De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
Nederland en Turkije in het begin van den dertigjarigen oorlog.(Vervolg van 3e Deel, blz. 102.)Toen Frederik van de Paltz de Boheemsche kroon aanvaardde. en dus openlijk als het hoofd der bewegingen tegen de Oostenrijksche magt optrad, was er in Westelijk Europa, buiten Duitschland, geen staat die hem openlijk en met kracht ondersteunde, dan de Vereenigde Gewesten. In het Oosten nam Gabor, de vasal der Porte, het voor hem op; en ook hij vond bij den Nederlandschen gezant te Constantinopel al den steun, dien deze door eigen invloed en het gezag van zijn land aan het Turksche hof, hem kon verleenen. Later, toen Frederik uit zijn koningrijk verdreven en zelfs van zijn erflanden beroofd als balling rondzwerft, en toen juist hierdoor de kansen op bemoeijingen der mogendheden ten zijnen gunste schijnen toe te nemen, ziet men Gabor zijn heil in het voortzetten of hernieuwen van den oorlog met Oostenrijk zoeken, zoodra er maar eenige hulp van buiten zich schijnt voor te doen; en ook hierbij vindt hij in Haga een trouwen bondgenoot. De bijstand echter dien hij verwachtte, kwam niet opdagen. De bijval zelfs dien te Staten-Generaal aan zijn onderneming schonken, toonde zich louter in woorden, niet in de geldelijke hulp die Haga zoowel als Frederik voor hem verlangde. Geen wonder zoo onder zulke omstandigheden zijn aandacht zich nader op die plannen tot duurzame verzoening met den keizer vestigde, die hij reeds vóór zijn laatsten togt een oogenblik in het oog had gevat. Reeds toen was de Européesche coalitie tegen de Spaansch- | |
[pagina 438]
| |
Oostenrijksche magt, op welker aanstaande vorming Gabor bij zijn vorig bedrijf zonder twijfel de oogen had gevestigd, hare verwezenlijking een groote schrede genaderd. Weldra ziet men dan ook de bemoeijingen der Europeesche diplomatie te Constantinopel vooral op het winnen van Gabor als bondgenoot voor den naderenden oorlog gerigt. De hoofdrol echter wordt hierbij niet meer door den Nederlandschen gezant vervuld. Naast Engeland en Frankrijk, de mogendheden die thans de plannen tegen Oostenrijk schenen ter hand te nemen, moesten onze gewesten des te meer in de schaduw treden nu Gabor vroeger, toen hij slechts naar hen kon uitzien, geen feitelijke hulp van hen erlangd had. In plaats van zalfstandig, zoo als vroeger, voor de belangen van Oostenrijk's vijanden bij de Porte te werken, volgt Haga geruimen tijd het spoor van Roe, zijn Engelschen ambtgenoot; en wat hij aan zijn lastgevers meldt staat in belangrijkheid bij Roe's brieven zoo zeer achter, dat het ten hoogste hier en daar tot aanvulling dient van hetgeen daar gevonden wordt. Eerst aan het eind van Gabor's loopbaan, waar Roe's berigten weder ontbreken, werpen Haga's brieven nog eenmaal een verrassend licht op de laatste plannen van den Zevenbergschen vorst. | |
I.Langen tijd had het Spaansche hof de vestiging van een houdbaren staat der Europeesche zaken in een huwelijksplan tusschen den prins van Wales en een Spaansche prinses gezocht. Met het oog hierop had het zich verzet tegen die uiterste maatregelen die door keizer Ferdinand in overleg met Beijeren tegen Frederik van de Paltz genomen werden; en juist hierop grondde Jacobus I zijn hoop op het herstel van zijn schoonzoon onder redelijke voorwaarden. Aan die hoop kwam voor goed een einde toen prins Karel in 1623 in persoon een reis naar Spanje ondernomen had om zijn bruid te halen. Juist tijdens dit bezoek kreeg te Madrid die rigting de overhand, die de eenheid van belang en politiek tusschen beide Oostenrijksche liniën boven alles stelde, en bereid was de belangen van Keurpaltz hieraan op te offeren. | |
[pagina 439]
| |
Het gevolg was dat de prins zonder zijn bruid huiswaarts keerde, en dat bij hem en zijn reisgenoot, den veelvermogenden Buckingham, het Spaansche huwelijksplan voor een vijandige stemming tegen Spanje plaats maakte. Lag dus het plan in duigen om het herstel van Keurpaltz door vreedzame zamenwerking van Engeland en Spanje te bewerken, dan werd het zaak voor Engeland om naar hetzelfde doel met de wapenen te streven. Was de betrekking tusschen Spanje en Engeland voor goed afgebroken, dan moest de Engelsche regering van zelf het oog op een nadere verbindtenis met Frankrijk rigten. En juist in Frankrijk zag men weldra in Richelieu den staatsman optreden die de krachten des lands als van ouds tegen de dreigende Spaansch-Oostenrijksche heerschappij zou rigten. Door hem werden, ten deele reeds in 1624, de bewegingen verordend die het huis Oostenrijk van de pas verworven voordeelen in Noord-Italië zouden berooven. Met hem werd de verzwagering tusschen het Engelsche en Fransche koningshuis ontworpen, waar in 1625 de regering van Karel I meê zou openen. Als Frankrijk en Engeland zich tegen de Spaansch-Oostenrijksche politiek vereenigden, dan vonden de verdere elementen eener Europeesche coalitie tegen die politiek zich van zelf. De Vereenigde Gewesten behoorden er toe door hun strijd met Spanje. Venetië en Savoye waren met Frankrijk reeds tegen het Spaansch gezag in Italië verbonden. Gustaaf Adolf van Zweden, Christiaan IV van Denemarken schenen ligt er toe te brengen om in het Duitsche rijk de leiding eene protestantsche beweging te aanvaarden; en nu, door de overwinning van keizer en Liga, elk Duitsch gebied door de katholieke restauratie bedreigd werd, was er geen twijfel of een aantal Duitsche rijksleden zou zich gaarne aan hen aansluiten. Nu was het stellig van het hoogste gewigt voor de nieuwe plannen tegen Oostenrijk, dat ook Gabor op nieuw tegen den keizer te velde kwam. Die overtuiging heerschte ook onder de vertegenwoordigers der mogendheden te Constantinopel. Of men hem echter, na hem zoo kort geleden alleen te hebben gelaten, op nieuw in de wapenen zou kunnen brengen, dat was zeer de vraag, vooral met het oog op de geruchten die hem in de naauwste verbindtenis met het keizerlijke huis lieten treden. Dit is een punt waar Roe, die sedert het midden van 1624 | |
[pagina 440]
| |
instructie had om de belangen van den keizer niet langer te ontzien, in zijn brieven gedurig terugkomt. In zijn oogen is Gabor de bedrogene, die op den duur zal bevinden dat hem noch de hand eener aartshertogin, noch een vergrooting van gebied ten koste der Turken, in ernst is toegedacht. Dat Gabor zelf bij den keizer met een plan tegen Turkije kon zijn opgetreden waarvan de volvoering grootendeels van hem zelven afhing en hem ook tegenover den keizer magt en zelfstandigheid zou hebben geschonken, daar schijnt Roe niet aan gedacht te hebben. Een voordeel acht hij het dat Gabor toch ook andere plannen koestert die met zijn aansluiting aan den keizer niet bestaanbaar zijn; zijn verbindtenis b.v. met de protestantsche en anti-Oostenrijksche partij in Polen, die hem een uitzigt op den troon van dit land opende. Waarlijk, het is een glansrijke regtvaardiging van Haga's vroegere bemoeijingen met de zaak van Gabor, dat men thans Roe dezelfde politiek, - het werpen der Turksche magt op de landen van den keizer en het stoken van onlusten in Polen ten gunste van Gabor, - al is het dan ook bescheiden en bedektelijk, ziet aanbevelen. Lang duurt dit echter niet: weldra blijkt het uit zijn brieven dat hij namens zijn koning een teregtwijzing over zoo onchristelijk en beginselloos een bestaan ontvangen heeft. Gabor's houding was niet het eenige wat de aandacht der gezanten te Constantinopel vereischte. De Turksche regering had hem in zijn oorlog tegen den keizer gesteund, en nog tijdens zijn onderhandelingen over den vrede, in de lente van 1624, hem vermaand om met de haar bevriende mogendheden, Frankrijk en Engeland, de State-Generaal en Venetië, ééne lijn te trekken. Maar sloot Gabor zijn vrede met den keizer, dan kon het de Turken in den treurigen toestand van hun rijk een voordeel schijnen om hem voor te zijn; en inderdaad was de gezant dien de keizer na het uitbreken van den oorlog naar de Porte had gezonden, Kurtz von Senftenau, er in geslaagd om van den grootvizier een eenvoudige bekrachtiging van den vrede te erlangen, die in 1606 voor 20 jaren gesloten was. Dat men hierdoor den keizer het regt gaf om het eerst onlangs veroverde Waitzen terug te eischen; dat men, door Gabor in het verdrag niet te noemen en dus schijnbaar aan zijn lot over te laten, hem het regt gaf om ook zelf in zijn onderhandelingen zich om de Porte niet te bekreunen; daar had men blijkbaar niet eens aan gedacht. | |
[pagina 441]
| |
Een dubbel vredesverdrag moest dus uit den weg geruimd, eer men den keizer een nieuwen oorlog uit het Zuid-Oosten kon berokkenen. En hierbij kwam nu nog de oude vrees voor een schikking tusschen Turkije en Spanje, die de Porte in hare toenmalige omstandigheden welligt smakelijker kon gemaakt worden dan vroeger, en die de Spaansche regering zou toelaten om al hare krachten tegen de haar vijandige Christenmogendheden te rigten. Reeds in Mustapha's dagen was zulk een schikking weder ter spraak gebragt door lieden die namens keizer Ferdinand's zuster, de groothertogin-weduwe van Toscane, tot het brengen van geschenken aan de sultane's en het loskoopen van gevangenen heetten te komen. In het begin van 1624 had de grootvizier een Jood, die reeds vroeger als politiek agent tusschen Spanje en Turkije was werkzaam geweest, naar Spanje gezonden om in het belang van een formeelen vrede te werken. In het midden van 1625 vindt men werkelijk bij de Porte een vredesvoorstel van Spaansche zijde aanhangig, waarbij allerlei voordeelen werden voorgespiegeld, en dat buitendien door geschenken aan de magthebbers werd aannemelijk gemaakt. Roe zocht het door een betoog aan de Turksche regering, Haga door het bekend stellen van een Spaansch staatsstuk uit ouderen tijd te ontzenuwen, dat de Turken over de ware bedoelingen der Spanjaarden de oogen kon openen; en hun pogingen werden met goed gevolg bekroond. Toch bleven de bemoeijingen der Spaansche regering hun ook later zorg baren. Wat de verdragen met den keizer betrof, zoowel om de wijziging in het bezit der beide partijen sedert den vroegeren vrede, als om de noodzakelijkheid om Gabor in het verdrag op te nemen, kon de Porte nieuwe onderhandelingen eischen. Gabor's verdrag bevatte bepalingen over maatregelen die hij en de keizer gemeenschappelijk zouden nemen zoo Turkije zich tegen de uitvoering verzette: bepalingen die zijn betrekking tot de Porte schenen op te heffen, en die hij zelf slechts met verwijzing op het tegen hem gepleegd verzuim in het Turksch verdrag wist te regtvaardigen. Werd er nu een congres verordend tot het vaststellen van een vrede tusschen den keizer en de Porte, en waar gezanten van Gabor aan de zijde der Turksche optraden, dan konden beide verdragen voor opgeheven gelden. Want was de hernieuwing van den vorigen vrede geldig, dan behoefde er niet op nieuw onderhandeld; en | |
[pagina 442]
| |
bleef de vroegere betrekking tusschen de Porte en Gabor in stand, dan was deze stellig buiten den kring zijner bevoegdheid gegaan met op eigen gelegenheid een verdrag te sluiten. In de lente van 1625 kwam zulk een congres door toedoen der gezanten werkelijk tot stand. En ook regtstreeks hadden zij op Gabor reeds gewerkt. In Februarij hadden zoowel Roe als Haga hem in hun brieven de gunstige kansen uiteengezet die er voor nieuwe bewegingen tegen den keizer waren, nu zoovele mogendheden tegen het huis Oostenrijk in de wapenen kwamen. Roe maakt zijn regering er gedurig opmerkzaam op dat men Gabor moet laten gevoelen hoeveel prijs men op zijn hulp en persoon stelt. Verstrekte men hem geldelijken bijstand, dan zou men stellig, om de ligging van zijn land en de onkostbaarheid der Hongaarsche legers, meer winnen dan wanneer men elders groote sommen besteedde. Dat men op die wijze de magt der ongeloovigen zou vergrooten, daar behoefde men niet voor te vreezen; Gabor zou geen duimbreed nieuwen grond aan de Turken gunnen. - In zijn brieven aan de koningin van Bohemen dringt hij steeds aan op de wenschelijkheid om Gabor door een huwelijk met een Duitsche prinses nader aan de zaak van het Europeesche protestantisme te verbinden; en schoon Elizabeth eerst op den trots der Duitsche vorsten wijst, schrijft zij ten slotte in den zomer van 1625 dat de hand eener Brandenburgsche prinses voor Gabor beschikbaar is, en dat men hiervan spoedig meer zal hooren. Gabor zelf was door zijn eigenaardige stelling altijd tot het volgen eener dubbelzinnige politiek gedwongen. Thans echter ziet men hem nog meer dan anders langs twee wegen wandelen. De een leidde tot zijn nadere verbindtenis met den keizer; geen loutere hersenschim zoo als Roe meende, maar toch een hagchelijke zaak. Aan het eind van den anderen toonde zich een coalitie tegen het Oostenrijksche huis waar Frankrijk een hoofdrol stond te vervullen: het land wat voor het natuurlijke middelpunt van den weerstand tegen de Oostenrijksche wereldheerschappij kon gelden, en welks onzijdige houding in het begin van den Duitschen oorlog meer dan iets anders tot de zege van den keizer had bijgedragen. In het begin van 1625 waren er van Franschen kant door een onderhandsche zending betrekkingen met hem aangeknoopt, die hij terstond door een dergelijke zending van zijn kant voortzette. | |
[pagina 443]
| |
In Mei, juist in de dagen van het congres waar de verhouding tusschen keizer en Porte stond geregeld te worden, verscheen een onlangs te Constantinopel aangekomen Zevenbergsch gezant bij Roe om hem, na de algemeene betuigingen die men van zijn heer gewoon was, bepaaldelijk af te vragen of hij magtiging had om namens de Engelsche regering met de Zevenbergsche een verbond te sluiten. Roe had die magtiging niet; evenmin de gezanten van Frankrijk, de Staten-Generaal en Venetië, waar dergelijke vragen aan gerigt werden. Bij gebreke hiervan had de Zevenbergsche gezant last om zich van verdere opening te onthouden, en er slechts op aan te dringen dat de gezanten bij de Porte voor Gabor vrijheid van handelen in het sluiten van verbindtenissen met Europeesche mogendheden zouden bewerken. Uit de houding van den gezant scheen het te blijken dat men hier met een opregte toenadering van Gabor tot de Oostenrijk vijandige magten te doen had. Maar weldra vernam men dat op het congres de vrede inderdaad gesloten was: wel een vrede die veel zaken aan commissiën ter nadere regeling overliet en dus ligt weder kon vervallen, maar toch een vrede. Niet veel later, in den zomer van 1625, verscheen het gezantschap te Wennen wat Gabor's huwelijk met een aartshertogin voor het laatst zou ter spraak brengen. Ziet men hoe de annalist die aan de zending deelnam, ze louter aan Gabor's onbegrensde eerzucht toeschrijft, dan zal men in het aanzoek wel iets meer zoeken dan een voorslag waarvan het zeker was dat hij geen bijval kon vinden, en die slechts met het doel gedaan werd om in zijn verwerping het begin eener nieuwe politiek te vinden. Gabor's stelling tegenover den keizer was sterker dan ooit. Nog in den loop des aars ontvangt hij van den sultan de gevraagde magtiging om zich met vreemde mogendheden te verbinden. Voor het iets later verwezenlijkte plan van den keizer om zijn zoon tot koning van Hongarije te laten kroonen, duchtte men zijn tegenstand. Zoo ooit dan was het nu voor den keizer de tijd om zijn vriendschap te zoeken. Dit geschiedde dan ook. Aan het gezantschap viel een uitstekende ontvangst ten deel. De keizer legde over het geheel voor Gabor een hoogachting aan den dag waar deze niet vergat bij de gezanten te Constantinopel meê te pralen, zoodat Haga hem nog laat in het jaar aan het fluitje van den vo- | |
[pagina 444]
| |
gelaar moet herinneren. Had Ferdinand al bezwaren om Gabor de hand zijner dochter te schenken, de vrouw die hij hem aanbeval was naauw verwant met de keizerin: een dochter van dienzelfden hertog van Nevers dien wij vroeger als het hoofd der ‘Christelijke ridderorde’ leerden kennen. Met een Duitsche en protestantsche prinses boven een vermaagschapping met een zoo beslist vijand der Turksche magt als Nevers te verkiezen, deed Gabor den stap die zijn politiek van de keizerlijke voor goed verwijderde. In October 1625 zag de Nederlandsche gezant Vosbergen te Berlijn het Zevenbergsche gezantschap binnenkomen, dat voor Gabor om de hand van Catharina van Brandenburg moest vragen. Nog vóór de lente van het volgende jaar verscheen Gabor's bruid aan de grenzen van zijn gebied. En in dien tijd had reeds de coalitie tegen den keizer hare werking getoond, en Gabor zijn geneigdheid om er aan deel te nemen. Nog in het oorlogssaizoen van 1625 was koning Christiaan van Denemarken met een leger in Noordduitschland verschenen, ter verdediging der belangen die door de zege van keizer en Liga bedreigd werden. In December van hetzelfde jaar werd in den Haag, met het oog op den Duitschen oorlog, een formeel verbond tusschen Engeland, de Vereenigde Gewesten en Denemarken gesloten; en in overleg met een Zevenbergsch gezant, die juist toen namens zijn meester vroegere openingen der Staten-Generaal omtrent de aanstaande coalitie kwam beantwoorden, besloot men ook met Gabor nadere betrekkingen aan te knoopen. | |
II.De ongunstige afloop van hetgeen men in den dertigjarigen oorlog den naam van Deenschen oorlog kan geven, is bekend. Aan het Haagsch verbond namen Frankrijk noch Zweden deel. Door een schikking der Italiaansche zaken tusschen Frankrijk en Spanje, verviel weldra het werkzaam aandeel dat Frankrijk tot dus ver aan den strijd tegen de Spaansch-Oostenrijksche magt genomen had. Dit was nu zeker geen reden waarom het niet, althans onder s'hands, zich in de Duitsche zaken kon | |
[pagina 445]
| |
mengen; maar in het land zelf had de regering met bewegingen der hugenoten te kampen; en de goede verstandhouding met Engeland, die door het huwelijk van Karel 1 met de zuster van den Franschen koning bevestigd scheen, had reeds zeer spoedig voor ernstig misverstand plaats gemaakt, dat ten slotte, in 1627, tot een aanval der Engelschen, ten gunste der hugenoten, op Frankrijk leidde. Was dus de coalitie van het begin af kleiner van omvang dan men zich had voorgesteld, de vijand waar zij tegen gerigt was, bleek krachten te bezitten die men niet van hem kende. Naast het leger der Liga, dat tot dus ver de zaak van keizer en katholicisme had doen zegepralen, bragt een eenvoudig edelman, Wallenstein, met eigen middelen een keizerlijk leger bijeen, dat weldra niet slechts de vijanden van den keizer uit Duitschland zou verdrijven, maar ook voor het keizerlijk gezag in het rijk een geheel nieuwen grondslag bieden. Terwijl Wallenstein zij leger te velde bragt, in de lente van 1626, zou er in den Haag een nieuwe bijeenkomst in de zaak der coalitie plaats hebben, waar men onder anderen ook Gabor verzocht had zich te laten vertegenwoordigen. er verscheen van hem geen gezant: welligt zou in elk geval de tijd te kort zijn geweest om er een te zenden. Toch daagde zijn vertegenwoordiger nog later op dan men had kunnen wachten. Eerst in Augustus wordt zijn gezant Quadt door de Staten-Generaal gehoord; zijn instructie is van April. Dat hij zoo laat gezonden is, dat verontschuldigt hij zelf met de drukte van Gabor's huwelijksfeesten, en dit laat zich ook hooren als men bedenkt dat Brandenburg's invloedrijkste staatsman als geleider der bruid was meêgekomen om zich met Gabor over de politiek van zijn meester te verstaan. Het was zeer de vraag of de kansen der coalitie gunstig genoeg stonden om er deel aan te nemen; en aan Brandenburg gaf Gabor den raad zich hier voor s'hands niet aan te wagen. Intusschen, twee maanden vroeger had de Fransche gezant te Constantinopel instructie van huis ontvangen, dat hij Gabor onderstand voor zijn aanstaande krijgsbewegingen mogt toezeggen, en hiervan aan Gabor zelven kennis gegeven. Dit bewijs dat Frankrijk feitelijk aan de coalitie deelnam en zij dus niet ligt in een zwakke en ijdele poging zou uitloopen, kan voor Gabor zelf zeer ligt de naaste reden zijn geweest om zich door Quadt's zending met de verbondenen in nadere betrekking te stellen. | |
[pagina 446]
| |
De rede van Quadt voor de Staten-Generaal is merkwaardig om het licht wat zij over de politieke inzigten van zijn meester verspreidt. Omstreeks de helft er van bestaat uit een betoog van hetgeen Gabor reeds vroeger in zijn schriftelijke onderhandelingen met de mogendheden meermalen had te kennen gegeven: dat de verbondenen Turkije door een plegtig gezantschap tot deelname aan den oorlog tegen den keizer moesten uitnoodigen. En geen wonder! Door Perzen en Aziatische rebellen, door roofzuchtige kozakken en van ontrouw verdachte Tartaren bedreigd, zou de Porte op den duur de hand naar den vrede moeten uitsteken, die haar door beide liniön van het huis van Oostenrijk geboden werd. Maar door de hoofdmogendheden van Christelijk Europa plegtig aangezocht om hen tegen het aloude hoofd der Westersche Christenheid te ondersteunen, zou zij zich in de oogen der Mahomedaansche wereld met nieuwen glans tooijen, en welligt in den nieuwen oorlog zelf de kracht vinden om ook over hare andere belagers te zegevieren. De Staten intusschen konden hier weinig doen. In oorlog met Spanje, verbonden tot het leveren eener vrij aanzienlijke bijdrage voor het onderhoud van het Deensche leger, waren zij niet eens geneigd om een deel van den geldelijken bijstand dien Gabor voor zijn hulp liet eischen, voor hun rekening te nemen. Alles hing af van Engeland, waarheen Quadt zich van uit den Haag dacht te begeven. En hoe kon men van een regering, zoo teergevoelig waar Christenbelangen tegenover Turksche op het spel stonden, een zoo stoutmoedigen en goddeloozen maatregel verwachten als een uitnoodiging aan den sultan om zich op den keizer te werpen! In zoover was Quadt's zending van het beging af aan mislukt. Over het geheel, wat men uit Roe's briefwisseling met zijn regering verneemt, geeft geen hoogen dunk van den politieken zin der Engelsche staatslieden, wier instructieën hij moest volgen. Men liet hem, klaagde hij, tijden lang zonder antwoord op hetgeen hij over Gabor's zaken schreef; en hierop ontvangt hij nu een antwoord van den staatssecretaris Conway, van April 1626, wat hem op de hoogte zal brengen. Naast berigten over het eerst Haagsche congres en over groote plannen die Gabor later per brief aan de verbondenen had geopperd, vindt men hier ook de redenen waarom men verzuimd had hem te antwoorden. Vooreerst allerlei drukte, die het onmogelijk had gemaakt om zich met Gabor's zaken bezig te houden. Maar ver- | |
[pagina 447]
| |
der, waarom had Gabor aan den koning van Engeland in der tijd niet even goed een afgevaardigde gezonden dan aan dien van Frankrijk, die niet eenmaal hetzelfde geloof met hem was toegedaan? Zulke bedenkingen golden bij de Engelsche regering in een zaak die voor den begonnen oorlog beslissend kon zijn. Hoe wenschelijk ook Gabor een meer doortastende politiek van de zijde der verbonden mogendheden achtte, in de onderhandelingen die hij zoowel regtstreeks, door brieven, met de Europeesche hoven als met de gezanten der mogendheden te Constantinopel voerde, maakte hij zijn deelneming aan het verbond ten slotte van slechts twee voorwaarden afhankelijk: dat men hem een maandelijkschen onderstand van een betrekkelijk gering bedrag zou verstrekken, en dat men niet buiten hem om den vrede zou sluiten. Tegen de billijkheid dier eischen was niets in te brengen; en in den loop van 1626, lang vóór dat Quadt's zending haar beslag kon hebben, werd door Gabor alles voor een hernieuwing der krijgsbewegingen in gereedheid gebragt, die hij in zamenwerking met een leger uit Noordduitschland in het werk dacht te stellen. Hiertoe echter had hij natuurlijk de stoffelijke en zedelijke hulp der Porte noodig. Op welke wijze en in welke mate deze hem zou geworden, daarover liepen zijn meeste onderhandelingen met de gezanten te Constantinopel, die zoo als altijd grooten invloed op de besluiten der Turksche regering oefenden. In het algemeen werden Gabor's belangen te Constantinopel weder met ijver en goed gevolg behartigd. Het was een tegenval dat in Julij de schrandere en met de gezanten bevriende staatsman, die in dien tijd te Constantinopel als plaatsvervanger van den grootvizier werkzaam was, door een soldaten-oproer om het leven kwam; want nu kostte het weder heel wat moeite om zijn opvolger voor Gabor's plannen te winnen. Toch gelukte dit aanvankelijk vrij wel. Tot pascha van Buda werd een der mindere grenspacha's verheven, die met Gabor bevriend en om zijn krijgshaftigheid beroemd was. Aan de ‘koningen, vorsten en steden’ die zich in Duitschland vereenigd hadden, werden brieven van wege den sultan met betuigingen van sympathie en verwijzing op Gabor als op zijn gemagtigde gezonden: iets wat Roe weinig waard rekent, maar waar Haga des te meer aan hecht omdat het huis Oostenrijk nog steeds zocht althaus uiterlijk en in de oogen van Europa met Turkije op goeden | |
[pagina 448]
| |
voet te schijnen. De Zevenbergsche stenden hadden, als in antwoord op de verkiezing van Ferdinand's zoon tot koning van Hongarije, Gabor's vrouw als zijn opvolgster erkend; en zoo als de zaken van de Porte thans stonden, scheen men er zeer geneigd om dit besluit te bekrachtigen. Wat ten slotte weder eenig bezwaar gaf, was de oude kwestie of en in hoe ver men de Turken op Christenlanden mogt afsturen. De laatste eischen van Gabor, die hij op het oogenblik aan de gezanten stelde dat zijn troepen reeds weder te velde kwamen, hielden onder anderen in dat het Turksche grensleger op het gebied van den keizer zou overwinteren, en dat men de Turken tot een inval in Polen zou brengen, ten einde den keizer van alle kans op Poolsche hulp te berooven. In het eerste zag Haga geen kwaad: - Spanje en de keizer, zegt hij in zijn brieven, zochten ook wel verstandhouding met de Turken, ter onderdrukking van Christenlanden, en Turkije, al was het nog sterk genoeg om de Oostenrijksche gevaar meer. Roe daarentegen, die zelf wel eens dergelijke redeneringen bezigt, maar die in de brieven zijner regering steeds van het schandaal las dat een inval, door de Turken ten behoeve der coalitie in 's keizers landen gewaagd, verwekken zou, wilde er alleen bij de Porte op aandringen dat het Turksche leger tijdens Gabor's veldtogt, diens grenzen zou dekken. De vijandelijkheden tegen Polen schijnen voor het oogenblik door alle partijen onraadzaam te zijn geacht; en Haga zelf geeft iets later in een brief te kennen, dat Gabor er niet bij winnen zou, daar hij bij een werkelijken oorlog tusschen Polen en Turkije zijn troepen aan de Turken ter hulp zou moeten zenden, in plaats van ze tegen den keizer te bezigen. Het leger dat tot zamenwerking met Gabor uit Noordduitschland zou overkomen, nam zijn weg door Silezië, waar men op een beweging der bevolking tegen de Oostenrijksche heerschappij rekende. Het opperhevel was in naam aan Mansfeld toevertrouwd; maar van hertog Johan Ernst van Saksen Weimar, die aan het hoofd van een eigen leger onder zijn orders gesteld was, kon hij zich weinig goeden wil beloven; een Deensch krijgscommissaris was hem toegevoegd; en de nederlaag die hij vroeger in het jaar door Wallenstein bij Dessau geleden had, had zijn aanzien niet doen toenemen. De keizer hield echter het gevaar dat hem door Gabor's en Mansfeld's bewegingen | |
[pagina 449]
| |
dreigde, voor erg genoeg om Wallenstein zelven met het grooter deel van zijn leger tot verdediging zijner eigene landen te ontbieden. In September rukten eerst Johan Ernst, daarna Mansfeld Hongarije binnen. Te vergeefs hadden zij getracht om tegen Wallenstein in Moravië en Silezië te velde te blijven. Ook Gabor had zijn leger bijeen en verwachtte de Turksche troepen die hem zouden steunen. In hun berooiden toestand en bij de tweedragt hunner aanvoerders waren hem de Duitsche troepen evenzeer tot last als tot hulp; maar nu zij eens in Hongarije waren was het voor hem stellig de wijste partij om de wapenen niet vóór den tijd te laten varen, maar in zamenwerking met zijn bondgenooten den keizerlijken veldheer tegen te treden. Bekend is het hoe Gabor een slag tegen Wallenstein door geveinsde onderhandelingen en een haastigen aftogt ontweek; en de sterfte die in Hongarije al spoedig onder het keizerlijke leger ontstond, toonde hoe juist hij had gezien met den vijand liever eerst af te matten dan zich reeds dadelijk in een open strijd met hem te meten. Weldra vernam men te Constantinopel van voorspoedige gevechten door Gabor en zijn bondgenooten geleverd, en zag men er een aantal Christengevangenen in triomf binnenvoeren. Van langen duur kon echter ook deze oorlog niet zijn. Reeds terzelfder tijd dat Mansfeld Hongarije binnentrok, was er berigt ontvangen van een beslissende nederlaag die koning Christiaan van Denemarken door Tilly geleden had. Terwijl dus Gabor geen hoop op anderen bijstand uit het Noorden kon wachten dan de troepen die reeds bij hem waren, had Wallenstein alle gelegenheid om zijn leger in de keizerlijke landen op nieuw te rekruteren. Het kwam dan ook spoedig tot onderhandelingen met den keizer, die van zijn kant de verwijdering der Duitsche troepen uit Hongarije wenschte; en juist aan het eind van het jaar bragt men het tot een schikking die Gabor in zijn vroegere stelling tegenover den keizer, maar weder onder minder gunstige voorwaarden dan bij den vorigen vrede, herstelde, en hem dwong om den aftogt der Duitsche troepen te verordenen. Quadt's zending had nog in 1626 tot een verdrag met Engeland geleid, waarbij Gabor in het verbond werd opgenomen en toezegging der verlangde onderstandsgelden kreeg. Over den omslag dier gelden over de verbondenen moesten echter | |
[pagina 450]
| |
nog onderhandelingen gevoerd; en daardoor had eerst in Februarij van het volgende jaar de toetreding van de Vereenigde Gewesten en Denemarken plaats, waardoor het verdrag ten volle in werking trad. De toestand was dus deze dat de krijgsverrigtingen, door Gabor met het oog op zijn aanstaande deelname aan het verbond ondernomen, reeds voor vrede hadden plaats gemaakt nog vóór dat zijn verdrag met de mogendheden en de voor hen daaruit voortvloeijende verpligtingen geldig waren. Slechts Christiaan van Denemarken, die als zelf te velde de noodzakelijkheid om Gabor in de wapenen te houden het meest gevoelde, had krachtens een voorloopige schikking zijn aandeel in de onderstandsgelden geruimen tijd vóór de formeele afsluiting van het verdrag beschikbaar gesteld, en in overleg met de Staten-Generaal aan Haga de uitbetaling laten opdragen, die dan ook in Februarij 1627 plaats had. Nu heette het van Gabor's kant te Constantinopel eerst dat hij met den keizer slechts een wapenstilstand had gesloten, daarna dat de vrede nog niet ten volle zijn beslag had. Op zijn tijd zou hij weder te velde komen, maar in allen geval eischte hij van de Engelsche en Nederlandsche gezanten het deel der onderstandsgelden dat hun meesters ten laste kwam, al was het maar voor zijn veldtogt van het vorige jaar. Toen aan Roe en Haga in Julij die eisch gesteld werd, hadden dezen de voor Gabor bestemde gelden nog niet ontvangen. Haga antwoordde per brief in algemeene bewoordingen; Roe waagde het om te verklaren dat hij het geld weldra beschikbaar zou hebben, en het zou uitbetalen zoodra Gabor door een inval in Silezië de krijgsverrigtingen hernieuwd had. Inderdaad, het was voor de verbondenen van het hoogste gewigt dat Gabor weder te velde kwam. Mansfeld had vóór het eind van 1626 zijn leger verlaten om over Turksch gebied naar Venetië te reizen en nieuwe pogingen ten gunste der Duitsche zaken aan te wenden; maar op reis overleed hij. Johan Ernst bleef bij zijn leger, maar kort na Mansfeld trof ook hem de dood. Het overschot der Duitsche troepen trok in Januarij op nieuw Silezië binnen, waar enkele vestingen, in het begin van den veldtogt door hen bezet, hun tot steun konden dienen. Maar Wallenstein had in dien tijd zijn leger weder voltallig gemaakt, en stond weldra gereed een aanval op hen te wegen dien zij stellig niet weêrstaan konden. En werden zij door den vijand overweldigd, dan zou de Deensche ko- | |
[pagina 451]
| |
ning, die anders met meer magt en onder gunstiger voorteekenen dan men na zijn nederlaag gewacht had, weder te velde was gekomen, door de overmagt van keizer en Liga zonder twijfel verpletterd worden. Kon men nu redelijkerwijze van Gabor verwachten dat hij te wapenen weder zou opvatten? Toen hij Quadt afzond scheen Frankrijk, schoon tot de coalitie niet toegetreden, ze althans te begunstigen; en de Fransche gezant te Constantinopel die hem in het begin van 1626 den bijstand zijner regering had toegezegd, had die belofte omstreeks een jaar later nog eenmaal herhaald. Maar sedert hadden zich teekenen eener geheelde omkeering der Fransche politiek voorgedaan; en lang duurde het niet of men zag aan de Porte het belang van den keizer bij Frankrijk's vertegenwoordiger steun vinden. Toen er spraak was van gemeenschappelijke krijgsplannen tusschen de verbondenen van het Noorden en Gabor van het Zuiden, had het een tijd lang geheeten dat Gustaaf Adolf van Zweden, die in 1626 een nieuwen togt tegen Polen had ondernomen, van daar tot Silezië zou voortdringen; maar in plaats van hem was Mansfeld verschenen, wien Wallenstein op de hielen zat. Nat zulke teleurstellingen was het niet vreemd zoo Gabor eer op zijn eigen veiligheid dan op het belang der verbondenen bedacht was. Maar wel verre van hem door ruimere aanbiedingen te winnen. zocht men in de vertraging van het verdrag een reden om zijn eisch om onderstandsgelden voor zijn veldtogt van 1626 niet ontvankelijk te verklaren. Hierbij kwam nu nog de houding van Turkije. Een tijd lang had de Porte Gabor's oorlogsplannen en de ondernemingen der verbondenen begunstigd, maar zonder openlijk met den keizer te breken; want hiertoe wachtte men op de formeele uitnoodiging der verbondenen. In 1626 was de herovering van Bagdad mislukt, en hernieuwde opstanden in meer dan één gedeelte des rijks waren hiervan het gevolg. Gabor's verdrag met dan keizer maakte een eind aan de kans op voordeelen in Europa die tegen de nadeelen in Azië geleden, konden opwegen; en daar hij te gelijk zijn misnoegen liet blijken over het verzuim der Porte om de prinses van Zevenbergen als zijn opvolgster met de teekenen der vorstelijke waardigheid te beleenen, kon men zelfs vreezen dat hij een aanleiding tot vijandelijkheden zocht. Dit alles wekte bij de Porte de zucht om ook van haar kant met den keizer een vasteren vrede te | |
[pagina 452]
| |
sluiten, en in den zomer van 1627 namen de onderhandelingen een aanvang. Zoo werkte dan alles zamen om Gabor van zijn verbondenen te verwijderen. Aan de troepen in Silezië zond hij geen hulp, en weldra werd Wallenstein ze ten volle meester. In September werd de vrede tusschen Turkije en den keizer, behoudens bekrachtiging door beide hoven, gesloten; en toen later, bij de onderhandelingen over de bekrachtiging te Constantinopel gevoerd, enkele bezwaren van den kant der Porte geopperd werden, antwoordde de keizerlijke gezant op trotschen toon dat er geen letter aan het verdrag kon veranderd worden. En geen wonder: ongehoorde voorspoed had de keizerlijke wapenen bekroond; Wallenstein's troepen drongen tot in Jutland door, en reeds sprak men er van om koning Christiaan van de regering te ontzetten. Noode ging men aan het Turksche hof tot de bekrachtiging van den vrede over, maar men kon niet anders: de berigten uit Azië bleven nog steeds ongunstig. En wat Gabor betrof, schoon hij zijn betrekkingen met de gezanten der mogendheden niet afbrak, won thans zelfs bij Haga die geest van wantrouwen en verbittering tegen hem veld, die men vroeger alleen bij zijn Engelschen ambtgenoot opmerkt. | |
III.De coalitie van 1625 had tegenover de magt van keizer en Liga, haar veldheer Christiaan van Denemarken tegenover Tilly en Wallenstein het onderspit gedolven. Het jaar 1628 zag een dubbelen triomf der katholieke wapenen: de keizerlijken meester in Jutland en aan de Duitsche kusten der Oostzee, en het protestantisme in Frankrijk door den val van la Rochelle van zijn laatste bolkwerk beroofd. Juist die zege echter zou de elementen van tweedragt aan het licht brengen, die er in den boezem van het katholieke Europa bestonden. De overwinningen van het katholicisme in Duitschland waren het eerst behaald door de Liga. Eerst na de vorming der coalitie had Wallenstein aan het hoofd eener keizerlijke krijgsmagt zich de eerste rol toegeëigend. Weldra bleek het dat men in hem nog iets anders kon zien dan den | |
[pagina 453]
| |
gelukkigen handhaver van diezelfde beginselen waar een Maximiliaan van Beijeren en een Tilly voor gestreden hadden. Want hij toonde zich den grondlegger van een militarisme dat den keizer meer dan één zijner voorgangers tot heer van Duitschland zou maken, maar waarmeê de aloude magt der Duitsche vorsten onbestaanbaar was, en dat buitendien met het kerkelijk beginsel te weinig gemeen had om tot waarborg voor het belang van het katholicisme te strekken. Het verzet der katholieke vorsten tegen Wallenstein was dan ook reeds in het jaar zigtbaar, waarin hij op weg scheen om, door het vestigen eener Oostenrijksche heerschappij over de Oostzee, Europa eerst regt aan de hoofdmogendheid van het katholicisme te onderwerpen. En nu Frankrijk. Het geschil tusschen de Fransche en Engelsche regering stond met zaken van kerkelijken aard - de maatregelen tot bedwang der hugenoten en de behandeling van het katholieke gevolg der Engelsche koningin, - in verband, en had daardoor een toenadering tusschen Frankrijk en Spanje ten gevolge gehad. Maar reeds maanden vóór den val van la Rochelle had een nieuwe Italiaansche kwestie de ijverzucht tusschen de beide mogendheden weder gewekt, en de paus zelf riep Richelieu naar Italië om aan de overmagt der Spanjaarden perk te stellen. Hierin lag nu tevens voor het protestantisme in Europa en Duitschland de mogelijkheid om op nieuw in Frankrijk een bondgenoot tegen de Spaansch-Oostenrijksche magt te vinden. Een ook in het protestantisme zelf waren nog krachten welker werking de oorlogskans kon doen keeren. De stad Straalsund had Wallenstein met Deensche en Zweedsche hulp het hoofd geboden en voor 's hands zijn plannen tot beheersching der Oostzee doen mislukken; en in den Zweedschen koning, die thans voor het eerst in de zaken van Duitschland meer onmiddellijk ingreep, zagen de schranderste staatslieden der keizerlijke partij reeds toen hun gevaarlijksten tegenstander. Voor den sultan was het jaar 1628 slechts weinig minder heugelijk en gewigtig dan voor den keizer. De gevaren die zijn magt dreigden, waren in Azië, de Perzische oorlog en de opstand in Armenië; in Europa de zelfstandige en verdachte houding van den koning der Tartaren. Alle werden zijn in den loop des jaars òf uit den weg geruimd òf van hun dreigend karakter beroofd. Een der dapperste Tartaarsche grooten, die om een geschil met het vorstelijk huis uit het land gevlugt en door | |
[pagina 454]
| |
de mishandeling van zijn achtergelaten gezin grievend beleedigd was, bood zich aan om den regerenden koning te onttroonen en diens voorganger, die als staatsgevangene in Turkije geïnterneerd was, te herstellen; en dit gelukte hem. De aanstelling van een nieuwen grootvizier, die zich een man van talent en geestkracht toonde, bragt nieuw leven in den Aziatischen oorlog; en door zijn gelukkige krijgsbedrijven zag het hoofd der Armenische rebellen zich genoodzaakt om in onderwerping zijn heil te zoeken. Wat eindelijk de Perzen betreft, naast nadeelen die ook zij bij de onderwerping van Armenië geleden hadden, dreigde hen aan hun Noord- en Zuidooster grenzen een oorlog met de Usbeken en met den grooten Mogol, die hen wel zou noodzaken hun troepen aan de Turksche grens te verminderen. Waren al die voordeelen een jaar vroeger behaald, de vrede met den keizer was welligt door de Porte niet bekrachtigd. Maar ook nu was het nog de vraag in hoever men er aan gehouden was, daar de keizerlijke bekrachtiging lang op zich liet wachten, en er allerlei geruchten over vijandige plannen van den keizer liepen. Bij het verspreiden dier geruchten vervult weder Gabor een hoofdrol. Reeds in Januari 1628, terwijl de toestand van het rijk nog even treurig was als vroeger, werden door een gezant van Gabor in een geheime audientie aan den sultan al de oude verhalen over plannen tegen het Turksche rijk opgedischt, waarbij de keizer aan Gabor zclven een aanzienlijk deel van den buit zou hebben toegezegd, maar die hij het zijn plicht achtte aan de Porte meê te deelen. Zelfs Haga acht dit verzinsels, uitgedacht om Gabor's onderhandelingen met den keizer te bemantelen; en inderdaad, het ontbrak niet aan andere aanwijzingen dat hij Zevenbergen van Turkije onafhankelijk zocht te maken, en met het oog hierop naar grieven zocht waar hij een twist aan kon vastknoopen. Nog een paar maanden hoort men nu en dan van booze geruchten omtrent Gabor, totdat in april de komst van een Zevenbergsch gezant wordt berigt, die de oude betrekkingen tusschen hem en de Porte weder kwam aanknoopen. Het was, zeide men, vooral de ontevredenheid van een deel zijner onderdanen met zijn goede verhandhouding met den keizer, die hem hiertoe aanzette. De brief dien zijn gezant voor Haga meêbragt, bevatte weinig anders dan algemeenheden. Maar reeds | |
[pagina 455]
| |
in Mei bragt een koerier van Gabor berigten van een te bepaalden aard om er geen gewigt aan te hechten. De keizer, heette het, had in Silezië en aan den Donau nieuwe legers op de been gebragt, die tegen de Turksche en Zevenbergsche gedeelten van Hongarije bestemd waren, en het was volstrekt noodig om de Turksche grensmagt in de wapenen te roepen. Als Gabor zulk een raad gaf was het duidelijk genoeg dat het hem ernst was om in vereeniging met de Porte de aanslagen van den keizer te keer te gaan. Reeds in dien tijd waren de eerste krijgsverrigtingen in Tartarije met goed geluk bekroond, en kreeg men ook uit Azië gunstiger berigten. Toen later, in den zomer, de zaken van Tartarije geheel ten gunste der Turken geschikt waren, dringt Haga bij de Porte op het zenden der aldaar gebezigde troepen naar de Hongaarsche grens aan, wat den keizer ongetwijfeld zou dwingen om een deel zijner troepen van het oorlogstooneel in Noordduitschland en Denemarken terug te roepen. Aan het Turksche hof was de stemming zoo gunstig mogelijk voor Gabor, en begon men tegen den keizer weder den stouten toon van vroeger van te slaan. Nu vernam men later nog wel het een en ander wat scheen aan te duiden, dat men aan den Hongaarschen kant vijandelijkheden kon verwachten. Gabor, zeide men, had het raadzaam geacht zijn legers naar de grenzen te doen oprukken, en de keizer dacht den vrede met Turkije niet te bekrachtigen. Twee feiten echter schenen die geruchten te logenstraffen: de komst van een keizerlijk gezant aan de Turksche grens, en de voortzetting van den oorlog in Noordduitschland. Veeleer scheen er een nieuwe oorlog met Polen voor de deur te staan; want het gevaar van rooftogten der kozakken, waardoor men in de laatste jaren reeds zooveel geleden had, was verergerd nu de verdreven Tartaarsche vorsten bij hen een toevlugt gevonden hadden, en men achtte de Poolsche regering verpligt om de kozakken, als hare onderdanen, in toom te houden. Met die Poolsche zaak hangen hoogst merkwaardige plannen zamen, waarin Haga als de raadsman der Porte voorkomt. Tegen het midden van 1627 hadden de plunderingen der kozakken aan de kusten der Zwarte zee bij de Turksche regering een oud plan doen herleven om den mond van den Dnieper door forten te sperren. Tegelijk echter wilde men beproeven of men niet met de kozakken zelve in betere verstandhouding | |
[pagina 456]
| |
kon geraken, iets waartoe hun misnoegen over de kerkelijke politiek der Poolsche regering gelegenheid scheen te bieden. Want de kozakken behoorden tot de Grieksche kerk, en deze werd door de Jezuïten, die aan het Poolsche hof alles golden, zooveel mogelijk benadeeld. De geheele Rutheensche natie, meende men, moest door de Porte worden uitgenoodigd om bij haar steun te zoeken. Maar om zich gehoor te verschaffen had men vooral den steun van hunne geloofs- en stamgenooten, de Moscovieten, noodig. Er zou dus een Griek naar Moscovië gezonden worden om een verbond tusschen den tzaar en den sultan aan te bevelen, en de zending van een Moscovisch gezantschap uit te lokken; en op raad van Haga werd er tevens aan Gustaaf Adolf een brief gerigt om hem te verzoeken zijn invloed bij den tzaar ten gunste der Turksche plannen aan te wenden. Met Moscovieten en Ruthenen verbonden zou men de Polen voor goed in toom kunnen houden; en in Haga's oogen is dit ook voor de zaak van het protestantisme van gewigt, omdat men op dezen grondslag voortbouwende ook op nadere verstandhouding tusschen de Ruthenen en de verdrukte hervormden in Polen en Littauwen zou kunnen werken. Voor de Porte trouwens lag het ook daarom voor de hand om buitenaf ten behoeve der Grieksche kerk op te treden, omdat nog onlangs uit Turkije zelf, in overleg met Roe en Haga, de Jezuïten wegens hun aanslagen tegen het bestuur dier kerk verbannen waren. Een gezantschap der Moscovieten kwam werkelijk in den herfst van 1628 te Constantinopel opdagen, waar het geruimen tijd bleef. Het moest onder anderen de Porte tot een onderneming tegen Polen aansporen, en de geneigdheid van den tzaar te kennen geven om, zoodra zijn wapenstilstand met Polen ten einde liep, den oorlog met kracht te hervatten. En nu, tijdens de aanwezigheid der gezanten, in Januari 1629, kwam het berigt dat Gabor voor zich of voor den Zweedschen koning de Poolsche kroon verlangde, en dat beide zich verbonden hadden om elkander hierin te helpen zoo de keus der Polen op een hunner viel. Nu weet men ook van elders dat er in 1628 tusschen Gabor en Gustaaf Adolf onderhandeld is over hetgeen hun te doen stond zoo de Poolsche troon vakant kwamGa naar voetnoot1. Over den | |
[pagina 457]
| |
waren aard van Gabor's Poolsche plannen vindt men echter in Haga's brieven nader uitsluitsel. Tot bevordering namelijk van die plannen verschenen er, namens Gabor, in April twee Fransche edellieden te Constantinopel, markies d'Excideuil en Roussel. In Junij verleende hun de plaatsvervanger van den grootvizier, om alle opspraak te vermijden, een nachtelijke audientie. Wat nu die beide edellieden betreft, uit een brief van onzen gezant te VenetiëGa naar voetnoot1 blijkt het dat zij in November 1628 vandaar vertrokken waren om zich naar Gabor te begeven. D'Excideuil was de oudere broeder van Chalais, die in 1626 zijn deelname aan een komplot tegen Richelieu met zijn leven boette; en tijdens het beleg van la Rochelle werd hij genoemd als een der grooten, onder wier leiding de hugenoten van Guienne de wapenen dachten op te nemen, zoodra er een Engelsche vloot tot ontzet aan de kust verscheenGa naar voetnoot2. Waarschijnlijk had hij zich met het oog op zijn eigen veiligheid uit Frankrijk verwijderd, om zooals zoo vele zijner landgenooten bij een bekend protestantsch vorst in het leger of als diplomaat dienst te nemen. Aan een verzoening tusschen hem en Richelieu en een geheime zending namens dezen te denken, dat verbiedt reeds de wijze waarop Haga van zijn verhouding tot den Franschen gezant te Constantinopel spreekt, die hem en zijn medgezel eerst in alles had tegengewerkt, maar later, toen het tusschen Frankrijk en de Spaansch-Oostenrijksche magt om de zaken van Mantua tot openlijk vijandelijkheden kwam, Gabor in alles voorstond. Zoo had Haga zich niet kunnen uitdrukken als hij in hen iets anders dan gemagtigden van Gabor gezien had. Wat nu het ware doel van Gabor met de zending der beide Franschen naar de Porte was, blijkt uit een translaat van Haga's cijfer dat van den nazomer van 1629 schijnt te zijnGa naar voetnoot3, en waar als aanteekening op te lezen staat dat het aan Vosbergen - den grondigsten kenner onzer Noordsche diplomatie, - ter hand gesteld zou worden om te zien of men het aan den Zweedschen gezant Camerarius zou meêdeelen. | |
[pagina 458]
| |
Gabor's voorstellen komen, volgens dit stuk, daarop neêr, dat de sultan het goed zal keuren zoo hij, ook bij het leven van den Poolschen koning, met hulp der Poolsche patriotten zich van de kroon van Polen meester maakt; dat ter bevordering van dit zijn plan Turksche en Tartaarsche troepen aan de Poolsche grenzen zullen gesteld worden, en men den vorst van Moldavië als verdacht van verstandhouding met de Oostenrijksche (d.i. koninklijke) factie in Polen, zal trachten in handen te krijgen; eindelijk dat de grenspascha's gelast zullen worden om voor de veiligheid der Zevenbergsche grens te zorgen, en des noods verdere hulp te verleenen. Werd Gabor koning van Polen, dan beloofde hij met Turken en Tartaren opregte vriendschap te houden, de togten der kozakken te beletten, een uitgeweken Tartaarsch vorst die groote plannen tegen Turkije scheen te koesteren, - hij was, zeide men, tot het Christendom overgegaan, en had den veelbeteekenenden naam van ‘koning Constantijn’ aangenomen, - aan de Turken uit te leveren, en de magt van Oosternrijk zoo te breken dat de Porte ze niet langer zou behoeven te vreezen. Met deze voorstellen had de Turksche regering zich zeer ingenomen betoond, en aan de grenspascha's waren terstond de verlangde bevelen toegezonden. - Dat de vorst van Moldavië wel niet in hechtenis was genomen maar toch afgezet, had Haga reeds in het begin van Julij gemeld. - In diezelfde maand waren met de Moscovische gezanten ook de beide Franschen vertrokken om tusschen Gabor en den tzaar een verbond tegen Polen te sluiten, en de Moscovische regering tot het verleenen van geldelijken bijstand aan Gustaaf Adolf te nopen, wien zij na afloop hunner Moscovische zending moesten opzoeken. De Turken zelve beloofden den tzaar onder anderen hunne hulp in het terugbekomen van Smolensk en andere grensplaatsen. Het belang van Gabor's Poolsche plannen in Europa's toenmalige omstandigheden is niet te miskennen. De toestanden hadden zich in de laatste tijden ten nadeele der Spaansch-Oostenrijksche magt gewijzigd. In de benarde geldelijke omstandigheden waar de Spaansche regering in verkeerde, was de verovering der zilvervloot door Piet Hein voor haar een harde slag, voor hare vijanden een opwekking om haar met nieuwe kracht te lijf te gaan. In Italië verschenen Fransche legers; in de Nederlanden ging men met goed ge- | |
[pagina 459]
| |
volg aan het beleg van den Bosch. In Noordduitschland bragt het edict van restitutie, waarbij alle protestantsche vorsten in hun bezit gestoord, vele protestantsche onderdanen in hun kerkelijke vrijheid gekrenkt werden, een gisting te weeg die zelfs Wallenstein in het handhaven van het keizerlijk gezag onder zulke omstandigheden bezwaar deed zien; en om althans één vijand minder te hebben, gunde men Christiaan van Denemarken een voordeeliger vrede dan hij ooit had kunnen hopen. Maar zelfs dit was niet alles. De hoofden der katholieke Liga, die het edict hadden helpen doordrijven, boden de keizerlijke politiek zooals Wallenstein ze dreef, niet minder weerstand dan er van den kant der protestanten dreigde, en werkten zoowel Wallenstein's militarisme als de Italiaansche politiek der Spaansch-Oostenrijksche magt tegen. Het was nu de tijd dat een man als Gustaaf Adolf met goed gevolg in de zaken van Duitschland kon ingrijpen. Er waren dan ook reeds van meer dan één kant pogingen aangewend om hem hiertoe, door het bewerken van een vrede tusschen Zweden en Polen, de vrije hand te bezorgen: tot in 1628 door de Staten-Generaal; sedert het begin van 1629 door Engeland; later nog door Frankrijk. Wallenstein zond den Poolschen koning hulp om zoo doende den vrede te beletten. Ongaarne echter zagen velen in Polen de keizerlijke troepen verschijnen; en juist dit werkte mede om den wapenstilstaud zijn beslag te doen krijgen, die in September den Zweedschen koning voor zes jaren vrijheid tot den Duitschen oorlog gafGa naar voetnoot1. Hoe veel grootscher en meer afdoend een politiek was het nu niet om met hulp van diezelfde anti-Oostenrijksche partij, die het bestand met Zweden had helpen bewerken, en van de vereenigde magt van Zevenbergen, Turkije en Moscovië, den trouwsten bondgenoot der Oostenrijksche magt van den Poolschen troon te verdrijven, en den wakkersten en schrandersten vorst van Oostelijk Europa in zijn plaats te stellen! Zoo althans dacht Haga. Zijn verbittering over de perken die Roe en diens regering met hun consideratie voor de belangen der Christenmogendheden van Oostelijk Europa hem zoo lang gesteld hadden, straalt, dunkt mij, in zijn bitse opmerking door dat het Poolsche oorlogsplan der Porte wel den keizerlijken resident moed gaf omdat het dan zijn meester niet zou gelden, | |
[pagina 460]
| |
maar dat hij, Haga, hoopte dat het althans strekken zou om de pogingen van den Engelschen koning tot het bewerken van den vrede tusschen Zweden en Polen te begunstigen, ‘zoo deze tot het algemeen belang strekten.’ Voor den keizer intusschen waren Gabor's plannen, zoo zij gelukten, alles behalve zonder gevaar, en de stemming aan het Turksche hof bleef hem ongunstig. Zijn ambassadeur, die tegen het eind van 1628 te Constantinopel was aangekomen om bekrachtiging van den vrede te bieden, maar tevens teruggave van Waitzen en andere plaatsen te eischen, was geruimen tijd, bijna van alle vrijheid beroofd, in de stad gebleven, en ten slotte tegen het eind van den zomer teruggekeerd zonder iets van hetgeen hij eischte erlangd te hebben. De verbittering die er aan het Turksche hof tegen Polen heerschte, nam toe door de verschijning van nieuwe rooversvloten der kozakken, bij welker bestrijding de Turksche vloot geen schitterend figuur maakte. Daarentegen schenen bij Gabor de Poolsche plannen spoedig op den achtergrond te raken. In October ontving men te Constantinopel berigt dat hij te wapen was, maar met het doel om de Heiduken - de grensbewoners tusschen zijn gebied en dat van den keizer, - voor goed onder zijn bestuur te brengen. Weder iets later gold het een verzoek aan den sultan om de zeven Hongaarsche graafschappen, die Gabor voor zijn leven waren toegewezen, op aandringen der bevolking bij Zevenbergen in te lijven en onder de bescherming der Porte te nemen. De gezant die in November dit verzoek kwam overbrengen, bleek niet eens omtrent de Poolsche zaak te zijn ingelicht. Weldra werd het duidelijk waarom Gabor van het grootsche plan dat hij in het begin des jaars koesterde, zijn gedachten gewend had naar hetgeen hem naderbij lag. Dezelfde brief van Haga, waarin de inwilliging van zijn verzoek om de inlijving der graafschappen wordt meêgedeeld, bevat tevens het berigt van zijn dood. Reeds lang aan waterzucht lijdende, heette hij toch steeds weder hersteld zoodra er van nieuwe ondernemingen spraak was, totdat op 15 November 1629 zijn kwaal een eind aan zijn leven maakte. Het was hem niet vergund om naast den grooten Zwedenkoning in Europa de rol te vervullen, die zijn talent welligt eerst regt had doen uitkomen. | |
[pagina 461]
| |
IV.Met Gabor's dood eindigt deze studie. Het is door zijn persoonlijkheid, en door vergelijking der betrekkingen waarin hij met de verschillende mogendheden van Europa stond, dat de ware aard der Nederlandsche politiek tegenover Turkije het naast aan het licht komt. Gabor's eigen politiek, voor zoo ver zij zich hier toont, beweegt zich zich tusschen twee groote denkbeelden. Nu eens zoekt hij de zaak van het protestantisme, in verbindtenis met Turkije zoowel als met de mogendheden van het Westen, tegen de katholieke magten te handhaven, die hem zelve het naast liggen. Dan weder is het de algemeene zaak der Christenheid, die hij over Turkije zal doen zegevieren. In beide gevallen kan hij slechts door aansluiting aan andere mogendheden zijn doel bereiken. In beide ook kenmerkt zijn politiek zich door die losheid van het kerkelijke, die men bij Hendrik IV, bij Wallenstein, eenigszins zelfs bij Richelieu vindt, en door die vrijheid van allen schroom voor hetgeen bestaat en als regt geldt, die de staatslieden van het voortschrijdend Calvinisme, zooals Christiaan van Anhalt, eigen is. Bij een handelsvolk, bij het volk dat het eerst van allen verklaard had geen verpligtingen te kennen tegenover een vorst die zijn roeping miskende, bij het hervormde Nederland eindelijk, moest een politiek al het eerst bijval vinden die volgaarne den Turk tot bondgenoot nam, die den opstand der Bohemers tegen hun koning met kracht aanwakkerde, en die zich niet ontzag de magt der ongeloovigen op de katholieke mogendheden van het Oosten te werpen. Van die echt Nederlandsche gezindheid die zich hierin kon vermeijen, had men te Constantinopel in Haga den regten vertegenwoordiger. Zoolang de Boheemsche oorlog nog eenige kans tot slagen had, vervulde hij op zijn afgelegen post als bondgenoot van den Zevenbergschen held een rol hem en zijn vaderland waardig. Om zelf door vijanden bestookt elders een reeds verloren zaak te herstellen, daar hadden de Vereenigde Gewesten de kracht niet toe. Gabor's tweede oorlog, waarbij hij slechts op ons en dan nog wel veeleer op onze sympathie dan op onze hulp kon rekenen, was van het begin af een mislukte zaak. | |
[pagina 462]
| |
Eerst de coalitie die zich op den duur tegen de Spaansch-Oostenrijksche magt vormde, gaf hem weder nieuwe kans om in zijn eigen plannen tegen die magt te slagen. Maar de ziel dier coalitie was Engeland; en Engeland's koningen, voortdurend met hun eigen onderdanen in strijd, zochten hun steun veeleer in de afgetrokken beginselen die hun beschouwingen over regten en pligten hun aan de hand gaven, dan in hetgeen den zoon des eenen, den broeder des anderen - den te vroeg gestorven prins Hendrik van Wales, - scheen te zullen kenmerken: het deelen in en zich toeëigenen en juist daardoor beheerschen van de neigingen en hartstogten van hun volk. Een volk tegen zijn vorst, de ongeloovigen tegen een Christenland in de wapenen te brengen, dat was hun een gruwel. Op hun hulp aangewezen kon Gabor op geen volvoering zijner koene plannen rekenen. Vaak zoekt men in de geschiedenis het bewijs dat hetgeen zedelijk voor geijkt geldt ook in het belang is van hem die het beoefent. Maar de geschiedenis is geen handleiding van zedekunde of wat dan ook: zijn is de gedenkrol der starre feiten. Een Karel I, die in zijn eerbied voor het regt der koningen en het bestaan der Christenlanden een keizer ontzag die het licht van het protestantisme - want voor een Engelschman was het katholicisme duisternis, - bij zijn volk uitdoofde, en een Polen dat reeds vroeger in het oog van meer dan één schrander staatsman slechts voor verdeeling deugde, werd door zijn onderdanen naar het schavot verwezen. Een Richelieu, de voorvechter der koninklijke magt, die in Portugal, in Catalonië, in Schotland de bevolking tegen haar wettigen heer opzette, de kerkvorst die in Duitschland het protestantisme over de katholieke restauratie deed zegevieren, werd de grondlegger van het gezag welks naaste houder ongestraft zich en den staat kon vereenzelvigen. En biedt al een vergelijking tusschen den Nederlandschen en den Engelschen staatsman, wier brieven in dit opstel gebezigd zijn, geen zoo doorslaand kontrast, toch zal de praktische Hollander, zoo als Roe hem noemt, die de politiek van een Gabor steeds op prijs weet te stellen zoolang zij met het belang van zijn eigen land rijmt, ten slotte een beter indruk maken dan de schrandere en beschaafde Engelschman die, al ziet hij de fouten zijner regering, hare angstvallige berekeningen van hetgeen regt en onregt is, toch altijd weder tot de zijne maakt. 's Hage, 1873. J.W.G.v.O. |
|