De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |||||||||||||||
Watermijnen.Bijdrage tot de kennis van de Torpedo's of Watermijnen, door A.G. Ellis en J.H. Beucker Andreae, Luitenants ter Zee der 2e klasse bij den Marine Torpedo-dienst. Nieuwediep, L.A. Laurey.De mensch is een vreesachtig wezen, daarom is hij zoo wreed. Van de natuur ontving hij geen ander wapen, om zich in den levensstrijd te verdedigen, dan zijn vernuft, dat hem, wanneer hij in gevaar verkeert of het vreest, de buitensporigste zaken doet uitvinden en de onwaarschijnlijkste dingen doet uitvoeren, waaraan hij, nadat het gevaar geweken is, niet kan denken zonder een koude rilling te gevoelen. Hieraan mag het toegeschreven worden dat vaak in zorgvolle tijden verdedigingsmiddelen werden aangewend, die spoedig daarna weder verdwenen. Onder deze bekleedt de watermijn, door Fulton het eerst Torpedo genoemd, naar den latijnschen naam van den kramp-visch, eene voorname plaats. De watermijn is een weinig kostbaar, geweldig wapen, dat, goed aangewend, eene verschrikkelijke vernieling teweegbrengt: maar tot nog toe was zij hoogst gevaarlijk in de behandeling en vrij onzeker in hare uitwerking. Zulke middelen worden slechts in hoogen nood gebruikt en alleen door stoutmoedigen, die een overmachtigen aanvaller durven weerstaan. Tot proefnemingen, gezet onderzoek of kalm beraad heeft men dan geen tijd; er moet dadelijk gehandeld worden, en bijgevolg was, hetgeen dan gedaan werd minder goed doordacht, slecht voorbereid en moest herhaaldelijk teleurstelling baren, waardoor de watermijn als middel van verdediging telkens verworpen werd. Het is niet tegen te spreken, dat aan het gebruik van watermijnen eigenaardige bezwaren verbonden zijn; dit hebben ze echter met alle andere verdedigingsmiddelen gemeen, vooral in den tegenwoordigen tijd, waarin zoovele uitvindingen tot aanval | |||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||
en verdediging worden aangewend, welke vroeger om de bezwaren, welke er mede gepaard gaan, zouden zijn ter zijde gesteld. De zekerheid dat de watermijnen, goed aangewend, eene verschrikkelijk vernielende uitwerking hebben, moet er toe aansporen om het middel te zoeken, waardoor men ze met het minste gevaar voor zich zelve als een vast bestanddeel der verdediging zal kunnen aannemen. Niets zal hiertoe meer bijdragen dan het verspreiden van meerdere kennis der torpedo's in het algemeen, en in het bijzonder van de proefnemingen om ze tot aanval en verdediging geschikt te maken. Door twee jeugdige zeeofficieren, de Heeren A.G. Ellis en J.H. Beucker Andreae, is een hoogst verdienstelijke arbeid verricht, door in een boekdeel van 300 bladzijden, opgehelderd door 14 keurig uitgevoerde platen, een schat van kennis over watermijnen onder bovenstaanden titel bijeen te brengen, die men slechts in moeijelijk te verkrijgen verspreide geschriften zou kunnen vinden. Het is een gelukkig verschijnsel, in den treurigen toestand waarin de marine verkeert, en in een tijd waarin men zoovele gegronde klachten over de opleiding der toekomstige scheepsbevelhebbers hoort uiten, een zoo degelijk werk uit handen van jonge zeeofficieren te mogen ontvangen, die daarvoor den hoogsten lof verdienen. Ik voelde mij er door aangespoord om ook mijne, nu reeds oude aanteekeningen over watermijnen te voorschijn te halen, ten einde mij weder al de omstandigheden voor den geest te brengen, waaronder de torpedo's, gedurende den burgeroorlog in de Vereenigde Staten, eene zoo groote belangrijkheid verkregen hebben; want na de lezing van bovenstaand werk scheen het mij minder eene bijdrage tot de kennis van de watermijnen in het algemeen te zijn, dan van hetgeen in het bijzonder door den torpedodienst in Nederland als uitkomst was verkregen van een tal van belangrijke proefnemingen. Het kwam mij voor, dat de door deze proeven verkregen ervaring grooten invloed gehad heeft op de samenstelling van het werk, dat, hoe verdienstelijk ook, toch liet gebrek heeft van bij den lezer meer kennis van het onderwerp te onderstellen, dan men verwachten kon. Voor hem, die een gezette studie van het behandelde onderwerp verlangt te maken, zal de ‘Bijdrage’ met vrucht ter hand genomen kunnen worden, want men zal zeer veel van hetgeen men verlangt te weten, in het werk kunnen vinden. Maar het wordt niet geleidelijk toegediend, opdat men, onbe- | |||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||
kend met de watermijnen, het boek in handen nemende, al lezende meer en meer in de geheimenissen ingewijd zou worden, en eindelijk volkomen op de hoogte van het onderwerp en in staat zoude zijn een torpedo klaar te maken en te gebruiken. Het is moeijelijk na te gaan, of dit gebrek in de voorstelling voortspruit uit de opleiding welke de schrijvers genoten, of aan het voordeel dat zij er van getrokken hebben. Ook blijkt het niet duidelijk wat afkomstig is van den torpedodienst, en wat door hen persoonlijk is bijgedragen. Zij zullen waarschijnlijk niet de uitvinders zijn der ongelukkig gekozen benamingen van slapende en wakende torpedo's, waardoor het slapen en waken zoodanig door elkander vermengd is, dat men op het laatst niet meer weet of men waakt of slaapt. Wanneer het de bedoeling geweest is, om door die verschillende benamingen het denkbeeld te doen ontstaan, dat in het eene geval de torpedo zelf waakt, en in het andere geval het personeel behoort te waken, dan heeft men zich van den oorlogstoestand een minder zuiver denkbeeld gemaakt, want hetzij de torpedo slaapt of waakt, in den aangegeven zin, toch zal zij steeds door een bijzonder personeel goed bewaakt dienen te worden, en zeker niet het minste, wanneer men zoogenaamde wakende torpedos gebruikt. Door uitsluitend het oog gevestigd te houden op den torpedo-dienst, heeft men de voordeelen van het personeel van dien dienst, geloof ik, zwaarder doen wegen dan het gewicht er van voor de verdediging eener stelling veroorloofde. Het kan daarom zijn nut hebben dat de watermijn ook eens uit een ander oogpunt beschouwd wordt.
Welk verschil van inzicht er tegenwoordig, bij den achterlijken toestand van handel en nijverheid in ons land, ook moge bestaan over het aandeel, dat de marine behoort opgedragen te worden bij de verdediging van den vaderlandschen grond of van 's Rijks overzeesche bezittingen, algemeen is men het, geloof ik, eindelijk op dit punt eens geworden: dat eene zwakke scheepsmacht dan alleen met gunstig gevolg gebruikt kan worden wanneer zij tegen overmachtige aanvallen door versterkte stellingen beschermd wordt, want zonder zoodanige bescherming | |||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||
zou zij door den vijand genomen of vernield worden vóór dat hij gewichtiger operatiën zou durven ondernemenGa naar voetnoot1. Hoe men ook over de meest wenschelijke samenstelling en inrichting der marine denken moge, om haar te kunnen gebruiken behoort men dus de toegangen tot het hart van ons land of tot onze groote koopsteden voor den vijand te sluiten. Om dit te kunnen doen, wordt algemeen voor de kustverdediging aangenomen: dat het doordringen in vaarwaters aan een overmachtigen vijand, die zich van de stoomkracht bedient, niet kan worden belet, dan door hem hindernissen in den weg te leggen, waardoor hij onder het vuur van vaste batterijen wordt opgehouden. Uit dezen regel volgt onmiddellijk de tweede: het aantal vuurmonden der batterijen moet in verhouding staan tot den weerstand, welken de hindernissen bieden. Naarmate een schip zekerder kan en langer zal opgehouden worden, behoeft het aantal vuurmonden in batterij minder groot te zijn; het moet toenemen naarmate de hindernissen minder weerstand kunnen bieden, en zoo het te voorzien is, dat de vijand niet kan worden tegengehouden, dan behooren op alle kwetsbare punten batterijen te worden aangelegd, die een vijand beletten, na doorgedrongen te zijn, ergens positie te nemen waar groote nationale belangen zouden kunnen worden aangerand, of waardoor hij de hoofdverdediging van ons land in gevaar zou kunnen brengen. Bij deze twee grondstellingen voegt zich een derde: het geschut, dat in den kortsten tijd de meeste schade aanricht, is het doelmatigst en ook het voordeeligst, zoowel finantieel als personeel. Om deze reden behooren zoowel de kust- als de drijvende batterijen met het zwaarste geschut, dat bruikbaar bevonden wordt, bewapend te worden. De drie genoemde grondstellingen ten aanzien der kustverdediging zijn dus afhankelijk van den aard der hindernissen, die den vijand in den weg gelegd kunnen worden, want waar deze tekortschieten, moet door zwaar geschut het tekortkomende worden aangevuld. Dewijl nu vooropgezet is, dat eene zwakke scheepsmacht dan alleen met gunstig gevolg tegen een overmachtigen vijand gebruikt kan worden, wanneer zij door | |||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||
eene versterkte stelling beschermd wordt, welke stelling voor hare inrichting afhankelijk is van de hindernissen, die aan den vijand in den weg gelegd kunnen worden, zoo is ten slotte de marine afhankelijk van de inrichting der versterkte stelling of stellingen, welke zullen worden daargesteld, en hoofdzakelijk van de hindernissen, die daarbij gebezigd zullen worden, want deze moeten aan de marine gelijken steun geven, als het leger aan defensieve stellingen te land ontleent. Vandaar, dat die hindernissen in den laatsten tijd voor de marine eene zoo groote belangrijkheid verkregen hebben. De eenige middelen, welke daartoe, ook door de commissie van 1864 voor de kustverdediging, bij ons voorgesteld en enkele malen gebezigd werden, zijn versperringen. Om deze volkomen aan het doel te doen beantwoorden, zullen zij aan de volgende eischen dienen te voldoen:
Wanneer deze eischen grondig overwogen worden, zal men | |||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||
spoedig tot de overtuiging komen, dat alleen in zeer gunstige omstandigheden eene versperring kan worden daargesteld, welke volkomen voldoet. Men zal dus in den regel minder hooge eischen moeten stellen en door zeer zwaar geschut behooren te gemoet te komen in hetgeen de versperring te wenschen overlaat. Maar hoe zij ook samengesteld worde, steeds zal zij eene voortdurende zorgvuldige bewaking door de marine noodig hebben. Zij heeft dus niet alleen het nadeel van uitsluitend passief te zijn, maar zij bindt ook een deel der op zich zelf reeds geringe levende strijdkrachten te water aan hare bewaking. Het is zeker, dat de verdediging van de toegangen eener stelling eene groote, ja in sommige gevallen een onweerstaanbare kracht kan verkrijgen, wanneer de versperring (altoos binnen zekere grenzen) voor de stelling, waarin zij gebruikt wordt. goed gekozen en met juistheid en goed doorzicht aangewend wordt. Daardoor kan aan den vijand een slagboom gesteld worden, die ongetwijfeld steeds zeer kostbaar zal wezen en tijd tot daarstelling zal vorderen, maar die niet dan met groot verlies te verbreken is. Intusschen blijft het wenschelijk naar andere middelen uit te zien, die hetzelfde doel beoogen, minder kostbaar of minder tijdroovend zijn, minder waakzaamheid en toezicht vorderen, die de vaart voor eigen schepen minder belemmeren, geen deel der strijdkrachten te water aan zich verbinden en die, zoo het mogelijk is; tegelijk passief en actief zijn, zonder dat voor het laatste veel geoefend personeel gevorderd wordt: of wel naar zoodanige middelen, die tegemoet komen in hetgeen de versperringen te wenschen overlaten en het voor deze minder noodzakelijk doen zijn aan de vele bovengestelde eischen te voldoen, zoodat zij gemakkelijker gelegd kunnen worden, minder belemmerend voor de vaart zijn, minder bewaking door de marine behoeven, en waardoor de verdediging een meer actief dan passief karakter zou verkrijgen. Zoodanig middel meent men in de elektrieke watermijnen gevonden te hebben, niettegenstaande de watermijnen van den aanvang harer aanwending af aan zelden goede uitkomsten hebben opgeleverdGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||
Het is daarom noodig de geschiedenis der watermijnen meer uit dit oogpunt te doen kennen dan in de ‘Bijdrage’ geschied is. De eerste watermijnen, waarvan de geschiedenis melding maakt, zijn die, welke in 1585 op aanwijzing van den Italiaanschen ingenieur Frederik Jambelli vervaardigd en tegen de brug over de Schelde bij St. Marie aangevoerd werden. Ofschoon de brug schade bekwam, belette het Alexander Farnèse niet zijn oogmerk te bereiken. Bij het beleg van Rochelle in 1628 werden watermijnen aangewend om den dijk te doen springen en 's konings schepen te vernielen, doch alle in het werk gestelde pogingen faalden. Deze slechte uitkomsten deden bij onzen vermaarden landgenoot Cornelis Drebbel het denkbeeld ontstaan een duikerboot te vervaardigen, waarmede de watermijn onder water zou worden aangebracht. Hij schijnt in Engeland met zoodanig vaartuig proeven genomen te hebben, doch later heeft men er niets meer van gehoord. De onzekerheid der ontbranding op het juiste oogenblik was steeds het struikelblok bij de aanwending van watermijnen, en daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat telkens wanneer men tot watermijien zijn toevlucht nam, er weder pogingen werden aangewend om de duikerboot van Drebbel te verwezenlijken, doch waarschijnlijk zonder gunstigen uitslag, want gedurende de geheele 17de eeuw bleven de branders een vast bestanddeel der oorlogsvloten, die anders zeker door torpedobooten vervangen zouden zijn. Nadat in 1693 door de Engelschen tegen St. Malo en in 1694 tegen Dieppe een vaartuig aangevoerd werd met duizenden ponden buskruit beladen en geheel ingericht om eene verschrikkelijke vernieling te weeg te brengen, zonder dat de uitkomst slechts eenigermate aan de verwachting beantwoordde, geraakten de watermijnen buiten gebruik. Bijna eene eeuw later wordt er voor het eerst weder van watermijnen gewag gemaakt, toen Bushnell er zich in den onafhankelijkheidsoorlog der Engelsche koloniën in Noord-Amerika van bediende om Engelsche oorlogschepen aan te vallen. Ook de duikerboot werd toen weder in het leven geroepen, doch het blijkt niet, dat het aan Bushnell gelukt is daarmede een watermijn aan een schip te bevestigen en het te vernielen. Al de pogingen van Bushnell om schepen door middel van drijvende mijnen, die door den schok of door een uurwerk ontstoken werden, te verwoesten, faalden. | |||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||
Fulton kwam met de ervaring, in den onafhankelijkheidsoorlog opgedaan, in 1800 in Europa, en, steunende op zijne meerdere werktuigkundige kennis voor het welslagen zijner proeven, bood hij zijne diensten aan de Fransche regeering aan. Ofschoon in Frankrijk eenige proeven genomen werden, scheen Fulton daar niet veel aanmoediging te erlangen, zoodat hij omstreeks 1805 besloot naar Engeland te gaan, ten einde van zijne vinding aldaar partij te trekken. Voor het eerst werd toen door hem de watermijn torpedo genoemd. Op den 4den en 5den October 1805 werden door de Engelschen los drijvende torpedo's tegen de Fransche flotille voor Boulogne aangevoerd, doch met zeer gering resultaat. Intusschen hadden de voorstellen van Fulton in Engeland een gunstig onthaal gevonden, want op den 15den October van hetzelfde jaar werd de brik de Dorothea op de reede van Duins voor Walmer Castle, in bijzijn van den lord kanselier Pitt, van den eersten lord der admiraliteit lord Melvill en van vele vlag- en hoofdofficieren der marine, door twee drijvende torpedo's onder de leiding van Fulton verwoest. Twee sloepen hadden elk een torpedo in, die met eene lijn aan elkander verbonden waren. Elke torpedo was geladen met 90 E. ponden buskruit, dat ontstoken werd door een uurwerk, dat 18 minuten noodig had om af te loopen, nadat de torpedo's te water gelegd waren. De sloepen naderden de brik voor stroom en op zoodanige wijze, dat zij tusschen de sloepen in moest komen. Nadat de ankerboei gepasseerd was, waarover de verbindingslijn heen gelegd moest worden, werden de beide torpedo's te water gelaten en het uurwerk in beweging gesteld. De torpedo's dreven 10 voet onder water aan drjvers en de verbindingslijn dreef op kurk. Deze tornde voor het ankertouw van de brik op, waardoor de watermijnen langs en onder de brik stroomden. Nadat de 18 minuten verloopen waren, werd de brik 6 voeten opgeheven en in het midden gebroken door een oprijzende waterzuil. In 20 seconden was er niets meer van de brik te zien. Deze gelukkig geslaagde proef bragt echter de watermijnen toch niet in gebruik, waarschijnlijk wel omdat men in Engeland er meer van te vreezen had dan te winnen, als men ook nog dit middel te baat ging nemen om de maritime suprematie te verkrijgen. In het begin dezer eeuw is na 1805 de watermijn niet meer tegen schepen aangewend, maar wel om rotsen te doen springen. | |||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||
Bijna gelijktijdig werden de torpedo's in 1831 weder in Nederland en in New-York besproken, doch tot zeer verschillende doeleinden. Daar wendde voor het eerst Mozes Shaw gewone wrijvingselectriciteit aan om verscheidene buskruitmijnen onder water te ontsteken, waardoor groote massa's rots werden losgescheurd en uit het vaarwater verwijderd. De vochtigheid der lucht belette hem echter gedurende het grootste deel van het jaar zich van de wrijvingselectriciteit te bedienen. Dit bracht eerst Hare en later Roberts te Glasgow op het denkbeeld om door den voltaischen stroom buskruit te ontsteken, hetgeen tot in 1853 gebruikelijk was. In Nederland werd de torpedo in 1831 besproken, toen Engeland en Frankrijk een bargo op onze schepen legden en onze zeegaten bedreigden, doch zonder eenig praktisch resultaat. Professor Lipkens trachtte weder de duikerboot van Drebbel te verwezenlijken, en ofschoon daartoe plannen werden ontworpen, zijn zij nooit uitgevoerd dan welligt in een model, dat gezegd werd aan de akademie voor ingenieurs te Delft heimelijk bewaard te worden. Zoolang dus de torpedo's door den schok, door een tijdbuis of door een uurwerk moesten ontstoken worden, was de uitwerking, welke men er van verwachtte, niet zoodanig verzekerd, dat er vast op gerekend kon worden. Ook konden zij door den vijand opgevischt, of door eenvoudige middelen onschadelijk gemaakt worden. Bovendien waren zij even gevaarlijk voor vriend als voor vijand en mitsdien belemmerend voor eigen strijdkrachten. Om al deze redenen zijn zij, ofschoon in verscheidene oorlogen gebruikt, nooit als een vast bestanddeel der verdediging aangemerkt, zooals te lande het geval was, waar mijngalerijen in vestingwerken vooraf worden klaar gemaakt. Het is wel mogelijk, dat het mislukken van vele pogingen om in tijden van gevaar de watermijnen te doen beantwoorden aan hetgeen zij deden verwachten, moet worden toegeschreven aan het gemis van goede, stelselmatig geleide proefnemingen. Het aanwenden van electriciteit tot het ontsteken van buskruit opende een geheel nieuw veld van onderzoek en van stoute verwachtingen. In navolging van hetgeen door Shaw te New-York gedaan was, werden in 1842 en 1843 door professor Varrentrap van Brunswijk en Gatschmann van Freiburg proeven genomen met wrijvingselectriciteit, en gelukte het hun 8 à 10 mijnen over | |||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||
eene lengte van 78 meters gelijktijdig te ontsteken, doch ook zij werden door de vochtigheid van de lucht verhinderd hunne proeven voort te zetten, niettegenstaande zij de electriseermachine door een verwarmingstoestel er voor trachtten te beveiligen. Omstreeks denzelfden tijd werden door Cold in Amerika proeven genomen om door middel van den voltaischen stroom torpedo's te ontsteken. Reeds in 1845 werd door Carl Winter langs een telegraafdraad tusschen Weenen en Hetzendorf - een afstand van 4900 meters - buskruit ontstoken. Doch het eerst werden in 1853 stelselmatig geleide proefnemingen op groote schaal ten aanzien van watermijnen genomen door de Oostenrijksche genie bij Kloosternenburg, in een der armen van den Donau. Ook daarbij werd van de wrijvingselectriciteit gebruik gemaakt, maar de moeielijkheden, welke men ook nu weder van de vochtigheid ondervond, werden overwonnen door de electiseermachine van eboniet te vervaardigen, waarop de vochtigheid der lucht minder neerslaat dan op glas. Het zijn deze proeven, onder de leiding van den luit. kol. baron von Ebner genomen, welke geleid hebben tot de verdediging in 1859 van de Mala Mocca, een der toegangen tot Venetië, door middel van electrieke torpedo's. Intussclen waren door de vorderingen der scheikunde en door het meerder gebruik der galvanische batterijen bij den telegraafdienst, die batterijen tot meerdere volkomenheid gebracht en hare werking en die der voortgebragte electriciteit door de wetten, door Ohm gevonden en naar hem genoemd, beter gekend geworden. Belangrijk waren de onderzoekingen door Muller omstreeks 1850 gedaan, ten aanzien van de stroomsterkte en daardoor voortgebragte hitte in koper-, ijzer- en platinadraad. Hij vond dat de verwarming van een draad door den galvanischen stroom evenredig is aan den weerstand in de geleiding en ook aan het vierkant der stroomsterkte. Men zal bijgevolg om te gloeien een zeer dunne, en om te geleiden een dikker draad van de best geleidende stof moeten gebruiken, om de meeste uitwerking van eene bepaalde stroomsterkte te erlangen. Ook zal men het aantal elementen der galvanische batterij even zooveel malen moeten vermeerderen, als de afstand vermeerderd wordt; d.i., als men met twee elementen op een zekeren afstand kan gloeien, dan zal men, om gelijk resultaat op den dubbelen te verkrijgen, tweemalen zooveel elementen moeten gebruiken. | |||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||
Uit deze onderzoekingen bleek het dat, om op eenigen afstand een fijnen platinadraad onder water te gloeien, een groot aantal elementen vereischt werd, zelfs dan wanneer de geleiding zeer goed geïsoleerd was. Had men echter voldoende stroomsterkte, dan was eene goede isoleering minder noodzakelijk, want het is het eigenaardige van galvanische stroomen, dat zij bij voorkeur de metaalgeleiding volgen, en hieraan is het voornamelijk toe te schrijven, dat de galvanische batterij voor het ontsteken van mijnen, vooral onder water, zoolang gebruikt is en nu nog steeds daarvoor aanbevolen wordt. De Fransche militaire ingenieurs hebben later voor het gebruik in het veld en bij vestingen alle bestaande bronnen van electrieiteit beproefd, en zij kwamen tot het besluit, dat de galvanische toestel van den Franschen genie-kapitein Bardonnant, zooals die door Ruhmkorff (19 rue des maçons te Parijs) vervaardigd wordt, boven alle anderen de voorkeur verdient. Door den Spaanschen kolonel Verdu werd, om buskruit te ontsteken, in 1853 het eerst gebruik gemaakt van het welbekende electro-magnetische inductietoestel - de klos - van Ruhmkorff. Achtereenvolgens werden proeven genomen op 400, 600, 1000, 4000, 6000, 25,000 en 26,000 meters afstand en altijd met goed gevolg, onverschillig of men twee draden gebruikte, of den grond in de geleiding opnam. Maar hierbij was eene, goede isoleering der geleiding eene hoofdvoorwaarde, want het is het eigenaardige der inductiestroomen, en vandaar het lastige om ze te gebruiken, dat zij liever duizend mijlen omloopen, dan een vonk voortbrengen, en het nooit doen zoolang er nog een anderen weg tot recompositie overblijft. Bij deze proeven gebruikte men niet meer dan twee elementen eener Bunsen-batterij. Daarna werden proeven genomen om de Bunsen-batterij te vervangen door het magneto-electrisch werktuig van Clarke, in verbinding met den zoogenaamden klos van Ruuhmhoff. Ook die beantwoordden aan het doel op zeer groote afstanden. In 1857 werd in Engeland door het Departement van Oorlog aan Proff. Wheatstone en Abel een onderzoek opgedragen naar de waarde van den klos van Ruhmkorff tot het ontsteken van mijnen in het veld. Zij kwamen, even als later de Fransche ingenieurs, tot het volgende besluit: ‘5. De werktuigen van Ruhmkorff (waarvan er een door hem opzettelijk voor dit onderzoek vervaardigd was) werden zeer | |||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||
onregelmatig bevonden in het voortgebracht vermogen, hetwelk aan niets anders dan aan gebrekkige isoleering kon worden toegeschreven, ten gevolge van het neerslaan van vochtigheid op eenig deel van het werktuig. Ook werd opgemerkt dat de condensators, waarvan de stoomsterkte afhankelijk is, door het transport en andere oorzaken gemakkelijk ontsteld werden, hetgeen een zeer nadeeligen invloed op de uitkomsten had. in het algemeen vorderde het instrument eene meer keurige en zorgvolle behandeling dan men bij het gebruik in het veld mocht verwachten. Ofschoon dus het inductie-toestel van Ruhmkorff tot het ontsteken van mijnen verscheidene groote voordeelen bezit boven de Galvanische batterij, wanneer zij alleen gebruikt wordt (vooral uithoofde van de groote vermindering der stroomsterkte dier batterij), verdient dat werktuig echter geen aanbeveling om de plaats van de Galvanische batterij tot het ontsteken van mijnen te vervullen, omdat het geen voldoende zekerheid tot ontbranding geeft en op de voortdurende gelijkvormige werking niet gerekend mag worden.’ Na deze uitspraak, die later door Abel (zie blz. 178 en 185 der ‘Bijdrage’) schijnt herhaald te zijn, kan er geen anderen grond voor het vertrouwen gevonden worden, dat blijkens de ‘Bijdrage’ bij ons aan den klos van Rubenshoff geschonken wordt, dan de groote voorliefde voor electrische schoktorpedo's, waarvoor die klos zich aanbeveelt, tenzij men minder waarde hecht aan Abel's ‘groote autoriteit op het torpedogebied.’ Het minder gunstig resultaat van het bovenvermeld onderzoek gaf aan Wheatstone aanleiding tot de vinding van zijn Magnetic-Exploder, die later gevolgd is door het Dynamo-electrisch apparaat van Siemens en Halske (welke beide werktuigen, als men van de volkomen isoleering van de geleiding verzekerd is, boven alle andere ontstekingsmiddelen te verkiezen zijn) en eindelijk door den Electro-magnetischen toestel van Hauck. Ofschoon dus de aanwending van electriciteit tot ontsteking van buskruit nog zeer jong is, heeft het onderzoek reeds groote vorderingen, vooral in de laatste jaren gemaakt en tot zeer vernuftige vindingen aanleiding gegeven. Evenwel werden in 1854-56 in den Russischen oorlog, zoover bekend is, alleen schoktorpedo's gebruikt, en geen electriciteit, welke het eerst in 1859 voor Venetië werd aangewend, doch dat was bij het uitbreken van den oorlog tusschen | |||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||
de Noordelijke en Zuidelijke Staten van Noord-Amerika in 1861 niet in Amerika bekend. Daar zien wij in Julij 1861 door kapt. MauryGa naar voetnoot1 op de reede van Hampton met minder goed gevolg de proef herhalen, door Fulton in 1805 voor Walmer-Castle op de Dorothea genomen. Deze proef en de bekendheid met het opruimen van rotsen uit het vaarwater te New-York, door middel van buskruit door electriciteit ontstoken, welligt ook Cold's proeven, waren de uitgangspuiten om zich met watermijnen te verdedigen tegen een vijand, in wiens handen bijna de geheele navale magt der Unie gebleven was. Men was ook nu weder verpligt in korten tijd het geheele veld van onderzoek en beproeving te doorloopen, en toch slaaagde men daarin zoo bijzonder goed, dat 4 jaren later, op het einde van den oorlog, de torpedo het meest gevreesde wapen geworden was en alle zeeofficieren in de Vereenigde Staten er van doordrongen waren, dat de watermijn in de toekomst een zeer voornaam wapen zou worden. Nadat door Maury het eerst los drijvende torpedo's waren aangewend, zijn ze later herhaaldelijk gebruikt, zonder dat het bekend is dat er ooit eenig goed resultaat van verkregen werd, zelfs niet in 1864, toen het leger der geconfedereerden rondom Richmond lag, en eere poging gedaan werd om de federale vloot onder de bevelen van admiraal Lee door middel van los drijvende torpedo's te vernielen. Tachtig metalen kisten, voorzien van hoogst gevoelige schoktoestellen, werden in de Jamesrivier gelegd, en zouden met den stroom tegen de vijandelijke schepen aandrijven, doch zij werden, naar het zeggen der federalen, allen bovenstrooms der schepen tegengehouden, en door de sloepen met gemak opgevischt of onschadelijk gemaakt. Ik geloof dat de ondervinding geleerd heeft, dat men niet dan in de meest gunstige omstandigheden eenige hoop mag voeden, en dan nog zeer gering, op den goeden uitslag van los drijvende torpedo's. Met beter gevolg zijn de zoogenaamde Stake guns gebruikt, waarbij de torpedo vastgemaakt is op den kop van een paal, die in de rivier geheid wordt of daarin verankerd ligt. Hier- | |||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||
door werden in den aanvang van den oorlog verscheiden kanonneerbooten vernield. Later waagde men zich niet meer zoo ligt in vaarwaters, die niet vooraf onderzocht waren. Meer algemeen werd de onderwater drijvende, aan den bodem verankerde schoktorpedo gebruikt. Aanvankelijk werden daartoe glazen flesschen (dames-jeanne) gebezigd. Deze hadden op de Cumberland en Tennessee rivieren in het begin van den oorlog grooten voorspoed. Drie federale kanonneerbooten werden er door vernield. Later werd men voorzichtiger. Om van dit soort van mijnen voortdurend succes te mogen verwachten, zou men ze telkens op andere wijze moeten leggen, om den vijand te verschalken, want is hij eenmaal bekend met de wijze waarop ze gelegd worden, dan zal hij ze gemakkelijker kunnen vinden. Dit vordert zeer zeker tijd, die in den oorlog onschatbare waarde heeft; ook kan het 's vijands oogmerken verraden, wanneer hij een vaarwater laat onderzoeken, en al worden dus de torpedo's opgevischt of onschadelijk gemaakt, dan toch hebben zij eenig nut gedaan; maar als middel van verdediging hebben ook deze soort van torpedo's voor eenen bedachtzamen vijand niet veel gevaarlijks. Zij loopen bovendien gevaar door zware stroomen of door drijfhout verlegd of beschadigd te worden, zoodat men er zelden langen tijd staat op kan maken. Ook bespeurde men dat ze herhaaldelijk door hunne draaiende beweging om het ankertouw naar den bodem getrokken werden. In een vaarwater dat voor het gebruik open moet blijven, kunnen ze natuurlijk niet gelegd worden, dan om een breed vaarwater te versmallen, ofschoon dit veel behoedzaamheid vordert in het bevaren van zoodanig versmald vaarwater, waarbij men toch altoos aan noodlottige accidenten blootstaat. Sommige rivieroevers in de Zuidelijke Staten waren zoo moerassig en ongezond, dat het niet mogelijk was detachementen aan de oevers te hebben om de mijnen waar te nemen en ze door electriciteit te ontsteken. Ook liepen sommige rivieren door landstreken, die niet door geconfedereerde troepen bezet waren, en waar dus ook geen posten langs de rivier konden gesteld worden, om de mijnen van den wal te ontsteken. Om al die redenen bleven de schoktorpedo's nog in gebruik, ook nadat meer algemeen van de electriciteit gebruik gemaakt werd. In December 1864 werden zij op de Roanokerivier zeer gelukkig aangelegd. Een paar honderdtallen Singer torpedo's waren in die rivier gelegd om de federale kanonneerbooten te | |||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||
beletten naar de Welden spoorwegbrug te gaan om haar te vernielen. Die brug was voor het leger rondom Richmond van het grootste gewicht, want het was de eenige weg (de Seaboard en Roanoke R.R.), waarlangs de toevoer uit Europa van Wilmington kon komen en dat was dan ook de reden waarom generaal Grant haar wilde doen vernielen. Negen kanonneerbooten kwamen de rivier op, met ramen en sparren voorzien om zich tegen torpedo's te vrijwaren. Van de negen zonken er drie, en vier werden zoodanig beschadigd, dat zij geen dienst meer konden doen. Maar om dit resultaat te verkrijgen, waren er honderden torpedo's gelegd. Even gelukkig slaagden de schoktorpedo's in Florida op de St. Johns rivier. In de lente van 1864 werd kapitein Bryan derwaarts gezonden om de gemeenschap te verbreken tusschen de federale troepen in het binnenland en hunne basis aan den mond van de St. John. Hij nam weinige manschappen en eenige Singer-torpedo's met zich. De rivier is breed, doch op verscheidene plaatsen ondiep. Ten einde de meest geschikte plaats voor zijne torpedo's te vinden, verborg kapitein Bryan zich in het moeras van den oever en nam vandaar den koers waar, dien de federale transportschepen volgden om een bocht in de rivier te ronden, en plaatste een dubbel stel staken om tot kruismerk te dienen voor het uitgekozen punt. Hij liet des nachts lantaarns aan die staken hangen en legde met een boot een torpedo op het daardoor aangegeven punt, terwijl de andere torpedo's in een cirkel er om heen gelegd werden, zoodat men verwachten kon dat er altoos een aangevaren zou worden. Weinige dagen later werden drie groote federale transportschepen er door vernield, hetgeen de federale troepen uit het binnenland tijdelijk deed terugvallen. Dergelijke stoutmoedige daden, met kalm overleg ten uitvoer gelegd, zijn dikwerf in den Amerikaanschen oorlog voorgekomen. Alleen door de grootste dapperheid, getemperd door de meeste zelfbeheersching, kan men in den oorlog met geringe middelen groote uitkomsten verkrijgen. In handen van zulke menschen blijft steeds de gewone schoktorpedo een hoogst gevaarlijk wapen, terwijl zij in andere handen alleen gevaarijk is voor hen, die ze behandelen of gebruiken. Men heeft dit steeds en overal ondervonden, ook in Duitschland in 1870-71, en het heeft er veel toe bijgedragen om de schoktorpedo in discrediet te brengen. Zij werden in Amerika in het klein dikwerf aangewend als wachtposten om | |||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||
de nadering van sloepen te verraden, vooral wanneer men overrompeling van de zeezijde vreesde, en hebben in menigvuldige gevallen uitstekende diensten bewezen, doch in den regel mag men zeggen: dat van de duizenden schoktorpedo's, welke er gelegd zijn, slechts weinige iets vernield hebben, en dan somtijds nog een eigen vaartuig, zooals in de Jamesrivier plaats had, toen enkele torpedo's buiten het merk gedreven waren, dat voor de vaart van bevriende schepen opengehouden was. De ondervonden moeijelijkheden om de torpedo's drijvende en op hun plaats in de Jamesrivier te houden, waarin snelle stroomen, veel drijfhout en rolsteenen gevonden worden, deed reeds spoedig er van afzien om bij het aanwenden van electriciteit de torpedo's te laten drijven, zooals die, welke in 1859 voor Venetië gebruikt werden, en besluiten ze op den bodem vast te leggen en zware ladingen te bezigen om den grooten weerstand te overwinnen, dien 7 vadem water, de diepte waarop ze zouden gelegd worden, aan de onwikkelde gassen bij de ontbranding moesten bieden. Kapt. Maury gaf het eerst het denkbeeld aan om groote ladingen op den bodem der rivier te plaatsen. Daartoe gebruikte hij een hoogen drukstoomketel, doch door een zwaren bergstroom ging de ketel aan het rollen; de geleidraden braken en alles ging verloren. Het bleek toen dáár noodig te zijn, om de torpedo's zelfs op den bodem te verankeren. Tot ontsteking gebruikte hij aanvankelijk een Wollaston-batterij, die zeer omslachtig en moeielijk te vervoeren was en eene groote hoeveelheid zuren vorderde. Zij woog, gevuld zijnde, nagenoeg een ton. Alles was aanvankelijk gebrekkig; men gebruikte wat voor de hand was en verkregen kon worden. Later is hierin verbetering gebracht, nadat op het einde van 1862 kapt. Maury in Europa kwam om de materialen voor den torpedo-dienst te kiezen en uit te zenden. In Junij 1862 werden de watermijnen in de Jamesrivier onder het opzicht van kapt. Hunter Davidson gesteld, die door Maury onderricht was, en onder zijne bekwame en energieke leiding werden de betere materialen op grooter schaal en meer stelselmatig aangewend. Voor den dienst der watermijnen werden op de Jamesrivier twee sleepbooten gebruikt, benevens een voorraadschip, zes torpedobooten, vier wagens en zes ambulances om het personeel met de batterijen snel van het eene naar het andere punt te | |||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||
kunnen verplaatsen. Zoo noodig werden er meer wagens van den generalen staf gevraagd. Zooals men weet, was de Jamesrivier de operatielijn waarlangs de federalen herhaaldelijk getracht hebben tot Richmond door te dringen. Het was dus van het grootste gewicht voor de geconfedereerden, om te zorgen dat de federale vloot niet met het federale leger kon samenwerken; doch men had geen schepen om het te keer te gaan, en moest dus wel tot hindernissen zijn toevlucht nemen. Wel is waar dat er batterijen werden opgeworpen bij Hawlett's huis en een bij Chafin's bluff en hooger op bij Drury's bluff, waar zelfs een groot werk lag met vuurmonden bezet, die de rivier beheerschten en waaronder eene ondoordringbare versperring van zinkschepen en kribben was daargesteld, doch benedenstrooms had men begonnen aardenwerken bij de nadering van het federale leger moeten verlaten, en was men verplicht daar mijnen te gebruiken, die ten slotte nog doelmatiger bleken te zijn dan vaste batterijen, omdat zij spoedig konden opgenomen en verlegd worden. De plaats der mijnen bewoog zich met de lijn van opstelling van de geconfedereerde troepen, en gewoonlijk avanceerde of retireerde zij met de lijn der geconfedereerde piketten. Het doel der mijnen was om de federale vloot te beletten het geconfedereerde leger, dat op de rivier steunde, in de flank aan te vallen, of strooptochten te maken. Wanneer de oevers der rivier bij het avanceeren in handen der federalen kwamen, dan werden 's nachts de mijnen opgenomen en op de hoogte der geretireerde voorposten weder gelegd, die tevens tot dekking dienden van het mijnpersoneel en van de galvanische batterijen, waarvan men zich bediende tot ontsteking. Om zoodanige operatie ten uitvoer te leggen, werd een uitstekend en deugdelijk geoefend personeel gevorderd; scheepsonderofficieren, ambachtslieden en kleine pachters hadden voor die diensten de meeste geschiktheid en stoutheid. Vooral de kleine pachters wekten vaak de bewondering van het leger op, als de mijnen zonder bedekking mijlen vooruitgeschoven werden en alles afhing van den moed en het beleid van het mijnpersoneel, dat elk oogenblik gevaar liep van door de kleine vijandelijke stoombootjes op de smalle rivier ontdekt te worden. Zelfs met de meest zorgvuldige behandeling der geleidraden kon men het beschadigen der isoleering niet voorkomen; daarom | |||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||
bleef men de galvanische batterij gebruiken en getroostte men zich wat meer elementen te moeten bezigen en den last aan het vervoer verbonden, ter wille van de zekerheid der ontbranding, waarvan men zich elk oogenblik kon overtuigen door een zwakken stroom door de geleiding te laten gaan. Het- komt mij voor, dat de schrijvers van de ‘Bijdrage’ met niet genoeg klem op de hooge belangrijkheid van dat dagelijksch onderzoek hebben gewezen. Zonder het vast vertrouwen, geput uit de zekerheid, dat de mijnen goed in orde zijn, zal de verdediger nooit rust hebben. Benevens de beweegbare mijnen waren er gedurende de twee laatste jaren van den oorlog negen torpedo-stations langs de James-rivier. De batterijen der stations waren met telegraafdraden met elkander in gemeenschap en de telegraaflijn werd voortgezet naar Signal-Hill met een tak naar Chafins-bluff en van daar naar het telegraafbureau te Richmond van den generalen staf. De watermijnen vormden dus gelijktijdig eene goede verdedigingslijn en een schakel in het stelsel van snelle berichtgevingen, dat tegenover een actieven vijand zoo dringend gevorderd wordt. In deze mijnstations nu werden zware torpedo's op den bodem der rivier gelegd. Daar waar de geconfedereerde troepen het terrein bezetten, werd dit soort van mijnen - grondmijnen - bij voorkeur gebruikt, want zij gaven meer vertrouwen en werkten meer op het moreel van den vijand, omdat hij ze niet zoo licht kon vinden en verstoren, en zij waren bovendien onder meer waakzaam en weerbaar toezicht geplaatst. Daarbij waren zij alleen gevaarlijk voor vijanden en niet voor vrienden, zooals schoktorpedo's het dikwerf geweest zijn. De ladingen dezer mijnen waren van 200 tot 2000 E. ponden buskruit, naarmate van de diepte van het vaarwater, de hardheid van den bodem en van de stevigheid der schepen, die men er mede wilde vernielen. In den regel werden de ladingen veel grooter gemaakt dan noodig zoude zijn om een groot gat in een schip te maken. Men begreep zeer goed, dat het zeer moeielijk moest zijn om elke mijn juist op hetgunstigste oogenblik te ontsteken allerlei oorzaken en invloeden konden dit doen missen. Daarom gaf men de voorkeur aan een breede waterzuil, voortgekomen uit een grooten vernielingskring, bij de ontbranding eener groote lading in diep water, waardoor zelfs buiten de zuil aan vaartuigen groote schade kan | |||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||
worden toegebracht door de hevige beweging en beroering van het water, waaruit de zuil gevoed wordt. In de Jamesrivier gebruikte men geen grootere ladingen dan 1700 tot 2000 E. ponden gewoon buskruit. De mijnen werden 50 yards uit elkander gelegd, gemiddeld in 7 vadem water. De bodem was overal zachte modder, en deze omstandigheid alleen verminderde de uitwerking, in vergelijking met de uitwerking op een rotsgrond, met ¼ van het vermogen uit proeven afgeleid. In den regel werden de torpedo's in eene lijn dwars over het vaarwater gelegd, en in het verlengde dezer lijn stond het richtstation, waar de geleiding gesloten werd om de mijn te ontsteken. Dit sluiten der geleiding kan niet te eenvoudig geschieden. Alle dubbele of samengestelde bewegingen, alle overbrenging van bevelen, alle samenwerking van verschillende personen, zijn zoovele oorzaken van mislukking, die zooveel mogelijk behooren vermeden te worden; want de waarnemer moet onverdeeld zijn aandacht aan het te vernielen schip kunnen wijden, wanneer het de mijn nadert, en hij alleen is in staat op het gunstigste oogenblik de geleiding te sluiten. Het vordert veel oefening, een juisten blik, goed oordeel, veel zelfbeheersching, wil men een mijn op het gunstig oogenblik doen ontbranden. Wanneer men hiervan overtuigd is, dan zal men eerder met Holmes (blz. 199 der Bijdrage) instemmen, dat een groote waarnemingssector met contact stiften minder kans tot vergissing zal geven dan het hoogst vernuftig uitgedacht Peilinstrument van den torpedodienst, waarop de torpedo-grenslijntjes soms niet eens één millimeter uit elkander liggen. De afstanden in de Jamesrivier waren te klein en het vaarwater was te smal om bijzondere richttoestellen noodig te hebben; somtijds had men niets anders dan een paar rieten om het oog te richten in de lijn der torpedo's. Het batterij-station was gewoonlijk op 200 yards afstand van het richt-station, in een put tegen splinters gedekt om de galvanische batterij te beschermen. Eene hut voor het mijnpersoneel was steeds in de nabijheid, want men moest voortdurend waakzaam zijn en de geringste vijandelijke beweging moest dadelijk naar het hoofdkwartier geseind worden. De afstand van het richt- tot het batterij-station wasopzettelijk 200 yards genomen, om alle gepraat te voorkomen op het oogenblik van spanning, als de geleiding gesloten moest wor- | |||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||
den. De ontsteking geschiedde steeds door den waarnemer zelf, om alle vergissing te voorkomen. Daarvoor had hij niets anders te doen dan de platgeslagen uiteinden der blanke geleidraden op elkander te leggen. Hij stond dns met een draad in elke hand het schip waar te nemen, terwijl in het batterijstation de batterij gevuld in de geleiding gesteld werd. Op het oogenblik dat hij dit gunstig oordeelde, werden de handen bij elkander gebracht en de draden op elkander gelegd, waarop de ontbranding volgde. Het was zoo eenvoudig mogelijk en werkte uitstekend. Deze zoo primitieve handelwijze steekt zeker ongunstig af bij de meer kunstmatige en zamengestelde, welke in de ‘Bijdrage’ beschreven wordt; maar ik geloof, dat de eenvoudigste het minst gevaar loopt van teleurgesteld te worden in de uitwerking. In de vaste stations werden kabels gebruikt, die metgewichten bezwaard werden om het visschen er van met sloepen te voorkomen. Bij het ingraven der draden, nadat zij aan wal kwamen, zorgde men steeds het voor het oog des vijands zooveel mogelijk verborgen te houden en het opgraven er van zoo lastig mogelijk te maken. De Geconfedereerden gebruikten veelal de batterij van Grove van 12 elementen. Zij was licht en zoo gemaakt, dat zij ook gevuld vervoerd kon worden. Men gebruikte zeer zuivere zuren en tot ontsteking platinagas, dat gegloeid werd door den galvanischen stroom. Van de uitgezonden werktuigen om door wrijvings- of door magneto-electriciteit mijnen te ontsteken, werd zelden gebruik gemaakt, omdat men niet wist op welke wijze het dagelijksch onderzoek in te stellen, dat met een enkel element der galvanische batterij gemakkelijk kan geschieden, wanneer men met meerdere elementen het gas kon gloeijen maar de mijnbuizen, die bij het aanwenden van andere bronnen van electriciteit gebruikt moesten worden, lieten zoodanig onderzoek niet toe. Toen het berigt hiervan in Europa kwam, gaf het kapitein Maury aanleiding tot de vinding van zijn zoogenaamde ‘shunt’, gegrond op den weerzin der industiestroomen om een vonk voort te brengen en aan de gewilligheid der wrijvingselectriciteit om vonken te maken. Men kon nu langs die shunt - een platinadraad, die de beide geleidraden verbond, welke met hare uiteinden aan de buis vastgemaakt waren - langs de shunt, welke rondom de buis liep, met magneto-electriciteit telegrafeeren, met galvanische electriciteit onderzoeken, zelfs | |||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||
gloeien, zoo men wilde, en door wrijvings-electriciteit de buis ontsteken. Het was zeer vernuftig uitgedacht, doch het werd in den oorlog niet aangewend, want die was te spoedig geëindigd. Onverschillig welke bron van electriciteit er gebruikt wordt, behoort men zich te vergewissen of men in staat is daarmede op den afstand, waarop de mijnen aangelegd worden, te ontsteken; anders loopt men gevaar dezelfde ondervinding op te doen, welke men op fort Sumpter verkreeg, toen op den 8sten September 1863 het admiraalschip, de New Ironsides boven eene mijn met 5000 Eng. ponden buskruit was, die op 1500 yards van Sumpter in 6 vadem water lag en men niet in staat was met een onvermogende wrijvings-electriseermachine die mijn te ontsteken, welke dagelijks onderzocht en in orde bevonden was. De monitor Tecumseh werd voor Mobile door een grondmijn letterlijk ondersteboven gekeerd, en deze mijn werd door magneto-electriciteit ontstoken; maar ik geloof niet dat andere grondmijnen gedurende den oorlog door andere dan galvanische stroomen ontstoken zijn. Zeker niet in de Jamesrivier. In Mei 1864 werd men in de gelegenheid gesteld de uitwerking van een op het juiste tijdstip ontstoken mijn waar te nemen, toen admiraal Lee met de federale vloot de Jamesrivier wilde opvaren om de operatiën van generaal Butler te ondersteunen, die eenige dagen te voren bij Bermuda Hundred geland was, met het voornemen om van daar naar Richmond op te rukken. De admiraal vermoedde dat er mijnen in het vaarwater lagen; daarom avanceerde hij zeer langzaam en liet eerst er naar visschen en de oevers onderzoeken voordat hij vooruitging, hetgeen nu gemakkelijker kon geschieden, uithoofde het geconfedereerde leger na den slag bij de Wilderness op Richmond teruggevallen was. Toch avanceerde de vloot al visschende en dreggende niet meer dan een Engelsche mijl per dag en kwam op den 6den Mei aan de bocht boven Curl's Neck. Van negers had de admiraal vernomen, dat in die bocht twee mijnen lagen en dat het richtstation op den linkeroever was. Kapt. Davidson, begrijpende dat zoodanige mededeeling kon geschied zijn, was daarom in den nacht van 5 op 6 Mei met een boot gekomen om de draden en de batterij naar den overwal te brengen, waar de grond laag, moerassig en met riet begroeid was. Hier werden putten gegraven en de menschen er in geplaatst, ofschoon de putten halfvol met water waren. Het vaarwater was hier | |||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||
niet breeder dan 150 yards. Elke mijn bevatte 1750E. ponden buskruit en lag in 45 voet water. Toen de admiraal tot op 300 yards van de bocht genaderd was, stopte hij den voortgang van de vloot en liet sloepen klaar maken tot visschen. Het stoomschip Commodore Jones, groot 800 ton, werd toen op verkenning uitgezonden. Het ging over de mijnen heen, rondom de bocht naar eene landingsplaats, die eene halve mijl hoogerop gelegen was, en keerde terug zonder iets opgemerkt te hebben. Intusschen hadden de gelande mariniers het verlaten station op den linkeroever gevonden, waar opzettelijk een oude batterij, draad, kleeren en geweren verward door elkander achtergelaten waren om den vijand te doen gelooven, dat het mijnpersoneel ook teruggetrokken was. Men verbeelde zich den toestand van kapitein Davidson met zijne manschappen, ter halver lijve in het water zittende, ooggetuigen van hetgeen om hem heen gebeurt en onbevreesd het gunstig oogenblik afwachtende om de mijn te doen springen, zoo mogelijk onder het admiraalschip. Klaarblijkelijk was de admiraal minder op zijn gemak, want na eerst de Commodore Jones andermaal uitgezonden te hebben, werd dit schip met den roeper teruggeroepen, nadat het over de mijnen heengegaan was, en last gegeven eerst met sloepen te laten dreggen om naar den kabel te visschen. Dit bevel werd door kapitein Davidson duidelijk gehoord, die begreep dat nu de tijd tot handelen gekomen was en hij de hoop moest opgeven van het admiraalschip te zullen vernielen. Op het oogenblik dat de Commodore Jones boven de linksche mijn was, werd de geleiding gesloten. Bij de uitbarsting scheen de kanonneerboot opgelicht te worden en daarna een weinig in het midden te zakken; daarop spronde ketels, waarna het geheele vaartuig uit elkander vloog, terwijl de waterzuil zich uit den stroom verhief. Het moet een verschrikkelijk gezicht geweest zijn al die halfgebraden lichamen, welke in de lucht slingerden. Nadat de stukkenvan het gesprongen schip gevallen waren, volgde er eene doodsche stilte van eenige minuten, en daarna keerde de geheele federale vloot, op sein van den admiraal, den steven; en dit geschiedde met zooveel overhaasting, dat verscheidene schepen elkander in het nauwe vaarwater aan boord liepen en averij maakten. Het springen van den Jones hield niet alleen de federale vloot terug, maar admiraal Lee oordeelde het raadzaam de rivier te versperren om de federale vloot tegen torpedo's te be- | |||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||
schermen; hij sloot zoodoende de rivier en beroofde het federale leger van zijne ondersteuning. Wat nog erger is, toen generaal Butler de verschansingen bij Drury's Bluff aanviel, waar hij eene zwakke verdediging verwachtte, werd hij teruggeslagen, uithoofde het personeel van de waterbatterijen daar en bij Chafin's Bluff, die anders tegen de vijandelijke vloot zouden hebben moeten ageeren, als zij niet door de torpedo's waren teruggehouden, nu vrij kwam ei tot verdediging der verschansingen kon te hulp snellen. Hierdoor won generaal R. Lee vijf dagen, die hem in staat stelden een garnizoen in Richmond te werpen. Door de watermijnen werd het stoute plan van generaal Grant, om een divisie tusschen Petersburg en Richmond te zenden, vóór dat het geconfedereerde leger op Richmond kon terugvallen, en terwijl de bezetting van Petersburg door het leger der federalen werd bezig gehouden, geheel en al verijdeld, en het behoud van Richmond op dat oogenblik, mag aan de watermijnen worden toegeschreven. Wellicht zou admiraal Faragut meer doorgetast hebben, en niet zoo gemakkelijk zijn tegengehouden, zooals hij voor Mobile getoond heeft; maar alle admiralen zijn geen Faraguts. Wanneer men wist, dat eene rivier ondermijnd was, zonder de plaatsen te kennen waar de mijnen lagen, dan gingen de federalen met de meest mogelijke behoedzaamheid de rivier op, met sloepen dreggende en met mariniers langs de beide oevers. Daar waar dit kon geschieden, zonder dat het door de geconfedereerde troepen of batterijen belet werd, zag men de sloepen vooruitgaan met dreggen achter zich; daarop volgden de kanonneerbooten, ook met dreggen achter zich; vervolgens de gepantserde schepen, en eindelijk de transportschepen. De mariniers gingen aan den wal met de voorste sloepen in eene lijn ‘en tirailleur’ en onderzochten elken aardhoop, elke struik, elke plaats waarin torpedomannen, de batterij of draden verborgen konden zijn. Men stak met de bajonet of schoot in hetgeen argwaan wekte. Van den kant der geconfedereerden werd daarentegen niets verzuimd om den vijand te misleiden. Stukken draad werden diep ingegraven en aan wortels van boomen gehecht, valsche stations gemaakt, valsche berigten verspreid, zelfs valsche mijnen over dag gelegd, die 's nachts werden weggenomen, wanneer op andere plaatsen de echte mijnen aangelegd werden. Zeer weinigen van het mijnpersoneel waren | |||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||
bekend met de ligging van andere mijnen, dan die welke men zelf moest ontsteken. De woede der soldaten tegen het mijnpersoneel was zoo groot, dat de officieren met moeite de gevangenen konden beschermen. Eens werd een man in een batterijput met de bajonet afgemaakt en gelukkig was een officier bij het richtstation om den man te beschermen, die daarin gevonden werd. Op de vraag; waarom hij zoo lang gewacht had met heen te gaan, was zijn antwoord: ‘dat zijn mijn voor het admiraalschip bestemd was en dat hij daarop wachtte.’ In handen van zulke vastberaden mannen zijn torpedo's zeer kwaadaardige vernielingswerktulgen. Zij verlammen de stoomkracht, ondermijnen de stoutheid, kweeken behoedzaamheid, baren zorg, doen tijd winnen en zijn zoowel verdedigend als aanvallend te gebruiken. Even als in de eerste tijden der aanwending van watermijnen er dadelijk aan gedacht werd om haar tegen vijandelijke schepen aan te voeren, zoo zag men in den Amerikaanschen oorlog weldra torpedobooten te voorschijn komen, die met een spar, waaraan de torpedo gehecht is, den vijand gaan opzoeken en hem geen oogenblik rust gunnen, en het minst gedurende den nacht. Elk vaartuig, hoe klein het wezen moge, is in staat min of meer vernieling aan het hechtste schip toe te brengen en het daardoor buiten dienst te stellen, zijn voortstuwer te vernielen of groote schade te veroorzaken. De minst ingewijde kan van dat wapen gebruik maken; het vordert slechts moed, beleid en vastberadenheid. De torpedobooten, door de geconfedereerden gebruikt, waren meestal gewone stevige sloepen, goede zeebooten met fijne waterlijnen, die zich snel konden bewegen, waarvoor ze van stoomkracht voorzien waren. Zeldzaam waren ze volkomen in orde, want men moest zich behelpen met hetgeen men bezat. Enkele malen hadden ze een roef van 3 inch. plaatijzer over den stoomketel heen en op de plecht een schotvrij schild - tegen geweervuur - waarachter de inrichtingen stonden om te sturen, en om de torpedospar te laten zakken. Deze boom of spar was van spruce pine, 20 voet lang en 4 inches in middellijn aan het onder- of poteinde, toenemende tot 5½ inch op 6 voet afstand van den pot, op het punt waar de meeste kracht werd uitgeoefend, en uitloopende in 3 inch. middellijn, waar de torpedo werd vastgemaakt. Om aan de torpedo, wanneer de | |||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||
spar tot op de noodige diepte was neergelaten, een horizontalen stand te geven, was het einde van de spar naar boven gebogen, door haar over 5 voet lengte doormidden te zagen, daarna de kromming te geven en weer aan elkander te klinken. De spar zat met het ondereinde in een ijzeren pot, welke door twee armen aan weerszijden van den steven in bouten vastgehouden werd, die het op en neer bewegen van de spar toelieten. Aan de binnenzijde van het boord waren voor deze bouten zware houten knieën aangebracht, welke tegen elkander op de kiel van de boot stuitten, waardoor de terugstoot bij de ontbranding van de torpedo op de kiel werd overgebracht. Aan den pot was een ketting vastgemaakt, die over een rol in den voorsteven liep en onder het schild om een rondsel ging, waarmede de spar opgehaald of neergelaten werd. De torpedo, gevuld met fijn, zeer ontvlambaar buskruit, was van koper vervaardigd in den vorm van een champagneflesch, doch met een ronden bodem. De hals van de torpedo werd over het uiteinde van de spar geschoven en met pennen daaraan vastgehecht. Wanneer het elektrieke torpedo's waren, dan was de geïsoleerde geleiding in de spar ingelaten en liep door den hals naar binnen, waar verscheidene mijnbuizen in een verdeelden omloop in de geleiding waren gesteld - naar de vinding van den graaf Th. Du Moncel het eerst te Cherbourg aangewend, om door middel van een inductiestroom gelijktijdig verscheidene mijnen te kunnen ontbranden, om groote massa's steen te verkrijgen voor het breekwater. In 1854 verkreeg men op die wijze enkele malen 50,000 kubieke meters steen door eene ontbranding. - Bij deze torpedo's werd dikwerf van Wheatstone's magnetic exploder gebruik gemaakt. Wanneer het schoktorpedo's waren, dan hadden zij op den bollen bodem op vijf verschillende plaatsen fijngevoelige Brooks detonators staan, zoodat de torpedo niet kon worden aangevaren zonder dat een der detonators afging. Nadat de torpedo aan de spar gehecht was, streek men deze tot dat de spar op het water rustte. Daardoor verminderde het gewicht op het uiteinde van den langen hefboom, en dus het geweld op en de trilling van de boot. De spar werd eerst verder neergelaten bij het naderen van het vijandelijk schip, meestal zoodanig, dat de torpedo 8 voet onder water was. Ook werd die spar wel eens niet voor den boeg gevoerd, maar op beugels naast het boord gelegd en uitgevoerd wanneer men bij het vijandelijk schip kwam, zooals | |||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||
luitt. Cushing deed bij het vernielen van den ram Albemarle; doch de inrichting van de boot, waarmede kapt. Davidson de Minnesota aanviel, was met de spar voor den steven. Ter bepaling van de lading, van de lengte der spar en van de uitwerking op de boot waren bij Richmond proeven genomen op eene rij van 10 inch. palen met bouten en kespen aan elkander verbonden en aan weerskanten met 4 inch. planken belegd. Dit samenstel moest een stevig gebouwd scheepsboord voorstellen. De ladingen, 55 E. ponden buskruit, waren in koperen kisten met detonators op den bodem. Een torpedoboot voerde de torpedo met 3 mijls vaart tegen het samenstel aan, eerst op 3 voet onder water en vervolgens dieper en dieper tot 8 voet. Op eene diepte van 8 voet werden de palen, die in den ontploffingskring der torpedo stonden, afgebroken en een oppervlakte van 20 vierkante voet der planken ingedrukt. Op 7 voet verkreeg men gelijke uitwerking; alleen werden de stukken niet ingedreven, maar kwamen dadelijk opdrijven. Op 6 voet werden de palen alleen uit haar verband gerukt en de planken afgescheurd, doch het water werd nu hooger opgeheven. Op 5, 4 en 3 voet onder water werd de uitwerking minder en minder en steeg de waterzuil, of eigenlijk nu slechts de met water vermengde gaszuil, hooger en hooger. Hieruit werd afgeleid, dat een kolom water boven de mijn noodzakelijk is om er eene krachtige zijdelingsche uitwerking van te mogen verwachten en het daarom raadzaam is, ze op niet minder dan 7 voet en liefst dieper aan te wenden, wanneer men zijdelings eene groote kracht wil uitoefenen. Ten opzichte van het inspringen der spar werd bevonden, dat men 75 E. ponden buskruit op 6 voet diepte kon afvuren; het is echter mogelijk dat al het kruit niet verbrand werd, doch het is in alle geval niet raadzaam in minder dan 6 voet diepte torpedo's uit sloepen te ontsteken als zij den terugstoot moeten kunnen verdragen. Hoe dieper de torpedo onderwater ligt, des te minder heeft de sloep te weerstaan. Waarschijnlijk werd de sloep van luitt. Cushing door den terugstoot beschadigd, omdat hij niet vooraf zich door proeven van de uitwerking had kunnen verzekeren, zooals door de geconfedereerden geschied was, De Squib was een torpedoboot, een gewone stoombarkas met de boven omschreven inrichting voor den steven, die in den nacht van 9 op 10 April 1864 het admiraalschip der federalen, | |||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||
de Minnesota, op de reede van Hampton bij den mond van de Jamesrivier zou gaan vernielen. Zij was een zeer handelbare goede zeeboot, die 9 mijl vaart onder stoom kon loopen. De torpedo bevatte 55 E. ponden fijn busbruit en om te ontsteken de bekende glazen buis met zwavelzuur. Op den bepaalden tijd gingen kapit. Davidson met den machinist van den Richmond en nog een man met de Squib de rivier af. Men naderde de Atlanta, doch deze lag te dicht bij den wal en omringd van booten; men ging daarna naar het volgende groote schip dat de Roanoke bleek te zijn, maar dit schip was aan het overnemen van steenkolen en met verscheidene schuiten langs zijde, die het aanvaren verhinderden. Hier werd de Squib het eerst opgemerkt en aangeroepen, waarop kapt. Davidson antwoordde: dat hij dépèches van Fort Monroe naar den admiraal moest brengen, en vroeg: waar de Minnesota lag? De verkregen aanwijzing werd opgevolgd. Er was maanlicht, maar door overdrijvende wolken nu en dan verduisterd; er was weinig zee, doch genoeg om de boot met stuifwater te overdekken; niettemin voerde men de spar met de torpedo op liet water zonder eenig ongemak van de trilling te ondervinden. Op weg naar de Minnesota werd de Squib andermaal door een kanonneerboot gepraaid, waaraan gelijk antwoord als vroeger gegeven en gelijke vraag gedaan werd. Bij het naderen van de Minnesota werd men door de uitkijken hard aangeroepen. Op het antwoord als vroeger werd gelast de dépèches aan den tender achter het admiraalschip af te geven en niet langs zij te komen. Nu liep de Squib voor den boeg van de Minnesota over, om met een gier het schip aan stuurboord aan te varen. Dit ziende riep de officier van de wacht: dat hij achter het schip moest zijn, doch ontdekte gelijktijdig den aard van het vaartuig en gilde uit: Torpedoboot! De torpedo werd op 8 voet onder water bij den schroefkoker aangebracht. Door den schok na de ontbranding werd de schroefas van het fregat uit de metalen gelicht, 10 kanonnen van 9 inch. uit de rolpaarden geworpen, en de schade was zoo groot, dat het schip door eigen pompen niet boven water gehouden zou zijn geworden, hetgeen alleen door het snel bijbrengen van meerdere pompen kon geschieden, waardoor het schip in een droogdok gebracht kon worden. Intusschen was aan boord van de Squib door den terugschok de zuigerstang van den enkelen cylinder in zijn doodpunt blij- | |||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||
ven staan, en de schroef wilde niet draaien voordat de machinist met de hand de beweging geholpen had. Zoodra men aan boord van de Minnesota van den eersten schrik bekomen was, begon het geweer- en later het geschutvuur, dat, zoolang de Squib zonder voortgang onder de billen van de Minnesota lag, weinig kwaad deed, maar toen men wegstoomde, liep men op wonderdadige wijze van de kogels vrij, die van alle zijden werden afgeschoten. Waarschijnlijk had geen der schepen stoom op om de Squib na te jagen. Begunstigd door de duisternis keerde men ongedeerd terug. Zoodra de torpedo op die wijze aanvallend gebruikt werd, begon men in de Vereenigde Staten de oogen te openen en te doorzien welk krachtig wapen zij voor de zeemacht wezen kon. Van dit oogenblik af aan was de toekomst van de torpedo verzekerd. Zij is dan ook na dien tijd niet meer van het tooneel verdwenen, en al is het dat men hier en daar zich meer met slapende en wakende torpedo's heeft bezig gehouden, het is zeker dat alleen de aanvallende torpedoboot van de watermijn een zoo geducht wapen gemaakt heeft. De stoute daden van luitt. Paine en van kapt. Davidson der Zuidelijke- en van luitt. Cushing der Noordelijke-Staten hebben een nieuw tijdperk in de geschiedenis van het zeewezen geopend, waarin de aanvallende torpedo eene voorname rol zal spelen. Het blijkt niet uit de ‘Bijdrage,’ dat men bij den torpedo-dienst in Nederland dit gevoelen deelt; het is mij daarom wenschelijk voorgekomen daarop de aandacht te vestigen, vooral omdat ons land zoo ruimschoots de gelegenheid aanbiedt om van dit krachtig middel van verdediging op duizenderlei wijze partij te trekken. Bij de verdediging van Mobile had men zich op ééne rij slapende torpedo's verlaten, welke voor Spanishfort gelegd waren, dat voor zijne verdediging op die watermijnen steunde. Admiraal Faragut verloor daardoor van zijne stoomschepen de Milwaukie, de Osage, de Laura, de Iberville, de Blossom, de Rover, de Scotia en de No. 48, doch hij getroostte zich het verlies en Spanishfort werd genomen, hetgeen de overgave der stad ten gevolge had. Men had voor eene zoo belangrijke stelling te veel op ééne rij torpedo's vertrouwd; tegenover zulk een stouten aanvaller als admiraal Faragut was eene tweede, zelfs eene derde lijn van torpedo's raadzaam geweest. Maar de vraag mag ook gedaan worden: of een zwerm van torpedo- | |||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||
booten er niet beter in geslaagd zouden zijn om zulk een stouten aanvaller te weerstaan. die zich zelfs niet ontzag met houten schepen tegen een gepantserd vaartuig te rammen, dat zooals luitt. Cushing later toonde, met een torpedoboot gemakkelijk vernield had kunnen worden. Na al het medegedeelde zal het niet noodig zijn meerdere bijzonderheden te vermelden van het aandeel dat de torpedo's gehad hebben bij de verdediging van het fort Sumpter voor Charleston, of van fort Fisher aan den ingang van de Cape Fear rivier, waaraan Wilmington ligt. Ik heb slechts willen aantoonen, dat de torpedo's aan den vijand een slagboom stellen van zedelijken aard, die alleen door de stoutste aanvallers verbroken wordt, wanneer zij zich groote verliezen willen getroosten en geen tweede of derde lijn van defensie hen stuiten mocht. Maar vooral is er door mij op gewezen, dat met geringe hoeveelheden buskruit, of andere gasontwikkelende stoffen, veel grooter vernieling kan worden teweeggebracht door middel van watermijnen, dan op eenige andere wijze kan geschieden, mits dat de mijn worde aangebracht. Niet alleen de slapende en de wakende mijn van den torpedo-dienst, maar ook een wakkere aanvallende torpedo, de torpedoboot in een woord, behoort een nieuw element onzer navale magt te worden. De torpedoboot zal in het vervolg de rol vervullen der vroegere branders; zij zullen als tirailleurs vooruitgezonden worden om het terrein te verkennen, hindernissen op te ruimen en den weg te banen voor gepantserde schepen en transportschepen, die zij zullen beschermen tegen aanvallen met torpedobooten. Zijn er bij ons proeven mettorpedobooten genomen? De ‘Bijdrage tot de kennis der torpedo's’ zwijgt er van, en dit mag doen denken, dat tot nog toe aan den marine-torpedodienst geen onderzoek is opgedragen naar de meest geschikte torpedoboot.
Bij al het wetenswaardige, dat de ‘Bijdrage’ bevat, geloof ik toch dat het onderwerp der torpedo's daarin van een zeer eenzijdig standpunt beschouwd is. De moeielijkheden waarmede de torpedodienst te kampen gehad en die men op vernuftige wijze overwonnen heeft, zijn, naar het mij voorkomt, op den voorgrond getreden, tot nadeel van de hoofdzaak: de uitwerking | |||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||
welke men beoogt. Het vraagstuk, waarvan men de oplossing zoekt, is, geloof ik: Op welke wijze kan men in tijd van oorlog van de torpedo goede diensten verwachten? Om dezevraag te kunnen beantwoorden, behoorde men, zou ik denken, volkomen bekend te zijn met de uitwerking van gasontwikkelingen onder water. Het blijkt wel uit de ‘Bijdrage’, dat men bij den torpedodienst de behoefte voelt aan meer afdoende proeven aangaande de uitwerking van buskruit onder water, maar niet dat men te dien aanzien juiste denkbeelden heeft, en toch meent men, zonder die noodzakelijke kennis, een stelsel van elektrische schoktorpedo's te kunnen aanbevelen. Op bladz. 6 ‘der Bijdrage’ wordt gezegd: torpedo's moeten voldoen aan de eischen:
Geheel zonder gevaar in de behandeling is een overdreven eisch, die niet gesteld mag worden; beter ware gezegd: 3o. geheel zonder gevaar te zijn voor eigen en bevriende schepen en zoo min mogelijk in de behandeling. Wanneer men deze eischen bij het lezen van de ‘Bijdrage,’ steeds in gedachte houdt, zal men wellicht kunnen instemmen met de uitspraak op bladz. 8: ‘dat Nederland, wat de torpedozaak betreft, bij geene natie achterstaat;’ maar men zal toch ook de overtuiging gekregen hebben, dat zij, wat den eersten eisch betreft - de zekere en voldoende uitwerking nog zeer weinig gevorderd is. Ware toch de uitwerking beter bekend, zoodat het niet noodig geacht werd te dien aanzien meerdere en afdoende proeven te nemen, dan zou waarschijnlijk het voordeel van aangevoerd wordende torpedo's helderder in het licht gesteld zijn dan op bladz. 11 geschied is. De gewone drijvende schoktorpedo, visch-torpedo, enz. worden met het volste recht afgekeurd, maar aanvaringstorpedo's zullen in het vervolg een belangrijk aandeel in het zeegevecht hebben. Dat in Nederland nog nimmer proeven genomen zijn met de aanvaringstorpedo's, bewijst niet voor den voortgang dien de torpedozaak bij ons maakt. | |||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||
De Harvey-torpedo deelt in de eigenschappen van den slinger en van den boomerang, die in hoogst geoefende handen veel kwaad kunnen uitrichten, maar het in den regel nietzullen doen. Van geen torpedo is de uitwerking zekerder dan van de watermijn, die met een torpedoboot aangevaren wordt; om deze reden schijnt dan ook al wat op bladz. 51 van wakende mijnen gezegd wordt, minder juist te zijn. Het onderscheid tusschen de uitwerking van slapende mijnen, die op den bodem liggen, en wakende mijnen, die op een betrekkelijk geringen afstand onder de wateroppervlakte moeten worden geplaatst, bestaat hierin: dat de slapende mijn hare vernieling door de waterzuil moet verrichten, terwijl de wakende mijn het door den ontploffingskring zal dienen te doen; de uitwerking van de eene is rechtstandig naar boven, die van de andere dwars uit, en dit is juist het moeielijkst te verkrijgen, zoo als blijkt uit het voorbeeld op bladz. 57 vermeld: ‘Naast een met torpedo's beladen kruitschip lag een barkas, waarin reeds twee torpedo's lagen, elk geladen met 45 K.g. buskruit, en men was bezig een derde over te nemen, toen er plotseling eene ontploffing plaats had.’ Laat ons aannemen dat slechts een der torpedo's in de barkas gesprongen is dan heeft de ontbranding van 45 K.g. buskruit in de barkas, die naast liet kruitschip lag, dit schip nagenoeg onbeschadigd gelaten. Het is echter ook mogelijk dat de beide torpedo's ontbrand zijn. Men zal dus nog vrij wat proeven behooren te nemen, alvorens men aangaande de zijdelingsche uitwerking van buskruit zekerheid verkrijgt om op de goede werking er van te mogen rekenen. Ook is het niet waar dat zij geheel onafhankelijk zijn van menschelijke waarnemingen. De wakende mijnen zullen meer angstvallig bewaakt en waargenomen dienen te worden dan slapende mijnen, al is het dan ook niet door het mijnpersoneel. Zonder voortdurende bewaking door de zeemacht zullen ze worden opgevischt, of onschadelijk gemaakt. Zij binden dus een deel der levende strijdkrachten te water aan hare bewaking, en het personeel, dat daarvoor noodig is, zal zeker veel aanzienlijker zijn dan het meerdere mijupersoneel dat voor slapende mijnen gevorderd wordt. Op bladz. 52 wordt gezegd: ‘Dat eene wakende mijn, die door aanvaring wordt ontstoken, bepaaldelijk op eenigen afstand onder water moet worden geplaatst; ten eerste, omdat hare | |||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||
uitwerking zeer gering zou worden (tot zoover zijn wij het met de schrijvers volkomen eens, maar dan volgt:) indien de groote zijdelingsche weerstand ophield te bestaan, waardoor nu de uitwerking als het ware in ééne richting wordt gedrongen.’ Hiervan begrijpen wij niets. Van welke zijdelingsche weerstand is hier sprake? Er is, dunkt mij, geen andere dan het gewicht van de kolom water ter hoogte van de lijn van minsten weerstand, d.i., van de diepte waarin de torpedo ontstoken wordt. Het nadeel van wakende mijnen bestaat juist hierin, dat zij slechts een korte lijn van minsten weerstand kunnen hebben, dus de ontploffingskring zeer spoedig tot boven water komt en er dan wel een hooge met water vermengde gaszuil wordt voortgebracht, maar waarvan de zijdelingsche uitwerking betrekkelijk gering is, die alleen vermeerderd kan worden door zeer ontplofbare stoffen te gebruiken, welke zeer snel in gassen van zeer hooge spanning overgaan. Er is slechts ééne richting waarin de uitwerking gedrongen wordt en dat is in die van minsten weerstand, en hierin ligt het voordeel van slapende mijnen, wat de zekerheid der uitwerking betreft, mits dat zij op het gunstig oogenblik ontstoken worden, hetgeen zeer moeielijk te bepalen is. Verder zeggen de schrijvers: ‘ten tweede, omdat de bodem van een vijandelijk schip waarschijnlijk minder sterk zal zijn dan zijne zijden, en eindelijk omdat de plaats der torpedo's voor den vijand zooveel mogelijk moet verborgen zijn.’ In den regel zal men toch met schoktorpedos alleen de zijden van het schip kunnen treffen en daarop behoort de uitwerking berekend te zijn, want men kan wel een vierkanten bak, of een platbodem kanonneerboot over een schokmijn sleepen en door de gaszuil het voorschip vernielen, zoo als in October 1866 in het Veersche gat gedaan werd, maar dit zijn buitengewone uitzonderingen. In clk geval moeten de torpedo's ook gewone schepen kunnen verwoesten van onderscheidene dieptredingen. De plaats der torpedo's moet niet zooveel mogelijk, maar geheel en al voor den vijand verborgen zijn, want anders zal hij ze zeer spoedig trachten op te ruimen. Dit: zooveel mogelijk verborgen, en het geheel zonder gevaar in de behandeling, zijn waarschijnlijk bij vergissing van den een in den anderen volzin te recht gekomen. Wanneer de bladz, 64-97 getuigen van de nauwlettende | |||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||
zorg, waarmede door den torpedodienst getracht is een elektrische schoktorpedo te verkrijgen, dan straalt er toch ook de geest in door van een minder helder inzicht in de werkelijkheid van het oorlogvoeren. Er wordt verlangd, bladz. 91, proeven te nemen om te weten of men 100 K.g. buskruit kan ontbranden zonder op 10 m. afstand den schoktoestel van andere torpedo's te doen werken, zoo als men reeds weet dat het op 11 m. afstand met torpedo's van 25 K.g. en 75 K.g. buskruit veilig kan geschieden. Maar ten aanzien van de zijdelingsche uitwerking dier ladingen, van eene inrichting der mijn om die zijdelingsche uitwerking te versterken, wordt geen woord gesproken. Is het dan niet bij den torpedodienst opgekomen, dat de zijdelingsche uitwerking van 25 K.g., zelfs van 100 K.g., zoo gering zou kunnen zijn, dat een schip er geen belangrijke schade door bekwam? Waarop steunt de verwachting op bl. 91 uitgesproken, dat eene lading van 75 K.g. buskruit voor een schoktorpedo voldoende zal blijken te zijn? Waarom werd dan door de Oostenrijksche Genie in 1859, na al de in 1853 zorgvuldig genomen proeven, de lading der drijvende torpedo's welke in de Malamocca bij Venetië op 12 voet onder water gelegd werden, op 200 K.g. schietkatoen bepaald? Waarom werden de Engelsche schoktorpedo's aanvankelijk met 200 K.g. schietkatoen geladen, en toen men later van het schietkatoen afging, grondmijnen gebruikt? Heeft ook het accident op 24 Julij 1872 (bladz. 89), waarbij door het anker van een kanonneerboot een schoktoestel gevischt en afgebroken werd, terwijl die boot door een stoombarkas gesloopt werd, niet de oogen doen opengaan en doen zien hoe gemakkelijk eene vijandelijke stoombarkas met een anker voor den boeg die schoktorpedo's zou kunnen onschadelijk maken? Neen, het accident heeft alleen geleerd dat bevriende schepen zulke kunsten niet moeten maken, en dat de soliditeit der schoktorpedo niets te wenschen overlaat. Laat de verdediging door elektrische schoktorpedo's ook niets te wenschen over? Moet de oorzaak, waarom de elektrische schoktorpedo's gedurende den Amerikaanschen oorlog niet gebruikt zijn, niet hierin gezocht worden, dat men dagelijks ooggetuige was hoe gemakkelijk deze soort van torpedo's opgevischt en onschadelijk gemaakt werden? Het is gemakkelijk gezegd: Daar moet de zee- | |||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||
macht tegen waken, maar reken eens uit, hoeveel dit kosten zal en hoe afmattend die dienst wezen moet, vóórdat men een ontwerp van verdediging door middel van schoktorpedo's vaststelt. Zou hierin ook de reden niet liggen dat in Engeland de voorkeur gegeven wordt aan de scheiding van mijn en contactmaker? De grondmijn zal men niet zoo gemakkelijk onschadelijk kunnen maken. De Engelsche schokmijnis eene slapende mijn, die wakend gemaakt is, en al verliest zij hare wakende eigenschap wordt zij daarom toch nog niet onbruikbaar, zooals bij de Nederlandsche electrische schoktorpedo's het geval zal zijn. Is het bezwaar sub 3o op bladz. 93 vermeld - de vrees namelijk, dat de contactmakers van andere mijnen, dan die welke ontstoken wordt, zullen werken of onbruikbaar worden, wanneer de mijnen niet ver genoeg uit elkander liggen - niet voortgekomen uit een minder zuiver inzicht in de uitwerking der ontploffing van buskruit onder water? Moet men niet veel grootere ladingen gebruiken, wanneer men een zijdelingsche uitwerking verlangt, dan wanneer men door eene rechtstandige kolom schade wil toebrengen? Vindt men hiervoor niet het bewijs op bladz. 103, in de proef in 1865 op de Metway genomen met eene lading van 34 K.g. buskruit, op een waterdiepte van 6.5 meter, waardoor een gat van 1 vierkanten meter in den bodem van een fregat geslagen werd? Waarschijnlijk zal de ontploffingskring van deze mijn geen grootere middellijn dan 2 meter gehad hebben, die, naarmate de mijn in dieper en dieper water gelegd wordt, kleiner en kleiner zal worden, totdat er eindelijk geen waterzuil meer zal opkomen en alleen gasblazen op het water zichtbaar zullen zijn. Wanneer die 34 K.g. buskruit op 1 meter afstand loodrecht op de zijde van het fregat ontstoken waren, zou hoogstwaarschijnlijk het schip er volstrekt geen schade van bekomen hebben. De ladingen van drijvende torpedo's behooren betrekkelijk veel grooter te zijn dan die van grondmijnen:
| |||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||
Hiermede zullen wij van de elektrische schoktorpedo afscheid nemen en alleen nog op een gezegde op bladz. 97, ten aanzien der vinding van Nobel, om ergens in de takken der geleidraden een mijnbuis aan te brengen, opmerken dat reeds de uitvinder van die takken, de Fransche ingenieur Savare, tot het beoogde einde zich bediende van het geamalgameerde Darcetmetaal, hetwelk bij het doorlaten van den stroom, die de mijn moest ontsteken, smolt en de hoofddraad daardoor zijne gemeenschap verloor met het overige deel van den draad. De ‘Bijdrage’ zou aanleiding kunnen geven tot het doen van tal van vragen, waarvan ik de beantwoording te vergeefs er in zocht. Een enkele mag ik niet terughouden, naar aanleiding van het medegedeelde op blz. 165 169, ten aanzien der proeven betrekkelijk inductie van torpedokabels. Stel, dat een vijandig zwaar gepantserd schip, nadat des nachts het vaarwater voldoende onderzocht is, zoover naar binnen komt als het veilig meent te kunnen, en ankert. Het geeft order aan een tender om een kabel - wellicht is een geïsoleerde draad voldoende - waarvan het eene uiteinde aan boord van het gepantserd schip vastzit, in de richting van het vaarwater zoover mogelijk naar binnen uit te vieren, en het ander uiteinde van den kabel op het verste punt dat men bereiken kan met een grondplaat aan de geleiding over boord te werpen. Er zal dan een metaalgeleiding van af het vijandig gepantserd schip | |||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||
door het vaarwater, tot aan, wellicht tot voorbij, de lijn der torpedo's op den bodem liggen. Wanneer nu de geleiding van dezen kabel aan boord van het gepantserd schip in verbinding gebracht wordt met den vonkentrekker van eene krachtige Armstrong stoomelectriseermachine, waarvan de andere pool ook een grondplaat heeft, en men laat een zeer krachtigen stroom door den kabel gaan, die telkens afgebroken wordt, zal er ook dan geen inductiestroom in de torpedokabels worden opgewekt en men volstrekt geen gevaar loopen dat de torpedo's door den vijand ontstoken worden? Wanneer men zich met electriciteit verdedigt, moet men er op rekenen van ook met electriciteit aangevallen te zullen worden. De proeven in den Donau onder von Ebner in 1853 genomen, hebben dat gevaar doen kennen, en ik meen er daarom de aandacht op te moeten vestigen. Ten slotte zal ik nog een oogenblik bij de uitwerking stilstaan, waaraan in de ‘Bijdrage’ slechts 20 van de 300 bladzijden gewijd zijn. Door de schrijvers wordt op bladz. 237 gezegd: ‘Tot de ladingen van torpedo's behoeft men stoffen die, op het daartoe geschikte tijdstip ontstoken, zéér snel in gassen van zeer hooge spanning overgaan.’ Daaraan wordt in een noot toegevoegd: ‘De snelheid van verbranding is een voorname eisch.’ Ik vereenig mij met deze uitspraak, ofschoon niet alleen omdat ‘hoe sneller de ladingen verbranden, des te dunner ook de mijnwand mag zijn.’ Het gedurig en veelvuldig mislukken der pogingen in vroegere oorlogen om watermijnen te gebruiken tot het vernielen van schepen mag hoofdzakelijk worden toegeschreven aan den aard der lading. Men had niet genoeg op de werking vanplotseling ontwikkelde gassen onder water doorgedacht vóórdat men door middel van buskruit eene uitwerking verlangde te verkrijgen, welke er op goede gronden van te verwachten was. Zoo zag men nog in 1854-56 bij Kronstad schoktorpedo's aanwenden, die door de aanvaring van het Engelsche stoomschip Furious ontbrandden, zonder aan het schip eenige schade toe te brengen: het gaf slechts aanleiding tot meerdere behoedzaamheid en dat later veel torpedo's opgevischt werden. Eerst nadat men op goede gronden zich een juiste voorstelling van de uitwerking gemaakt heeft, mag er aan gedacht worden, op welke wijze men van dit middelvan vernieling gebruik | |||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||
zal maken. Uit de ‘Bijdrage’ blijkt niet, dat de verdienstelijke schrijvers daartoe in staat gesteld zijn; zij dringen zelfs aan op het nemen van proeven, die er toe leiden kunnen. Hetkan daarom zijn nut hebben, ook hieromtrent eenige bijzonderheden mede te deelen. Wanneer door de ontbranding eener lading onder water zich plotseling gassen van groote spanning en hooge temperatuur ontwikkelen, wordt de oneindig kleine schok op het omringende water met de snelheid van den bliksem naar alle zijden van waterdeeltje op waterdeeltje in alle richtingen overgeplant en sneller dan de gedachte opkomt, is reeds de weg van minsten weerstand gevonden, waarlangs aan de ontwikkelde kracht een uitweg wordt aangewezen. Wanneer die kracht zich langzaam ontwikkelt, zal zij, naarmate zij ontstaat, den weg van minsten weerstand inslaan en hare uitwerking zal nooit grooter kunnen wezen dan de gelijktijdig voortgebragte gassen uitwerken, al ware het dat de ontbranding gestadig voortging en er steeds nieuwe gassen werden voortgebracht. Daarom is het raadzaam den mijnwand zoo sterk te maken dat de lading tijd verkrijgt om geheel te verbranden. Hoe meer gassen gelijktijdig ontwikkeld worden, des te grooter zal onder gelijke omstandigheden de uitwerking zijn, om de eenvoudige reden dat de gezamenlijke spanning van al de ontwikkelde gassen grooter zal zijn dan de spanning van een deel er van. Hoe grooter de spanning is, des te grooter wordt onder gelijke omstandigheden de omvang van den kring waarin zij zich bij de losbarsting uitzetten. Om eene groote zijdelingsche uitwerking te mogen verwachten, behoort de gasontwikkeling zeer snel en plotseling te geschieden en zoover onder water als noodig is om den grootsten ontploffingskring van de gezamenlijke spanning der gelijktijdig ontwikkelde gassen te verkrijgen. Voor elke diepte onder water, d.i. voor elke lijn van minsten weerstand, zal door proeven de hoegrootheid en spanning gevonden kunnen worden, die de grootste zijdelingsche uitwerking in die diepte teweegbrengt, wanneer zij door de gelijktijdige snelle verbranding der lading wordt voortgebracht; maar dit is voor de zijdelingsche uitwerking hoofdvoorwaarde, want zonder dat ontsnappen de gassen te schielijk langs de lijn van minsten weerstand en men verkrijgt een hooge waterzuil en in plaats van een breeden een smallen ontploffingskring. Hierin moet de oorzaak gezocht worden van het mislukken van zoo- | |||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||
vele watermijnen, die door den schok, door aanvaring, of aandrijving moesten ontstoken worden, omdat zij met grof en vroeger met slecht buskruit geladen waren. De gasvorming van dat buskruit ging te langzaam om in eene zoo gemakkelijk wijkende stof als water is, de zijdelingsche kracht op eenigen afstand te doen gevoelen, voordat zij in de lijn van minsten weerstand een uitweg vond. Niettegenstaande de verbeteringen, welke in onzen tijd in de vervaardiging van buskruit gebragt zijn, mag men toch het mislukken van torpedo's ook nu nog voor een groot deel aan den aard der lading toeschrijven en ook dat men er niet aan gedacht heeft dat de diepte van het water, de soort van bodem en de lengte van de lijn van minsten weerstand invloed hebben op den ontploffingskring, hetgeen niet blijkt dat heeft plaats gehad bij de proeven te Amsterdam genomen, die op blz. 251 der Bijdrage vermeld zijn. Ik herinner mij de verbazing, waarmede men in Engeland, bij het nemen van proeven om ijs te doen springen, een kolom water uit een bijt zag oprijzen, die 50 yards verwijderd was van de plaats waar de mijn lag, die ontstoken werd. Het ijs was sterker dan de drukking van het water, en de lijn van minsten weerstand was in dat geval niet loodrecht boven de mijn, maar liep naar de open bijt, waaruit het water opspoot. Bij die gelegenheid gebruikte men buskruit, maar zoo men van meer ontplofbare praeparaten gebruik gemaakt had, zou wellicht de spanning groot genoeg hebben kunnen zijn om door een uitgebreider ontploffingskring het ijs te verbreken. Proeven in Pensylvanië genomen, hebben doen zien, dat met 50 Eng. ponden infanterie-buskruit eene kolom water 250 voet hoog werd opgeworpen, terwijl eene gelijke hoeveelheid grof buskruit een waterkolom van gelijke breedte, niet hooger dan 70 voet, opvoerde, en van deze was het water zeer zwart gekleurd door het onverbrand gebleven deel der lading. Wanneer men dus voor watermijnen buskruit wil of moet aanwenden, is het zaak daarvoor het meest verbrijzelende, meest ontplofbare kruit te gebruiken. Wanneer de watermijnen onder den bodem van een schip ontstoken worden of in dadelijke aanraking met een schip zijn, dan is die plotselinge verbranding der lading minder noodzakelijk, doch wanneer men schoktorpedo's gebruikt, die waarschijnlijk afkaatsen als zij ontbranden, dan is dit eene eerste voor- | |||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||
waarde om eene krachtige uitwerking op het vijandelijk schip te mogen verwachten. Zonderling klinkt daarom, bij de voorliefde van wakende mijnen bij den marine-torpedodienst, de voorwaarde: ‘dat de ladingen zonder groot gevaar in de magazijnen kunnen worden geborgen, zooals op blz. 237 gezegd wordt. De eerste vraag, dunkt mij, behoort te zijn: op welke wijze kan men mettorpedo's aan den vijand het meeste afbreuk doen, en daarna mag de vraag behandeld worden, of de ladingen in gewone of buitengewone magazijnen, b.v. in ijskelders, of onder water veilig kunnen bewaard worden. Dat men vroeger van meer ontplofbare praeparaten gebruikt gemaakt heeft, is bekend. De Oostenrijkers gebruikten schietkatoen bij hunne proeven in den Donau en in de torpedo's bij Venetië, omdat het gebleken was dat men met buskruit geen groote zijdelingsche uitwerking kon verkrijgen. Wanneer men buskruit gebruikt, dan behoort men de mijn vlak onder of tegen het schip te ontsteken, en dat zal wel steeds zeer moeielijk met volkomen zekerheid kunnen geschieden, wanneer zij niet door torpedobooten aangebracht worden. Dat buskruit voldoet aan de door de schrijvers op blz. 237 der Bijdrage’ gestelde eischen, zal men wel willen aannemen, maar of dat de eischen zijn die hadden behooren gesteld te worden, geloof ik niet. Ik zal daarom ook nog eenige bijzonderheden aangaande de uitwerking der watermijnen in het licht stellen. Ter bepaling van de lading der torpedo's, onverschillig welke stof daartoe gebruikt wordt, behoort men zich eene duidelijke voorstelling te maken van de geweldoefening, waarvan men tot een bepaald doel gebruik wenscht te maken. Het is niet genoeg te weten dat eene ontbranding onder water eene vernielende uitwerking kan hebben, maar men behoort de grenzen der uitwerking zuiver af te bakenen, wil men het oogmerk bereiken, waartoe torpedo's worden aangewend. Dat met geringe ladingen, onder hoogst gunstige omstandigheden aangewend, door ze b.v. onder den bodem van, of in aanraking met een schip te ontbranden, eene groote vernieling kan worden uitgericht, heb ik door verscheidene voorbeelden aangetoond, maar in den oorlog doen zich die hoogstgunstige omstandigheden in vaste defensieve stellingen zelden voor, en daarom behoort men er op bedacht te zijn om de uit- | |||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||
werking der torpedo's te berekenen naar de ongunstige omstandigheden waarin ze gewoonlijk zullen worden aangewend. Om daartoe in staat te zijn, werden dan ook steeds proeven omtrent de uitwerking van bepaalde ladingen in bepaalde diepten onder bepaalde omstandigheden genomen, alvorens de torpedo's in eenige stelling geplaatst, of daartoe gereed gemaakt wordenGa naar voetnoot1. Zoo werd in de Jamesrivier eene lading van 200 E. ponden buskruit in een ½ inch. plaat ijzeren kist in tien vadem water op den bodem der rivier gelegd en door eene galvanische batterij ontstoken, welke op den oever stond. Het gevolg der ontbranding was, dat al de manschappen en de batterij omvergeworpen werden, doch in het water zag men slechts eene geringe zwelling en een schat van gasbellen, die gedurende korten tijd opkwamen. De geheele kracht der ontbranding was door den grond opgenomen, omdat de drukking van tien vadem water te groot was voor de spanning der gassen uit de ontbranding van 200 E. ponden buskruit voortgekomen. Een weinig diepgaand vaartuig zou dus ongedeerd gebleven zijn, ook al ware het juist op het oogenblik der ontbranding met de kiel boven de mijn geweest. Die lading werd echter slechts door één buis ontstoken, en het is dus zeer goed mogelijk dat slechts een gedeelte der lading verbrand was, toen de mijnkist sprong, waardoor het overige kruit nat werd. Een gelijke mijn, gevuld met 200 E. ponden buskruit, werd later in 6 vadem water op den zachten bodem der rivier ontstoken, terwijl er een visschersvaartuig boven geankerd lag. Men zag de waterzuil uit het vaartuig opstijgen. waarvan de bodem geheel weggeslagen werd, zonder evenwel de boorden aanzienlijk te beschadigen. Deze proef en soortgelijke proeven deden het denkbeeld ontstaan, dat de waterzuil niets anders is dan de kolom water, welke op den ontploffingskring staat en die door de spanning der gassen in de lijn van minsten weerstand wordt voortgeschoten, op dezelfde wijze als een projectiel uit een vuurmond geschoten wordt: want de wanden van het wa ter, waarin de ontploffingskring besloten is, zijn gelijk aan de wanden van den vuurmond, die de gassen verplichten het projectiel in de richting van minsten weerstand uit de monding te drijven. | |||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||
Wanneer dit werkelijk zoo is, en alle tot nu toe genomen proeven schijnen het te bevestigen, dan zal men voor elke lading en voor elke diepte onder water, een straal voor den ontploffingskring kunnen vinden, en daarop zal men de verlangde uitwerking kunnen gronden, hetzij dan zijdelings of rechtstandig door de zuil. Alleen door de snelle verbranding der lading en door eene snelle gasontwikkeling, zal men de middellijn van den ontploffingskring grooter kunnen maken dan de lijn van minsten weerstand, omdat een langzaam ontwikkelde kracht in de lijn van minsten weerstand verloren zal gaan, doordien de gassen, in plaats van zijdelings uit te zetten, zich in de waterzuil zullen mengen. Wanneer de ontploffingskring boven water komt, dan zal er wel een met water vermengde gaszuil zijn, maar niet in gelijke mate als wanneer er een waterkolom door den ontploffingskring ware voortgeschoten. Naarmate de diepte toeneemt, zullen de ontwikkelde gassen in het omliggende water meer weerstand vinden, en dientengevolge zal de ontploffingskring minder en minder groot worden en eindelijk zelfs niet kunnen ontstaan, wanneer de gassen tusschen de waterdeeltjes door zullen opstijgen. Men kan dus door proeven bepalen, wat voor elke diepte het maximum is van den ontploffingskring en met welke lading die uitwerking het goedkoopst te verkrijgen zal zijn. Met deze gegevens zal men dan kunnen onderzoeken, of men het vijandelijke schip in de stelling, waarin men torpedo's tot verdediging gebruiken moet, met de waterzuil of met den ontploffingskring zal dienen te treffen, ten einde de torpedo daarnaar in te richten en te plaatsen. Schoktorpedo's, de zoogenaamd wakende van den torpedodienst, zullen hare vernieling door den ontploffingskring teweegbrengen, uithoofde de aanvaring in den regel niet door den bodem, maar door de zijden van het schip zal geschieden. Dewijl men nu schepen van allerlei dieptredingen mag verwachten, zoo zal men de schoktorpedo's op onderscheidene diepten kunnen leggen, of op de diepte waarop ze door min diepgaande schepen kunnen aangevaren worden. In het laatste geval kunnen zij slechts een kleine lijn van minsten weerstand hebben, die eene snelle verbranding en plotselinge gasontwikkeling vordert, ten einde een groote middellijn voor den ontploffingskring te bekomen. Wanneer er een raam of rad buiten de torpedo | |||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||
uitsteekt, dat bovendien door de aanvaring nog afkaatst, dan kan het vijandelijk schip allicht buiten de grens van den straal van een kleinen ontploffingskring komen, waardoor het zeer weinig schade zou bekomen, zelfs niet van de neerstortende wateren gaszuil, die uit geringe diepte onder water is voortgesproten. Wanneer men schoktorpedo's gebruikt, behoort men meer waarde te hechten aan de breedte van den ontploffingskring, dan aan de hoogte van de waterzuil, want men zal dwars uit het schip moeten treffen; wanneer men daarentegen grondmijnen bezigt, dan zal men in den regel het schip door de waterzuil moeten vernielen, en ofschoon het steeds wenschelijk is datdie zuil zoo breed mogelijk zij om meer kansen van treffen te hebben, wordt dit echter niet noodzakelijk gevorderd om eene totale vernieling teweeg te brengen. Een paar voorbeelden zullen het gezegde ophelderen. Met de torpedoboot Stromboli werden te New-York proeven genomen in een vaarwater dat 30 voet diep was. Op 20 voet diepte ontstak men een torpedo gevuld met 60 E. ponden fijn gekorreld buskruit. Eerst steeg een kegel, daarna de zuil uit het water op, die zwart van modder, 20 voet in middellijn en 60 voet hoog was; maar toen men 48 E. ponden buskruit een voet onder water ontstak, was de gaszuil slechts tien voet breed, doch zij steeg 180 voet hoog. Uit de vroeger vermelde proeven te Richmond genomen bleek ook dat men met 45 E. ponden buskruit op 8 voet onder water tegen de balken aan de krachtigste uitwerking verkreeg. Al had men de buskruitlading in die diepte vermeerderd, zou toch waarschijnlijk de zijdelingsche uitwerking niet aanmerkelijk grooter geweest zijn, maar wel wanneer meer ontplofbare praeparaten gebezigd waren. Ter bepaling van de lading met schietkatoen voor torpedo's en van de uitwerking, welke er van verwacht mocht worden, werden door de Oostenrijksche genie in 1853, in een arm van den Donau, bij Klosternenburg, proeven genomen. Er moest een voorwerp worden opgericht, waarvan de weerstand gelijk gesteld mocht worden aan dien van een oorlogschip. Men koos daartoe een dubbele rij palen van 10 Oostenrijksche duimen (0.263) in 't vierkant, die 1½ voet (0.474) uit elkander stonden, zijnde de tusschenruimte met zware steenen aangevuld. In elke rij stonden 26 palen naast elkander aaneengesloten. Zij waren 24 voet (7.584) lang en werden in 13 voet (4.109) | |||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||
water geheid. De palen werden door kespen en de rijen onderling verbonden. Een watermijn, geladen met 100 Oostenr. ponden (56 kilo) schietkatoen, werd 8 voet (2.529) onder de oppervlakte van het water geplaatst op 3 voet (0.948) afstand van den dam, 6 voet (1.897) van het rechter en 18 voet (5.689) van het linker uiteinde. De torpedo lag voor twee ankers en een vat met steenen verankerd. De lading was zoodanig in de torpedo gelegd, dat gelijktijdig met de ontsteking, door middel van onderscheidene buizen, die door een wrijvings-electriseermachine ontvlamd werden, de geheele verbranding der lading eensklaps geschiedde en de gasontwikkeling zoo snel mogelijk plaats had, waardoor de grootste spanning verkregen werd. De wateroppervlakte werd met een doffen slag opengescheurd, en een waterzuil, 22 voet (6.954) in middellijn, steeg tot een hoogte van 200 voet (63 meter), gemeten met een sextant. Van de voorste rij palen stonden er bij onderzoek aan de linkerzijde nog 9, van de achterste slechts 5 van de 26 palen, en deze overblijvende palen waren uit hunne standplaatsen losgerukt. De overige 38 palen waren bij den grond afgebroken, de steenen waren verdwenen en de ankers midden doorgebroken. De grond onder de torpedo was tot 18 voet (5.689) van den dam uitgehold, en daaruit leidde men af, dat de ontploffingskring een straal van 15 voet (4.74) moest hebben gehad, dus 30 voet (9.48) middellijn. De lijn van minsten weerstand was echter slechts 8 voet (2.529), en de torpedo lag slechts 5 voet (1.580) boven den bodem van de rivier. De ontploffingskring kwam dus boven water, en waarschijnlijk zal de waterzuil dus met gas gevuld geweest zijn; anders zou zij niet zoo hoog (63 meter) opgestegen zijn. De krachtige zijdelingsche uitwerking moet hier dus toegeschreven worden aan het gebruik van schietkatoen tot lading, en de wijze waarop deze ontstoken werd, om de gasontwikkeling eensklaps en zoo schielijk mogelijk te gelijk te doen geschieden. Het is niet waarschijnlijk dat men met buskruit een gelijke uitwerking zou hebben verkregen. Hoe dit zij, de Oostenrijksche genie kwam tot het besluit, om de lading der torpedo's, die voor Venetië gebruikt werden, op 400 Oostenrijks. ponden (168 kilo) schietkatoen te bepalen, en om deze drijvende, slapende mijnen 12 voet (3.793) onder water te plaatsen, er op rekenende, dat de ontploffingskring een middellijn van 47 voet (14.856) en de vernielingskring aan de oppervlakte van | |||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||
het water een middellijn van 34 voet (10.747) zou hebben. Zij werden op onderlinge afstanden van 24 + 30 + 24 = 78 voet of 6.32 + 9.48 + 6.32 = 22.12 m. uit elkander gelegd, omdat de breedte van het kleinste oorlogschip op 30 voet (9.48) werd gesteld, en men niet verwachtte dat het minder dan 12 v., of 3.79 m. diep zou gaan. Toen na den oorlog een der mijnen ontstoken werd, bleek het dat werkelijk op 24 voet (7.586) afstands van de mijn, de uitwerking krachtig genoeg was om een brik dadelijk te doen zinken, welke op dien afstand ten anker lag, zonder door die ontbranding andere torpedo's te schaden, welke op 78 voet, of 22 m., er van af lagen. Het waren dus drijvende- en geen grondmijnen. Zij waren verankerd met een driehoekig raam met ballast beladen. De kettingen waren aan de hoeken van het raam verbonden. Zoolang er met buskruit geen afdoende proeven genomen zijn ten aanzien der zijdelingsche uitwerking van bepaalde ladingen in de diepte en op de plaatsen waar de mijnen gelegd zullen worden, is het zeer gewaagd om op de uitwerking van schoktorpedo's te vertrouwen, en komt het wenschelijk voor, de lading samen te stellen uit stoffen, die sneller in gassen van zeer hooge spanning overgaan dan buskruit. Eene waterzuil, voortgebracht door de ontsteking eener grondmijn, die in diep water ligt, is scherp geteekend; eerst heeft men een kleinen kegel, die den eersten loodrechten aanstoot uit het hart der mijn ontvangt, en daaronder de kolossale zuil met staande wanden, zooals op nevenstaande figuur te zien is, die de waterzuil voorstelt waardoor de Commodore Jones in de Jamesrivier vernield werd. De middellijn van den ontploffingskring was 48 voet, afgeleid uit naauwkeurige loodingen, dus niet veel meer dan de diepte (45 voet) waarin de mijn lag, en het is waarschijnlijk niet mogelijk om door middel van buskruit een breeder ontploffingskring te verkrijgen dan de lengte bedraagt van de lijn van minsten weerstand; want anders zou men van eene lading van 1750 E. ponden een grootere uitwerking hebben mogen verwachten, ofschoon het niet waarschijnlijk is dat de geheele lading eensklaps in gas is overgegaan, en zelfs mag men aannemen dat zij niet geheel en al verbrand is. Ook moet kracht verloren zijn gegaan, omdat een deel van | |||||||||||||||
[pagina t.o. 412]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||
de gassen in den zachten modder ingedrongen zijn, waarop de torpedo lag. Wel is waar dat deze later toch terugkaatsen en een tweede zuil of grondbaar teweegbrengen, die mogelijk voor een schip even gevaarlijk kan zijn als de eerste opstijgende zuil, maar de hoofdkracht wordt er toch door verminderd, hetgeen niet of weinig het geval zoude zijn wanneer de mijn op een vasten rotsbodem gelegen had. Het is hiermede even zoo gesteld als met het voortgeschoten projectiel, waarmede de waterzuil vergeleken is: als de vuurmond geen recul heeft, zal het projectiel ook grooter aanvankelijke snelheid bezitten, dan wanneer het kanon inspringt, want de kracht om het kanon te doen inspringen, gaat verloren: zoo ook met de watermijn, want al de kracht die in den grond of in het water naar beneden werkt of opgenomen wordt, gaat verloren voor het nuttig effect. Doch door de nawerking, gepaard met het terugvallen van de eerst opgeheven waterzuil, wordt het water geweldig in beweging gebracht, en een schip dat vrij van de waterzuil gebleven was, zal er zeer hevige ongelijkmatige schokken van ontvangen, erger dan het in de zwaarste stormen en in de moeielijkste zee heeft uit te staan, waartegen gewone schepen zeker niet bestand zullen zijn. De uitwerking van grondmijnen is dus veel geweldiger, veel uitgebreider en daardoor ook zekerder bovendien kunnen zij niet gemakkelijk opgevischt en bijna niet vernield worden, zooals met drijvende schoktorpedo's zeer gemakkelijk kan geschieden. De in nevenstaande figuur voorgestelde waterzuil, waarmede de Commodore Jones vernield werd, paarde gewicht aan groote snelheid, en had nog een opslorpend vermogen, ten gevolge van het gedeeltelijk luchtledig door den ontploffingskring en het voortgeschoten water teweeggebracht. De eerste beweging heeft eene daling van het oppervlak (door 2 in de figuur aangegeven) ten gevolge, welke door eene tweede rijzing gevolgd wordt, als de teruggekaatste gassen uit den bodem opkomen, waardoor een tweede zuil of baar (3 in de figuur) verwekt wordt. De tweede kolom, gewoonlijk met modder vermengd, komt alleen uit grootere diepten dan 6 vadem op, nadat de gassen in den modder gewerkt hebben en het water tijd gehad heeft om toe te vloeien, ten einde een tweede zuil te kunnen vormen. Het is de samengestelde werking dezer beide zuilen, die voor | |||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||
diep water aan de grondmijn groote voordeelen geeft boven andere torpedo's, die, in minder diepte drijvende met minder lading, mits van zeer snel verbrandende stoffen, groote ontploffingskringen kunnen hebben. Doch deze drijvende torpedo's hebben het groote nadeel, dat zij zeer gemakkelijk door een activen en ondernemenden vijand gevonden, opgevischt of met torpedobooten onschadelijk gemaakt kunnen worden. Zij vorderen dus eene voortdurende, onafgebrokene, vooral nachtelijke en daarom zeer lastige bewaking, en men zou met meer recht dit soort van torpedo's bewaakt wordende dan wakende torpedo's mogen noemen. Door de voorkeur aan electrische schoktorpedo's te geven, heeft men bij den marine-torpedodienst meer het gemak van den torpedodienst dan van den marinedienst op het oog gehad, want door dat soort van torpedo's voor te stellen, zal men zeker een even groot deel der reeds geringe actieve strijdkrachten aan de bewaking verbinden, als voor eene uitsluitend passieve versperring gevorderd wordt. Ook in dit opzicht heeft dus het vraagstuk der versperringen of hindernissen in Nederland nog weinig vorderingen gemaakt, en ofschoon er reeds bijna 10 jaren verloopen zijn sedert het laatste rapport door de commissie voor de kustverdediging werd opgemaakt, staan onze zeegaten, welke sedert dien tijd met 2 vermeerderd zijn, nog steeds open en wachten onze geringe navale strijdkrachten nog steeds op den steun, welken zij behoeven om deel te kunnen nemen aan de verdediging van ons land tegen eenen overmachtigen vijand. In onze overzeesche bezittingen ziet het er niet beter uit. Zoolang het vraagstuk der versperringen geen bevredigende oplossing verkregen heeft, kan aan de ontwikkeling der marine niet ernstig gedacht worden, maar juist daarom zou men mogen verwachten dat het onderzoek naar de eindoplossing, al moest die leiden tot den bouw van meerdere forten of kustbatterijen, met meer ernst en klem zou zijn voortgezet, niet zoozeer met het doel om te toonen dat er wel iets gedaan wordt, maar om zoo spoedig mogelijk een plan van verdediging onzer zeegaten te kunnen ontwerpen overeenkomstig de finantieele en personeele krachten van ons land. Ik wensch ten slotte met een enkel woord hulde te brengen aan de hoogst intelligente wijze waarop het vraagstuk: hoe behoort een torpedo samengesteld, klaar gemaakt | |||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||
en waargenomen te worden, bij ons te lande door de vele bekwame officieren, welke er toe bijgedragen hebben, is opgelost, en ofschoon in de ‘Bijdrage’ minder over het gebruik en de uitwerking van torpedo's gezegd is kunnen worden dan wenschel ijk ware, zoo hebben de schrijvers toch een hoogst verdienstelijk werk geleverd, dat, hoop ik, alle zeeofficieren zich zullen aanschaffen, ten einde zich met dit nieuwe wapen der zeemacht bekend te maken. Ik voeg er den wensch bij dat zij spoedig in staat gesteld mogen worden het onvolledige van hunnen arbeid aan te vullen, zoodra de proeven genomen zullen zijn. die ook zij noodzakelijk achten.
M.H. Jansen. |
|