De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Nederland en Turkije in het begin van den dertigjarigen oorlog.(Vervolg van 2e Deel, blz. 253.)De Boheemsche opstand tegen keizer Matthias was ongetwijfeld in het leven geroepen door maatregelen van den kant der keizerlijke regering die geen protestant in Europa zonder gevaar voor zijn eigen zaak kon achten. Toch droeg het verzet, dat zich tegen die maatregelen vormde - de behandeling der keizerlijke stadhouders te Praag in Mei 1618, en later de vervanging van Ferdinand als koning van Bohemen door Frederik van de Paltz, - uiterlijk een veel heftiger karakter dan de politiek waardoor het was uitgelokt. In den daarop volgenden strijd is dan ook de partij van den keizer die van het behoud. In het Duitsche rijk neemt de keurvorst van Saksen, het hoofd van het behoudend protestantisme, aan den oorlog tegen de opstandelingen deel. In Europa vindt de Boheemsche opstand afkeuring bij de Fransche regering, die zoo menig verzet tegen het Oostenrijksche huis had helpen tot stand brengen; geen bijval bij den met het Paltzische huis zoo naauw verbonden koning van het protestantsche Engeland. In Christiaan van Anhalt en de andere Paltzische staatslieden, wier plannen reeds vroeg op geheele omverwerping der Oostenrijksche magt gedoeld hadden; in de Vereenigde Gewesten, die bij consequente monarchalen nog steeds voor gelukkige rebellen golden; in Bethlen Gabor eindelijk, die door zijn verbindtenis met den sultan in de oogen van al wat in Europa en vooral in Duitschland het bestrijden van den erfvijand der Christenheid als ouden en overgeleverden pligt beschouwde, de uiterste | |
[pagina 73]
| |
vertegenwoordiger der revolutie moest zijn; in die allen had de Boheemsche beweging bondgenooten die haar zelve als revolutionnair, hare bestrijders als voorvechters van het bestaande en wettige schenen te kenmerken. Op den duur zou dit niet zoo blijven. Reeds vóór de nederlaag der Bohemers bij den Witten Berg, had de inval van Spinola in de Paltz, al trachtte men het doel voor 'shands te bemancelen, een blik geopend op de plannen tegen het Duitsche protestantisme, waar de zege van keizer en katholieken in Bohemen op uit zou loopen. Daarop volgden in den loop van 1621 de afkondiging van den rijksban tegen Frederik van de Paltz, en de strenge maatregelen tegen de hoofden van den Boheemschen opstand genomen. In dezen kon men den voorlooper zien van een volledige restauratie van het katholicisme in de landen onder Oostenrijksch bestuur, die dan ook niet lang is uitgebleven. Gene zou weldra blijken een bevestiging van het overwigt der katholieken in het Duitsche rijk meê te brengen, waar op den duur een katholieke restauratie evenzeer het eind van moest zijn. Gewelddadige wijziging van het bestaande was voortaan van den keizer en het katholicisme te wachten: het protestantisme, al trad het nog hier en daar met heftigheid op, was inderdaad op verdediging aangewezen. Het stond te bezien of het hierbij in het buitenland beteren steun zou vinden dan toen het zich als aanvaller had doen kennen. Slechts één bondgenoot der overwonnen Bohemers bleef den keizer tegentrcden, en hoopte, ook na den val van Praag, met vreemde hulp de oorlogskans nog te doen wisselen. Die bondgenoot was Gabor; de magt waarop hij het naast rekende was de Turksche. En hierbij ontbrak het hem niet aan de hulp of althans de sympathie van de Nederlandsche Gewesten en hun gezant aan het Turksche hof. | |
I.Reeds in het begin van 1620 heette het in de Turksche regeringskringen dat oorlog voor de deur stond. Welligt stond dit gerucht met het optreden van den nieuwen grootvizier in | |
[pagina 74]
| |
verband, die betrekkelijk jong, met voorbijgang van onder en verdienstelijker staatslieden, tot het hoogste ambt bevorderd was, en van wien men dus al ligt een meer ondernemende politiek mogt verwachten. De oorlog, meende men, zou Polen gelden. Zoowel om de rooftogten der Dnieper-kozakken aan de kusten van het Turksche rijk, als om de houding die Polen tegenover het bestuur van Turksche vasalstaten - thans Zevenbergen, vroeger Moldavië, - had aangenomen, zag men in dit land Turkije's naasten vijand. Bij de Turksche staatslieden vonden de oorlogsplannen tegen Polen alles behalve onverdeelden bijval; maar weldra bleek het dat de zestienjarige sultan, brandend van verlangen om den roem van zijn voorvader Soliman te hernieuwen, ze met hart en ziel tot de zijne maakte, en alle verzet er tegen als tegenwerking zijner persoonlijke inzigten opvatte. Dat Gabor, en met hem de Nederlandsche gezant te Constantinopel, in een oorlog tusschen Turkije en Polen een voordeel voor de tegenstanders der Oostenrijksche politiek zagen, is reeds vroeger opgemerkt; en bij de nadere aanleiding tot het uitbarsten der vijandelijkheden, vindt men Gabor zelf werkzaam. In Moldavië was in de latere dagen van sultan Achmet, Osman's vader, het oude met Polen veelzins verbonden vorstenhuis van het bestuur verwijderd. Dit had geleid tot vijandelijkheden van Poolschen kant, zonder dat het nog tot een openlijken oorlog tusschen Polen en Turkije kwam. De aanstelling van Gratiani tot vorst van Moldavië was in zoover als een vergelijk tusschen de Turksche en Poolsche aanspraken te beschouwen, als thans het bewind, zonder herstel der vroegere heerschers, aan een vriend van Polen werd opgedragen. Gratiani was te zeer in het voordeel van Polen en Oostenrijk om het op den duur met de Porte te kunnen vinden. Onder anderen ving hij Gabor's brieven aan de Turksche regering op en deelde ze aan de Poolsche mede, om deze op de hoogte te houden van hetgeen er tegen het huis Oostenrijk gesmeed werd. Dit bleef niet verborgen; en de klagten die Gabor over Gratiani's gedrag naar Constantinopel opzond, hadden in den zomer van 1620 zijn afzetting ten gevolgeGa naar voetnoot1. | |
[pagina 75]
| |
Wat Haga vermoedde zoodra hij Gratiani's afzetting vernam, - dat hij met Poolsche hulp zich zou trachten te handhaven, - geschiedde. Zolkiewski, de grijze kanselier en kroonveldheer van Polen, trok zelf in het begin van September op Gratiani's verzoek met een in de haast zamengeraapt leger het Moldavische gebied binnen, in de hoop van bij de bevolking bijval te vinden en geen Turksch leger van belang te ontmoeten. In beide opzigten bedroog hij zich. Gratiani voerde hem slechts weinige ruiters toe, en Scander Pascha verscheen weldra aan het hoofd van een vrij talrijke menigte Turken en Tartaren. De dood van Zolkiewski en Gratiani, de gevangenneming van een aantal Poolsche grooten, de vernieling van het grooter deel der Poolsche krijgsmagt was het eind van den onberaden togt. Bij de stemming van den sultan was er geen twijfel of na zulk een bestaan der Polen zou de geheele Turksche magt zich op hun land werpen. Spoedig vernam men dat de sultan zelf zich aan het hoofd van het leger zou stellen; dat de Tartaren order hadden om voorloopig een strooptogt naar Polen te ondernemen; dat al de tallooze scharen die in het geheele rijk aan den sultan leenpligtig waren, tegen het volgende oorlogsaizoen te velde moesten komen, en er niets minder bedoeld werd dan om Polen tot een vasalstaat van de Porte te maken. Dit waren de vooruitzigten voor 1621, toen de nederlaag der Bohemers te Constantinopel bekend werd. Gabor was door die nederlaag in hoogst bezwaarlijke omstandigheden. Het bleek spoedig dat voor zijn bondgenooten geen herstel zich liet hopen en dat ook voor hem de booze gevolgen niet zouden uitblijven. In December 1620 werden de besluiten van den Hongaarschen rijksdag te Neusohl door Ferdinand in een edict opgeheven, dat tevens de felste aanvallen op den persoon en de politiek van den Zevenbergschen vorst inhield. Weinig dagen later scheen de onderwerping van Moravië aan den keizer aan alle hoop om den opstand buiten Hongarije te doen voortduren een eind te maken. Het was naauwelijks te verwachten dat niet ook de Hongaren in zulk | |
[pagina 76]
| |
een onderwerping hun heil zouden zoeken. Niet slechts was de keizer thans de sterkere partij, maar ook het gevaar der verbindtenis met Turkije, waar men onder Gabor's leiding zijn kracht in zoeken moest, was op nieuw maar al te zeer gebleken, toen in het begin van November de belangrijke vesting Waitzen, reeds lang door de Turken begeerd, den pascha van Buda in handen was gevallen. Wat Gabor, wat zelfs het Turksche hof ook doen mogt om te toonen dat de bezetting der stad niet tusschen hen overlegd maar een zelfstandige daad van den pascha was: nu Waitzen tijdens het bestuur van Gabor genomen was en ook niet weder ontruimd werd, had men alle reden om hem voor het verlies aansprakelijk te stellenGa naar voetnoot1. Van twee middelen kon Gabor thans gebruik maken om zich tegenover den keizer te handhaven. Vooreerst van onderhandelingen door tusschenkomst van diezelfde Fransche gezanten die het verdrag van Ulm tusschen de Unie en de Liga hadden tot stand gebragt, en die trouwens reeds vóór den slag bij Praag getracht hadden zich met hem te verstaan. Zij duurden tot in April, maar zonder dat de krijgsverrigtingen gestaakt werden, en zonder tot een resultaat te leiden. Gabor's toeleg om Frankrijk als waarborg voor den vrede tusschen den keizer en de Hongaren te doen optreden, en het op die wijze welligt nog verder in de heerschende geschillen te mengen, mislukte, naar het schijnt door de gunstige gezindheid die het gezantschap de zaak des keizers toedroegGa naar voetnoot2. | |
[pagina 77]
| |
Het tweede middel wat Gabor ten dienste stond, was nadere aansluiting aan Turkije. Tegen het eind van Januarij 1621 stelde zijn gezant aan de Porte voor, dat men hem terstond zesduizend Tartaren zou zenden om de verdachte Hongaren in bedwang te houden en welligt het een en ander buiten de grens te ondernemen. Ondersteunde men hem op die wijze, zonder op de bestaande verdragen met de keizer te letten, dan zou hij buiten Turkije geen vrede sluiten, maar alles aanwenden om ook in Bohemen de zaken een anderen keer te geven. Zonder bezwaar was de zaak voor de Porte niet: welligt zou de gevraagde hulp, als men ze zond, te laat komen om de onderwerping van Hongarije te beletten, en dan had men zich, nu men de krachten des rijks tegen Polen wilde wenden, in den keizer een nieuwen en gevaarlijken vijand op den hals gehaald. Het einde der beraadslagingen was dat men, in het begin van Februarij, besloot een der vizieren, Diak Mehemet, als pascha van Canischa naar de Hongaarsche grens te zenden, uiterlijk met last om den vrede tusschen den keizer en de Hongaren te bevorderen, maar inderdaad om, zoo noodig, Gabor met twintig duizend man te ondersteunen. Wat toen en later door de vertegenwoordigers van den keizer aan het Turksche hof tegen de zending van Diak Mehemet werd ingebragt, had geen gevolg; en ook de dood van den grootvizier, die iets later plaats had, bragt in de politiek der Porte tegenover Oostenrijk geen verandering. Schoon deze openlijke inmenging der Turken in de Hongaarsche zaken aan vele Hongaarsche grooten aanleiding gaf om de zijde van den keizer te kiezen, bleef Gabor, door de Turksche troepen versterkt, tegen de keizerlijken het veld houden. Ja, toen dezen bij het beleg van Neuhäusel hun besten veldheer, Bucquoy, verloren hadden, toen door het uitsluitend gebruik van Duitsche troepen aan den kant des keizers de oude volkshaat tusschen Hongaren en Duitschers begon te herleven, en toen eindelijk in Augustus een aanzienlijke bende, die een | |
[pagina 78]
| |
tijd lang onder den markgraaf van Jägerndorff in Silezië den keizer het hoofd had geboden, naar Hongarije was overgekomen, scheen zich de oorlogskans geheel ten gunste van Gabor te wijzigen. De sultan wijdde zich intusschen met een voor zijn jaren zeldzame arbeidzaamheid maanden achtereen aan de voorbereidselen tot den Poolschen veldtogt. Van de wegen die hij kon inslaan, koos hij dien door Moldavië boven dien door Zevenbergen of oostelijk Hongarije, zoodat hij voorloopig op zijn veldtogt geheel buiten den Oostenrijkschen oorlog bleef; maar voor het einddoel van den togt was Krakau bestemd, en Gabor hoopte dat vandaar welligt iets ten gunste zijner overwonnen bondgenooten zou geschieden. Dat de sultan, die zijn geheele magt uit Europa en Azië langzamerhand zag bijeenkomen, aan den goeden uitslag zijner onderneming niet twijfelde, ligt in den aard der zaak; maar zijn grooten en vizieren dachten er anders over, en zagen onder anderen geen goed teeken in de rustige houding waarin de Poolsche regering, zonder door gebeden of aanbiedingen het gevaar af te wenden, den vijand afwachtte. Men trachtte dan ook den ‘Moscovieter’ door een gezantschap tot een aanval op de Poolsche oostergrens de brengen, en Haga zelf moest namens de Turksche regering de Staten Generaal verzoeken om deze poging te ondersteunen. Nu schijnt het zeker niet, dat er aan dit verzoek gevolg is gegeven; maar stellig waren de Staten niet op de hand van Polen. Dit blijkt minder nog uit de magtiging die zij Haga gaven om het leger van den sultan, als hij hiertoe werd uitgenoodigd en andere gezanten het deden, te vergezellen, - want welligt achtte men het in het algemeen onraadzaam voor een gezant aan een hof als het Turksche, om zonder het voorbeeld van anderen, zulk een uitnoodiging van de hand te wijzen, - dan wel uit het afwijzend antwoord dat een Poolsch gezant, die in den zomer van 1621 hier aankwam, op al zijn aanzoeken om hulp en bemiddeling erlangde. Men was met Polen reeds om den drukken handel op vrij goeden voet; maar op de Oostzee, waar het verkeer plaats had, had men Gustaaf Adolf van Zweden, den aartsvijand van Sigismund van Polen, tot bondgenoot, en er was dus geen reden om Polen in zijn nood bij te staan. Onder gunstige voorteekenen begon Osman's togt niet. De tegenzin dien men aan het hof er tegen koesterde, werd gedeeld | |
[pagina 79]
| |
door de vaste troepen van het rijk, wier krijgshaftigheid reeds zeer aan het halen was. In de afwezigheid van den sultan vreesde men in de hoofdstad voor aanvallen der kozakken en voor oproerige bewegingen. Met het oog op het laatste gevaar schijnt Osman nog vóór den togt het bevel te hebben gegeven om zijn veelbelovenden broeder Mehemet om het leven te brengen. De vrees die men koesterde, werd bewaarheid. Nog naauwelijks was de sultan te Adrianopel gekomen, waar hij zich aan het hoofd van het leger stelde, of men vernam dat de vloot der kozakken zich aan de straat van Constantinopel vertoonde. Nog had men geen berigt van eenige krijgsbedrijven, toen in de hoofdstad reeds de achtergebleven Janitzaren aan het muiten sloegen. Nog tijden lang na Osman's vertrek zag Haga, die in de hoofdstad gebleven was, dagelijks de schoon bereden troepen uit Azië overkomen, die het leger voltallig moesten maken; en schoon de aanwezigheid van den sultan den togt buitengewone snelheid bijzette, was het reeds laat in den zomer toen men de Poolsche grens bereikte. En hier hadden de Polen, door Duitsche huurtroepen versterkt, een zoo vaste stelling ingenomen, dat de storm dien de Turken herhaaldelijk, zelfs onder persoonlijke aanvoering van den sultan, er tegen waagden, telkenmaal werd afgeslagen, en men zich ten slotte tot den aftogt en een voorloopig vredesverdrag verstaan moest. In den tijd dat Osman aan de Poolsche grens oorlog voerde, stond Gabor voor Presburg, en verwoestten zijn benden ook buiten Hongarije het keizerlijk gebied. Tegelijk werden er echter van den kant des keizers onderhandelingen geopend, en het sprak van zelf dat deze te eerder voortgang hadden, nu de Turksche veldtogt tegen Polen, die, als hij gelukt was, tot een algemeene beweging in de pas bedwongen keizerlijke landen had kunnen leiden, een ongunstig eind had genomen. Wat er in dien tijd tusschen Gabor en de Turksche regering verhandeld werd, daarvan is Haga niet best op de hoogte, omdat de berigten uit Hongarije niet naar Constantinopel maar naar het Turksche leger kwamen. Nieuwe Tartaarsche benden, vernam hij, die de sultan aan Gabor tegen den keizer had te hulp gezonden, waren door dezen niet in Hongarije toegelaten, wat dan ook uit den weerzin der Hongaren om zulke plunderzieke bondgenooten in hun land te hebben, ligt te verklaren viel. Aan den anderen kant leidden de door hem ingewonnen berigten tot het denkbeeld, dat er | |
[pagina 80]
| |
weldra een formele oorlog tusschen keizer en sultan te wachten stond, waarin dan Gabor als bondgenoot der Turken zou deelnemen. De sultan, heette het onder anderen, was zeer verstoord over de talrijke Duitsche troepen, die hij aan de zijde der Polen had zien vechten, en die, zijns inziens, zonder toedoen van den keizer zich niet aan het Poolsche leger hadden kunnen aansluiten. Inderdaad schijnt Gabor bij de onderhandelingen, waar sedert October een congres te Nikolsburg in Moravië voor geopend was, zich steeds de gelegenheid hebben voorbehouden om ze af te breken zoodra er hetzij in Duitschland, hetzij van den Turkschen kant, zich iets voordeed wat hem in staat kon stellen den oorlog met den keizer onder betere vooruitzigten te voeren, dan die de hem tot dusver verstrekte hulp van buiten en de altijd onzekere gezindheid zijner Hongaren hem bood. In het begin van 1622 liet Ferdinand den vrede reeds afkondigen. De Hongaren zouden hem weder als koning erkennen, maar daarvoor zou hun amnestie verleend en op een rijksdag, binnen zes maanden te houden, de gelegenheid gegeven worden om de grieven, die zij tegen zijn bestuur hadden, uit den weg te ruimen. Gabor zou van den koningstitel en het algemeen bestuur van Hongarije afstand doen, en de kroon, die hij bij tijds uit Presburg naar een meer binnenwaarts gelegen vesting had laten brengen, uitleveren; maar daarvoor zou hij de waardigheid van Duitsch rijksvorst, een paar hertogdommen in Silezië en het bestuur over zeven aan zijn vorstendom grenzende Hongaarsche graafschappen erlangen. Nu zouden echter over de uitvoering der vredesvoorwaarden te Kaschau nog nadere onderhandelingen plaats grijpen; en hier bleek het, dat de zaak van den vrede nog alles behalve in orde was. Nu eens eischte Gabor dat men den keizer slechts trouw zou zweren onder voorwaarde dat hij zich aan den vrede hield; dan weder wees hij er op dat de sultan hem den vrede en vooral de uitlevering der kroon ontried. Eerst met het eind van Maart waren alle bezwaren uit den weg geruimd. De toelichting van hetgeen men over de onderhandelingen te Kaschau verneemt, vindt men in Haga's berigten. Aan het eind van 1621 was het beslist dat de sultan niet, zoo als men vroeger meende, te Adrianopel zou overwinteren om in de lente een nieuwen veldtogt te ondernemen, maar naar de hoofdstad zou terugkeeren. Toch was de kans op nieuwe krijgsbewegingen | |
[pagina 81]
| |
der Turken in Europa daarmeê niet vervallen. De sultan scheen het hoog op te nemen dat er van Poolschen kant geen nadere stappen tot bevestiging van den voorloopig gesloten vrede werden gedaan; Gabor kon, meende men, de Hongaarsche kroon zonder toestemming der Porte niet uitleveren; en terwijl men vernam dat er in dien zin een waarschuwing aan hem gerigt zou worden, hoorde men tevens van troepen, die de Hongaren te hulp zouden gezonden worden zoo zij den oorlog hernieuwden. Maar van den grootvizier, een Aziatisch pascha, die om zijn dapperheid te midden van den Poolschen oorlog tot zijn ambt verheven was, klaagt Haga dat er, wat de Oostenrijksche zaken betreft, weinig met hem is aan te vangen; en weldra bleek het dat zoowel hij als de sultan plannen koesterden, waarbij de gedachte aan een oorlog in Europa vervallen moest. Dat er iets van belang op handen was, zag men reeds uit den ijver waarmeê de sultan alle middelen te baat nam om zijn schatkist te vullen. Het heette dat Osman, tegen den raad van bijna al zijn wereldlijke en geestelijke raadslieden, een pelgrimstogt naar Mekka stond te ondernemen, en inderdaad werd alles tot zijn vertrek naar Azië in gereedheid gebragt. Doch met dien togt stonden, naar men vreesde, vrij wat grooter plannen in verband. De sultan weet, zeide men, den ongunstigen afloop van den Poolschen veldtogt aan lafhartigheid en onwil der Janitzaren, en hij was het met den grootvizier eens geworden om hen door een nieuwe Aziatische militie te doen vervangen. Dat Gabor, nu de sultan zijn blikken naar Azië wendde, zich met den keizer tot een vrede verstond, vindt Haga zeer natuurlijk. Toch schijnt Gabor zelf, ook na de onderhandelingen te Kaschau, de kans op een snelle en ook door Turksche hulp ondersteunde hernieuwing van den oorlog in het oog te hebben gehouden. Een merkwaardig licht wordt over zijn plannen verspreid door een brief van Christoffel Sticke, een onzer agenten in oostelijk EuropaGa naar voetnoot1. Deze schrijft op 28 April 1622 dat Gabor, blijkens een berigt dat hij hem had doen toekomen, een schikking met den keizer niet had kunnen vermijden, maar dat hij de voorwaarden ‘zoo voorzigtig’ had gesteld, dat zij onmogelijk vervuld konden worden. De stenden van Silezië b.v. zouden niet willen toestaan dat hij van de hem toegekende | |
[pagina 82]
| |
hertogdommen bezit nam. De Turken zouden den vrede niet goedkeuren; met het oog op bewegingen van hun kant had hij den keizer reeds om een hulpleger van 40,000 man voetvolk en 16,000 ruiters aangevraagd, wat hem natuurlijk niet verstrekt kon worden; en bood men hem niet de verlangde hulp, hoe kon hij zich dan tegenover Turkije aan den gesloten vrede houden? De Hongaarsche kroon had hij aan een commissie van drie Hongaarsche en drie Zevenbergsche heeren moeten toevertrouwen, om niet den schijn aan te nemen als ware het hem met den vrede geen ernst; maar intusschen had hij Jägerndorff naar Constantinopel gezonden om over het hernieuwen van den oorlog te handelen; en met 1 Junij hoopte hij het beleg van Weenen te beginnen. Dit laatste berigt was onjuist en overdreven; maar uit de lucht gegrepen was het niet. In een gecijferd toevoegsel op een brief van 14 Mei, waarin de komst van een gezant van Gabor vermeld was, die waarschijnlijk verklaring omtrent den gesloten vrede zou brengen, berigt Haga dat de gezant hem de aanstaande komst van Jägerndorff had meêgedeeld, die nieuwe plannen tegen het huis Oostenrijk aan de Porte zou voorleggen; en blijkbaar is hij niet weinig verlegen om instructie wat hij doen moet als men hem over die zaak om raad komt vragen. Slechts weinig dagen later had Haga de treurige voorvallen te berigten die aan Osman's leven zoowel als aan zijn plannen een eind maakten. De geruchten over die plannen, de haat dien de sultan de Janitzaren openlijk betoonde, hadden hun gemoederen verbitterd, en toen men hoorde dat hij maatregelen nam om zich met al zijn schatten naar Azië in te schepen, had er op 19 Mei 1622 een oproer plaats, dat zich eerst tegen de booze raadslieden van den sultan scheen te keeren, maar weldra zich tegen zijn persoon rigtte. De ellendige Mustapha werd uit den kerker, waarin hij half verhongerd wegkwijnde, op den troon hersteld, en een der eerste bevelen die in zijn naam werden uitgevaardigd, was het ombrengen van zijn voorganger. Daarmede begon voor Turkije een tijd van soldatenheerschappij en gruwelen en verliezen, waarvan het zich eerst na jaren eenigzins zou herstellen. | |
[pagina 83]
| |
II.Tot op den slag aan den Witten Berg was Bohemen het hoofdtooneel van den Duitschen oorlog geweest. Na dien slag blijft men in de landen van het huis Oostenrijk nog hier en daar aan den overwinnaar het hoofd bieden: Mansfeld in Bohemen, Jägerndorff in Silezië, vooral Gabor in Hongarije. Maar te gelijk zet Spinola aan het hoofd der Spaansch-Nederlandsche troepen zich in de Rijnpaltz vast, en de Unie geeft weldra de zaak van haar hoofd gewonnen. In den ban des rijks, balling en van al zijn landen beroofd, vond Frederik van de Paltz hulp en sympathie waar hij ze als onwettig heerscher van Bohemen niet ontmoet had. Duitsche rijksvorsten - een markgraaf van Baden, een hertog Christiaan van Brunswijk, - werven troepen in zijn belang; koning Jacobus, die zijn optreden in Bohemen had afgekeurd, zoekt hem in zijn erflanden te handhaven; onder Mansfeld, die van Bohemen naar den Rijn is gerukt, heeft hij een aanzienlijk eigen leger. Zoo werd al spoedig, nog eer dat Gabor's schikking met den keizer ten volle haar beslag had, de Rijnstreek in de oogen van Europa het hoofdtooneel van den oorlog. Ook hier bleef voor 's hands de zege aan de katholieke wapenen. Juist die zege echter moest al ligt nieuwe vijanden van den overwinnaar te velde roepen. De toeleg om de keurvorstelijke waardigheid van de Paltz aan Beijeren, en dus aan een katholiek vorst, over te dragen, was door een toeval geruimen tijd vóór de uitvoering aan het licht gekomen. Nu Bohemen van de overblijfselen der protestantsche legers gezuiverd was, zag men er weldra de kerkelijke restauratie met vrij wat meer felheid dan vroeger zich ruimbaan maken. In al dien voortgang van het katholicisme in het rijk, konden de protestantsche vorsten van Noordduitschland, konden de koningen van het Noorden voor hunne zaak gevaar zien. En wat Frankrijk betreft, nog geheel afgezien van Duitschland, kon het in den pas hernieuwden oorlog tusschen Spanje en de Nederlandsche gewesten, die door deze juist niet voorspoedig gevoerd werd, en in de pogingen der Spaansche en Duitsche Oostenrijkers om zich van de passen tusschen Spaansch Italië en Tirol te verzekeren, aanleiding genoeg vinden om zijn oude politiek tegenover het huis Oostenrijk weder op te vatten. | |
[pagina 84]
| |
Op den duur moest dus de loop der zaken zich op de vorming eener Europeesche coalitie tegen de Spaansch-Oostenrijksche magt rigten; en dan zou natuurlijk de aandacht zich op alle elementen van wederstand tegen die magt, dus ook, meer dan vroeger, op de Porte en haren Zevenbergschen vasal vestigen. Slechts bleef de vraag hoe en wanneer dit zou geschieden. Het sprak van zelf dat wie den opstand der Bohemers en de aanvaarding der Boheemsche kroon door Frederik van de Paltz als revolutionnair had afgekeurd, ook in Gabor's krijgsbedrijven van 1621, op zich zelf beschouwd, geen goed kon zien. Hij voerde zijn oorlog in een Christenland met Turksche hulp, en met het oog op de waarschijnlijke gevolgen van een veldtogt, die het Poolsche rijk aan de Turksche heerschappij moest onderwerpen. Hier te lande had men den Boheemsche opstand begunstigd en sympathizeerde men geenszins met Polen; maar toch schijnt prins Maurits, wien het trouwens niet aan alle ingenomenheid met de bestaande magten en het beginsel van behoud ontbrak, voor Gabor zekere minachting gekoesterd te hebben. Jacobus van Engeland had zich, blijkens een brief van een zijner ministers aan den Engelschen gezant te Constantinopel in het begin van 1622, tot op dien tijd met voordacht buiten alle betrekking met hem gehoudenGa naar voetnoot1. Daarentegen zagen de mannen, die bij den Boheemsche opstand en den daarop volgenden strijd de hoofdrollen vervuld hadden, - een Thurn, een Mansfeld, een Jägerndorff, - in Gabor een bondgenoot en beschermer; en opende zich voor hen, door de vrees die hun vijanden ook elders inboezemden, een nieuw tooneel van politieke werkzaamheid, dan was het te ver- | |
[pagina 85]
| |
wachten, dat zij den Zevenbergschen vorst bij het Christelijk Europa in een beter daglicht zouden stellen. Welligt lag reeds in die zending van Jägerndorff naar Constantinopel, die weinige dagen vóór Osman's dood als zeer aanstaande werd aangekondigd, de strekking om door den indruk dien een man van zijn rang - hij behoorde tot het Brandenburgsche huis, - moest maken, ook die gezanten bij de Porte voor Gabor's plannen te winnen, die niet, zoo als Haga, van het begin af aan in het voordeel dier plannen zich beijverd hadden. De moord van den sultan en de verwarring die er op volgde, schijnen echter uitstel veroorzaakt te hebben. Eerst geruimen tijd later hoort men weder ter loops van maatregelen, aan de Porte ten behoeve van Jägerndorff's zending genomen: en ten slotte was het niet hij, maar graaf Thurn, de bekende hoofdaanlegger van den Boheemschen opstand, die in September 1622, vergezeld van een gezant van Gabor, te Constantinopel verscheen. De zaak die Thurn kwam voorstaan was, volgens Haga, herstel van het vroegere verbond tusschen de landen der kroon Bohemen en het koningrijk Hongarije, en van Frederik van de Paltz op den Boheemschen troon. Met het oog hierop had de pascha van Buda zijn volk reeds opgeroepen, en wachtte hij nog slechts op het besluit der Porte. Gabor hoopte nog vóór den winter tot in Bohemen door te dringen en op Beijerschen bodem te overwinteren; maar het was de vraag of hiervan, hij het ellendige bestuur waar men in Turkije onder zuchtte, iets kon te regt komen. Wist men nu niet van de reeds vroeger voorgenomen zending van Jägerndorff, die, al was het maar om den bitteren haat dien de gezant den keizer toedroeg, geen ander doel dan hernieuwing van den oorlog kan gehad hebben, dan zou men ligt kunnen meenen dat Gabor's nieuw oorlogsplan was uitgelokt door hetgeen in den tusschentijd in Hongarije geschied was. Op een rijksdag, in Mei te Oedenburg geopend, waren er onder keizerlijken invloed verschillende besluiten genomen, die aan Gabor en zijne partij hoogst vijandig waren. Zoo was er b.v. verordend dat alle goederen, kerkelijke en andere, die in den loop van den oorlog in andere banden geraakt waren, moesten worden teruggegeven, en die maatregel werd ook op de graafschappen toegepast die aan Gabor waren toegewezen. Alle schenkingen van Gabor werden vernietigd, zonder dat er voor hen die op het geschonkene geld hadden voorgeschoten, | |
[pagina 86]
| |
eenige vergoeding werd vastgesteld. Uiterst scherpe bepalingen waren er tegen ieder, van welken rang hij ook ware, gemaakt, die zich met Turken of Tartaren in onderhandelingen ten nadeele der Christenheid zou inlaten. Liet Gabor zulke besluiten onopgemerkt, dan leed zijn aanzien in Hongarije een zwaren slag; en het is moeijelijk om er niet een nieuwe aanleiding tot zijn aanvallende politiek in te zien, al name hij ook later, om in Europa den schijn te hebben als had hij alleen om de zege van godsdienst en regt de wapenen opgevat, het voorkomen aan als hielden zij weinig in wat hij zich kon aantrekkenGa naar voetnoot1. Intusschen knoopten zich aan Thurn's zending nog verdere plannen, buiten hetgeen terstond na zijn komst door Haga aan de Staten Generaal gemeld was. Roe, de Engelsche gezant, deelt aan zijn regering de instructie van den gezant mede dien Gabor met Thurn had meêgezonden; en hieruit blijkt het dat hij de Porte ook moest bekend maken met een aanbod der voornaamste protestanten in Polen aan zijn heer om dezen de kroon van dit land te verschaffen; iets wat dan tevens strekken zou om de gedurige geschillen tusschen Polen en Turken door een duurzamen vrede te doen vervangen. Van dit plan maakt Haga geenerlei melding. Roe trouwens, die er geruimen tijd later nog een paar maal op terugkomt, geeft zelf te kennen dat het ten slotte niet zoo veel om het lijf had gehad. Het aanbod van Gabor was uitgegaan van muitzieke Poolsche troepen wien het loon voor hun diensten in den oorlog niet bij tijds was uitbetaald, en Gabor had het afgewezen, schoon hij het altijd iets rekende waar hij bij de Porte van gebruik kon maken. Zelfs de Poolsche ambassadeur die tegen den winter van 1622 te Constantinopel verschenen was om een nader vredesverdrag te sluiten, had zich laten overtuigen dat Gabor in deze zaak geen vijandige houding tegen zijn regering had aangenomen.Ga naar voetnoot2. Toch is het nog de vraag of die Poolsche zaak oorspronkelijk van zoo weinig belang was als Roe het in die latere brieven laat voorkomen. Het stilzwijgen van Haga laat zich zeker even goed verklaren uit zekeren schroom om over een zaak | |
[pagina 87]
| |
die niets beteekende maar opspraak kon wekken, aan zijn meesters zich uit te laten, als uit een zamenwerking van zijn kant met Gabor die het raadzaam was geheim te houden. Maar nu is het vooreerst een feit dat er onder de Poolsche protestanten groote ontevredenheid met koning Sigismund heerschte. Tijdens den veldtogt van sultan Osman had Gustaaf Adolf van Zweden zich van Riga meester gemaakt; en dat hem dit gelukt was, wordt door den bekendsten Poolschen annalist van die dagen, bisschop Piasecki, ten deele ook aan den haat toegeschreven die de pogingen der Jezuïten ten gunste der katholieke restauratie bij de protestantsche burgerij tegen den koning als hun beschermer gewekt hadden. Ten tweede had Thurn, spoedig na zijn komst te Constantinopel, zich bij den Engelschen gezant vervoegd om dezen zoo mogelijk voor Gabor's plannen tegen den keizer en tot herstel van Frederik van de Paltz op den Boheemschen troon te winnen. Roe had zich hiermede niet willen inlaten, zoo als hij ook niet kon zonder tegen zijn instructie en de vredespolitiek van zijn koning te handelen. Maar nu is het duidelijk dat Gabor zich slechts dan aan verdere plannen kon wagen als hij tegenover den keizer zich van de begunstiging van Engeland had verzekerd; en juist de min gunstige afloop van Thurn's bemoeijingen met Roe kan hem van uiterste stappen in de Poolsche zaak hebben afgehouden. Eindelijk vindt men een paar jaar later in Roe's eigen brieven herhaaldelijk melding gemaakt van plannen tot Gabor's verheffing op den Poolschen troon, die hij reeds vroeger met het huis Radzivill zou gesmeed hebben. Nu zijn er ook in Haga's brieven althans een paar uitdrukkingen die over deze zaak eenig licht schijnen te verspreiden. Als hij schrijft over het aanstaand vertrek van den Poolschen gezant, geeft hij zijn hoop te kennen dat hij dezen, ‘in weerwil van de lasteringen die er over de Nederlanden loopen,’ geen reden tot klagt heeft gegeven. - In die betuiging ligt iets wat zweemt naar een bekentenis. - Toen jaren later nieuwe plannen van Gabor op den Poolschen troon door Haga worden meêgedeeld, zegt hij met blijkbare zelfvoldoening altijd wel geweten te hebben dat Gabor veel liever nog in Polen dan in Hongarije koning wilde zijn. Vooral die laatste uitdrukking schijnt allezins de ondervinding te wettigen dat Gabor reeds nu, al was het dan ook slechts kort, werkelijk zijn oog op den Poolschen troon had gevestigd, en dat Haga zijn plan kende | |
[pagina 88]
| |
en begunstigde. Het is als straalt in zijn woorden de vreugde door dat hij nu eindelijk vrij uit over een politiek mag schrijven waar hij vroeger slechts in het geheim zich aan had kunnen wagen. Juist uit dezen tijd zijn Roe's klagten over Haga. Terwijl Roe, in den geest van zijn koning en volgens de toenmaals geijkte beginselen der politieke zedelijkheid, alles tegengaat wat tot een aanval der Turksche magt op een Christen-mogendheid kan leiden, laat Haga, volgens hem, geen middel onbeproefd om den keizer te schaden; en den ijver dien hij ten gunste van Gabor en dus tegen Oostenrijk en Polen aan den dag legt, kan zijn Engelsche ambtgenoot zich alleen uit schitterende beloften verklaren, die hem voor zijn diensten gedaan zouden zijn. Maar al is die voorstelling volkomen juist, al heeft zelfs Haga, evenzeer als hij den keizer tegenwerkte, ook het zijne, zoolang dit pas gaf, er toe gedaan om in Polen een burgeroorlog ten behoeve van Gabor te helpen wekken, dan is hij toch niet te betichten van hetzij tegen het belang en den geest zijner lastgevers gehandeld, hetzij een kortzigtige en wilde politiek gevolgd te hebben. Het zou zoo lang niet duren of Roe zelf zou in Gabor den regten man zien om het kwaad te verhelpen dat de zege der Spaansch-Oostenrijksche magt had meêgebragt. Was het voor ons in onzen oorlog met Spanje voordeelig dat de magt onzer vijanden zooveel mogelijk werd uiteengehouden, wat was dan wenschelijker dan dat in de landen waar de keizer pas zijn gezag hersteld had of zijn naasten en trouwsten bondgenoot vond, alles in rep en roer gebragt en de protestantsche partij, waar wij evenzeer meê sympathizeerden als de keizer ze verfoeide, met goede vooruitzigten weder onder de wapenen geroepen werd? Gabor's toeleg om tegelijk met Turksche hulp tegen den keizer te velde te komen en zich in nadere betrekking tot de Europeesche mogendheden te stellen, bepaalde zich niet tot Thurn's zending. Hij was met Venetië in onderhandeling over een verbond van verdediging. In October 1622 was er een afgevaardigde van hem te 's Hage om zich met Frederik van de Paltz over nieuwe plannen te verstaan, en welligt ook door dezen met de staatslieden onzer gewesten in aanraking te komen. Nu gingen reeds te Constantinopel de zaken niet zoo als hij in het begin hoopte. Van oorlogsbewegingen vóór den winter kwam niets. De groote raad van den sultan, waar de toenmalige grootvizier, een oud en bedachtzaam man, tot Haga's | |
[pagina 89]
| |
ergernis, maar waarschijnlijk niet zonder toedoen van RoeGa naar voetnoot1, de zaak van Hongarije voor had gebragt, wilde wel een zeker aantal troepen ter beschikking van Gabor stellen, maar vijandelijkheden met den keizer vermijden. Toch bleef Gabor bij zijn plan; en terwijl hij voor'shands van elken toeleg op den Poolschen troon afziet, zoekt hij met goed gevolg in den vrede tusschen Turkije en Polen, dien zijn gezanten vroeger moesten tegenwerken, zich zelven te laten opnemen, om zoo doende, als het tusschen hem en den keizer tot een strijd kwam, de Polen ligter van aanvallen op zijn land te weêrhouden. In de eerste maanden van 1623 begonnen de zaken voor Gabor een beteren keer te nemen. Zijn voorname bondgenoot aan de grenzen, Diak Mehemet, kwam naar Constantinopel om zijn oorlogsplannen aan te prijzen. Een der veelvuldige wisselingen van het ambt van grootvizier, die sedert Osman's dood door soldaten-oproeren bewerkt werden, bragt een man aan het bewind, die wel, toen hij iets vroeger het hoogste ambt bekleedde, zich als een toonbeeld van Turksche ruwheid had laten kennen, maar die met Gabor zeer ingenomen en niet zonder voortvarendheid was. Met Diak Mehemet werd een ander veldoverste van grooten naam naar de grenzen gezonden, om als pascha van Bosna het kommando in den oorlog te aanvaarden; en des noods moesten zij de geheele grensbevolking in de wapenen roepen. De koning van Polen, met wien onmiddellijk na het optreden van den nieuwen grootvizier vrede was gesloten, dacht men door verwijzing op de voorwaarde ten gunste van Gabor en door een dreigende beweging van den kant der Tartaren, van het zenden van hulptroepen aan den keizer af te schrikken. Wat Gabor dus van de Porte kon verwachten, werd hem met een ijver en in een mate verstrekt, die met den toestand des rijks naauwelijks scheen te rijmen. Een zoo goed als krankzinnig sultan, dien men slechts door een minderjarigen broeder van zijn voorganger kon vervangen, zoo men niet, waar werkelijk reeds spraak van was, een vreemd huis, b.v. het Tartaarsche, op den troon wilde plaatsen: gedurige oproeren van Janitzaren en Spahi's in de hoofdstad; opstanden in Azië, die des te gevaarlijker waren omdat de rebellen voor een heilig doel, het wreken van Osman's dood, de wapenen zeiden op te nemen; dat alles scheen | |
[pagina 90]
| |
het Turksche rijk zoo al niet tot een wissen val, dan toch tot een tijdelijke magteloosheid te veroordeelen. Haga uit dan ook meer dan eens zijn verbazing dat er onder zulke omstandigheden nog zooveel voor Gabor gedaan wordt. Maar grensoorlogen waren bij maatschappelijke toestanden zoo als de Turksche, waarin rooftogten, vooral in de grenslanden, naauwelijks een buitengewoon bedrijf konden heeten, evenmin kostbaar als tegen den zin der bevolking; Gabor gold veel aan het Turksche hof, en wist door voorspiegeling van werkelijke of ingebeelde gevaren van den kant der Oostenrijksche magt indruk op de gemoederen te maken; en een oorlog in verband met hem en dus met behoorlijke krachten en niet zonder hoop op goeden uitslag ondernomen, kon welligt den troon versterken. Viel er nu voor Gabor in het buitenland op steun of althans begunstiging te rekenen? Van Venetië hoopte hij een bijdrage voor de oorlogskosten. Het verbond dat in het begin van 1623 door Frankrijk met Savoye en Venetië, met het oog op de zaak der passen tusschen Italië en Duitschland gesloten werd, was reeds in zoo ver in zijn voordeel, als het tegen de Spaansch-Oostenrijksche magt gerigt was; en het gevolg zag men terstond in de kennis die eerst nu door den Franschen gezant te Constantinopel van graaf Thurn's aanwezigheid genomen werd. Haga stelde aan de Staten-Generaal Gabor's zaken in een hoogst voordeelig licht voor, niet zonder nu en dan op de wenschelijkheid te wijzen om hem geldelijken onderstand te verleenen; en de sultan gaf in een brief aan prins Maurits zijn eigen ijver voor Gabor's plannen te kennen. Van hoog belang acht Haga het, zoo er van den kant van Engeland iets ter bemoediging der Turksche en Zevenbergsche plannen geschiedde; en Roe's brieven, geschreven onder den indruk van hetgeen hij over Jacobus' mislukte pogingen ten behoeve van Frederik van de Paltz vernam, verraden nu en dan zekeren spijt dat de hem voorgeschreven gedragslijn hem verbiedt om Gabor's toeleg te begunstigen en zoo doende den keizer voor rede vatbaarder te maken. Toch vindt men in zijn berigten nog veel meer sporen van het diepe wantrouwen dat hem tegen Gabor blijft bezielen. De voorstellingen die Gabor aan de Porte van de plannen des keizers gaf, als had deze een algemeen verbond tegen Turkije op touw gezet en hem zelven, als hij er deel aan wilde nemen, uit den buit een koningrijk toegezegd, schijnen op den Engel- | |
[pagina 91]
| |
schen gezant een ongunstigen indruk gemaakt te hebben. Te midden der geruchten die er over de toerustingen aan de grenzen loopen, ziet men Roe gedurig het denkbeeld opperen dat het Gabor met den oorlog slechts om een voor hem voordeelige schikking met den keizer te doen is, en dat men nog vóór het begin der krijgsverrigtingen met het berigt van een vrede zal verrast worden. In hoe ver zijn verhalen omtrent keizerlijke zendingen aan Gabor, kort vóór het begin van den oorlog, juist zijn, laat zich voor'shands niet best uitmaken; maar is geen reden om aan zijn mededeeling te twijfelen omtrent Gabor's aanzoek om een volmagt die hem in staat zou hebben gesteld alle krijgsbewegingen te schorsen, en omtrent den ongunstigen indruk dien dit zelfs op Haga maakte, in wiens eigen brieven de zaak echter niet vermeld wordt. Op het verdachte van Gabor's houding in die dagen komen wij straks terug. In zoover was echter Roe's argwaan ongegrond, als de oorlog tegen den keizer door Gabor en de Turksche en Tartaarsche benden die hem hielpen, in Augustus 1623 inderdaad begonnen werd. | |
IIIVóór zijn vertrek naar den oorlog gaf Gabor aan Haga van zijn plan kennis in een Latijnschen brief die zich bijna voordoet als een manifest, - zoo als hij dan ook terstond aan de Staten-Generaal werd opgezonden, - en die het wezen zijner onderneming vrij wel kenmerkt. Van geen bijzondere belangen die hem tot den oorlog drijven, spreekt hij; hij neemt de wapenen op voor het heil der Christenheid en tot herstel van hetgeen door de nederlaag van Frederik van de Paltz bedorven is. Hiertoe is het thans de regte tijd om de gunstige stemming die er aan het Turksche hof voor hem heerschte. Hij weet dat zijn onderneming in de Nederlandsche gewesten sympathie zal vinden; maar met hen, met Venetië wenscht hij een nadere verbindtenis, en hij wijst aan hoe men met hem persoonlijk het ligtst kan onderhandelen. - Met andere woorden: Gabor handelt in het bewustzijn van een Europeesch en protestantsch belang te dienen: maar voor'shands heeft hij geen | |
[pagina 92]
| |
andere krachten tot zijn beschikking in het bestrijden der Oostenrijksche magt, dan zijn eigene en die de aartsvijand der Christenheid hem wil verschaffen. Toch handelde Gabor niet geheel op eigen gelegenheid. Het begin van 1623 had den koenen hertog Christiaan van Brunswijk, die reeds in het vorige jaar een aanzienlijk leger ten behoeve van Frederik van de Paltz te velde had gebragt, met zijn krijgsvolk in den Neder-Saksischen kreits zien verschijnen, die meer dan eenig ander deel van Duitschland, om de vele kerkelijke goederen die er in protestantsche handen waren geraakt, reden had om voor een katholieke restauratie te vreezen. Na de overdragt der Paltzische keurstem op Maximiliaan van Beijeren en de maatregelen die Ferdinand tegen het protestantisme in Bohemen verordend had, ontbrak het waarlijk niet aan redenen voor het protestantsche Noordduitschland, dat tot dus ver in den grooten strijd hetzij de partij van den keizer gekozen, hetzij zich onzijdig gehouden had, om een vijandige houding tegen de Oostenrijksche magt aan te nemen. En wat kon men, bij de gisting die er in de Boheemsche en Oostenrijksche landen heerschte, niet een omkeering ten gunste van het protestantisme verwachten, zoo er tegelijk van het Noorden Christiaan van Brunswijk, gesteund door de Noordduitsche rijksleden, van het Zuiden Gabor met Turksche hulp waren opgedaagd! Waar Gabor later op de gebeurtenissen van het jaar 1623 verwijst, doelt hij werkelijk meermalen op den zamenhang die er tusschen zijn veldtogt en de onderneming van Christiaan van Brunswijk bestaan had; en dan stelt hij zich zelven in het licht der bedrogen partij, die men een togt had laten wagen en later tegen de afspraak in den steek had gelaten. Het blijkt niet dat die voorstelling tegenspraak heeft gevonden. Maar nu is het de vraag, wie het plan ontworpen heeft om onderling zoo verwijderde strijdkrachten te laten zamenwerken. Bedenkt men dat Gabor in die dagen in geen openlijke verbonden met de groote mogendheden van Europa stond, maar daarentegen velerhande betrekkingen tot die talrijke staatslieden uit de Paltz, de Boheemsche landen, Oostenrijk had, die na de nederlaag hunner partij als ballingen in den vreemde rondzwierven, en van vreemde magthebbers nu eens hun levensonderhoud, dan weder de verwezenlijking van nieuwe plannen eischten, dan spreekt het bijna van zelf dat men hier al het | |
[pagina 93]
| |
eerst aan onderhandsche bemoeijingen van dezen te denken heeft. In hoe ver de magthebbers zelve, b.v. prins Maurits, in de zaak gemengd zijn geweest, dat blijft een onuitgemaakt vraagstuk totdat er nog meer stukken over dezen tijd aan het licht zullen zijn gekomen. Christiaan's plannen hadden een treurig einde. Met den Neder-Saksischen kreits en het verdere Noord-Duitschland was geen vooruitkomen. Weldra naderde Tilly met het leger der Liga om Christiaan in den kreits zelven aan te tasten. Om een slag te vermijden trok de Brunswijksche hertog in de rigting der. Nederlandsche grenzen af; maar vóórdat hij ze bereikt had, in het begin van Augustus, werd hij achterhaald en geheel verslagen. Toen Gabor dus zijn veldtogt begon, was de bondgenoot waarop hij rokende, reeds nergens meer te vinden. Dit feit, dat natuurlijk aan Gabor niet lang onbekend kon blijven, had een dubbel gevolg. Vooreerst moest het hem zelven duidelijk worden dat het eigenlijk doel van zijn togt - hernieuwing der beweging in Bohemen en de aangrenzende landen tegen het huis. Oostenrijk, - gemist was nu hij er alleen voor stond; en men kreeg hier dus een van die oorlogen, waar vredesonderhandelingen al spoedig de krijgsbewegingen begeleiden. Maar buitendien moest in de oogen van westelijk Europa, dat het mislukken van Christiaan's plannen reeds lang had zien aan komen, en den zamenhang dier plannen met Gabor's togt niet of naauwelijks bevroedde, een alleenstaande aanval op de Oostenrijksche magt als de zijne doelloos en ondoordacht schijnen. Toen, dan ook in September 1623 een brief hij de Staten-Generaal ter tafel kwam, waarin Gabor, nog vóór dat hij zijn togt ondernomen had, om geldelijken bijstand vroeg, was het advies van prins Maurits dat men Gabor zeer zou aanmanen bij zijn loffelijke plannen te blijven; maar de vraag of het raadzaam was hem geld te verstrekken, liet hij, zoo als het, heette, aan de wijsheid der Staden over, die er dan ook natuurlijk niet aan deden. Gaat men intusschen het beloop van Gabor's veldtogt na, dan blijft er geen twijfel, of men had op belangrijke uitkomsten kunnen rekenen, zoo er slechts iets van den anderen kant had kunnen geschieden. Schoon ziekte van Gabor zelven in den togt vertraging bragt en het leger eerst in October in die streken van Hongarije verscheen vanwaar het zoowel Moravië als de vestingen bewesten den Donau en Weenen zelf bedreigde, | |
[pagina 94]
| |
werd hem geen tegenstand van belang geboden: vereenigd met de Turksche en Tartaarsche troepen ging Gabor's krijgsmagt het leger ver te boven dat Ferdinand onder den markies de Montenegro tegen hem over kon stellen. De vrees dat hij een snellen togt naar Praag zou wagen verwezenlijkte zich niet; maar een maand lang hield hij zijn tegenpartij bij Göding, in Moravië, geblokkeerd, terwijl zijn stroopende benden het land doorkruisten: en eerst vrij laat in November, toen zijn talrijk leger ook zelf door gebrek en koude begon te lijden, en het gewone oorlogssaizoen der Turken reeds geruimen tijd verstreken was, hief hij de blokkade op om de krijgsverrigtingen door vredesonderhandelingen te doen vervangen. Terwijl Gabor te velde was, in September 1623, had men te Constantinopel op nieuw een troonswisseling. De grootvizier wiens gunstige gezindheid jegens Gabor zooveel tot de hernieuwing van den oorlog met den keizer had bijgedragen, had zich meer en meer bij allen gehaat gemaakt, en de steun dien de Janitzaren hem ten einde toe verleenden, kon op den duur zijn val niet verhoeden. De eerste maatregel dien zijn opvolger in overleg met de verdere wereldlijke en geestelijke grooten beraamde, was de vervanging van den onnoozelen Mustapha door Osman's jeugdigen broeder Murad. Mustapha's leven werd gespaard, juist omdat hij onnoozel en dus in de oogen der Turken heilig was. Kostte dus de verandering geen bloed, zonder geld kwam zij echter niet tot stand; want de aanvankelijke weigering der bezoldigde troepen om in de benarde omstandigheden des rijs het bij troonswisselingen gewone geschenk aan te nemen, bleek weldra niet gemeend te zijn. Dat de voorstanders der toenmalige Turksche politiek niet zonder buitengewone inspanning het nieuwe bestuur er toe brengen konden om in den geest van het oude te blijven werken, ligt in den aard der zaak: juist uit deze dagen heeft men een brief van Haga, waarin hij bij zijn lastgevers er ten zeerste op aandringt dat men hem in staat moge stellen om, zoo goed als andere gezanten, zijn politieke bemoeijingen door geschenken te steunen. De gunstige berigten echter die er spoedig van Gabor's togt inkwamen, schijnen op zich zelf reeds voldoende te zijn geweest om hem voor'shands den steun der Porte te doen bijblijven. Tijdens de komst dier berigten was er te Constantinopel reeds een keizerlijk gezant verschenen, van wiens zending reeds | |
[pagina 95]
| |
onder het vorige bewind spraak was geweest. De eisch dien hij stelde toen hem tegen het eind van November bij den sultan gehoor werd verleend, was terugroeping der Turksche en Tartaarsche troepen en van Gabor zelven uit het keizerlijke gebied. Zijn ontvangst was intusschen niet zoo, dat Haga er zich ongerust over maakte. De sultan, heette het, was niet tegen herstel van den vrede, maar deze moest dan in overleg met Gabor en de grenspascha's gesloten worden; en aan Gabor zelven werd door de Turksche regering per brief te kennen gegeven dat de Porte nog steeds geneigd bleef om de Hongaren met den koning dien zij zelve verlangden, en de Bohemers met hun bondgenooten tegen den keizer te ondersteunen. - Dat Gabor na al wat er in Turkije geschied was, bij de Porte zulk een doorgaanden steun blijft vinden, daarin ziet Haga een bijzondere beschikking der voorzienigheid, en hij laat ook niet na om met het oog hierop de Staten-Generaal op de wenschelijkheid te wijzen dat er ook van hun kant in denzelfden geest iets gedaan worde. Gabor had echter, zoo als wij zagen, in dien tijd zelf reeds van het voortzetten van zijn onderneming afgezien. De stemming waar hij in verkeerde, blijkt uit de voordragt die zijn gezant Adam von Vitzkow op 6 Maart 1624 in de vergadering der Staten-Generaal hield. Van het begin af, heet het daarin, had hij de Bohemers trouw geholpen. Toen Frederik van de Paltz, tegen zijn raad, het den keizer in Bohemen had gewonnen gegeven, was hij den oorlog niet zonder gevolg blijven voortzetten. Niet om eigen belangen, louter ter wille van Frederik en de Boheemsche ballingen, had hij de wapenen op nieuw opgenomen, en dat wel met uitstekend gevolg. Maar wat kon hij doen nu Christiaan van Brunswijk, in plaats van volgens afspraak bij tijds in Bohemen of Silezië te verschijnen, zich door Tilly had laten slaan; nu de keizer daardoor de handen tegen hem vrij had en uit Polen en van elders versterkingen kreeg; nu hij geheel zonder Duitsche troepen was gelaten, en dus niet eens de middelen had om de plaatsen die hij in Moravië veroverd had, behoorlijk bezet te houden. De groote sommen die zijn togt hem gekost had, had hij voor Frederik van de Paltz gaarne over. Maar de wapenstilstand, dien hij met den Hongaarschen palatinus tot in September gesloten had, was door den keizer slechts tot het eind van Maart bekrachtigd; en hij kon dus weldra nieuwe vijandelijkheden verwach- | |
[pagina 96]
| |
ten. Wilde men dat hij voet bij stuk hield, dan moest Frederik zelf zich met een aanzienlijk leger naar Silezië begeven, waar dan stellig alles zijn partij zou kiezen; een ander leger moest Tilly bezig houden; hij zelf moest gedeeltelijke vergoeding der gemaakte oorlogskosten erlangen; en de Engelsche regering moest door maatregelen tot herovering der Paltz de kracht der vijanden verdeelen. Men moest niet gelooven dat hij tot verzoening met den keizer geneigd was: voldeed men aan zijn eischen, dan zou hij zelf Frederik met een leger ondersteunen en de Turken tot invallen in het keizerlijk gebied en in Polen brengen. Liet men hem echter aan zijn lot over, dan kon hij slechts in een schikking met den keizer zijn heil zoeken. Men ziet het: Gabor stelt zijn eigen bedrijven ten gunste der goede zaak tegenover het verzuim der andere protestantsche mogendheden in het licht; en de eischen die hij stelt zoo dit verzuim zal worden goedgemaakt, zijn van dien aard dat er aan geen vervulling kan gedacht worden. Het antwoord der Staten was hoogst beleefd, maar kwam natuurlijk daarop neêr dat er aan de zaak niet kon gedaan worden. Frederik van de Paltz, die even als prins Maurits over het antwoord geraadpleegd was, had gaarne gezien, dat men zijn bondgenoot althans eenige vergoeding voor de gemaakte kosten had toegezegd, maar hier wilde men niet in treden. Toch was de tijd niet ver dat de groote mogendheden, naar middelen zoekende om krachtiger weêrstand aan de Spaansch-Oostenrijksche magt te bieden, in Gabor een hoogst wenschelijken bondgenoot zouden zien. Reeds in den voorzomer van 1624 meldt Haga dat de Fransche en Engelsche gezanten te Constantinopel Gabor per brief tot het voortzetten van den oorlog hebben geraden, en aan de Porte al hun invloed ten zijnen gunste aanwenden. Gabor had echter toen zijn vrede met den keizer reeds gesloten. De onderhandelingen hadden tot in het begin van Mei geduurd, naar het heet omdat de keizer oorspronkelijk tegen verzoening gestemd was en door enkele vijanden van Gabor in die stemming werd gesterkt, totdat ten slotte de ijver dien de meeste Hongaarsche grooten voor den vrede aan den dag legden, de schaal deed overslaan. De vrede was op den voet van dien van Nikolsburg, maar in zoover voor Gabor nadeeliger, als in de zeven Hongaarsche graafschappen die hem voor zijn leven | |
[pagina 97]
| |
waren toegekend, aan den keizer grooter invloed dan vroeger werd voorbehouden. Overziet men nu nog eenmaal wat door Gabor na zijn eersten vrede met Ferdinand is uitgerigt, dan zal men, dunkt mij, tot het volgende resultaat omtrent zijn politiek komen. Tot den vrede van Nikolsburg heeft hij zich noode geleend; de besluiten van den rijksdag te Oedenburg maken het zelfs gevaarlijk om er zich aan te houden. Van het begin af is het dan ook zijn plan om in overleg met de protestantsche magten van Europa en met bijstand der Porte den oorlog te hernieuwen. In vaste verbindtenis met de groote mogendheden staat hij nog niet: maar die drijvers der protestantsche politiek, die overal in Europa op den gang der zaken trachten in te werken, kennen en begunstigen zijn plannen. Later dan hij eerst gemeend heeft, kan hij tot de uitvoering overgaan; en terwijl hij door de Porte naar eisch wordt geholpen, blijkt het spoedig dat hij te vergeefs op hulp van de Duitsche zijde rekent, en dat dus het eigenlijke doel van zijn onderneming: - de vernietiging der Oostenrijksche magt in de landen der Boheemsche kroon, - gemist is. Voor het oogenblik heeft hij de overmagt, en met kracht bedient hij zich er van; maar zoodra de omstandigheden hem dwingen om den met glans begonnen veldtogt te eindigen, is hij bedacht om vrede te sluiten, en daar hij toch altijd getoond heeft wat hij met hulp der Porte tegen den keizer vermag, acht deze het op den duur niet raadzaam om hem af te wijzen. Zal men zich nu verwonderen zoo hij, in den steek gelaten door de mogendheden wier belangen tegenover de Oostenrijksche magt hij door zijn ondernemingen meende voor te staan, wel bekend met den treurigen toestand van het Turksche rijk en met de zwakheid van den steun dien de Porte in betere dagen plagt te bieden, zijn aandacht heeft gewijd aan een verandering van politiek die hem als bondgenoot van den keizer een plaats, zijner waardig, onder de vorsten van Europa kon doen geworden? Khevenhiller, de keizerlijke gezant aan het hof van Madrid, berigt in zijn werk over de geschiedenis van Ferdinand, dat in den loop van 1623 Gabor onders'hands aan den keizer had aangeboden om Zevenbergen onder zijn oppergezag te brengen, er de katholieke godsdienst, met inbegrip van kloosterwezen, te dulden. en hem tegen Turken en rebellen zoowel met zijn aan- | |
[pagina 98]
| |
zienlijken schat als met zijn invloed te ondersteunen; want, heette het, bij de Porte stond de beschikking over oorlog en vrede aan hem. Daarvoor verlangde hij intusschen de hand van Ferdinand's oudste dochter. De keizer had toen geantwoord dat hij, naar de gewoonte van het Oostenrijksche huis, over de hand zijner dochter niet zonder den raad zijner verwanten kon beschikken; en inderdaad was toen de raad van den koning van Spanje ingewonnen. Het antwoord, vervat in een brief van den Spaanschen minister Olivarez van 27 October, hield in dat Gabor in allen geval eerst katholiek moest worden, - waarvan hij trouwens zelf de mogelijkheid had laten doorschemeren, - en dat hij voor het geval van zijn dood zijn landen aan de aartshertogin zou moeten verzekeren. - Wegens Gabor's valsche bedoelingen, zoo besluit Khevenhiller zijn berigt, en omdat hij over zijn land geen beschikking had, heeft de zaak geen verder gevolg gehad. Nu is Gabor's voorstel, volgens dit berigt, stellig vóór den oorlog geschied; maar wat er later over voorgevallen is komt na den oorlog, zoo als reeds blijkt uit de dagteekening van den brief van Olivarez. Reeds vóór den oorlog had dan ook Roe van de zaak vernomen. Toen mededeelingen van den Poolschen gezant omtrent de gunstige gezindheid die Gabor, na al wat er van zijne vijandige bedoelingen verhaald was, jegens zijn koning en den keizer begon aan den dag te leggen, en de berigten die hij over onderhandelingen van keizerlijke gemagtigden in Zevenbergen bekomen had, hem in den waan hadden gebragt dat Gabor's oorlogsplannen niet gemeend waren, had hij den Zevenbergschen gezant er naar gevraagd, en deze, die waarschijnlijk order had om alles voor zijn heer op zijn gunstigst voor te stellen, had van het portret eener aartshertogin verteld, dat Ferdinand aan Gabor zou gezonden hebben, om hem voor een verzwagering met zijn huis te winnen. Na den vrede bleef, volgens een berigt van Haga, aan het Turksche hof de vrees voor die verzwagering heerschen, totdat het gebleken was dat hij een ander huwelijk op zigt had. En die vrees was waarlijk niet ongegrond. Een Hongaarsch annalist uit die dagen vermeldt een gezantschap in 1625 door Gabor aan den keizer gezonden en waar hij zelf deel aan had genomen: een gezantschap dat heette slechts in het algemeen om raad en hulp voor Gabor's huwelijksplannen te moeten vragen, maar dat beginnen moest met een aanzoek om de hand van Ferdinand's tweede dochter, | |
[pagina 99]
| |
en daaraan tevens aanbiedingen omtrent een veroveringstogt tegen Turkije moest vastknoopen. Wees de keizer het aanzoek van de hand, dan moest het gezantschap hem om een aanbeveling voor de hand eener Brandenburgsche prinses vragen, en terstond naar Berlijn doorreizen. Dit geschiedde, en in het begin van 1626 is het huwelijk tusschen Gabor en Catharina van Brandenburg ook werkelijk gesloten. Een huwelijk tusschen een aartshertogin en een vorst van Zevenbergen had men reeds vroeger gezien, toen Ferdinands zuster met Sigismund Bathory trouwde. Een vorst, die in gehechtheid aan het katholieke geloof den keizer evenaarde zoo niet overtrof, Maximiliaan van Beijeren, had zijn zegel gehecht aan het huwelijk zijner zuster met paltzgraaf Wolfgang Wilhelm, toen deze althans voor het oog der wereld nog protestant was; en hoe nabij had niet nog onlangs het huwelijk tusschen de zuster van den Spaanschen koning en den protestantschen prins van Wales geleken! Met het oog hierop gaat het niet best om Gabor's huwelijksplan volstrekt ongerijmd te noemen. Hij was een protestantsch vorst; maar nog daargelaten het uitzigt op zijn overgang, bood hij het katholicisme in zijn land voordeelen, die men van een koning van Engeland naauwelijks zelfs kon vragen. Hij was van geboorte een eenvoudig edelman; maar met het keizerlijke huis door het huwelijk verbonden, waarborgde hij de keizerlijke landen rust aan hun meest bedreigde zijde, en opende hij het uitzigt op den val van een rijk, waarvan het bestaan een schande zoowel als een bedreiging voor de Christenheid mogt heeten. Juist dat Turksche plan, zal men zeggen, behoort nog meer dan de rest van Gabor's voorslagen in het gebied der hersenschimmen thuis. Hoe kon er in den treurigen toestand van Europa, naast de plannen die keizer en Liga in Duitschland zochten ten uitvoer te leggen, aan een veroveringstogt tegen het Turksche rijk gedacht worden? Roe zocht in een dergelijk plan, dat Gabor den keizer toedichtte om de Turken bang te maken, een vrij lomp bedrog; en veranderde het van karakter als Gabor het aan den keizer voordroeg? Bij het beantwoorden hiervan dient vooreerst gelet op den toestand van het Turksche rijk. Reeds kort na Murad's troonsbeklimming vernam men dat de koning van Perzië van de onlusten in Aziatisch Turkije tot vermeerdering van zijn gebied dacht gebruik te maken; en als Haga in de lente van 1624 | |
[pagina 100]
| |
verneemt dat Bagdad door de Perzen is genomen, en de vorst der Drusen met dezen in verband heet te staan, roept hij uit: is dit waar, dan is het gedaan met Azië. In Europa ging het waarlijk niet beter. De koning der Tartaren zocht men door zijn voorganger te vervangen omdat men vermoedde dat hij met de Perzen heulde; maar de toeleg mislukte, en de schijnbare verzoening die er op volgde, maakte het vorige kwaad eer erger dan beter. In Februarij schrijft Haga dat de schatkist geheel was uitgeput: men had een vroeger schatmeester op nieuw aangesteld, omdat hij de eenige scheen die door allerlei streken nog geld wist te vinden. Muntvervalsching en schaarschte hadden tegen het einde van het jaar de stemming zoo verergerd, dat de Turken het herstel van Mustapha, ja een Christenheerschappij boven het voortduren van den bestaanden toestand verkozen. In zulke omstandigheden moest Turkije de wisse buit schijnen voor wie het met beleid en kennis van zaken aangreep. Het plan dat Gabor hiertoe ontworpen zal hebben, bleef dan ook niet het eenige. Weinige jaren later zou Wallenstein er een ander in bijzonderheden hebben uitgewerkt, dat bij Tilly grooten bijval vond. En geen wonder dat juist Wallenstein en Gabor op dezelfde plannen kwamen. Wallenstein was katholiek en diende met zijn veldheerskunst de zaak van het katholicisme. Maar de restauratie zoo als zij door Ferdinand in overeenstemming met de Liga, na hun overwinning op Denemarken en de Noord-Duitsche protestanten gedreven werd, achtte hij onraadzaam en ondoenlijk. Zoo hij juist in die dagen een veldtogt tegen Turkije ontworpen heeft, dan ligt in dit plan ongetwijfeld een strekking om voor de restauratie-plannen de bevordering van een algemeen belang der Christenheid in de plaats te stellen. Want al ontsproten de plannen tot kruistogten tegen Turkije uit denzelfden geest als die ten gunste der Roomsche kerk, toch lag er tevens een strekking in tot verzoening tusschen de partijen die de Christenheid verdeeld hielden. Toen men in de latere helft der zestiende eeuw een oplossing der kerkelijke kwestiën in Duitschland in het openstellen der kerkelijke goederen voor den geheelen adel, zonder onderscheid van gezindte, meende te vinden, toen daagt meer dan eens het plan op om die goederen aan een nieuwe ridderorde toe te wijzen, met de verpligting om aan de Hongaarsche grens de Turken te bestrijden. Was er spraak om bij een mogelijke hereeniging der Nederlandsche gewesten onder het Oos- | |
[pagina 101]
| |
tenrijksche huis, aan prins Maurits een plaats toe te wijzen, zijn rang en veldheerstalenten waardig, men noemde hem als den aanstaanden veldheer der Christenheid tegen de Turken. In het zoogenoemde ‘groote plan’, dat Sully aan Hendrik IV toeschrijft, - de organizatie van een Europeesch statenstelsel op dien voet, dat alle overmagt van één huis door politiek evenwigt zal vervangen worden, - is de kruistogt tegen de Turken het werk waarin het eendragtig geworden Christelijk Europa zijn krachten zal toonen. Kon nu Wallenstein een oogenblik in zulk een strijd het middel zien om de felle kerkelijke restauratie-plannen van zijn tijd te keeren en zelf, als zegevierend veldheer der Christenheid, een plaats in te nemen waar hij de drijvers dier plannen met goed gevolg het hoofd kon bieden, hoeveel grootscher en zuiverder was niet de stelling die Gabor door het verwezenlijken van een dergelijk plan zich zou verworven hebben. Wallenstein zocht uit den buit der Noord-Duitsche rebellen zich een bezit te verschaffen, dat hem een plaats onder de Duitsche rijksvorsten zou verschaffen, en riep juist hierdoor den Duitschen vorstenstand tegen zich in het harnas. Gabor was gebieder van een aanzienlijk land, waar zijn populariteit hem een vasten steun bood. Wallenstein zou ook in Turkije slechts als keizerlijk veldheer zijn opgetreden, zonder anderen steun tegenover zijn gebieder dan dien zijn geluk in den oorlog en zijn aanzien bij het leger hem gaf. Gabor zou als vorst van Zevenbergen, en door zijn kennis van het Turksche rijk, zich weldra als onmisbaar doen kennen, zoo men het gewonnene wilde behouden. En terwijl Wallenstein, waar hij een gematigde politiek tegenover het protestantsche Duitschland voorstaat, zich door de bemoeijingen van Maximiliaan van Beijeren en zijn medestanders spoedig van zijn veldheerschap en zijn pas gewonnen hertogdom ziet ontzetten, had Gabor als schoonzoon van den keizer, als gebieder van Zevenbergen en hetgeen hem uit den Turkschen buit ten deel zou vallen, als de aangewezen man om de zaken van het nieuw gewonnen Oostersch rijk te ordenen, als de oude bondgenoot eindelijk van al wat in 's keizers landen de zege van het katholicisme betreurde, ten behoeve dier verzoenende politiek tusschen de gezindheden die hij steeds had voorgestaan, een zelfstandige kracht kunnen aanwenden, die hem bij de beslissing van het lot van Europa een eerste rol zou verzekerd hebben. Maar wij zagen het reeds: zijn huwelijksplan vond bij den | |
[pagina 102]
| |
keizer geen bijval. En wat hij zich toch altijd had voorbehouden, - het verzaken zijner nieuwe plannen ten gunste der vooruitzigten die deelneming aan een coalitie tegen het huis Oostenrijk hem bieden kon, - werd na zijn Brandenburgsch huwelijk, dat hem met een der eerste protestantsche vorstenhuizen van Duitschland en tevens met Zweden's grooten koning verzwagerde, nog meer dan vroeger de hem aangewezen politiek. (Wordt vervolgd). |
|