederlaag hadden geleden, En op de troepen valt in Spanje niet te rekenen; naarmate zij bepraat worden, loopen ze over tot de partij die ze te beoorlogen hebben. De republikeinen gaven hoog op van de macht, waarover zij beschikten; van alle kanten stroomden wapens en betuigingen van sympathie hun toe. Malaga zou weêr vooraan zijn, nu het er op aankwam den tonto, onnoozelen vreemdeling (hiermeê werd Amadeo bedoeld) te verjagen, die niets met de coses de España te maken had. Dien avond zat het café van de fonda de la Alameda tot negen uren nog vol republikeinen, met gezichten en gebaarden zooals slechts in de Conseil de Venise te zien waren. Morgen zou la gorda zijn, en waarlijk het kwam er toe. Te twee uren 's namiddags kwamen wij terug van het postkantoor; in Calle Granada waren alle winkels toe, en in Calle Nueva, die uitkomt in de straat puerta del mar, was men met groote drift bezig om deuren en vensters te sluiten en te grendelen. Voor onze fonda stonden de logés en eenige andere lieden te kijken, zooals men dit doet naar een naderend onweêr. Te drie uren drong onze hospes er op aan dat men zou binnenkomen: hij moest voor de veiligheid van allen het huis sluiten; de storm naderde; hij wees de huizen aan waaruit zou geschoten worden, misschien al zoo aanstonds; de deur van 't hôtel zou niet ligt geopend worden als de poppen eens aan het dansen waren, enz. Wij gingen dus binnen en het was hoog tijd. In mijne kamer komende vond ik die vol personen, meestal dames, die zonder te weten bij wien ze waren, zelve geen ramen naar de Alameda hebbende, uit nieuwsgierigheid elkander waren nageloopen om door de venstergordijnen (en welke gordijnen?) de troepen-bewegingen, die zich zeer ernstig voorbereidden, te bespieden. Daar kwam een troep kinderen aan, jongens van tien tot twaalf jaren oud, wel twee honderd in getal; die kinderen, haveloos en vuil in de kleêren, hadden dito roode lappen aan boomtakken, waarmede ze wuifden en schreeuwende in een zijstraat verdwenen ‘Zóó begint het altijd’, zeide handenwringend eene schoone Malagueña, die in onze fonda woonde en een paar anglaises was nageloopen. Zij kon mij niet uitleggen, waarom het altijd zóó begint. Het schijnt eene strategische manoeuvre van de insurgenten, die er hunne en andermans kinderen aan wagen, om tijd en positie te winnen, er op rekenende dat de troepen niet op kinderen zallen schieten. Zij deden dat ook ditmaal niet. Maar nauwlijks waren de kinderen uit | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
het gezicht, of het lieve leven begon. Inzonderheid werd uit een huis naast de Calle nueva, dat als 't ware de opsluiting vormt van de puerta del mar, hevig in de richting der Alameda op de troepen gevuurd. Minstens tien straten komen op de Alameda uit, waarvan de helft naar de zijde der oude stad, de andere helft aan den overkant naar de zeezijde. Van de stadszijde werden de soldaten bestookt. Zij hielden zich uitmuntend. Wij zagen aan de overzijde een peloton opgesteld dat kennelijk op bevel in de lucht schoot, niettegenstaande drie der hunnen in armen en beenen gewond werden. Wij zagen die mannen vallen, maar weêr opstaan en snel een huis binnentreden in een der naar de vischmarkt leidende dwarsstraten. Het peloton rukte voort naar de puente de Tetuan, om die te verdedigen tegen de Perchellers, die gelukkig geen geschut hadden om de pas herstelde brug stuk te schieten. Intusschen ging het vuren voort, maar de kapitein der artillerie, dezelfde die zijn vrouw en kinderen in onze fonda had gebracht, rukte aan op het midden der Alameda, stelde zijn 4-ponder in batterij, gericht op het huis in de puerta del mar waaruit zoo hevig geschoten werd, en na een schot gelost te hebben, ging hij verder met zijn kanon naar de genoemde brug, waar hij meer dan één schot te doen had om de aanvallers aan den overkant ontzag in te boezemen, In mijn kamer had middelerwijl een tooneel plaats, dat de dames van haar streek bracht. Onder mijn ongenoodigde gasten was ook de zwager van den vermelden kapitein der artillerie, die het oorlogsbedrijf van zijn zwager zoo van nabij ziende, een vreeselijk misbaar maakte, en voort naar het venster drong, misschien met het plan om het te openen en ons allen daardoor aan gevaar bloot te stellen. Het werd hem belet, maar de dames hadden den schrik beet, en mijn kamer was in een oogenblik ontruimd. Wij waren als gevangenen in huis; het schieten bleef tot 's avonds acht uren aanhouden. Uit angst of om eenige andere reden werd geen gaslicht in 't hôtel aangestoken; alles was duister, ieder was bedrukt, niemand bleef in zijn kamer, het eten was nog iets slechter dan gewoonlijk, stinkende petroleumlampen dwarrelden van den eenen corridor naar den anderen. In de patio waren de mannen, die van de zaken afwisten, druk aan 't fluisteren. De vreesachtige Malagueña vond het schandelijk dat men erkende republikeinen, ja zelfs vrijmetselaars, een schuilplaats onder ons gaf, waardoor de toestand der andere logés gecompromitteerd werd. Nu en | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
dan kwam er nieuws in het hôtel, langs welken weg is niet te zeegen, want de deur ging niet open. Onder anderen hoorde men vertellen dat Castillo, nu er gevochten werd, bij zijn moeder op een zolderkamertje zat. Den ganschen nacht door werden nog schoten gehoord, maar den volgenden dag scheen het gevecht geëindigd. Tegen tien uren voormiddag waagden wij ons op straat, raapten lood, waaraan geen vorm te herkennen was van ronde- of puntkogel, bezagen het effect van het artillerieschot op 't rebellenhuis: geen glas was heel, geen balcon was ongedeerd; overigens was er niet veel schade aangericht. Er waren twee Europeesche posten aangekomen; de twee of drie couranten die het hôtel hield, waren natuurlijk aan de dames voorbehouden, zoodat wij, die al een paar dagen niets uit Europa hadden gehoord, naar de Club verlangden. De Vice-Consul, de heer Fijnje, kwam mij de bescherming der Nederlandsche vlag in zijn huis aanbieden voor het geval dat ik mij in 't hôtel niet veilig achtte. ZEd. die reeds veel van die revolutiën had bijgewoond, sprak echter met de grootste kalmte, en zou alle ongerustheid hebben weggepraat, wanneer die bestaan had. Als men gedurende de gevechten maar binnenshuis blijft, is er bij zulke straatrevolutiën geen gevaar voor vreemden. Buitenshuis is dat anders, zooals ik tot mijn groot ongemak nog denzelfden dag gewaar werd. Verdiept in lectuur zat ik omstreeks drie uren 's namiddags alleen in de club, toen een hevig geweervuur mij opschrikte. IJlings liep ik naar beneden, vond de muelle, kade, verlaten; slechts op den hoek, mikkende naar de Alameda, stond een carabinero, bij wien ik mij aansloot, omdat de lafhartige clubwachter de poort achter mij dichtgrendelde, zoodra ik er was buitengetreden. De carabinero verstond mij niet; eigenlijk kon de man niet veel voor mij doen. Als ik bij hem bleef staan, zouden de soldaten althans niet op mij schieten, maar voor de rebellen was hij juist een mikpunt; van dien kant was mijne stelling dus een verhooging van gevaar. In dergelijke toestanden gewent men zich ongeloofelijk en onbegrijpelijk snel aan dingen, die, zoolang men ze zich slechts voorstelt, in de verbeelding vreeselijk schijnen. Wanneer men er over theoretiseert, dan zou men dit, en dat, en allerlei wijze dingen doen, die misschien toch noodlottige gevolgen zouden hebben. In dit geval deed ik geen wijze dingen, en alles liep goed af. Na eenige seconden onder de bedekking van den carabinero op dien | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
hoek gestaan te hebben, stak ik over naar de para, de hoofdwacht, waar eenige officieren mij heel beleefd en vriendelijk ontvingen. Zij spraken weinig Fransch, ik nog iets minder Spaansch. Men beduidde mij, dat er gevaar was zoowel in de para als op de Alameda; mijn bezoek daar duurde maar enkele seconden. Zoo er aan alle kanten gevaar was, dan moest die kans gewaagd worden, die op veiligheid uitliep. Ik wandelde daarom, ondanks het geweervuur, bedaard de Alameda op. Ter hoogte van 't hôtel gekomen, vond ik in de volle breedte van de puerta del mar, een peloton carabineros opgesteld, om het vuur te beantwoorden uit hetzelfde huis, dat gisteren zoo gecribleerd was door een cartetsgranaat. Achter de soldaten heensluipende, stapte ik de straat over, om de stoep of het trottoir van het hôtel te bereiken. Op hetzelfde oogenblik werd een rebel door een kogel in het hoofd getroffen, en met een vervaarlijken luchtsprong viel hij, op omtrent twintig ellen van mij, op de stoep dood neder. Ik gleed langs den muur tot voor den ingang van 't hôtel, verschool mij in een der hoeken tusschen kolom en deur, en had eenige seconden, die mij minstens minuten schenen, te wachten, alvorens de deur op mijn haastig kloppen en roepen openging. Meer gevaar dan dit heb ik van de Spaansche revoluties niet te trotseeren gehad. Het was mij een verrassing, in 't hôtel de hartelijke gelukwenschen te ontvangen van de goede bekenden, die mij op de Alameda gezien hadden, en voor mij meer angst hadden uitgestaan, dan ik zelf. Ik heb geen kogels om mij heen hooren fluiten, zooals men zich verbeeldde dat het geval moest geweest zijn. Doch ik was tevreden met mijn avontuur; ik verlangde niet naar meer. Malaga was nu in staat van beleg; de civiele gouverneur Burrell had zijn gezag in handen van den militairen gouverneur Salamanca overgegeven. Granada zond cavalerie te hulp, en Zaterdag den 30sten November werd er niet meer gevochten. Te oordeelen naar het getal schoten, dat wel duizenden mag bedragen hebben, waren er al heel weinig dooden en gewonden. Mem zeide dat in het geheel omstreeks vijftig menschen gedood of zwaar gewond waren, dertig rebellen en twintig militairen. Dergelijke statistiek wordt gewoonlijk niet nauwkeurig opgemaakt, vooral niet in Spanje, waar de begrafenis van arme drommels, die niets aan kerk en priesters kunnen nalaten, overhaast en slordig geschiedt. Adres aan het campo santo van Malaga, waar een bepaalde afscheiding met een muur is gemaakt tusschen | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
de plaats voor de rijken en de plaats voor de armen. De armen worden zoo maar zonder kist, soms zonder eenige bedekking niet weggestopt; althans ik heb de half vergane lederen dier dooden op het armenkerkhof boven den grond zien uitsteken. Wat Ford in 1845 over funeral service schrijft, in zijne Gatherings from Spain, blz. 248, hebben wij gezien in 1872 te Malaga. Such bodies (of the lower orders) are cast into the trench like those of dogs, and often naked, as the survivors or sextons strip them even of their rags. Van het aantal gevangenen dat in die dagen van gevecht naar de citadel gebracht werd, gaf men hoog op. Om er niet veel last van te hebben, laat men ze bij voorkeur ontsnappen. De Spaansche vrienden zeiden ons, dat die gevangenen met Ceuta zouden kennis maken, maar na eenige dagen hadden zij medelijden met die arme drommels, die medegesleept waren door heethoofden die zich schuil hielden. ‘Ja,’ zeide een vriend van ons, een fijn beschaafd Spaansch geneesheer, ‘ja, die kerels moest men pakken en hen onder de locomotieven op den spoorweg laten vermorzelen.’ Spanjaarden zijn over het geheel zeer wreed; wij hebben daarvoor bewijzen van later datum dan hun gruwelen te Haarlem, Naarden, enz. De staat van beleg was geen beletsel voor het Zondagsmuziek op de Alameda, waar een ellendig, van ongeverwde planken losjes saamgespijkerd, dakloos getimmerte als muziekpavilloen dienen moet. Daar blazen de muzikanten del ejercito, van het leger dat tachtig infanterieregimenten bij namen te noemen heeft, in koperen instrumenten, en vergasten het publiek op valsche Offenbachiades. De Malagueñas kwamen dit maal slechts matig op; zij vreesden misschien nog carreras, oploopen, die nergens zoo gemakkelijk ontstaan als in Spanje. Een schreeuw, één man die hard loopt, doet de menigte, vooral de vrouwen, terstond gillend uiteenstuiven. Maar de dames kunnen zich niet snel uit de voeten maken, omdat zij door gebrek aan oefening slecht ter been zijn. Zij hebben zulke kleine handjes en voetjes, en doen al het mogelijke om die extremiteiten klein te houden; zij kwellen zich in te enge schoenen en wandelen bijna nooit. Wel dansen zij, maar dat duurt niet lang; zoodra een dame getrouwd is, mag zij volgens de Spaansche begrippen van voegzaamheid niet meer dansen. De schoonheden zijn er niet overvloedig, maar onder de weinige vindt men echte juweeltjes. Haar gelaatskleur, die noch bruin, noch blank is, mag men misschien door | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
de zon vergulde matheid noemen: het zwarte haar en de nog zwarter oogen, de frissche lippen, de hagelwitte tanden, alles spant samen om het geheel wondervol aanlokkelijk te maken. Het past niet van schoonheden anders dan goeds te zeggen; daarom bepaal ik mij tot hare aanschouwelijke hoedanigheden. Haar gang, hare gebaarden, hare waaier-bewegingen zijn uiterst bevallig. Ongelukkig verzaken zij al meer en meer de mantille voor die zotte Parijsche kapsels, door Punch soms zoo geestig bespot. Zij zijn naïf coquet en laten zich, wonderlijk genoeg, soms meer dan een jaar het hof maken door een aanbidder, die niet verder komt dan de straat, terwijl zijn aangebedene te huis achter een ongemakkelijke ijzeren tralie hem toelonkt. De Spanjaarden stellen zich in vele zaken met den schijn tevreden, maar toch kan dit met de liefde niet het geval zijn, en daarom zijn sommige hunner gebruiken totaal onverklaarbaar, tenzij de verliefden, gelijk fanatieke monnikken, het vleesch kastijden om het geloof te behouden. Een jongman bemint een meisje; hij brengt haar serenades, en ziet haar avond aan avond op haar balcon of achter haar tralies; soms weten de ouders van deze ontmoetingen niets, soms ook wel; maar al hebben die gelieven elkaar driehonderd avonden van liefde gesproken, toch verbindt hen dit niet, zooals bij ons te lande een engagement het doen zou. Ieder weet toch dat señor zoo en zoo bij señorita zoo en zoo aan 't venster komt. Dikwijls komt het later tusschen die personen tot een huwelijk, maar niet zeldzaam is het, dat op zekeren avond Don Almaviva te vergeefs komt fluisteren en dat zijne Rosina den volgenden dag haar zeer ernstig engagement met Don Juan openbaar maakt. De voornaamste uitgangen voor de Spaansche dames zijn de wandeling op de Alameda en naar de kerk. In de laatste vindt men haar zoowel 's morgens als 's avonds. Voor de rijkere klasse komt 's avonds de comedie in concurrentie. Maar gedurende de heilige week en kersmis staan alle andere bezigheden stil; de dames brengen dan haar tijd bijna uitsluitend in de kerk door. Het gaan naar de kerk, en het zitten in de kerk, op de steenen, of als 't heel mooi is op een mat (want in Spanje zijn in de kerken geen andere zitplaatsen dan die voor de priesters in het koor) zijn stellig zeker niet enkel daden van vroomheid. Waartoe zou het anders dienen dat in de cathedralen hier en daar, op geïsoleerde plaatsen, op marmeren tafelen gegraveerd staat in letters van tien centimeters: ‘Hier mag niemand met vrouwen spreken | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
op straffe van excommuniatie en een boete van twee en een halve douro’. Het drukste voorkomen had Malaga's hoofdkerk in den nacht van 24 op 25 December. Ter eere van de wonderdadige bevalling van Nuestrá Señora wordt dan een middernachtsmis gevierd. Niet de tallooze kaarsen en kaarsjes, die weinig tot verlichting van het enorme gebouw afdoen, niet de optochten, costumes, het heen en weer dravende kerkelijk personeel van allerlei leeftijd en voorkomen, niet de slecht uitgevoerde muziek, waarbij op het orgel de geluiden van alle bestaande dieren worden nagebootst, niet de indulgencia plenaria lokken de massa naar dit feest, dat alles behalve een godsdienstig karakter heeft. Maar de massa trekt de massa; de geheele bevolking zonder onderscheid stroomt samen en de gansche congregratie heeft een wonderlijk oneerbiedige houding. Naar gelang de lieden meer of minder vuil en armoedig gekleed of bedekt zijn, is hun gedrag.... vrijer; nog al verward liggen ze, niet enkel geknield, over den marineren vloer verspreid; hier on daar komt een bevriende viervoeter blaffend in de gichelende groepen meêspelen. Het gebulk van ezels, het loeien van vee, het gesjirp en gefluit van vogels geeft aan het tooneel iets carnavalachtigs, dat zonderling strijdt met het voorwendsel der viering en met de hooge gewelven van den tempel waarin ze plaats heeft. Zonder een vijand te zijn van uiterlijke praal bij godsdienstoefening, moet ieder mensch, waarin eenig kunstgevoel zit, toch walgen van de misselijke vertooningen, waarmede de kerk in Spanje het publiek wil beet nemen. En wonderlijk genoeg, want het zijn juist in dat land de kerken waarin de voortbrengselen van kunst vereenigd en bewaard worden. De kerk was voorheen bijkans de eenige patronesse der kunst; en de groote schilderscholen van Sevilla, Valencia en Castilië (Madrid) stonden om zoo te zeggen in haar dienst, werden door haar geïnspireerd en op contributie gesteld voor de decoratie der tempels en voorwerpen van vereering. Murillo, Velasquez, Ribera, Morales, Cano, Zurbaran, wier werken een eerste plaats onder de chefs d'oeuvre innemen, hadden zich gelijkelijk naar de eischen van het heilige tribunaal te voegen. Murillo, die zijn leven te Sevilla sleet, heeft nooit dan voor kerken en kloosters geschilderd. Over het algemeen mist men in de Spaansche school dien grootschen stijl, dat streven naar ideale schoonheid, dat aan de Italiaansche eigen is, en uit dien hoofde heeft zij nooit eene hooge vlucht | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
kunnen nemen, gelijk deze. Men is getroffen door de macht van het Spaansche genie zooals het vooral bij zijne schilders uitkomt, maar het is juist ruimte en verheffing, die er aan ontbreken; alles is eng en hard. Er is iets in van Afrikaansche rauwheid. Juist daar waar het Spaansche genie zich uitdrukt in kunst, daar komt dat gemengde karakter van Westersche beschaving en Oostersche woestheid het duidelijkst aan 't licht. Christendom en barbaarschheid dooreengemengd. Eeuwen van haat en oorlog tusschen verschillende rassen hebben hunne rijke verbeelding, hunne vurige hartstochten, hun ferm karakter bezoedeld met een wreedheid die instinctmatig is geworden. Zij leerden hen behagen scheppen in tafereelen van geweld, bloed en verschrikking. Men vindt dit karakter bij hunne dichters zoowel als bij hunne schilders, die bij voorkeur sombere, ijselijke, niet zelden gemeen afschuwelijke onderwerpen behandelen. Aan de akeligste tooneelen van bittere smart, van walgelijke armoede, van menschelijk lijden in de meest tastbare vormen, hebben de groote meesters hun talent besteed met een kracht die men bewondert, maar tevens met een hardheid van kleuren waarvan men gruwt. De Spaansche schilderschool is te veel in zich zelf opgesloten gebleven; zoo min als de Vlaamsche heeft zij de antieken bestudeerd, die het gevoel voor ideaal schoon ontwikkelen. Theophile Gautier zegt in zijn Voyage en Espagne: ‘Les effrayants tableaux de martyres sont très nombreux en Espagne où l'amour du réalisme est poussé aux dernières limites. Le peintre ne vous fera pas grâce d'une seule goutte de sang; il faut qu'on voie les nerfs conpés qui se retirent, les chairs vives qui tressaillent,... Ribera a peint dans ce genre des choses à faire reculer d'horreur el verdugo lui même.... une féroce peinture d'êcorcherie et d'abattoir, qui semble avoir été faite pour des cannibales par un valet de bourreau.’ Buiten Velasquez, die schilder was van het hof, zijn er weinig voorbeelden van zoogenaamde profane, niet kerkelijke stukken. Ik spreek niet van bijbelsche, maar van kerkelijke stukken; ieder begrijpt hoe zeer de laatste bij uitnemendheid den priester tot verspreiding van bijgeloof en fanatisme dienstig waren. De grof realistische richting der kerkelijke schilderkunst is zoo schromelijk overdreven, dat het hoog verhevene, waaraan de godsdienst behoefte heeft om te kunnen sterken en troosten, | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
tot een platte alledaagsheid is vernederd, waardoor niet slechts het kunstgevoel, maar iedere hoogere aspiratie sluimeren blijft of verstikt wordt. Men kan zich niet voorstellen hoe een volk niet wakker wordt uit de onverschilligheid of dommeligheid, waarin het verkeeren moet om zoo'n slaafsche nabootsing der bestaande dingen te dulden, daar waar men de kunst heeft aan te roepen. De beelden in de kerken zijn niet alleen gekleurd, maar soms werkelijk met kleedingstukken behangen. Men ziet menigen houten Christus aan 't kruis met satijnen lendenkleedjes waaraan gouden franjes, Jezus als kind in crinoline rokken, Ecce Homo van was in vleeschkleur met getrouwe nabootsing van geronnen bloed, en wezenlijke haren. Wijders poppen volkomen als in een wassenbeeldenspel, met geëmailleerde oogen; Christussen aan 't kruis met pruiken van wezenlijk haar, waarop wezenlijke doorns, zijn niet zeldzaam. Te Burgos, zegt men, is een Christus gemaakt van eene opgestopte menschenhuid. Vraagt men dan nog wat voor dat onwetende volk de kerk en hare priesters gedaan hebben? Het Spaansche volk met zijn schitterende hoedanigheden en van nature heerlijken aanleg heeft behoefte aan godsdienst, zoo goed, ja meer dan eenig ander volk. Maar de Spaansche kerk heeft den godsdienst en ieder ander verheven gevoel in hen gedood en het opgevoed in kinderachtige belachelijke aperijen. In plaats van hun hart te vullen met edele gevoelens, heeft zij hunne zinnen bedorven door platte, gemeene voorstellingen van menschelijke ellende, die in zich zelve geen waarde of beteekenis heeft. In plaats van hun hart op te heffen boven de materieele dingen, werkt zij door eene misplaatste tentoonstelling van de schatten dezer aarde op de levendige verbeelding van menschen, wier zinnelijke driften eerder bedaard dan aangevuurd moeten worden. Het is dan ook zoo ver gekomen, dat de voorstellingen van Christus met bloedende wonden en verbrijzelde ledematen het volk tot model dienen bij de woestheden die het thans, in dat christenland bij uitnemendheid, bedrijft. Kersmis is overigens een feesttijd voor de Malagueños en de boeren uit de buurt. Reeds drie dagen te voren komt het landvolk op hunne met vruchten beladen ezels naar de hoofdplaats, en de Alameda is langs éénen kant in hare geheele lengte overdekt met vruchten van allerlei soort, citroenen, oranjeappelen, gewone appelen, peeren, druiven, kastanjes, noten, | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
meloenen, tomaten, uien, knoflook, met gepekeld varkensvleesch, duizenden levende kalkoenen, enz. enz. Gelukkig is de temperatuur niet heel laag, anders zou men met die slecht gekleede boertjes medelijden hebben. De verkoop begint eerst den dag na kersmis, zoodat sommigen vijf a zes dagen naast hunne zoo maar op den grond neêrgeworpen koopwaren bivakkeeren en den nacht onder den blooten hemel doorbrengen. Hunne china'sappelen geuren gelukkig sterker dan alle andere waren te zamen, maar het geheel is zoo primitief, zoo armoedig als in geen dessa op Java, Die markt komt toch alle jaren terug en neemt de wandeling van den beau monde in beslag, maar er wordt niets gedaan tot gemak der marktlieden noch ter bevordering van orde en zindelijkheid. Hoe die plaats, als de markt opbreekt, er uitziet en lang uit blijft zien, kan men zich voorstellen. Eenige honderden menschen hebben daar gedurende vijf of zes dagen alles gedaan. Wonderlijke zorgeloosheid voor gezondheid en leven, akelige onverschilligheid voor menschelijk lijden; het is echt Oostersch, echt onbeschaafd. De landlieden gaan zooals zij kwamen, op hun ezel en meestal de trabuco, het geweer, met de kolf omhoog, op den rug. Alle landlieden hebben geweren; vandaar dat men overal in een oogwenk gewapende benden bijeen heeft die men naar gelang van omstandigheden roovers, insurgenten of soldaten noemt. Zij zitten op de van esparto gevlochten zakken, meestal zijlings en niet zonder zekere gratie, die wel voornamelijk in de natuurlijkheid, het abandon gelegen is, waarmede zij schijnbaar zich laten gaan naar de luimen van den ezel. In de verte zien die ruiters er schilderachtig uit; de kleur is zooals die van Murillo's bedelaar in het Louvre te Parijs. Veelal neuriën zij eene Arabische melodie, ietwat klagend. Wanneer zij van hun dier moeten afstijgen, heeft men de lestheid van hunne bewegingen te bewonderen, vreemd genoeg bij menschen, wier grootste genot het is in den zonneschijn 's winters, in de schaduw 's zomers op hun rug te liggen. Opmerkelijk is het genot, dat die soort van lieden vinden in niets doen. Uren achtereen kunnen zij daarmeê bezig zijn; dit is geen paradox, want zij leven in hunne fantasie een veel aangenamer leven, dan hetgeen de werkelijkheid hun aanbiedt; zorgen kwellen hen niet; wanneer zij gegeten en gedronken hebben, laten zij zich gaan in het rijk der verbeelding. Zij be- | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
hooren tot de eenvoudigen van geest, die in karakter met hun zonnig klimaat overeenkomen - waarin nu en dan stormachtige uitbarstingen plaats hebben. Welk een onderscheid met menschen uit onze streken; wij zijn zoo aan werken gewoon, dat wij volkomen het talent missen om ons te amuseeren met niets doen. Gelukkig is dit geen questie van keus, maar deels van natuur, deels van opvoeding. Aan deze laatste is voor de Andalouzen alles te doen. Men zal hen natuurlijk nooit die voortgezette werkzaamheid doen beërven, zonder welke men hier van gebrek omkomt, maar mochten zij, in plaats van in dom bijgeloof gesterkt te worden, daarvan bevrijd geraken, dan zou ongetwijfeld hun goede aanleg uitkomen en het gebruik der menschelijke rede hen allengs wat meer beschaven. Want al is de man, zoolang hij gezond en gevoed is, tevreden met de bloemen zijner fantasie; al is beschaving een vage term, waarmeê in gevallen als dit slechts zeer onvolledig wordt te kennen gegeven wat men wenscht of mogelijk acht; ieder hunner en allen te samen hebben last van de zorgeloosheid waarin zij leven; het past geen menschen om onverschillig en wreed, egoist en hardvochtig, ruw en wild als dieren te zijn. Onder onze Spaansche vrienden te Malaga behoorde een medicinae docter; nog slechts kort te voren was hij Alcalde, eerste burgemeester; thans oefende hij, behalve een weinig stadspraktijk, ook uit toezicht over het hospitaal en de casa de espositos, vondelinghuis. Eindelijk, niettegenstaande de man al dikwijls gezegd had ‘todo a su disposicion de Usted,’ kregen wij hem er toe om ons de genoemde inrichtingen te laten zien. Bij het hospitaal gekomen, begrepen wij 's mans verlegenheid om dat aan vreemdelingen te toonen. Zooals het in Spanje veelal gaat, was ook hier de fantasie op hol geslagen en de werkelijkheid ver vooruitgesneld. Het treft vreemdelingen, dat Spaansche steden zooveel onvoltooide gebouwen bevatten. Op zeer weinige uitzonderingen na, zijn alle cathedralen van het schiereiland onafgewerkt. Omdat de Spanjaarden weelde boven noodzakelijkheid stellen, maken zij reusachtige en kostbare bouwplannen. Met overhaasting begint men den aanleg, maar nog nauwlijks is het terrein gezuiverd, de fundeering getraceerd, de bouw aangevangen, of de fondsen zijn uitgeput. Wel sluit de rekening niet; er moest nog wat over zijn, maar wie zal de moeite en het gevaar trotseeren om uit te vinden waar het gebleven is? Alles is op | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
en ledig, behalve de met vuil water gevulde kuilen op het bouwterrein. Daar staat de boel en blijft veelal zoo staan, totdat de tijd van het gebouw een ruïne heeft gemaakt vóór het afgebouwd is. Wat in Malaga eenmaal stuk is, wordt niet gerepareerd; dit is waar van bruggen, huizen, meubelen, kleederen, enz.; anders was het niet mogelijk, dat Malaga en zijn bewoners er zoo gehavend uitzagen. Het hospitaal ligt tamelijk ver buiten de stad; wij moesten die halsbrekende rivierbedding door om er te komen, en voor den zieke die daarheen gebracht moet worden, is dat bezwarend genoeg; trouwens men is hier teêrgevoelig in geen enkele richting. Intusschen, is het bouwplan grootsch: het terrein, ruim genoeg om er eene kleine stad op te bouwen, is verdeeld in wijken voor zieken van verschillenden aard, voor mannen, voor vrouwen, voor kinderen, afzonderlijk. Sommige dier gebouwen staan, of liever zullen (?) staan, geheel op zich zelve; andere zijn door buiten-galerijen onderling verbonden. Men kan zich daar op de plaats wel eene voorstelling maken van het geheele plan, maar wat er van gereed was, bepaalde zich tot het volgende. In het midden van het plein eene kerk; daarmeê was men 't verst gevorderd; links van de kerk nog niets; achter de kerk een voorloopige keuken en waschhuis, en rechts van de kerk een ébauche van verschillende zalen, waarvan de twee voorste, hoewel nog slechts in ongepleisterde muren en ongeschaafde vloeren, in gebruik waren voor de slachtoffers van het jongste straatgevecht. Onze vriend de medicinae doctor deed wat hij kon om de eer van de zaak op te houden; hij zag in de toekomst het voltooide hospitaal een model worden waar heel Europa een voorbeeld aan zou komen nemen; en met den schijn tevreden, merkte hij ons zwijgen aan als geloof aan zijne theoriën. Op weg naar het vondelinghuis, gingen wij even in een bewaarschool, San Juan de Dios, waarin fransche liefdadigheidszusters van den heiligen Vincentius van Paulo het bestuur voerden. De Supérieure, eene vrouw van omtrent zestig jaren, bleek iemand van ongemeene levenservaring, buitengewone geestkracht en onverstoorbare toewijding aan hare moeielijke taak. Door zes of acht jongere zusters bijgestaan, had zij bij ruim tweehonderd kinderen van twee tot zestien jaren oud, orde en tucht te bewaren. Voor meisjes is de school een asyl; die wonen daar en blijven er soms lang genoeg (tot haar vijftiende of zestiende jaar), om zooveel te leeren, dat zij als naai- | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
ster of kamenier voor zich zelve kunnen zorgen. De Supérieure had op circa een dozijn meisjes te wijzen, die zij, ofschoon niet zonder moeite, in 't gesticht had weten te houden. ‘Dagelijks,’ zoo zeide zij, ‘hebben wij in het spreekkamertje bezoeken af te wachten van jonge mannen, die deze meisjes tot vrouw begeeren. De faam van hare bekwaamheden lokt de liefhebbers; zij rekenen er op hunne vrouw den kost te laten verdienen.’ De Supérieure had de beweegreden tot deze huwelijksaanvrage goed geraden, dachten wij; althans al die vijftienjarige meisjes waren foei leelijk, zooals meestal het volk van Malaga heel leelijk is. Zij sprak over de bevolking der stad in termen, die alleszins den ongunstigen indruk dien zij op ons gemaakt had, bevestigden; en hoewel zij veel, heel veel van de liederlijkheid der ouders, zooals die in de kinderen voor den dag kwam, vertelde, hoewel zij daarover veel nog deed vermoeden, zoo verzweeg zij nog meer en verzekerde mij met tranen in de oogen: ‘je crois quelquefois que Dieu a rétiré sa main de ces gens.’ Het locaal in de tuin waren zoo net en zindelijk, als wij nog nooit iets van Spanjaarden gezien hadden. De zusters waren hier franschen, maar wij zouden nog denzelfden dag tot ons groote genoegen eene inrichting onder uitsluitend Spaansche leiding zien, waar de reinheid in al het zichtbare insgelijks voorbeeldig mocht heeten. Het was de casa de espositos; wij vertoefden daar een half uur en in dien tijd werd het gesticht wet twee nieuwelingen verrijkt. De treurige beschrijving, de Ford geeft, Murray's hand-book of Spain blz. 271, vol. I, van la Cuna te Sevilla, vonden wij hier Goddank niet bewaarheid. Het is wel een onderwerp voor belangwekkende beschouwing op zedelijk en statistisch gebied, er is wel iets bedroevends en zorgwekkend in, dat dergelijk gesticht altijd tot aan de grens van zijn capaciteit bewoond is; maar wij kwamen daar slechts on te zien, hoe die kinderen er behandeld werden. Wij zagen een groote zaal en daarin 350 kribjes of wiegjes, alles hagelwit en frisch; twee bejaarde vrouwen hielden het oppertoezicht. Zij waren gekleed in keurig net religieus costuum en lieten ons met het grootste vertrouwen overal rondzien. De uiterlijke reinheid liet niets te wenschen over. Daar waren ook jonge vrouwen om de kleine vreemdelingen te voeden; maar helaas, ééne kon toch geen vijf kleinen helpen! en daar was men aan toe. In een land, waar vrouwen die met toestemming, | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
op autorisaties van den cura, pastoor, moeder worden, hare kinderen naar de cuna brengen, waar dus de wettige kinderen almeê te vondeling worden gelegd, daar kan men niet verwachten, dat veel liefhebberij zal bestaan voor het vak van minne, en die bestaat er dan ook niet. Veel van die kleine tobbers gaan bij gebrek aan voedsel spoedig dood; de zindelijke zusters en de zindelijke bedjes en de goede administratie die onze doeter beweert dat er bestaat, kunnen die arme creaturen niet in 't leven houden. Zouden wij nu ook nog een gevangenis gaan zien? Niemand had daar lust in; wij konden ons met het vuile uiterlijk van het gebouw en het personeel er om heen best tevreden stellen. Gaat eens zien als er visitedag is. Voor den gevangene met wat geld zijn alle dagen visitedagen; heeft hij of hebben zijne vrienden en verwanten wat veel geld, dan kan hij het zich nog aangenamer en gemakkelijker maken. Iemand zit b.v. preventief - het doet er niet toe waarvoor - het kan zijn voor diefstal, enkelen of dubbelen moord of wat dan ook. De rechter krijgt bezoek van een lid zijner familie, dat voorzichtig te werk gaat en het meeste voordeel voor het kleinste offer tracht te verkrijgen. Voor een zeker aantal douros wordt de gevangene vrijgelaten, dat is, men laat hem ontsnappen, maar de rechter is niet zoo dom om den vogel te vergeten; zoodra de vluchteling bij de een of andere zaak voor zich of voor zijn familie bijzonder geïnteresseerd is, op het oogenblik dat zijne vrijheid hem zeer veel waard is, zendt de rechter hem of hun een boodschap, en dit wordt herhaald zoolang tot de vogel weêr in de kooi moet. Men geloove niet, dat ik overdrijf. Ongelukkig is het in Spanje gesteld met alles wat beheer en administratie betreft; de rechtspleging is het slechtst van alle; zij is veeleer de beul dan de steun der gerechtigheid. Toevallige of gekochte gunst zijn zoowel in crimineele als in burgerlijke processen, de eenige motieven om schuldigen vrij te laten en onschuldigen te veroordeelen. Het omkoopen gaat zoo openlijk in zijn werk en wordt niettemin zoo stoutweg ontkend, dat ik soms twijfelde of de Perzische Armeniërs, die ik tot hier toe voor de gewetenlooste leugenaars hield, hun weêrga hier niet gevonden hadden. De politieke toestand waarin, het land verkeert, dit valt niet te ontkennen, is maar al te | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
geschikt om de slechte zeden en verkeerde hebbelijkheden, die wortel gevat hebben in de Spaansche maatschappij, aan te kweeken. Er is geen geld; tractementen en soldijen worden zeer ongeregeld uitbetaald, en de regeering schijnt door zware belastingen uit te schrijven daarin te willen voorzien. Spanje heeft dien ten gevolge een tarief van inkomende rechten waarvan een eerlijk man schrikt. Maar daar weten de contrabandistas raad op. Eenige dagen na het oproer van 28 November, waarbij de carebineros de stad en de inwoners te behoeden hadden tegen overrompeling en plundering van het canaille, ontmoette ik bij den britschen consul den inspecteur voor de Engelsche consulaten, die van Gibraltar kwam en verhaalde, dat daar aan sommige koopwaren wezenlijk gebrek was, want dat alles naar de kust van Spanje was uitgevoerd. De kooplui van Malaga hebben er van tijd tot tijd wat geld voor over, om in Granada een prononciamento uit te lokken, ten einde de kust van tolsoldaten vrij te krijgen. De arme Spanjaarden, die zoo gaarne Gibraltar voor zich hadden, protesteeren tegen de Engelsche bezetting vooral op grond van de schade, die het smokkelen aan hunne staatskas berokkent, en omdat de samenzweerders daar hunne revolutiën bekonkelen. Het protest is gegrond, maar een land met omtrent 750 Engelsche zeemijlen kustlijn en met een hoog tarief zal geen eind aan 't smokkelen zien, al hield Gibraltar op een vrijhaven onder Engelsch bestuur te zijn; en dat Spaansche revolutiën alleen in Gibraltar worden klaar gemaakt, wie kan dat gelooven? Andalousië, dat te allen tijde op zijne liefde voor vrijheid boogde, predikt nog heden ten dage free trade, waarbij de gansche provincie inderdaad het grootste belang heeft, al verliezen de smokkelaars daardoor hunne onwettige winsten. In dit opzicht staat Andalousië lijnrecht tegenover Valencia en Catalonië, die voor hunne industrie beschermende rechten wenschen. Onder vele andere is dit één beletsel tot de wezenlijke eenheid van Spanje, die nooit bestaan heeft dan in de verbeelding van koningen en koninginnen; en sedert de Spanjaarden die als onnutte weelde hebben afgeschaft, is zelfs de gedachte aan eenheid verloren Voor vreemdelingen, zelfs de onkundigste, die den winter van 1872 op 1873 in Spanje doorbrachten, al lazen zij zelfs geen couranten, was het niet mogelijk om aan iets anders dan sterke verdeeldheid onder de bevolking van het schiereiland te denken. Gedurende al den tijd dat wij daar waren, was er ieder oogen- | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
blik groot nieuws, dat op de hoeken van de straten werd uitgeschreeuwd en slecht gedrukt op smerig papier rondgevent. Het betrof een nederlaag of een overwinning van de Carlisten, een opstand te Madrid, een complot in Murcia of Valencia, een prononciamento te Barcelona. Den volgenden dag las men die berichten in een der weinige couranten, die men zonder zich te schamen lezen kan, en het politiek overzicht eindigde onveranderlijk met deze woorden: en el resto del peninsula reina completa tranquilidad. Niet minder dan negen dag- en weekbladen, periodicos, kwamen er te Malaga uit, niet zoo heel geregeld, maar zoolang het staken niet was aangekondigd, werd het abonnementsgeld gevraagd; of het onder alle omstandigheden betaald werd, betwijfel ik. Men had de Avisador Malagueño, een handelsblad; El correo de Andalucia, conservatief; El Diario mercantil, slordige havenrapporten: Boletin Oficial, El constitucional, republikeinsch; El porvenir, La nueva Era, beide wat rood; El amigo del Pueblo, bloedig en vurig. Zekere Carrion, afgevaardigde ter Cortes, was daarvan de leider; hij moest nu en dan naar Madrid, minder om daar Malaga te vertegenwoordigen, dan wel om schandalen op te doen, en daarmede de uitgave van zijn blaadje weer met nieuwen ijver te hervatten. Een weekblaadje onder de leiding van den Italiaanschen vice-consul, El Folletin, was het court journal voor Malaga; men vond daarin de rijtoeren uit Blanus' paardenspel hemelhoog geprezen, en weidsche opgaven van eene schilderij vervaardigd door een jongen van veertien jaren. Al die couranten zijn warm van toon; ieder verzekert het ware licht over de ware zaak te verspreiden; maar alle zijn zoo infaam slecht gedrukt, dat het mij veel inspanning kostte om naast de moeielijkheid van de taal ook nog die van papier en druk te overwinnen. Het nummer van 12 Januari 1873 van de Correo de Andalucia was treffend netjes uitgevoerd en daar waren loftuitingen over Malaga in te lezen, zooals men er nooit in las. Dat nummer was bestemd voor de Weener tentoonstelling. Den eersten Januari 1873 werden wij al vroeg vergast op schoten en muziek. Het kon zijn ter viering van het nieuwe jaar, of zou 't wezen ter eere van de circuncision del Señor; waarom niet? Den 8sten December waren de vreemdelingen opgeschrikt door kanongebulder van den Gibralfaro; men dacht niet anders of de stad werd wegens een uitgebroken opstand, | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
door de citadel gebombardeerd. Pas du tout. De godsdienstige regeering van het vrome Malaga vierde La purissima concepcion de Nuestra Señora patrona de España y de sus Indias. Het geschut brandde er duchtig op los; de klokken luidden en de troepen paradeerden. In het teatro de Cervantes, zie de correo van 8 December, zou den avond van dien heiligen dag una magnifica funcion plaats hebben, ‘el cancan de Mabile.’ 's Morgens van tien tot elf uur was gran funcion in de cathedraal. Maar den eersten Januari was het om heel wat anders te doen. Het was nog pas half acht in den morgen; de Alameda sliep als 't ware nog, maar de republikeinsche helden wilden er geen gras over laten groeien. Don Manuel Castillo, in burgerkleeding met een sabel om en te paard, opende een armzaligen optocht van een honderdtal lieden en costume de ville, dat heel ver was van uniforme; vooral de muzikanten waren schraaltjes in de kleêren. Men poogt bij zulke gelegenheden natuurlijk de Marseillaise uit de trompetten te stooten. Daar waren ook banierdragers voor twaalf zwarte banieren met witte doodshoofden, waarop o.a. te lezen stond: El amigo del Pueblo a las victimas de primero de Enero 1869. De troep liep ordeloos zonder eenig decorum, sigaartjes rookende, naar de vroeger beschreven muzenstellaadje; er werden aanspraken gehouden en daarna verwijderde de bende zich onder het afschieten van revolvers, om zich door de enge lanen van de stad naar het kerkhof te begeven, waar de victimas vóór drie jaren min of meer begraven waren. Wanneer dergelijke manifestatiën niet de voorboden waren van erger, zou men de arme menschen zulke pretjes wel gunnen want zij hebben al heel weinig gelegenheid om zich te vermaken Er bestaat voor het volk geen enkele inrichting, die aan de behoefte tot uitspanning kan voldoen. Gedurende de kersmisweek en den achtsten Januari bij gelegenheid van La adoracion de los Santos Reyes gaat het volk uit naar Galeta, een plek aan het strand omtrent een uur van de stad. Men vindt daar een tiental armoedige tentjes, vuile stukken doek op stokken gespannen; daaronder wordt wijn en aguardiente verkocht. De debitanten zijn niet rijk aan glazen, die zoo al, dan maar even in zeewater worden afgespoeld, want het frissche water verkoopt de aguadore, en van de duizenden menschen die daar verzameld en die niet vies zijn, bedrinken zich de meesten aan frisch | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
water. Hunne overige mondbehoeften brengen ze meê, behalve de vischjes, boquerones, die staande het feest gevangen worden; deze diertjes zijn zes a zeven centimeters lang en worden zoo uit het net aan stokjes geregen en voor een rookend vuur geroosterd: dit parfumeert de lucht niet. Maar men wil zien hoe 't Malagavolk zich vermaakt en moet daar wat voor over hebben, want de zintuigen worden daarbij niet gestreeld. Onder de volksklasse zijn weinig mooie vrouwen en meisjes; in dit opzicht vooral is de roem van Malaga verbazend overdreven. Hare stemmen zijn over het algemeen heesch en recht onaangenaam; zij verheffen die tot ver boven het noodzakelijke, en zelfs de vrouwen uit de betere klassen, wanneer zij doen alsof zij t'huis zijn, spreken op een toon en met een stem van rusie hebbende schorre altos, die in de fausset vervallen. Dit is zoo algemeen, dat men naar de oorzaak, vraagt; die o.a. gezocht wordt in de meêdoogenloosheid, waarmede men de kleine kinderen laat schreeuwen. De mannen en jongens houden zich veelal in groepen afgezonderd van de vrouwen en meisjes; zij zingen bekende of geïmproviseerde liederen met guitarbegeleiding zonder eenige kunst, want met den duim der rechterhand strijken zij eenvoudig over al de snaren. Hier en daar wordt een fandango gedanst en dan is er een gemengde cirkel om het dansende paar; zij zingen daarbij en laten hunne castagnetten klikken en de toeschouwers klappen in de handen. De dans is gracelijk, niettegenstaande de onmiddellijke omgeving der dansenden daartoe niet meêwerkt. Het mulle zwarte zand dient tot dansbodem, en de omstanders dringen zich zoo dicht om de dansenden, dat hun geen twee ellen ruimte overblijft. Er waren minstens twintig zoo dansende paren over het terrein verspreid, maar overal was het 't zelfde; één paar menschen opgesloten in een kring van aangapende en soms kreten slakende omstanders. Het schijnt dus wel dat fandangos, zelfs in Andalousië, tot de rariteiten behooren. Op het tooneel te Parijs hebben de Spaansche dansen meer aanlokkelijks dan onder het volk, waar ze eenmaal t'huis behoorden. Een paar malen in intiemen kring van eenige Spaansche heeren en dames, waar het dansen van de kinderen tot de volwassenen oversloeg, bleek het duidelijk, dat zij de nationale dansen niet kenden. Den nieuwsgierigen liefhebber verwijst men naar de binnenlanden, waar hem nog meer verrassingen wachten. Het genoegen dat eten, drinken, dansen, praten, lachen, | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
zitten en liggen in 't zand kunnen opleveren, wordt niet gesteund door muziek, comedievertooning, koorddansen, goochelen en die soort van zaken, waardoor het kermishouden zich overal ter wereld onderscheidt. Geen andere hulpmiddelen tot vermaak worden den volke aangeboden, dan eenige rouletten en loterijen om een vet zwijn. Dobbelen is in der Spanjaarden aard, en die zwijnloterijen zijn aan de orde van den dag. Een walgelijk zwart beest ligt op een tweewielig wagentje, waarover een tentje met doek en koper, kleurig versierd; over het zwijn ligt een scharlaken kleedje gespreid met muntstukken er aangehecht, die tot premiën bestemd zijn. Alles wat men daar ziet, is heel armoedig en vuil. Het is mogelijk dat die lieden zich vermaken, maar dan is het wel omdat zij gewoon zijn aan overvloed van ontberingen, en omdat, zooals Ford zegt, alles wat meer is dan een gevangenisration, hun weelde toeschijnt. De weg, dien zij te gaan hebben, de wagens en paarden waarmede zij zich laten transporteeren, de kleeding die hen bedekt, de spijzen die ze nuttigen, het is van A tot Z niet eenvoudig, maar miserabel. Zoolang het volk geen gevoel heeft van de ellende waarin het verkeert, is in hun gansche bestaan geen verbetering te verwachten. En niet spoedig, zoo ooit, zullen zij dat gevoel krijgen, omdat, zooals Ford in 1845 schreef: ‘de inquisitie als 't ware van iederen Spanjaard een monnik in een ommuurd klooster heeft gemaakt. Zij staan als schildwachten trouw op post om vreemdelingen en al wat nieuw en nieuws, Novedad, is, te weren.’ De noot, waartoe dit woord Novedad aanleiding geeft, blz. 166 van de Gatherings from Spain, is te karakteristiek, om die hier niet over te nemen. ‘Het woord nieuws heeft in de gewone spreekwijze de beteekenis gekregen van verandering, gevaar. De Spanjaarden raken er door van hun streek en vreezen het als eene ketterij in zaken van godsdienst. Alle klassen van het volk hebben de treurige ondervinding opgedaan, dat al de veranderingen en verbeteringen, die men hun herhaaldelijk als 't begin van een beteren toestand, een tijdperk van geluk, heeft voorgespiegeld, op niets dan verslimmering en teleurstelling uitloopen. Vandaar dat zij niet slechts de ellende, waaraan zij gewoon zijn, dragen, liever dan te speculeeren op mogelijke verbeteringen; maar zij geven de voorkeur aan den slechten staat van zaken, waarvan zij alles weten, boven een goeden dien zij niet kennen. Mas vale el mal conocido, que el bien | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
por conocer. “Hoe vaart mevrouw, de echtgenoot van Uwe Genade?” vraagt een Spaansch heer aan zijn vriend.“Como estâ mi Señora la Esposa de Usted?” “Zij gaat zonder nieuws.” “Sigue sin Novedad,” is het antwoord, als mevrouw zoo al 't zelfde is. “Vaya Usted con Dios, y que no haya Novedad!” “Ga met God, Uwe Genade! en dat niets nieuws U overkome,” zegt een ander, als hij van een vriend afscheid neemt.’ Wel, laat ons medelijden hebben met de teleurstellingen van Spanje; maar wie heeft geene teleurstellingen ondervonden? Laat ons treuren over mantillas en fandangos en boleros, die welhaast tot de mythen zullen behooren. Laat ons den arriero op zijn ezel of muildier schilderachtig vinden in zijn vuil en ongedierte. Laat ons denken: ‘Spanje is Spanje’, wanneer wij de menschen daar, in vuile krotten en holen neêrgehurkt, zich zien voeden met ingewanden van polypen en andere onbeschrijfelijke dingen. Laat ons zoo philosophisch mogelijk ons in de Cosas de España denken. Maar vergeten wij daarom niet, dat al de zedelijke, staatkundige, financieele ellende, waarin wij dat volk thans als verloren zien, de kenmerken zijn van de achterlijkheid, die het in menig opzicht tot een excentriek, zij het dan ook tot een pittoresk volk maakt. In de rij der Europeesche volken neemt Spanje thans de plaats in van een antiek meubel in een welgeordende huishouding. Men kan er zich niet van bedienen; het is ongemakkelijk en dreigt bij aanraking te breken; men is bang het aan te roeren; maar het is eenig in vorm en kleur, en de liefhebber van rariteiten haalt er zijn hart aan op. Hoe de feesten op de Galeta (noem die vereenigingen zooals ge wilt, ze worden er niet beter door) afloopen, laat zich denken. De maan was den zesden Januari 1873 in haar eerste kwartier en trok zich spoedig schuchter in haar zeebad terug. Volgens Ford vallen er meer dooden bij groote feesten, dan bij de meeste Spaansche krijgsgevechten in het open veld, en omdat dit eigenlijk is zooals het in de Spaansche zeden past - men is dat zoo gewoon - wordt er, zegt Ford in 1845, niet van gerept in de periodicos. Er is iets aan 't geval veranderd in de laatste jaren. Kersmis en Drie Koningen van 1872/3 verminderden Malaga's bevolking, dank zij van achteren onder de vijfde rib wel aangebrachte messteken, met vijf zielen. De Correo rapporteerde over drie van de vijf, en noemde het | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
escandalo. Dit bemoedigende teeken van voortuitgang heeft men voor Spanje's toekomst in het oog te houden. Het artikel in Ford's Handbook for Spain, handelende over messen en het genezen van meswonden, blz. 860, deel II, is, gelijk trouwens het gansche boek van Ford, allerinteressantst en amusantst. Daar vindt men o.a. een recept voor zalf, unto del ombre, waarmeê meswonden genezen, zonder lidteekens te laten. ‘Neem een man in de bloem van gezondheid, die zoo pas is gedood, hoe verscher zoo beter; snij het vet rondom het hart zorgvuldig weg, smelt het over een zacht vuurtje, clarifieer het en bewaar het op een koele plaats.’ Het groote aantal godsdienstige feesten in Spanje, in combinatie met zonneschijn, wijn en vrouwen, voorziet in de behoefte van de exemplaren, die men voor de zalf noodig heeft. Wonderlijk tegenstrijdig is het, dat menschen, die er zoo gemakkelijk toe overgaan om het levenslicht van anderen uit te blazen, die ook, wanneer zij tijdelijk onder de heerschappij hunner hartstochten zijn, geen vrees voor den dood kennen, zoo verbazend bang zijn voor lijken. Hun vooroordeel op dit punt is geheel Oostersch, en een der oorzaken van hunne onwetenheid, hier zou men misschien domheid mogen zeggen, op heelkundig gebied. De chirurgen, die in waarheid niet veel meer zijn dan de oude Sangrados, worden, voor zoover ze studeeren, voor gevallen van pathologische anatomie en obstetrie gewezen op waspreparaten. Het behandelen van lijken bezoedelt de levenden; dit mag wel een der redenen zijn, waarom de federale republikeinen van 1873, die op groote schaal dooden en verminken, in de eerste plaats afschaffing van de doodstraf eischten. In het laatst van December 1872 kwam eene Fransche dame, wier echtgenoot in dienst van de spoorwegbouwmaatschappij is, met haar aan croup lijdend kindje 's nachts in een der hôtels aan de Alameda te Malaga. Zij zond om geneeskundige hulp, waarop de waard, vreezende dat het kindje in zijn huis zou sterven, de moeder dwong om met haar kind het hôtel te verlaten. Zij ging in het rijtuig, dat gereed stond om den doctor te halen, en daarin stierf het kind. De inlanders zijn alle zoo bang voor dooden, dat het gedrag van den waard alleen door de vreemdelingen luide gelaakt werd. Die menschen schijnen aan de besmetting van dood te gelooven. Hoe jammer dat hun geloof zoo in bijpaden verdwaald is. De | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
miraculeuse verschijningen van heilige maagden, enz., die de monniken en priesters hen onderwijzen, vervullen de lieden met een vrees voor spoken, die nog sterker is dan hun geloof aan de uitwerking van gebeden en zielmissen, waarvoor anders heel wat jaren aflaat te verkrijgen zijn. Een Duitscher, een man van nauwgezetheid en vlijt, heeft uitgerekend dat iemand, die er een paar gulden vigilantehuur voor over heeft, gedurende de heilige week, in een uur tijds, bij verschillende gepriviligeerde altaren 29,639 jaren, 9 maanden, 13 dagen en 3½ minuten aflaat kan opdoen of afdoen, zoo men wilGa naar voetnoot1. Ik heb reden om te gelooven, dat de Spaansche doctoren van heden niet meer zoo beneden peil zijn als Ford ze beschrijft, die ze bij roovers vergelijkt, en dan nog aan deze de voorkeur geeft, omdat ze de beleefdheid hebben den patiënten een keus te laten tusschen ‘de beurs of het leven’, terwijl doctoren in de meeste gevallen beide nemen. De Spaansche doctor, die in onze fonda woonde, betoonde zich voor de arme moeder en haar doode kindje zoo vriendelijk als vreemde oogen hem daartoe misschien dwongen; maar wij willen hem liever het volle crediet laten voor zijn betoonde menschelijkheid. Hij was de eenige Spanjaard uit onze omgeving, die niet schroomde het gedrag van den wreeden en vreesachtigen Hôtelkeeper luide af te keuren. Wij zouden juist omtrent dien tijd een onderzoek instellen naar een bericht, waarmede ons 't uitzicht op beter eten in zijn hôtel, dan wij in 't onze kregen, was geopend. Onze hoop was altijd zwak, maar na dit voorval wilden wij met den man en zijn huis en zijn eten niets te maken hebben. Trouwens waar zou de man goed eten van daan halen? Vee van allerlei soort is slecht; visch uit de Middellandsche Zee is niet te vergelijken bij die uit den Oceaan; groenten zijn of verbasterde Europeesche, of oneetbare inlandsche. Zelfs het brood is slecht, terwijl men toch goed meel heeft. De broodquaestie trok mijne bijzondere aandacht, en deze onderzoekende, kreeg ik almeê eenig inzicht in andere economische zaken. Dat in het brood, zelfs in het beste, geen melk komt, ligt voor de hand. Er is geen melk, er zijn maar weinig koeien, misschien staat er wel in 't een of ander statistisch jaarboekje hoe veel of hoe weinig, maar er is zoo weinig rundvee, dat men, even als vóór dertig jaren te | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
Batavia, tot de rijken moet behooren, om alle dagen rundvleesch te kunnen eten; dat is niet slechts een quaestie van kunnen betalen, maar nog bovendien van gunst des vleeschverkoopers of van aanzien dat men geniet. Er is bijgevolg zeer weinig koemelk, en van versche boter is volstrekt geen sprake. Maar wat zou men ook met versche boter doen, die men manteca de vacca noemt en waartegen de inlandschen den neus optrekken? Voor gebraad en gebak enz. wordt in Malaga de voorkeur gegeven aan hetgeen men daar manteca de porco, varkensboter, bij ons reuzel noemt. Visch bakt men met olijfolie, waartegen de lieden uit het Noorden geen bezwaar zouden hebben, mits de olie frisch en zuiver was. Maar zie daar de achterlijkheid van de Andalouzen: hun olijfolie is zoo slecht, dat ze enkel voor machinegebruik door 't buitenland gekocht wordt. Behalve de genoemde soorten van boter is er nog eene derde, waarvoor men zich speciaal te wachten heeft, het is de zoogenaamde manteca Valenciana, bestaande uit gelijke deelen knoflook en varkensvet tot één mengsel gewreven. In het laatst van Januari ging ik in gezelschap van onzen vice-consul, den heer Fijnje, op informatiën omtrent het broodwezen uit. Spanje brengt prachtige tarwe voort, en het gebuilde meel is al heel goed; de marktprijs daarvan was gedurende den geheelen winter 15 réal per arroba. Een réal gelijk twaalf en een halve cent, een arroba gelijk elf en een halve kilogram. Wij kwamen bij vele bakkers, hetgeen overbodig was, want zij hebben een zetting waarnaar allen zich moeten regelen, en dat zij dan ook doen, als hun belang het meêbrengt. Ten laatste kwamen wij bij Señor Rosado, den voornaamsten van het gild, een vermaard clubbist, en daar werden alle verkregen inlichtingen geverifieerd en bevestigd. Het bleek alsnu, dat in den winter van 1872/3 te Malaga een kilogram brood van goed gebuild meel, maar slecht gebakken, twintig cuartos of negen en twintig en een halve cent kostte, terwijl de prijs van het meel ƒ 19.72 per honderd kilogrammen was. De broodprijs had, met inbegrip van een goede winst voor de bakkers, veertien cuartos kunnen zijn, en bedroeg inderdaad twintig cuartos. Señor Rosado lachte witjes toen daarop gezinspeeld werd; hij had hooger ambitie dan het publiek aan goed en goedkoop brood te helpen. Vroolijk als iemand dien 't naar wensch gaat zeide hij: ‘Quien bien tiene y mal escoge, por mal que le venga no se enoje’, dat zooveel beteekent als: wees vriendelijk | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
tegen de fortuin, als zij u toelacht. In troebel water kunnen ook bakkers visschen, al is hun deeg niet van 't beste. Zijne ambitie heeft Señor Rosado gevoerd tot eene plaats, waar hij het sedert warmer zal hebben gehad dan voor zijne ovens. Gedurende de jongste troebelen is hij door zijne kornuitjes tot civielen gouverneur van Ciudad Real aangesteld. Nu moeten onze bakkers zich niet voorstellen, dat het door alle tijden heen voor de broeders van het Gilde in Spanje is weggelegd om zulke aanzienlijke ambten te verkrijgen. De omstandigheden, waarin het land verkeert sedert de abdicatie van Amadeo I, zijn zelfs voor Spanje buitengewoon, waar overigens, niettegenstaande den zoogenaamden republikenschen geest, b.v. in Andalouisie, het ambtsbejag in vollen bloei staat. Ik hoorde eens te Malaga een gesprek onder vrienden over de verkiezing van een paar alcaldes tenientes, onderburgemeesters, zooals er destijds negen waren in het lichaam van den gemeenteraad. Men werd het eens en zou de twee genoemde personen doen verkiezen, omdat die het best gebruiken konden. Is die betrekking dan gesalarieerd? Neen, vernam ik later van een kennis, die op de hoogte was. Neen, er was geen bezoldiging aan die betrekking verbonden, maar een indirect inkomen, dat niets of wel iets beteekent, naarmate van den tact des titularis, om er wat van te maken. De genoemde alcaldes tenientes zijn b.v. marktmeesters, die van de visch-, die van de vleesch-, die van de groentemarkt, enz. De waren moeten gekeurd worden en..... Ja, zoo! Naar het aanzien dier markten te oordeelen schijnt men alleen te betalen om inferieure waar te mogen uitstallen. Alzoo in 1873 dáár de toestanden zooals die twee eeuwen vroeger bij ons waren, zie Jhr. Mr. J. de Witte van Citters, ‘Geschiedenis van het ambtsbejag in de Republiek der Vereenigde Nederlanden.’ Ter eere van God en tot instandhouding van de ware Christelijke Gereformeerde kerk beweerden enkele familiën destijds het roer in handen te moeten houden. Zijn wij dat voor goed en gansch en al te boven? Dan is er nog hoop voor Spanje ook, zoodra de Spanjaarden naar goede voorbeelden gaan uitzien, ‘Quien dice España dice todo’, die Spanje zegt, heeft alles gezegd, is een spreekwoord dat werkelijk een gevoelen uitdrukt, even als España sobre todo. Vooralsnog zijn de vreemdelingen het niet geheel met hen eens; dat het zoo worden kan is mogelijk..... met ter tijd. Hunne spreek- | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
woorden zijn geestig, de bijnamen en qualificatiën die zij uitdeelen puntig en ter snede; zij zijn vlug van bevatting en prompt in hunne antwoorden. Den 19den Januari was de dag gewijd aan El dulce nombre de Jesus: eenige onzer Spaansche kennissen vierden feest en noodigden ons daaraan deel te nemen aan de table d'hôte. Het betrof Don Jesus. In Spanje geeft men aan beiderlei kunne wonderlijke doopnamen, zonder vrees voor heiligschennis, b.v. een jong meisje heet soms Concepcion, Trinidad, Encarnacion. Don Jesus was een rare snuiter, reeds alleen daardoor, dat hij zich verbeeldde de mooiste man van Malaga te zijn. Hij was altijd schitterend in nieuwe kleeren en scheen over het geheel kostbare gewoonten te hebben. Hij was tolbeambte, twee duizend pesetas tractement, ongeveer ƒ 1000; zijne vrienden gaven hem den titel van primo visto ciego, eerste blinde ziener, zinspelende op zijn ambt, dat de man verloren heeft door de revolutie van Februari. Van deze catastrophe had hij een voorgevoel, zooals hij mij eens vertelde, bij gelegenheid dat hij mij den weg wees naar het telegraafkantoor, waar ik eene depêche voor een zieken vriend naar Engeland had te zenden. Dit is 't ongeluk van Spanje, dat bij iedere revolutie het personeel der administratie verandert; ik ben zeer tevreden met mijne betrekking, maar als ze den Koning wegjagen, dan verlies ik die, en ik vraag u wat heb ik met den Koning te maken? Que desgracia! Aan het telegraafbureau vernam ik van den heer achter het luikje, dat de lijn tusschen Cordova en Madrid door....? was stuk gesneden; wanneer dat hersteld zou zijn wist niemand, het was dit en dat, maar mijn depêche kon niet naar Engeland. Mij omkeerende zag ik een jong mensch, die al lang geleden op reis een poging had gedaan om Fransch met mij te spreken. Hij had gehoord wat er voorviel tusschen den telegrafist en mij, en toen ik mij bij hem beklaagde over de moeite die de....? ons maakten door telegrafen en spoorwegen te vernielen, dat mijn zieken vriend er het grootste belang bij had om naar Engeland te laten seinen, enz., toen zeide die jonge mensch: ‘maar de onderzeesche telegraaf van Lissabon kan u dezelfde dienst bewijzen als die over Madrid.’ De man achter 't luikje tot verantwoording geroepen, gaf drie redenen op waarom hij van die lijn niet had gesproken: 1o. ik had er niet naar gevraagd, 2o. het was veel duurder langs dien weg, en 3o. Nosotros somos un poco indolente. En dat is waar, daar stuit veel op af, want de lieden met wie wij vreemdelingen te doen hebben, zijn | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
over het algemeen verplichtend, goedwillig, zij wenschen lof te verdienen wegens hunne beleefdheid, maar zij zijn zoo licht van hun stuk te brengen. Moeite doen, volhouden, zijn nergens alledaagsche zaken, maar vooral niet bij Zuidelijke en Oostersche volken, en aangezien het schiereiland bewoond is door een mengsel van die beide, zoo komen die eigenschappen daar voor als witte merels. Hunne luchthartigheid lijdt daarbij geen schade, maar andere zaken, waaraan zij positief gebrek hebben zonder de behoefte te gevoelen, blijven dientengevolge beneden peil. Het onderwijs ontbreekt niet geheel, want er zijn eenige individuën onder de lagere klassen die wat lezen en schrijven kunnen, maar het is er allertreurigst meê gesteld en het staat uitsluitend onder de leiding der geestelijken. Malaga heeft eene bijzondere school voor lager en middelbaar onderwijs, maar toch laat de uitgeweken Pool die haar voor zijne rekening heeft ondernomen, er den cura heel wat in meêpraten. Het werd mij afgeraden deze school te gaan zien; de kennismaking met den Pool zou niet meêvallen, want het kon niet missen of hij zou om geld te leen vragen; hij was altijd à sec, omdat alles aan den schijn werd opgeofferd: er werden tooneelvoorstellingen gegeven, waarvoor men een weinig gebruikt wordend schouwburgzaaltje huurde, en daar liet de Pool dan zijne leerlingen stukken van Shakspeare, Molière en Schiller uitvoeren. Wijdloopige verslagen vulden daarna eenige der plaatselijke couranten en daarin lazen dan de leerlingen en hunne ouders de loftuitingen over het talent der tooneelisten. Allen zonder onderscheid waren begaafd en vol aanleg; in ieder was alles wat men noodig heeft om een brillant acteur te worden. Om daarmeê van het onderwijs in Malaga afscheid te nemen, volgt hier eene aanhaling uit het Verslag van den meergenoemden vice-consul, den heer Carlo Felix Fijnje. Als een staaltje hoe het met 't onderwijs hier te lande gelegen is, mogen de volgende regelen dienen, in de Staats-Courant van Madrid, dd. 4 Februari jl. voorkomende: ‘Volgens officieele opgaven, door het Ministerie van handel en nijverheid (Fomento) verzameld, bestond het personeel dat op 1 Maart 1866 stedelijke ambten uitoefende, uit 72,798 leden, waarvan 12,484 lezen noch schrijven konden, behalve nog 921, die slechts konden lezen. Aan het einde van hetzelfde jaar bestond genoemd personeel uit 72,157 leden, waarvan 12,479 lezen noch schrijven konden. En als ware deze opgave niet betreurenswaardig genoeg - van | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
de 51,745 personen waaruit de stedelijke commissiën bestonden, met het opzicht over het schoolwezen belast, waren 5955 zelfs niet in staat de desbetreffende hun opgelegde verplichtingen te lezen. Op 1 September 1868 bestond hun aantal uit 79,477, waarvan 14,097 niet lezen of schrijven en 713 alleen lezen konden. Den 31sten December 1869 konden van de 65,518 personen 9717 lezen noch schrijven, behalve 558 die slechts lezen konden.’ Dit staaltje van Spaansche Staatscourant-Statistiek geeft ons geen hoog denkbeeld van de orde in de bureaux der Statistiek, en het zou niet te verwonderen zijn, dat men van een Spanjaard, wien men zou willen beschamen door deze cijfers, ten antwoord kreeg: ‘Foei, dat zijn cijfers van het gouvernement, en wie heeft ooit een gouvernement iets goeds zien doen!’ Het was den 30sten Januari 1873, dat ik met mijn Engelschen vriend, den borstlijder (naar wij soms meenden, in het laatste stadium) de haven van Malaga uitroeide, om tusschen twaalf en twee uren de heerlijkheid van de lucht en van de zee (gelijkelijk blauw) te genieten. Het gezicht op de kust, waar bergen en heuvels hunne licht- en schaduwzijden op breede schaal voor ons ten toon spreidden, de koesterende zonnestralen, het waren vergoedingen voor de vele ontberingen, waaraan het leven in Malaga zoo rijk is. Hoe gelukkig dat de Malagueños met hunne handen niet aan den hemel en aan de zon kunnen raken; de frischheid en helderheid zou er dra af zijn. Ter landingsplaats aangekomen, bemerkten wij aan het andere einde van de haven, bij den vuurtoren, een oploop van menschen. Zou er weer een revolutie zijn? doch neen, men kondigt die immers te voren aan. Een visscher had ter hoogte van genoemd baken een ongewone vangst gedaan. In zijn net had hij een voorwerp gevonden, zooals hij er nooit een had opgehaald. Het was een individu geheel en al onbekend in de ichtyologische fauna der Middellandsche en andere zeeën. Wat zou hij er meê aanvangen? Over de veren kwam het ding eindelijk terecht bij het tolkantoor, en daar kwam men op het vermoeden, dat het postkantoor er bescheid over zou kunnen geven. En dit was ook zoo. Een oficial de correo, postbeambte, had er iets op gevonden om zijne inkomsten te vermeerderen, buiten bezwaar van den lande. Hij maakte zich meester van de brieven, vóór dat de postzegels gestempeld waren, nam bij voorkeur die naar verre landen bestemd, omdat die de duurste zegels droegen, | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
scheurde dat gedeelte van de adressen, waarop de zegels kleefden, en ontdeed zich dan van de brieven, die hem verder geen belang inboezemden, door ze in zee te werpen. Of dit zijn gewone manier van doen was, of dat hij 't ook wel eens anders deed? Wel waarschijnlijk heeft de oficial nog vele andere naar Europa of naar Amerika bestemde brieven aan Neptunus of aan Pluto geofferd, zonder de minste consideratie voor den goeden naam der in het noorden voor nuestra Señora Santissima strijdende Carlisten, die alle verloren brieven op hunne rekening n. Die roeipartij had ons goed gedaan, en mijn arme zieke vriend verlangde meer toertjes, ook te land, te maken gedurende de veertien dagen die ik nog met hem zou zijn. Half Februari, beweerde men, zou 't in Sevilla niet meer koud zijn en ‘Quien no ha visto a Sevilla
No ha visto a maravilla.’
Dit wonder van Andalousie niet te zien, wanneer men als 't ware onder de schaduw der Giralda leefde, ware nog minder vergeeflijk, dan te Rome den Paus niet te hebben gezien. Daar in Sevilla is Murillo te zien in al zijn grootheid, daar is de Alcazar, een Arabisch paleis uit de tiende en elfde eeuw, dat de Alhambra naar de kroon steekt. De vrouwen van Sevilla zijn beroemd om hare schoonheid. Een maand zou niet toereikend zijn om al de heerlijkheid van Murillo's geboortestad te genieten. In afwachting van de teleurstelling die mij van Republikeinsche zijde werd voorbereid, reed ik met mijn zieke naar Palo, Churriano, Torremolinos, enz. Wij hoorden beweren dat Andalousie thans niet meer is, wat 't vroeger was. Wanneer wij, t'huis komende, over slechte wegen, droge rivieren, absentie van boomen klagen, dan zeggen ons de Spanjaarden, dat te voren alles fraai was, maar dat de hedendaagsche staatkunde alles bedorven heeft. Arme menschen, die van al wat slecht is de schuld aan anderen, liefst aan het gouvernement geven. Ook van de schraalheid der grasvelden, het moerasachtige der weiden, de gebrekkige drainage, de vernielde waterleidingen, de kapotte bruggen. Ook van de geringe bevolking van geheel Spanje, dat, bijna zoo groot als Frankrijk, hoogstens 15 à 16 millioen inwoners telt. Zonderling, dat een volk, waarbij men zich om regeering zoo weinig bekom- | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
mert als de Spanjaarden dit doen, al zijn gebreken aan el gobierno verwijt. Werd er maar aan de wegen over het schiereiland een duizendste gedeelte besteed van het geld dat aan de kerk wordt betaald voor missen, waarmeê men voor de zielen den weg naar den hemel beweert te banen, dan zouden vele gedeelten van Spanje reeds lang toegankelijk zijn, en daardoor het ontsnappen van roovers en andere onafhankelijkheidsmannen naar bijkans onbereikbare schuilhoeken niet zoo gemakkelijk vallen. Want de onveiligheid in het land is zoowel oorzaak als gevolg van de wildheid waarin het verkeert. Het is al dertig jaren geleden dat Ford schreef: ‘Verscheiden watermaatschappijen heeft men in den laatsten tijd opgericht; zij zullen artesische putten boren, kanalen aanleggen en voltooien, rivieren bevaarbaar maken en premie-aandeelen uitgeven: van al het genoemde zal alleen het laatste gebeuren.’ Er is werkelijk in die dertig jaren al bitter weinig gedaan om het land als zoodanig te beschaven en vruchtbaar te maken. De bosschen zijn omgehakt, de rivieren in watervolumen achteruitgegaan, de opbrengst van den grond bleef karig en werd kariger, waar die van den aanvang gering was; het volk bleef arm, en, zoo voortredeneerende, heeft men den sleutel tot de insolventie van dat nooit volprezen Spanje: dat is te zeggen, nooit volprezen volgens de Spanjaarden, want mij is die pracht en rijkdom bij het weinige wat ik van de rijkste provincie zag, niet in het oog gevallen. Maar die fiere Spanjaard, groot in zijne naïveteit, zegt niet enkel als een grap: ‘Si Dios non fuese Dios, seria rey de las Españas,’ indien God niet God was, zou hij zich Koning van Spanje maken; neen, hij gevoelt daarbij iets, eene superioriteit boven al het geschapene, en van daar die dwaze hoogmoed, die hem, in den beschaafden stand gebrek lijden, in den lageren stand bedelen boven werken doet verkiezen. Spanjaarden zijn te WelGeboren menschen, om te werken; hunne aristocratische democratie geeft aan den lageren stand een zekere natuurlijke fierheid en familiariteit, die de hoogere zich laat welgevallen. De bedelaar, hoe onoogelijk zijn lichaam en de daaraan hangende kleeding er uitzie, vervolgt u overal, dringt in uw koffijhuis, in uw patio, en wee u, wanneer gij moê getergd den man of de vrouw of den troep eindelijk bar wegzendt. Er is een standaardphrase, waardoor men den bedelaar, zonder onbeleefd te zijn, kan terugwijzen: ‘Perdone Usted por Dios Hermano!’ Vergeef mij, broeder! om Godswil. Maar zelden | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
hebben die woorden, door mij uitgesproken, de werking gehad, die de Malagueños er door verkregen. Wij waren vreemden, en van die konden zij gerust leen en, ook al leenden die vreemden ongaarne. Eigenlijk doet een bedelaar dengenen een dienst, van wien hij een aalmoes aanneemt; immers wat men aan den armen geeft, leent men aan God, die dan ook maar voor de intrest tevens moet zorgen. Menigmaal heb ik bedelaars de vreemdelingen hooren uitschelden voor ‘bruto’, en nog veel leelijker namen, die men gelukkig niet altijd verstaat, omdat de Malagueños van die klasse nog iets minder zuiver Spaansch spreken dan de Andalousen over het algemeen. Zij verwisselen naar willekeur de V met de B, en dan trekken zij sommige volzinnen samen. Zoo werd ik b.v. 's avonds bij het uitlaten door eene bediende gegroet met ‘B'ast con Dios’, dit beteekende ‘Va Usted con Dios’. Ga met God, of God zij met u. Wanneer het Spaansche gouvernement nu nog eens op de markt van Europa komt leenen, dient het het wel tot voorwaarde te stellen: ‘Dios se lo pagará a Usted’, want als er een toestand is insolventer dan insolvent, dan verkeert Spanje daarin. Reeds in 1845 schrijft Ford, Gatherings, pag. 39: ‘At all events, Spain is over head and ears in debt, and irremediably insolvent.’ Wat daar verder volgt, is geen ‘conciliatory language’, en zou den schrijver eigenlijk den pas afsnijden om iets goeds van Spanje te zeggen. Hoe meer ik Ford's boek doorblader, zooveel te meer zie ik dan ook dat hij zich daaraan zelden te buiten gaat. Of zijne meeningen te hunnen gunste zouden gekeerd zijn, wanneer hij de voorvallen te Malaga op den twaalfden Februari 1873 had kunnen bijwonen, mag betwijfeld worden. Den tienden Februari waren wij op een allerliefst bal, ten huize van een half Duitsche, half Spaansche familie. Te midden van een geanimeerden wals komt een gast binnen, met het bericht, dat Malaga eenigszins geagiteerd is door een telegram uit Madrid, meldende dat Amadeo, men noemde hem nooit den Koning, geabdiceerd heeft. Het feit zelf scheen niemand eenige belangstelling in te boezemen, maar de vraag was eenvoudig, of de straten van Malaga veilig waren. Dit werd onderzocht en geruststellend beantwoord. Men danste tot laat in den nacht, en kwam ongedeerd t'huis. De enge straten waren kalm, en het slechte gas verlichtte die genoegzaam, om te kunnen waarnemen, dat behalve de fluitende nachtwachts, serenos, | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
niemand de rust verstoorde. Men zegt, dat het gas in heel Spanje slecht is; dat het te Malaga zoo is, ondervonden wij alle avonden in de fonda; wanneer het ontstoken werd verspreidde het door 't gansche huis een verpestende lucht. De gasfabriekant, een Duitscher, directeur eener fransche compagnie, had sedert jaren een aanzienlijke som van de stad te vorderen. Den volgenden dag werd het gerucht bevestigd. De Alcalde Don Pedro Gomez de Gomez werd naar Madrid als lid der Cortes opgeroepen, maar hij begreep zijn post niet te moeten verlaten met het oog op de dingen die gebeuren konden. De goede naam, dien deze Alcalde ook onder de vreemdelingen genoot, werd daardoor zeer bevestigd, want wat hem te wachten stond in Malaga, dit kon ieder wel nagaan, zou niet aangenaam zijn. De meeste Spaansche beambten zouden onder dergelijke omstandigheden van het eerste voorwendsel 't beste gebruik gemaakt hebben, om van hun post goedschiks te deserteeren. Tegen den avond werden gedrukte blaadjes rondgevent, waarin den volke het heugelijke nieuws werd verkondigd, dat de Cortes het bewind hadden overgenomen van Amadeo I, die voor zich en zijne erven van den Spaanschen troon afstand had gedaan. Dat de dagen van het koningschap geteld waren, gevoelde een ieder, die den toestand van nabij kon gadeslaan, want regeering was een woord, de koningstitel eene bespotting. De abdicatie kon uitbarstingen van de partijen verhaasten, maar anarchie bestond zoowel vóór als sedert het aftreden van Amadeo I. Men had gevreesd, dat het tot een verjagen van den Italiaanschen prins zou komen. Door vrijwillig heen te gaan, heeft hij de edelste en wijste daad bedreven, die hij als koning van Spanje doen kon. Maar niemand was er op voorbereid. Nog kort geleden, den 30sten Januari, had het kanon gebulderd te Malaga ter eere van de geboorte van een derde kind der koninklijke echtelieden. Voor den doop van dat kind had men vele moeielijkheden te overwinnen gehad; in de couranten werd gelezen, dat geen priester die plechtigheid wilde volvoeren; kostbare geschenken, heel kostbare geschenken waren uitgedeeld aan ministers en generaals en hunne vrouwen; ridderorders met en zonder diamanten regenden op ontrouwe dienaren. Voor weinige weken had men den oudsten zoon van Amadeo, die den 13den Januari drie jaar was geworden, met de insignia | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
van Principe de Asturias, kroonprins, begiftigd, zoodat er toen drie kroonprinsen van Spanje waren, want aan den zoon van Don Carlos, den ridder der heilige maagd, en dien van Isabel de deugdzame, was die waardigheid in der tijd evenzeer opgedragen door lieden, die daar min of meer het recht toe hadden. Men zeide, dat de geschiedenis met den generaal Hidalgo en het daaruit volgende ontslag, door alle artillerie-officieren ingediend, de maat van Amadeo's wanhoop had doen overloopen. De dappere jonge man schijnt er werkelijk over gedacht te hebben, om zich aan de spits van een leger te stellen en een poging te wagen om de roovers van Don Carlos en Santa Cruz onschadelijk te maken en te verdrijven. Maar aan de spits van welk leger? waar zou hij officieren en manschappen vinden op wie hij zich kon verlaten? Waar de arme man ook heen zag, waar hij de hand uitstak om hulp, slechts zwakheid, verraad, ja zelfs bespotting was hetgeen zijn oog en zijne hand ontmoetten. Persoonlijk gevaar telde hij niet. Kort na de abdicatie, verscheen in den London Times een artikel dat aldus eindigt: ‘Spain for the Spaniards! By all means. He will be an idiot who henceforward seeks to share their wretchedness with them. But which Spaniards? Carlists, Alfonsists, Montpensierists, Republicans, Unitarians, Federalists, or who? There is room for them all - room for them to cut each other's throats, break down each other's bridges, stop each other's trains. There is room for all these, but there is no room in Spain for an honest man. It may be said that Spain contained one patriot, and he was an Italian. The history which commenced with the dethronement of Isabel II, and ends with the abdication of Amadeus I is a history of all that is base, underhand, and unmanly.’ De rede waarmede Amadeo I afscheid nam van Spanje, is een meesterstuk van waardige, edele mannentaal, en den steller van dat stuk is, beweert men, hij zelf. Van alle levende vorsten, die een troon moesten verlaten, is hij de eerlijkste, de welmeenendste, de minst zelfzuchtige. Naarmate men voor die eigenschappen achting koestert, moet men het volk beklagen dat ze totaal schijnt te missen. Dit moet men het Spaansche gepeupel ter eere nageven, dat zij geen poging hebben gedaan om den vreemdeling, die wettig tot den troon was ge- | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
roepen, persoonlijk leed aan te doen, toen hij zich vrijwillig verwijderde, zonder iets anders meê te nemen dan zijne familie en de zaken die hem toebehoorden. Wijselijk ook heeft hij zich terstond verwijderd; reeds den 12den Februari was de familie op weg naar Lissabon, en terstond begon de republikeinsche pret, waarvan het begin zich volgenderwijze te Malaga toedroeg. Den twaalfden Februari, reeds te zeven uur in den morgen, kwamen optochten of liever havelooze benden, de beruchte CastilloGa naar voetnoot1 voorop, met roode vanen in top over de Alameda. Een voorloopig comité ontwierp een plan om de ayuntamiento af te zetten, de troepen te ontwapenen, aan alle autoriteiten der provincie, der gemeente, civiel en militair, ontslag te geven. Zij, leden van het republikeinsch federal voorloopig comité, zouden de zaken in handen nemen, orde handhaven, rust bewaren, vrijheid van personen en veiligheid van bezittingen waarborgen. Reeds te negen uren hadden die liefhebbers de guardia civil, een honderd man, ontwapend, en weldra zag men niets anders op straten en plaatsen, dan gewapend canaille uit de barrios, dat tegen tien uren nog slechts een soldaat had doodgeschoten; en dat was geen staatkundige maatregel geweest; dat was, zooals later bleek, een bravo, die iets particuliers van vroegeren datum met den soldaat te verrekenen had. Intusschen had de gewone beweging der stad geheel opgehouden; huizen en winkels waren gesloten, canaille was baas. Het is inderdaad geen aangename gewaarwording een gansche bevolking te zien a la merci van een troep lieden, die nooit anders op den voorgrond komen dan om wanorde te stichten, die in hun bijzonder leven openbare bewijzen van ongeschiktheid geven, waardoor ze bij politie en justitie meer bekend zijn dan menig groot heer. Bij troepen van acht en tien liepen die mannen door de stad; nu en dan werd een trompet gestoken, en het geheel gaf den indruk van naar wild zoekende jagers. Men bemerkte intusschen duidelijk, dat de gemoederen van lieverlede opgewondener werden. De groepen werden luidruchtiger, grooter; zij hielden stand en keken in 't rond als verwachtten ze een aanval uit de huizen van de AlamedaWij vreemdelingen wandelden daar nog, tot dat tegen drie uren in den namiddag de heeren rustbewaarders alle naar de | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
muelle, de kade liepen, aan het eind waarvan het douanegebouw door de republikeinen werd aangevallen en door niemand verdedigd, want de militaire commandant had de troepen in de citadel teruggetrokken, eenvoudig uit vrees dat zij met de republikeinen gemeene zaak zouden maken. De menigte had de deuren van haar naar ruwe indrukken graag gemoed wijd open. Iedere aanval op een poort, ieder raam dat kletterend neêrviel, deed hoera's ten hemel stijgen; het was als bij een vuurwerk waar elke gekleurde pijl kreten van bewondering doet opgaan. Hoe meer tegenstand de levenlooze voorwerpen boden, zooveel te heftiger werd de aanval. Breken en scheuren bevredigden weldra niet meer; toen men het gebouw was binnengedrongen, werden meubels en archieven de vensters uitgeworpen op straat; de telegraaftoestellen volgden dien weg en van dat alles werd een vuur gemaakt, waaromheen het volk ‘Christiano sin mancha’ danste, als werden er ketters verbrand. De agitatie klom zichtbaar, en wij achtten het geraden ons buiten den roet-regen te begeven. Er was zooveel papier verbrand, dat de geheele kade er uitzag als had 't zwart gesneeuwd. Maar juist die verbranding bewees, dat de bende nog onder eenig appel stond. Het was toch duidelijk, dat die sans culottes of ‘descami sados’ hemdloozen, geen direct belang konden hebben bij het verbranden van het douanenarchief en een deel van het archief van het gerecht, waar zekere loketten bij voorkeur werden geplunderd en aan de vlammen prijs gegeven. De troep gehoorzaamde dus aan eenige personen; waarschijnlijk kooplieden van den eersten rang en advocaten of notarissen, die bij de verdwijning van zekere documenten een bijzonder belang hadden. Wij gingen naar ons hôtel terug; de menigte was luidruchtig, maar er werd niet gevochten. Eerst sedert eenige uren waren zij baas; de tweedracht werd nog gesmoord in den jubel over de eendracht; de militaire macht was in de citadel opgesloten; met den besten wil kon men dus geen voorwendsel tot vechten vinden. Bovendien hadden eenige welgezinde republikeinen van beteren stand dan de massa nog iets in te brengen. Op weg ontmoetten wij sommige van die heeren; mijne Spaansche kennissen spraken hen aan, en zij vertelden met grooten ophef, dat zij hunne maatregelen hadden genomen; aan de hoeken der straten was 't reeds aangeplakt, ‘dat de eerste die plunderde of moordde voor eigen rekening, zou worden dood- | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
geschoten’, volgde een naam of zes. Die heeren waarborgden de orde, ten minste als ..... enz. De civiele gouverneur had zich begeven aan boord van een schip in de haven; hij scheen minder op zijne exadministrés te vertrouwen, dan de zoo pas vermelde heeren op de republikeinen en hunne voornemens. Met eenige Engelsche dames stonden wij tusschen vier en vijf uren 's namiddags van een der balcons naar de Alameda te kijken, die er verlaten uitzag. Slechts een groep of wat rustbewaarders waren zichtbaar en in een daarvan was een onverlaat, die zijn geweer op ons balcon aanlegde. Geen der Engelsche dames maakte 't geringste gebaar van vrees; eene van haar zeide: ‘what a funny fellow,’ en daarmeê was 't uit en het gevaar van den dag voorbij. 's Avonds bleef men t'huis, men wist niet wat gebeuren kon. In het café van de fonda trof ik een kennis uit Manchester, een lustigen Engelschman, die tot uitspanning van vreeselijk drukke zaken reisde, en wiens originaliteit mij grootelijks behaagde. Wij bespraken de naaste toekomst van Malaga; wij begrepen dat het er, zoo als men zegt, een beerenboel zou worden en besloten op raad van een Malagaschen Engelschman, die bij ons zat, om den volgenden dag met de stoomboot Hadriano, die te zeven uren 's morgens de haven zou verlaten, naar Gibraltar te gaan. Het was al over acht uren toen dit besluit genomen werd; er bleven nauwelijks tien uren over vóór het vertrek. Een der hoofdzaken was reisgeld; daarom te gaan vragen, op dat uur, bij mijn bankier, zou tot niets geleid hebben. Natuurlijk kwam onze vice-consul het eerst in aanmerking om een dienst aan te vragen; de heer Fynje gaf mij terstond zoo veel geld als ik berekende van Malaga via Gibraltar, Tanger, Malta en Sicilië naar Napels noodig te hebben. De verplichtende welwillendheid van dien vice-consul kan ik niet genoeg prijzen, en ik ben zeker, dat alle Nederlanders, even als ik, bij hem meer hulpvaardigheid zullen vinden, dan men in billijkheid van een consul verwachten mag. Wanneer ik niet van onzen consul gewaag, hebbe men daaruit niet af te leiden, dat die niet uitermate beleefd was, maar de heer consul is een Spanjaard en de heer Fynje een Nederlander, niet minder beleefd dan de consul, en die bovendien de daad aan het woord paart. Reeds den volgenden morgen den 13den Februari, om zes uren, was de heer Fynje gereed om mij naar boord van de Hadriano | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
te begeleiden. Malaga was als Pompei, zoo helder de hemel, zoo stil en verlaten de stad. Een oude sloeproeier bracht mij naar de boot vol beangste Malagueñas en ños, die den nacht aan boord hadden doorgebracht. De eerste stralen der zon schoten uit de blauwe diepte en verlichtten de heuvels, waartegen het Engelsche of protestantsche kerkhof is aangelegd. In waarheid is dat kerkhof de eenige openbare tuin in of bij Malaga. Het werd in 1831 aangelegd door den Britschen consul, den heer Mark, een man aan wien Malaga veel te danken heeft; de vreemdelingen houden zijne nagedachtenis in dankbare vereering. Men meene niet, dat de aanleg van een kerkhof, al is er ruimte in overvloed, zoo'n eenvoudige zaak is in een land waar kerkelijke vooroordeelen in de plaats treden van christelijke menschenliefde, waar protestanten minder geteld worden dan honden, en waar nu nog herhaaldelijk de vrouwen het teeken des kruises maken, wanneer zij met een protestant in gesprek komen. In zijn tijd waarschuwde Ford de protestanten niet in Spanje te sterven, wanneer zij op een eerzame begrafenis gesteld waren; behalve te Cadix en te Malaga werd in die dagen hun stoffelijk overschot ten prooi gelaten aan de roofvogels. Al was het juist niet om aan deze waarschuwing gehoor te geven, verblijdde het ons allen toen wij omstreeks acht uren de haven uitstoomden, en het heerlijke panorama van Spanje's Zuidkust zich voor ons oog ontplooide. Spanje toont zich waarlijk op een afstand het gunstigst.
D.H. |
|