De Gids. Jaargang 37
(1873)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Recht en Staat in de Fransche Revolutie.Dr. Carl Richter, Staats- und Gesellschafts-Recht der Französischen Revolution von 1789-1804. Twee deelen. Berlin, 1865.De Fransche Revolutie, de Groote Omwenteling van het laatst der XVIIIde eeuw, - welke denkbeelden verwekt deze uitdrukking! Één oogenblik denkt men aan het verjongde volk, aan dien herboren Derde-Stand, die met krachtvolle bescheidenheid zijn plaats gaat innemen in de staatkundige rangregeling, en dan weder aan de gruwelen, die in naam van het Souvereine volk gepleegd zijn. Één oogenblik denkt men, vervuld van eerbied, aan de wijsgeerige staatslieden of de staatkundige wijsgeeren die de betrekkingen tusschen Staat en ingezetenen op de grondslagen van recht en billijkheid poogden te vestigen, dan wederom siddert men bij de kalmte, waarmee de ongelukkige vorst veroordeeld werd, als het zoenoffer, dat het verledene aan de toekomst bracht. Zoo even volgdet gij met klimmende geestdrift de vaderlandslievende scharen, die Frankrijk tegen de invallen van bemoeizieke vreemden verdedigen, en wat later bespeurt gij met weemoed, dat die vrijheidminnende bataljons tot werktuigen van onderdrukking zijn vergroeid in de handen van den geniaalsten tyran, dien de Nieuwe Geschiedenis opgeleverd heeft. Met bewondering of met schrik moet men op die woelige tijden terugzien, maar men moet er in allen geval op terugzien. Er zit een onweerstaanbare aantrekkingskracht in al die gebeurtenissen, die te zamen de Fransche Revolutie uitmaken. Klopt u het hart niet bij dien eed gezworen door Frankrijk's volks- | |
[pagina 194]
| |
vertegenwoordigers, om niet uiteen te gaan, vóórdat zij aan hun vaderland een Grondwet geschonken zullen hebben? Juicht gij niet mee, als de slagen van de bijl de ijzeren kettingen verbrijzelen van de brug, die naar de Bastille voert? Gij meent de ochtendschemering te ontwaren van een helderen dag, waarop de zon der vrijheid zal schitteren over rustige landouwen en vreedzame woningen. Maar daar steekt plotseling het onweer op; het hart wordt u saamgeperst. Daar staat het schuim van Parijs binnen het rasterwerk, ja in de vertrekken van het vorstelijk paleis. ‘Voort, mee, van Versailles naar Parijs!’ - ‘Eertijds veroverde koning Hendrik zijn hoofdstad’ - zeide Bailly, de maire van Parijs, - ‘nu heeft de hoofdstad zijn koning veroverd.’ Hoe zal het met dien veroverden koning afloopen? Gij weet het, en toch volgt gij met gejaagde, met klimmende belangstelling de ontwikkeling van dat levensvolle drama. Want het is een goed tooneelstuk, gij kunt het dikwijls zien opvoeren, zonder dat het u verveelt. Integendeel, gij ontdekt er telkens iets nieuws in. Zal men hier ook moeten zeggen, wat Guizot verklaart, als hij de echtelijke liefde van Lady Russell voor haar man beschrijft, dat geen roman zoo romantisch is als de geschiedenis, en met hem uitroepen, dat ‘de tous les poëtes Dieu est le plus grand!’
Maar behalve die bezielde en schitterende tooneelen is er nog iets anders, waarom de geschiedenis der Fransche Revolutie onze belangstelling steeds gaande houdt. Het is een gebeurtenis, die vele, langdurige, wellicht blijvende gevolgen veroorzaakt heeft. De vulcaan heeft vuur gespuwd, maar er zijn waarschijnlijk nog vele en geweldige uitbarstingen te wachten; grond en dampkring verkeeren bij voortduring in een onvasten staat, in een gistenden toestand, die nieuwe schokken vreezen doet. Nog steeds drijft het onheilspellend rookwolkje boven den krater, die zeker niet uitgewerkt heeft. De Fransche Revolutie is merkwaardig niet alleen om haar geweldige verschijnselen, maar ook om haar gevolgen op de Europeesche maatschappij en het Europeesche staatsleven. Is zij een wereldgebeurtenis, een gebeurtenis, die een beslissenden invloed op het lot der volken en maatschappijen uitoefent, nieuwe toestanden schept of voorbereidt en het aanzien der wereld verandert? Moet zij met de Kruistochten, met de Kerkhervorming op éen lijn geplaatst worden? Het is moeilijk hierop een beslissend antwoord te | |
[pagina 195]
| |
geven voor een geslacht, dat nog zoo nabij de gebeurtenissen staat. Ook de tijdgenooten van Frederik Barbarossa en van Richard Leeuwenhart konden niet vermoeden, dat die vrome krijgers, die hun leven en hun rust opofferden om het Helige Graf op de ongeloovigen te veroveren, de vrijheid der Gemeenten, de opkomst van handel en nijverheid voorbereidden; dat zij het graf dolven voor dien feodalen adel, wiens kloekheid en eerzucht zij op zulk een schitterende wijze uitdrukten. Daar evenwel de mannen der Fransche revolutie met meer zelfbewustheid op een bepaald doel afgingen, dat tot op zekere hoogte bereikt werd, zijn wij ook ongeduldiger geworden. Maar wie kent de toekomst? Zeker zijn de gevolgen, voorzoover die op den dag van heden reeds merkbaar zijn, niet gering te schatten. Het is toch waarlijk geen kleinigheid, dat ten gevolge dier Revolutie bijna alle staten van Europa volgens geschreven constituties geregeerd worden, althans heeten geregeerd te worden. Het is geen kleinigheid, dat op het gebied der burgerlijke rechten de gelijkheid heerscht of zich met kracht baan breekt. Het is waarlijk evenmin gering te achten, dat het Duitsche en het Italiaansche volk begonnen zijn, elk de bewustheid van zijn nationale eenheid terug te krijgen. Is de eerste stoot tot al die wijzigingen niet gegeven door de gebeurtenissen van 1789? Vloeken of zegenen moogt gij de Revolutie, wegcijferen kunt gij haar niet. De verklaring te vorderen, dat men de haar vergezellende gruwelen niet in bescherming neemt, is even kinderachtig, als de bewering, dat men haar zegenrijke gevolgen ten eenenmale ontkent, vreemd of partijdig zou klinken. ‘The French Revolution’ noemt BuckleGa naar voetnoot1 ‘unquestionably the most important, the most complicated and the most glorious event in history.’ - ‘La Révolution française,’ zegt Quinet, ‘n'a pas besoin d'apologies: vraies ou fausses, tout le siècle en est rempli’Ga naar voetnoot2. Zij was als de stormwind, die de verdroogde en verrotte bladeren, die eenmaal in de middeleeuwen frisch en groen aan de boomen bevestigd waren, wegblies van den bodem der Europeesche maatschappij, die op een nieuwe lente wachtte. Hoelang hadden wij onzen gebrekkigen regeringsvorm, het kleingeestige provincialisme, de souvereiniteit der stedelijke regeeringen, de kleingeestige worsteling der patriciërs tegen het Huis van Oranje, de verwarring in wetgeving en administratie | |
[pagina 196]
| |
nog moeten verduren, zonder dien alles overweldigenden stroom der Fransche Revolutie? Wij leven, geheel Europa leeft in een tijdperk, dat de gevolgen der Fransche omwenteling ondervindt. Welke van die gevolgen heilzaam, welke schadelijk, welke voortdurend en welke voorbijgaande zullen zijn, welke verwarringen nog uit dit Leda's ei te wachten zijn, dat kan en behoeft hier niet beslist te worden. Slechts den invloed wilden wij doen uitkomen, dien de Omwenteling op Europa's politieke en sociale ontwikkeling heeft uitgeoefend. Terwijl de Fransche geschiedschrijvers bijna uitsluitend het dramatische gedeelte der Revolutie als het voorwerp hunner beschrijving beschouwd hebben heeft de Duitsche geleerde, Dr. C. Richter, de taak gekozen, om ons aan te wijzen, welke wijzigingen in de rechtsbetrekkingen, zoo op het gebied van het Burgerlijke, als op dat van het Staatsrecht, door die omwenteling in het leven geroepen zijn. Deze opvatting was nieuw. De geschiedschrijvers der Revolutie hebben natuurlijk den arbeid der drie Revolutionnaire vergaderingen, der Constituante, der Nationale en der Conventie, op wetgevend en administratief gebied volstrekt niet verzwegen; in het bijzonder heeft Edg. Quinet die buitengewone bekwaamheid en vaardigheid tot organiseeren, die het tijdperk der Revolutie kenmerkt, met gloed en liefde voorgesteld. Maar bij allen blijft het verhaal, de ontrolling der feiten hoofdzaak. Richter heeft die gansche organiseerende werkzaamheid tot een systeem teruggebracht. Niet de tijdsorde der gebeurtenissen ligt aan de indeeling van zijn werk ten grondslag, maar de ver schillende deelen van het Staatsrecht. Het is waar, wij noemden daar straks F. Laferrière niet, die zijn ook bij ons welbekend boek schreef, getiteld: Histoire der Principes, des ‘Institutions et des Lois de la Révolution Française,’ waarvan de titel den inhoud genoegzaam aankondigt als met dien van Richter's ‘Staats- und Gesellschaftsrecht’ verwant. Intusschen staat het boek van den Franschen publicist verre bij dat van den Duitschen geleerde achter. Niet alleen in rijkdom en verscheidenheid van stof; bij Laferrière toch staat de ontwikkeling van het burgerlijke recht wel wat te zeer op den voorgrond, en wordt minder aandacht gewijd aan den geest, waarin het publiek recht vooruitging. Maar ook is er verschil in doel en strekking. Laferrière schrijft met een bepaalde bedoeling; hij schrijft na '48 en onder den indruk van '48, en wil nu bewijzen, dat de toen verkondigde beginselen en leeringen in volslagen strijd zijn met | |
[pagina 197]
| |
de groote beginselen van 1789, het jaar waarin Frankrijk zijn ‘ware omwenteling,’ gelijk Laferrière haar noemt, beleefd heeft. Die omwenteling beschouwt hij als het einde der staatkundige ontwikkeling, als de vervulling van godsdienstige en maatschappelijke idealen, die eeuwen lang vromen gemoederen hebben voorgezweefd, in éen woord als de couronnement de l'édifice, van het gebouw wel te verstaan der menschheid en der maatschappij. Met de omwenteling van het laatst der vorige eeuw is vooreerst volgens Laferrière een tijdperk van geschiedkundige ontwikkeling gesloten. Zij bracht den onfeilbaren Code Civil aan de Franschen en aan de wereld, zij bracht alles wat maar te wenschen is op burgerlijk en staatkundig gebied; - en nu zou men verder willen? Nec plus ultra voert de goedgezinde grijsaard der Fransche jeugd te gemoet. Laferrière en met hem vele Fransche geschiedvorschers zouden ons wel willen doen gelooven, dat Europa in de jaren 1789-92 een Titanenmaaltijd gedaan heeft, waaraan het zijn bekomst heeft, waaraan het gedurende eeuwen digereeren moet, zonder naar nieuw voedsel, nog minder naar verandering van spijs te vragen. Geheel anders redeneert de Duitsche onderzoeker. Voor hem zijn de gewrochten der omwenteling van 1789 niet allen volmaakt, niet onberispelijk: zij zijn vaak te ver gegaan, zijn ook vaak teruggebleven achter 't geen men vereischt had. In allen geval is met hen de eindpaal niet bereikt van 's menschen streven op het terrein van maatschappij en van staat. Terwijl het verledene onderzocht wordt, om te begrijpen wat de Revolutie gedacht en gedaan heeft, blijft er ook nog een toekomst, die wel in de Revolutie menig uitgangspunt vindt voor verdere ontwikkeling, maar niet aan haar woorden of daden vastgeketend zit. Ook over die revolutie en haar gevolgen zal de toekomst rechten, het goede medenemen, het verkeerde afwerpen. Welke beschouwing de voorkeur verdient, is nauwelijks twijfelachtig. Onderhoudend is natuurlijk Richter's boek, waarin volstrekt geen levendig verhaal van gebeurtenissen wordt meegedeeld, geen toestanden geschilderd worden, op verre na niet: het behelst den catalogus, zoo ge wilt dorren catalogus, van rechtsinstellingen, die aan de Revolutie ontsproten zijn, geeft de wijze van haar ontstaan aan, volgt ze in de onderdeelen, enz. enz. Maar hoe weinig meesleepend die behandeling ook is, zij is wat de Duitschers noemen ‘anregend,’ zij wekt op tot nadenken. Men wenscht een blik te slaan in de Geschiedenis van voorafgegane eeuwen, om den samenhang te begrijpen; men wenscht ook te ontdekken, welke de gevolgen zijn geweest of zijn kunnen. Daartoe wekt R's. | |
[pagina 198]
| |
voorstelling den lust op. Alles wat de verschillende regeeringen, die tusschen 1789 en 1804 elkander opgevolgd zijn, in den rechtstoestand van het Fransche volk, in staat en maatschappij geschapen hebben, dit alles is door hem stelselmatig gegroepeerd. Van 1789 tot 1804. Want met de troonsbestijging van Napoleon I sluit dat tijdperk der Revolutie. De Keizer herstelt veel van 't geen men verouderd en versleten gewaand had, en behoudt van de revolutie slechts wat hem dienstig is. Maar zijn heerschappij is kortstondig. En al gaan na zijn val de Restauratie en de heilige Alliantie op den door hem aangewezen weg voort, de volken van Europa verliezen den aangewezen weg niet meer uit het oog, die in 1789 voor hen is opengesteld. Waarheen wil men? Men wil een vasten grondslag. een rechtskundige formule, om zoo te zeggen, voor een staatsinrichting, waarin zonder dat de eenheid en de macht van den Staat verzwakt worden, de rechten en plichten tusschen Volk en Regeering naar de regelen van onwrikbare rechtvaardigheid vastgesteld zijn. Een omschrijving, ja een erkenning dier wederkeerige rechten en plichten was tot dusver onbekend gebied. Nadat de bolwerken, die de middeleeuwen tegen de vorstelijke almacht opgeworpen had, gevallen waren, nadat èn de macht der leenmannen èn de privilegiën der steden, hier op deze, daar op gene wijze, vernietigd waren, gold in de Staten van Europa de wil des vorsten als de hoogste, als de eenige wil. Mocht ook al bij een enkelen, edelmoedigen heerscher, mocht b.v. bij Frederik den Groote, bij Jozef II de gedachte opkomen, dat op den vorst de verplichting rustte, om tot heil zijuer onderdanen te regeeren, de absolute regeermacht bleef er niet te minder absoluut om. En was Frederik de Groote, was Jozef II, niet de kweekeling van dezelfde gedachten, die later in de Fransche Revolutie tot daden geworden zijn? Maar heeft Richter wel het recht, om aan de Fransche omwenteling de eer toe te kennen van dit doel te hebben nagestreefd? Zijn er niet drie gebeurtenissen in de Nieuwe Geschiedenis, die mede op deze onderscheiding aanspraak kunnen maken? Hebben niet de Nederlanders de moderne aera der politieke revolutie geopend, hebben niet Engeland en Amerika hun omwentelingen gehad, die evenzeer tegen het despotisme te velde trokken en na een gelukkigen strijd gestreden te hebben, den volken tot voorbeeld konden dienen? Laten wij dit kortelijk onderzoeken. | |
[pagina 199]
| |
Toen de afgevaardigden der gëunieerde provinciën in 1581 aan koning Philips II de gehoorzaamheid opzeiden, omdat hij zijn plicht als vorst niet betrachtte, omdat hij zijn onderdanen niet als de hem toevertrouwde kudde, maar als zijn slaven behandelde, toen verkondigden zij ongetwijfeid een nieuw en voor de toekomst vruchtbaar beginsel. Maar de gevolgen voor de algemeene begrippen van Staatsrecht en Staatsbestuur waren minder rijk dan de stoutheid van liet verkondigde beginsel zou doen verwachten. Wat in waarheid, volgens recht, de betrekking tusschen regeerders en geregeerden zijn moest werd niet nader aangeduid; en wat de regeeringsvorm in 't vervolg worden moest, werd aan de omstandigheden overgelaten. De omstandigheden hebben van de gëunieerde gewesten een Republiek gemaakt. Vorstelijke oppermacht en adelsprivilegiën waren daarin onbekend. Desniettemin was de staatsrechtelijke toestand van het Nederlandsche volk geheel onzeker. De middeleeuwsche verdeeling in standen bleef, in theorie althans, gehandhaafd; de stedelijke regeeringen bleven in haar middeleeuwsche zelfstandigheid, zoo tegenover de ingezetenen als tegen den landsheer, volharden; het bestaan eener staatskerk belemmerde de vrijheid der individuën. Hoeveel dus de Republiek der VII Provinciën ook boven andere Staten van ons werelddeel in de 17e en 18e vooruit had, zij had het begrip van persoonlijke en staatkundige vrijheid niet ontwikkeld, zij had het begrip van staatseenheid nooit begrepen. Om andere redenen kan de Engelsche Revolutie der 17e eeuw in werking en gevolgen niet met de Fransche der 18e vergeleken worden. Zij was en bleef specifiek Engelsch. Zij gaf ook niet voor, nieuwe beginselen van politiek recht te vestigen, maar verlangde alleen, bevestiging, hoogstens analogische uitbreiding van de eeuwenoude rechten en vrijheden, die reeds in de Magna Charta wortelden. Lees de Petition of Right, waarmee de omwenteling aanvangt en de Declaration of Right, waarmee zij eindigt, de Parlements-acte, n.l.. waarbij aan Willem III en Maria de kroon van Groot-Britanje en Ierland op gedragen werdGa naar voetnoot1, en gij zult inzien, dat hier een volk spreekt, dat historische tradities heeft, en op den bodem dier tradities voortbouwend de vrijheden kon grondvesten, die gewijzigde tijdsomstandigheden vorderen. Door de omwenteling werd niet | |
[pagina 200]
| |
zoozeer een nieuw staatsrecht geschapen, als wel de handhaving van erkende beginselen verzekerd. Evenals in de Middeleeuwen herhaaldelijk Engeland's koningen de Magna Charta bekrachtigden, zoo moesten ook nu de nieuwe Soevereinen alle bestaande en erkende rechten van het Engelsche volk op nieuw bezweren. Van nieuwe beginselen, van hervormingen die in het algemeen in de betrekking tusschen regeerder en geregeerden moesten gelden, was hier op den duur geen sprake. Ongetwijfeld heeft de eerste Engelsche Omwenteling de in Europa heerschende denkbeelden van oppergezag diep geschokt, ongetwijfeld was de verandering eener eeuwenoude, half middeleeuwsche, half moderne alleenheerschappij tot een republiek een treffende gebeurtenis, maar behalve dat deze republiek maar een episode uitmaakte in de geheele reeks der feiten, droeg zij èn in oorsprong èn in haar verloop te zeer den eigenaardigen stempel van puriteinsche religie, om een algemeene rechtsnorm voor de politieke vrijheid te kunnen opleveren. Over het algemeen handelde het Engelsche volk, overeenkomstig zijn gewoonte, uitsluitend voor en met het oog op zijn belangen, onbekommerd om 't geen elders voor recht gehouden werd of gehouden moest worden. Men verlieze ook niet uit het oog, dat noch in Holland, noch in Engeland de omwenteling iets aan het Burgerlijke recht of aan de maatschappelijke verhoudingen tusschen de individuën, noch zelfs aan het Staatsburgerschap - om dien term bij anticipatie te gebruiken - veranderde: de Staten kregen meer macht, maar bleven de Staten, het Parlement gold meer, maar bleef op de uit de middeleeuwen herkomstige wijze samengesteld. Zoo kan men begrijpen, hoe in deze twee landen het onbeperkte gezag van den vorst overwonnen werd, zonder dat zijn val in de rest van Europa dien geweldigen indruk naliet, dien de Fransche revolutie later veroorzaakte. Eerst toen de indruk der groote gebeurtenissen voorbij was, eerst in het midden der 18e eeuw, vestigden Montesquieu en Voltaire de aandacht van het vaste land op de bewonderenswaardige, volgens hen voorbeeldige, constitutie van den Britschen staat, zooals zij geboren was niet uit de schokken éener omwenteling, maar gegroeid uit een ontwikkeling, die eeuwen had aangehouden. Op de denkbeelden, die de Fransche omwenteling voorbereid hebben, werkte de aantrekkingskracht der Engelsche staatsinrichting ongetwijfeld; maar alras bleek het dat bewondering | |
[pagina 201]
| |
hier gemakkelijker en raadzamer was dan navolging. Onmogelijk was het immers, den weg van historische ontwikkeling, dien Engeland doorloopen had, van meet af in te slaan, als of men nog te beginnen hadGa naar voetnoot1. Wie op gevorderden leeftijd iets leeren wil, neemt daarom nog geen plaats op de schoolbanken. Veel meer gevolgen op de begrippen van staatsrecht en bestuur voor onze dagen oefende de Amerikaansche opstand uit. Reeds daarom, omdat hij voorviel in het laatste vierendeel dier achttiende eeuw, die naar een nieuwe orde van zaken op elk gebied streefde, die zich een totale hervorming der maatschappij voor oogen stelde. ‘De menschelijke geest zag met haat of verachting op de toenmalige toestanden neer, en beschouwde zich als geroepen, om alles te herscheppen, neen te scheppen: instellingen, meeningen en zeden, de maatschappij en den mensch zelven’Ga naar voetnoot2. Door zulk een geslacht werd natuurlijk de Amerikaansche opstand met belangstelling waargenomen, gretig opgewacht. Op zulk een geslacht moest het een geweldigen indruk te weeg brengen, door de burgers van een klein landbouwend republiekje te hooren verklaren, dat alle menschen van nature gelijk waren, en allen door den Schepper evenzeer bestemd waren, om de onvervreemdbare rechten te genieten, van te leven, vrij te zijn en zich stoffelijk en verstandelijk te ontwikkelenGa naar voetnoot3. De beginselen, die door de Engelsche volkplantingen in Amerika verkondigd werden, ademden ook in alles een veel ruimeren, een meer cosmopolitischen geest dan de staatsstukken onzer voorouders of die der Britten in de zeventiende eeuw. De oorzaak daarvan lag nu ook in de plaatselijke omstandigheden. De koloniën hadden van zelf minder tradities dan het oude moederland en bezaten bovendien een bevolking, waarin vele in oorsprong elkander vreemde bestanddeelen gemengd warenGa naar voetnoot4. Op de mannen, die de Fransche omwenteling voorbereid en later meegemaakt hebben, heeft het voorbeeld van Amerika ook machtig gewerkt. Ontwaart men niet reeds in de Amerikaansche Verklaring der menschenrechten den Catechismus van | |
[pagina 202]
| |
1791? ‘De Regeering moet strekken tot het welzijn en de veiligheid des volks. Maar alle staatsmacht moet ook uit het volk voortvloeien. Door de volksvertegenwoordigers moeten alle wetten worden goedgekeurd en alle lasten opgelegd.’ En bestond er voor dit laatstgenoemde voorschrift ook al een aanknoopingspunt in de Britsche constitutie, dat de Koloniën verder blikten dan den oogenblikkelijken toestand van het moederland, blijkt uit andere stellingen der Verklaring. ‘Drukpersvrijheid en Vrijheid van Godsdienst’ worden verlangd, maar wat sterker is, waar de geest der 18e eeuw luide uit spreekt, al is het dan ook in de bewoordingon van wijsgeeren der oudheid, is de volgende stelling: ‘De regeering van een vrij land moet berusten op rechtvaardigheid, gematigdheid, eenvoudigheid en deugd.’ Is het niet, alsof wij reeds de Deugd der Fransche terroristen in het verschiet zien? Overbekend is het verder, welke propaganda de Amerikaansche omwenteling in Frankrijk maakte. Benjamin Franklin vormde te Parijs als 't ware een schoolGa naar voetnoot1 waaruit de mannen van '89 voortgekomen zijn. En ook van den anderen kant begrepen de monarchen zeer goed, dat het absolute regeeringsstelsel daar ginds in de Nieuwe wereld ondermijnd werd. Niet maar schertsenderwijs liet Jozef II zich ongunstig over de Amerikaansche republikeinen uit, toen hij verklaarde: ‘mon métier est d'être royaliste.’ In vereeniging met zijn moeder, Maria Theresia, had hij den handel tusschen de opgestane koloniën en de Oostenrijksche Nederlanden verboden. Uitdrukkelijk verklaarde hij naar aanleiding daarvan aan den Britschen gezant te Weenen: ‘De zaak van den koning van Groot-Britanje is de zaak van alle souvereinen; zij hebben een gemeenschappelijk belang in de handhaving van rechtmatige onderwerping en van gehoorzaamheid aan de wet, in al de monarchieën om zich heen’Ga naar voetnoot2. En toch heeft ook de Amerikaansche opstand minder direct op de Europeesche begrippen van staatsrecht en staatsbestuur gewerkt dan de Fransche revolutie. Van dit verschil is zeker niet alleen de oorzaak gelegen in den afstand tusschen Amerika en Europa, maar ook alweer in de bijzondere aanleiding tot den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Koloniën vochten om on- | |
[pagina 203]
| |
afhankelijk te worden van het moederland; daarmee bestond in Europa zelf geen analogie. Maar nog meer. ‘De Amerikaansche opstandelingen verklaarden zich niet tegen de monarchie zelve: zij beoogden geen algemeene omverwerping van alle koningstronen, geen algemeen republikeinsch statenstelsel. Geen vorstenhaat school in hun boezem. Dezelfde stemmen, die zich voor de onafhankelijkheid verklaarden, stemden ook voor een bondgenootschap met koningen’Ga naar voetnoot1. Hoe geheel anders de Fransche revolutionnairen! Van den beginne af verkondigden zij beginselen, niet alleen aan Frankrijk, maar aan de wereld, en door de omstandigheden zijn zij in staat gesteld om de scheppingen der omwenteling in andere landen onveranderd in te voeren, of als voorbeelden ter navolging aan te bevelen. In geen der landen, waar de revolutie der 16e en der 17e eeuw gewoed hadden, noch in Engeland, noch in de Nederlanden, was de macht der vorsten zóo onbeperkt geweest, als in FrankrijkGa naar voetnoot2; dáar was de schok dus veel heviger. Van het oogenblik, dat het sein tot de Revolutie gegeven wordt, zoodra de bijeenroeping der Staten-Generaal een feit geworden is, openbaart zich de wensch, om staat en maatschappij te hervormen. Alle standen, de Adel, de Geestelijkheid en de Tiers, tot in het kleinste dorpje der monarchie, worden in de gelegenheid gesteld, op te geven, wat zij van de groote vergadering verwachten. Zou tot zoo iets de gelegenheid verschaft worden, indien geen radicale hervorming in de lucht hing? In de cahiers wordt die wensch herhaaldelijk uitgesproken; bij den eed van het Jeu de Paume wordt die wensch tot een besluit; en nog in de stormachtige dagen van de Terreur zijn kalme oogenblikken gewijd aan de hervorming van het burgerlijke rechtGa naar voetnoot3. Wat die schrikperiode ook voor onheilen aangericht heeft, de onpartijdige geschiedschrijver moet de goede bedoelingen en gevolgen der Revolutie erkennen. Met Mortimer-Ternaux, den jongsten geschiedschrijver van die noodottige jaren 1792-94, die onbewimpeld het Schrikbewind veroordeelt en zijn helden voor laffe wreedaards en politieke acteurs | |
[pagina 204]
| |
uitmaakt, mogen wij toch gerust instemmen. ‘Ses bienfaits’, zegt hij, doelende op de Assemblée Constituante, ‘sont immenses, mais le temps seul a pu consacrer la reconnaissance que nous lui devons pour avoir fait sortir nos lois civiles et criminelles de l'effroyable chaos dans lequel elles étaient plongées, parachevé l'unité de la France, proclamé la tolerance religieuse, l'égalité de tous les Français devant la loi et devant l'impôt, enfin posé les principes d'ordre et de liberté, seuls et légitimes fondaments des sociétés modernes’Ga naar voetnoot1. In hoevele andere landen van Europa is de codificatie, de eenheid van territoir, de gelijkheid der burgers in burgerlijke en staatsburgerlijke rechten niet een direct of indirect gevolg der Fransche omwenteling. Waagt men het dus voorshands niet, aan die Revolutie het karakter eener wereldgebeurtenis toe te kennen, voor een Europeesche gebeurtenis van groote gevolgen moet men haar ongetwijfeld houden. Dat haar plaats in de rij der gewichtige geschiedkundige verschijnselen nog onzeker is. komt niet alleen daarvan, dat wij nog als 't ware onder den rook dier gebeurtenissen verkeeren, maar ook omdat haar verschijnselen zóo ingewikkeld zijn, dat de kern vaak moeilijk te scheiden is van het omhulselGa naar voetnoot2. Staan wij stil bij een enkel punt van den rijken stof, die den inhoud van Richter's ‘inhaltschwere’ deelen vormen.
Onder de vraagstukken, die de moderne staatsleer zich ter oplossing gesteld ziet, is zeker een van de gewichtigste, de eenheid van den staat te bewaren naast de zelfstandigheid der deelen; de juiste maat van centralisatie aan te leggen aan de autonomie van provinciën en gemeenten; een organisch geheel te scheppen, dat leeft met en door de krachten, die in de deelen werken. Hiervan hadden de staatslieden der Fransche Revolutie het voorbeeld te leveren, zonder dat zij van de republieken der oudheid, die anders zoo geliefkoosde modellen, zonder dat zij van den Amerikaanschen statenbond iets leeren konden. En of Frankrijk in het bijzonder aan zulk een regeling behoefte had? De administratieve en rechterlijke indeeling van het koninkrijk wortelde nog geheel en al in de geschiedenis van het verledene, in de wordingsgeschiedenis der mo- | |
[pagina 205]
| |
narchie. Lang waren wel de tijden voorbij, waarin de Bretagners hun afzonderlijk volksbestaan handhaafden tegenover de eigenlijke Franschen; lang waren zij vervlogen die eeuwen, waarin de helden van het Noorden geesels waren voor het Zuiden, toen de bewoners van Marseille in een Te Deum den lofzang aanhieven over de onheilen van het leger, dat door den koning van Frankrijk en zijn broeder ter kruisvaart gevoerd wasGa naar voetnoot1, maar het provincialisme was voort blijven leven, was met de uitbreiding der monarchie opgegroeid. Eeuwen lang hadden de koningen van het derde stamhuis al hun streven er op gericht, om in den volsten zin des woords koningen van Frankrijk te worden, en hun oppermacht te grondvesten over het aantal grootere en kleinere heeren, die in den bloeitijd van het feodale tijdperk de onderscheidene deelen des lands krachtens het leenrecht beheerschten. Zagen zij er kans toe, om een leenroerig gebied onmiddellijk aan de kroon te onderwerpen, zij lieten de gelegenheid niet ontglippen. Hoe versterkte Philippe II, die niet ten onrechte als een Augustus voor het Fransche koningschap betiteld werd, de kracht der regeering, toen hij het hertogdom Normandië tot een provincie der kroon maakte. Nimmer - ja toch voor éen oogenblikGa naar voetnoot2 - liet zij het gewest meer los, dat onmiddellijk aan het stamland der monarchie, aan het eigenlijke Frankenrijk, aan Francia, of gelijk men later zeide, aan Isle de France grensde. Waren zulke stoute stappen niet mogelijk of niet raadzaam, dan vergenoegden de koningen zich wel om hun oppergezag, de rechten van den leenheer, te doen erkennen en te vergrooten, wetten te maken, die ook in de leenen moesten gelden, koninklijke ambtenaren aan te stellen, in éen woord aan het volk te onthullen, dat er een koning van Frankrijk bestond, die over het geheele land regeerde. Niemand, die krachtiger, onbeschaamder hierin optrad dan Philippe le BelGa naar voetnoot3. Wat nog aan het denkbeeld der eenheid, aan het begrip van een Fransch volksbestaan ontbrak, groeide op | |
[pagina 206]
| |
uit de rampen en onheilen, waaraan de langdurige worsteling met Engeland land en volk overleverdeGa naar voetnoot1. Na die oorlogen zette de sluwe Lodewijk XI het werk der eenheid onverdroten voort. Gelukkige omstandigheden liepen samen en bij den aanvang der Nieuwe Geschiedenis bestond Frankrijk als een éene en ondeelbare monarchie. Middeleeuwsche, feodale begrippen brachten nog wel eens de hoofden van den Franschen adel op hol, de Ligue, het verzet tegen het koningschap der Bourbons en de woelingen der Huguenoten kunnen het betuigen; maar Richelieu wist den weerspannigen wel te vertellen wie eigenlijk de meester was. Toen na zijn bestuur de Fronde een oogenblik zegepraalde, wisten de erfgenamen der middeleeuwsche potentaten niet, welk gebruik zij van de behaalde overwinning zouden maken. Machteloos tegenover den geest des tijds, haalden zij ootmoedig koning, regentes en minister, haalden zij het koningschap met zijn niveleerend oppergezag weder in. Ongelukkig hadden de Fransche koningen het belang van hun eigen oppermacht meer dan het welzijn der onderdanen bij al die centralisatie-maatregelen in het oog gehouden. Als hun meesterschap maar erkend en geëerbiedigd werd, als hun schatkist maar gevuld werd, dan mochten verder oude en verouderde instellingen blijven bestaan. Waar de middeleeuwsche autoriteiten het koninklijk gezag in den weg stonden, werden zij opgeruimd; als zij eenvoudig dienden, om adel of geestelijkheid, altijd onder den koning, boven het volk te verheffen, dan bleven zij ongemoeid. Voor zoover de oude verdeelingen de uitoefening der koninklijke regeermacht belemmerden, werden zij geïgnoreerd; of zij nog als slagboomen het onderlinge verkeer van Zijn Majesteit's onderdanen hinderden, dat was een aangelegenheid van minder belang. Heeren en heerlijke rechten, in alle vormen en variëteiten, meer of minder drukkend, waren van geslacht tot geslacht voortgeërfd; seigneurs, trésoriers, baillis, sénéchaux, die allerlei functiën hadden uit te oefenen en allerlei geschillen te beslissen, waardoor de vrijheid van beweging der ingezetenen zeer belemmerd werd. - Maar naast en boven al die halfversleten en verroeste middeleeuwsche wapenrustingen, verhief zich een krachtiger arm, met een scherper zwaard gewapend. Het eigenlijke bestuur, de ware | |
[pagina 207]
| |
administratie bevond zich in handen van den koninklijken Intendant, die zijn instructiën ontving van den conseil du roi, en die de onderdeelen van het gewest door middel van zijn subdélégués regeerde. Hoe vaster dit heir van koninklijke ambtenaren de draden van alle aangelegenheden omklemde, te minder achtte het de edelman van den ouden stempel met zijn waardigheid strookend, om onder of naast en met dat gezag het overschotje van oude rechten uit te oefenen, dat de nieuwe tyrannen hem gelaten hadden: de intendanten waren ambtenaren over de burgerij en de boeren aangesteld, met wie de edelman niets had uitstaanGa naar voetnoot1. Den steden ontbreekt het evenmin aan magistraatspersonen van allerlei namen, die in hun veelsoortige vormen den meest uiteenloopenden oorsprong verraden. Sommigen worden benoemd door de burgerij, anderen door den ambachtsheer, weer anderen door de oud-feodale familie, die in die provincie regeerde, maar naast en boven dit gewirwar van titels en waardigheden zweeft de koninklijke oppermacht. Dat al die ambtenaren van de monarchie en al die bezitters van verouderde heerlijke of gemeentelijke rechten de grenzen niet meer kenden, die aan hun machtsuitoefening gesteld waren, ja dat vaak zulke grenzen nimmer getrokken warenGa naar voetnoot2, strekte zeker niet, om den ingezetenen het genot eener vlugge, zekere en goedkoope administratie te schenken. Wat de ongelijkheid van toestand en de verwarring nog vermeerderde, wat juister gezegd den schijn liet bestaan in strijd met het wezen der zaken, was het overblijfsel, de bouwval der middeleeuwsche Staten, die in vijf provinciën waren blijven staan, en maar in twee daarvan nog iets, niet veel zelfs, te beteekenen hadden. Alleen in Languedoc en in Bretagne genoten de États eenige vrijheid van beraadslaging, de bevoegdheid om de wijze van heffing der belastingen te regelen en het recht om de openbare werken in hun gewesten tot stand te brengen en te beheeren. Altijd echter met en naast het heirleger van koninklijke ambtenaren, dat in de dusgenoemde Pays d'Etat evengoed heerschte als in de andere zoogenaamde Pays d'Élection, en dat de uitgaven voor het herstel van een eenvoudigen dorpstoren niet durfde toestaan zonder een autorisatie van de Parijzer bureaux. Zoo had de centrale Regeering om het oude feodale gebouw in de provinciën een nieuw | |
[pagina 208]
| |
heen gebouwd, tusschen welks wanden het bouwvallige wrak een twijfelachtig bestaan voortsleepte. Onder het juk der drukkendste centralisatie gebukt, torschte Frankrijk nog bovendien de duizendvoudige, van plaats tot plaats verschillende ketenen van het middeleeuwsche leenrechtGa naar voetnoot1. Slechts waar de oude toestanden de uitoefening van het koninklijke opperrecht, den toevloed van inkomsten naar de koninklijke schatkist hinderden, waren zij - opgeheven, neen, maar onschadelijk gemaakt. Overigens woekerden zij voort als onkruid, dat niet verwijderd maar ontzien werd. Waar het der Regeering geen offer aan macht of geld kostte, had zij de vooroordeelen geëerbiedigd, wellicht gevoed. Waarom had zij die zooveel vermocht, voor zoo weinig terugdeinsde, die wel durfde doorvoeren, dat alle provinciën op eenerlei wijze en onder eenerlei bestuursvorm tot de geldmiddelen des Rijks en tot de legers van den koning bijdroegen, niet gezorgd, dat al die Provinciën ophielden elkander als vreemden te beschouwen op het gebied van Landbouw, Nijverheid en Handel? Integendeel. Op dit gebied had men de oude rechten der vroeger zelfstandige deelen scrupuleus geëerbiedigd. Bordeaux kon den invoer van wijnen uit Opper-Guyenne, het kleinste stadje in Dauphiné die van wijnen uit Provence verbiedenGa naar voetnoot2. Ja het was alsof de despotieke regeering met die verwarring van machten en toestanden, met die kruising van oude en nieuwe reglementen haar voordeel wilde doen, om allezelfstandig oordeel bij de bevolking, iederen publieken geest te onderdrukken. In een memorie, die Turgot tijdens zijn ministerschap, waarin hij, gelijk bekend is, den binnenlandschen handel en de scheepvaart tusschen inlandsche havens van alle belemmeringen onthief, aan den koning liet aanbieden, wordt die klacht onbewimpeld aangeheven. ‘La nation n'a point de constitution. Presque personne ne connaît ni ses devoirs ni ses rapports légaux avec les autres membres de l'état. On attend les ordres spéciaux du prince en toute occasion.... Les individus n'ayant ni garanties, ni fonctions déterminées dans l'état et n'étant point habitués à s'en considérer comme les membres actifs, se considèrent comme en guerre avec l'état... Le gouvernement a étouffé systématiquement l'esprit public’Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 209]
| |
Aan dien ingewikkelden toestand vermocht het Ancien Régime niets te veranderen. Hoe heilzaam de door Turgot doorgedreven opheffing van de inwendige tollen ook zijn mocht, zij was niet meer dan een halve maatregel. En Necker die te trotsch was, om den weg in te slaan, die door een ander aangewezen was, vermeerderde de verwarring nog, die op administratief gebied reeds in de provinciën heerschte. In enkele gewesten, niet in alle, - dit zou te veel regelmatigheid verraden hebben - werden vergaderingen in 't leven geroepen, die voor den omslag en de invordering der directe belastingen zorgen moesten en ook een aandeel in de zorg voor de openbare wegen zouden dragen; maar altijd onder koninklijk oppertoezicht. De vergadering mocht wenschen uiten en voorstellen doen, maar inmiddels de koninklijke bevelen laten uitvoeren en de koninklijke beschikking afwachtenGa naar voetnoot1. Men zou deze vergadering het vijfde rad aan de provinciale administratie hebben kunnen noemen, waren er niet sinds lang raderen te veel geweest, die den wagen van den rechten weg voerden. Was het wonder, dat in de Cahiers van den derden stand, in het bijzonder van Parijs, op een nieuwe verdeeling van het grondgebied aangedrongen werd? Une nouvelle division du royaume, combinée en raison de l'étendue et de la population sans distinction de Provinces, de Pays d'Etats et de Géneralités. Welnu het zou een van de eerste weldaden zijn, waarmee de Nationale Vergadering, de Constituante van het revolutionaire Frankrijk, de bevolking zou begiftigen. Toen in de beroemde avondzitting van 4 Augustus 1789 alle uit het leenstelsel herkomstige rechten van edelen en steden, van particulieren en corporatiën gevallen waren, toen het oude rechtsgebouw was omvergeworpen, moest ook het nieuwere, dat er om heen getimmerd was, opgeruimd worden. Nog geen twee maanden later werd het eerste rapport uitgebracht over een nieuwe indeeling van het grondgebied des koninkrijks. De gewone geschiedenissen der omwentelingen, die stormachtige kamerdebatten, wilde volksoproeren en bloedige straatgevechten hebben af te schilderen, loopen ijlings over dergelijke administratieve regelingen heen. De stof is hun te droog. Slaan wij b.v. het uitvoerige geschiedverhaal op, dat de tegenwoordige President der Republiek, nu bijna een halve eeuw | |
[pagina 210]
| |
geleden, aan de groote omwenteling van zijn vaderland gewijd heeft. ‘On avait fixé,’ zoo heet het daar, ‘les prérogatives des grands pouvoirs: il s'agissait de diviser les parties du royaume; elles l'avaient toujours été en provinces, successivement unies à l'ancien royaume. Ces provinces, différentes de lois, de privileges, de moeurs, ne formaient point un tout assez homogène. Sièyes eut l'idée de les confondre par une nouvelle division, qui anéantît les démarcations anciennes, et ramenât toutes les parties du royaume aux mêmes lois et au même esprit. Cest ce qui fut fait par la division en départemens. Les départemens furent divisés en districts et les districts en municipalités: à tous ces degrés, le principe de la représentation fut admis. L'administration départementale, celle des districts et celle des communes, étaient confiées à un conseil délibérant et à un conseil exécutif; tous deux étaient électifs.... Ces diverses autorités relevaient les unes des autres, et avaient dans l'étendue de leur ressort les mêmes attributions. Le département faisait la répartition de l'impôt entre les districts, le district entre les communes, et la commune entre les individus.’ Ziedaar het halve bladzijdje, dat in een werk van waarlijk reusachtigen omvang aan deze gewichtige verandering gewijd wordt, die Richter te recht een der voornaamste en meestomvattende werkzaamheden der constitueerende vergadering noemt. Die verdeeling, zegt hij, heeft Frankrijk een nieuwen innerlijken vorm gegeven, het volk eerst recht tot een eenige en aaneengesloten natie gemaakt, die sedert door gelijke instellingen beheerscht wordt, aan dezelfde wetten onderworpen is en waarin alles aan dezelfde impulsie gehoor geven moet. Uit de redevoering, waarmee de woordvoerder der commissie, Thouret, het stelsel der verdeeling van het grondgebied verdedigde, blijkt dat de voorstellers zich volkomen bewust waren van 't geen zij bewerkten. ‘Iedere afdeeling van den staat zal zóo gëorganiseerd zijn, dat zij diene tot samenstelling der algemeene volksvertegenwoordiging, terwijl zij tevens een administratief geheel vormt. De betrekking van de deelen tot het geheel, en de zelfstandigheid der deelen wordt aldus in het oog gehouden.’ Volgens het plan dezer eerste commissie vormde de uitgestrektheid den grondslag der indeeling. Het gebied van Frankrijk moest in 80 groote Departementen verdeeld worden, elk circa 324 vierk. mijlen groot. Parijs zal, uithoofde van zijn talrijke | |
[pagina 211]
| |
bevolking en zijn gewicht als hoofdstad, een afzonderlijk departement vormen; van Parijs als middelpunt, zullen alle metingen uitgaan, om den omvang en den inhoud der andere departementen aan te geven. Ieder departement wordt weer in 9 deelen verdeeld, communes geheeten, die elk circa 36 vierk. mijlen uitgestrektheid zouden hebben. ‘Deze groote gemeenten,’ zegt het rapport, ‘zullen de ware eenheid, de staatkundige bestanddeelen van den Franschen staat uitmaken. Ieder dezer districten of gemeenten wordt weder in 9 cantons ter grootte van 4 vierk. mijlen elk verdeeld; en elk dier cantons bestaat weer uit éen of meer municipaliteiten. Deze verdeeling nu van het gansche grondgebied is tevens de territoriale basis van het kiesrecht, dat nader bepaald wordt door het bevolkings- en het belastingscijfer der cantons en der departementen. Daar nu van de aldus gevormde kiezersgroepen de leden voor de wetgevende vergadering van het Rijk, maar tevens ook die der administreerende collegies uitgaan, zoo kon deze verdeeling eensdeels de basis der centralisatie, ten andere die der autonomie worden.’ Wel bestreed Mirabeau dit ontwerp, omdat hij niet in de uitgebreidheid maar in de bevolking een grondslag van verdeeling wenschte aan te nemen; omdat hij een grooter aantal departementen noodig achtte ter vernietiging van het provincialisme; eindelijk omdat hij zich weinig goeds voorspiegelde van die talrijke communale administratiën. Hier hielp echter het machtige redenaarstalent weinig. Overeenkomstig het door Thouret verdedigde ontwerp, werd het land verdeeld in 83 departementen, die 547 districten of communes en tusschen de 4 en 5000 cantons bevatten. De zich daarin bevindende ruim 15000 steden en plattelandsgemeenten, municipaliteiten, hebben ieder haar gemeentebestuur voor haar huishoudelijke belangen. Met ijver werd aan de uitwerking dezer plannen gearbeid. ‘C'était un spectacle curieux que de voir les membres de la commission, dans leurs bureaux, armés de compas, mesurant les distances, tâchant d'égaliser les surfaces, créant ainsi les divisions territoriales, cherchant à ces nouvelles divisions des dénominations nouvelles’Ga naar voetnoot1.... Ook in de namen moest de herinnering aan de oude provinciën uitgewischt worden; rivieren en bergen, benamingen aan de eeuwige natuur der plaats ontleend, vervingen de oude namen | |
[pagina 212]
| |
wier bekende klank nog verkeerde denkbeelden opwekken kon. Hoeveel sinds de invoering dezer gewichtige nieuwigheid in Frankrijk veranderd, hersteld en weer veranderd is, de verdeeling in departementen en wat daarmee samenhangt is gebleven. - Alleen de benaming van communes heeft plaats moeten maken voor die van arrondissementen, die de Eerste-Consul bij de wet van 28 Pluviôse au VII (17 Februari 1800) invoerde. Voor het overige was het bestaan der departementen een uitgemaakte zaak, een onwrikbare toestand geworden. Te bejammeren is het maar, dat van de beide richtingen, waarin deze nieuwe verdeeling werken moest, de centraliseerende tot dus verre in Frankrijk den meesten invloed heeft uitgeoefend. Toen de Girondijnen die zelfstandigheid der departementen tegenover het allesopslurpende geweld der eenheid wilden handhaven, haalden zij zich bij de mannen van het schrikbewind en van de commune de blaam op den hals, dat zij Frankrijk weder wilden verdeelen in provinciën, die bijzondere rechten en bijzondere belangen hadden. Dat die beschuldiging van allen grond ontbloot is, blijkt ieder, die een onpartijdige beschrijving van de worsteling tusschen de Montagne en de Gironde nagegaan heeft. Wat de Girondijnen wilden was juist dien graad van selfgovernment voor de departementen, die reeds in de oorspronkelijke gedachte der Constituante gelegen was; een ontbinding van het geheel ten behoeve der deelen lag volstrekt niet in hun bedoeling. Integendeel. De drukkende overmacht van Parijs beschouwden zij, en te recht, als een ongeoorloofde usurpatie, door éen gemeente ten koste der rechten van allen, dat is van het geheel gepleegd. ‘Donner tant d'importance à une commune,’ zeide de Girondijn Gensonné, ‘ce serait autoriser toutes les autres à en prendre autant, ce serait fédéraliser la France en 44,000 républiques’Ga naar voetnoot1. Hoe Richter het dus nog de moeite waard acht, om de boutade van St. Just aan te halen, waarin deze woedende Jacobijn tegen de constitutie der Vereenigde Staten van Noord-Amerika uitvaart en zijdelings zijn tegenstanders, de Girondijnen, belastert, als zouden zij zich die unie als modelstaat uitgekozen hebben, zou onbegrijpelijk zijn, wisten wij niet hoe terroristisch op het punt van eenheid de Duitsche publicisten in de laatste twintig jaren zich beijverden te zijnGa naar voetnoot2. Niemand | |
[pagina 213]
| |
had meer iets tegen de geschikte en doelmatige verdeeling, velen tegen den vernietigenden invloed der hoofdstad. Vergeten wij evenwel niet, dat die ramp een erfstuk was van het Ancien Régime, dat niet zoo spoedig door decreten en maatregelen op zijde gezet kon worden. Bekend is het immers, dat de Engelsche reiziger Arthur Young, die Frankrijk kort vóor het uitbreken der omwenteling bezocht, uitdrukkelijk verklaart, dat de Fransche buiten de hoofdstad geen eigene opinie durven hebben. Al waren de provinciën met haar instellingen teruggekeerd, daaraan ware niets veranderd. ‘La monarchie les avait toutes reduites en poussière. Nulle d'entre elles conservait un seul droit vivantGa naar voetnoot1. Hoe lang zou het duren eer de departementen een werkelijke zelfstandigheid zouden bezitten? De staatsregeling van 1791, die aan de ingezetenen door middel der verkiezingen uitgebreiden invloed toekende op de inrichting en de administratie van het departement, heeft eigenlijk niet gewerkt. Want tijdens het schrikbewind berustte eigenlijk alle macht in handen van de Comités révolutionnaires en van de Répresentants du peuple en mission, of zoogenoemde Proconsuls, die slechts zoolang wat te zeggen hadden, als zij naar de pijpen der Parijzer machthebbers dansten. Toen vervolgens, na de omkeering van Thermidor, gematigder tijden aanbraken, keerde ook de geregelde gang van het departementaal bestuur terug en het Directoire beijverde zich, om de theorieën van 1789 ook in zijn staatsregeling over te brengen. Het uitvoerend gezag in het departement werd daarbij geplaatst in handen van een uit vijf leden bestaand directoire, dat door den departementalen raad gekozen werd, maar onder het oppertoezicht van de algemeene landsregeering stond, aan wie zelfs de bevoegdheid toegekend was, om het departementaal bestuur te schorsen en af te zetten. Op dien eenmaal betreden weg schreed de Eerste-Consul verder, toen hij bij een regeling van 't jaar 1800, het collegiale directoire tot den persoon van een Préfet herleidde, en de macht der departementale vertegenwoordiging tot een enkel raadgevende autoriteit terugbracht. Zoo werkte in Frankrijk de onweerstaanbare trek tot centralisatie, die zoo onafscheidelijk samenhangt met die liefde voor bescherming, met dien trek, om alles van de Regeering te verwachten, met die geheele stemming, die door Buckle niet ten onrechte als de booze geest van Frankrijk gekarakteriseerd wordtGa naar voetnoot2. In- | |
[pagina 214]
| |
tusschen valt toch deze omstandigheid niet te weg cijferen, dat voor het land de opheffing der verdeeling in provinciën van ongelijke grootte, liet opruimen van al die nuttelooze middeleeuwsche instellingen, die zelve machteloos toch den geregelden gang van het koninklijk bestuur belemmerden, de vervanging van de willekeur der koninklijke centralisatie door een werkelijk geregelde administratieve inrichting, dat dit alles voor het Fransche volk een verandering ten goede was. Een verandering, die wellicht eenmaal nog schooner vruchten voort zal brengen, wanneer de Fransche burgerij in gevoel van zelfstandigheid vooruit zal gegaan zijn. Voor andere volken evenwel, die in dit opzicht van de Franschen verschillen, die met plaatselijke autonomie meer ophebbende, zich in de regeling en handhaving daarvan beter thuis voelen, is het door Frankrijk gegeven voorbeeld zeer heilzaam. ‘Voor het eerst,’ merkt Richter op, ‘heeft in de rechtsontwikkeling der Gallische en Germaansche volken (door deze verdeeling van het grond gebied) het denkbeeld der volkomen eenheid van het staatsorganisme een zoo duidelijke en scherpgeteekende uitdrukking gevonden. Voor het eerst werd het vaste gebied, grond en land, als onveranderlijke basis van die eenheid aangemerkt. Voor het eerst ook werd een dergelijke centralisatie een gewrocht der wetgeving, een daad, die de staatseenheid wilde bevestigen, terwijl zij vroeger een poging der absolute monarchie was, om haar eigene onbeperkte macht aan alle deelen van land en volk op te dringen.’ Als men dit wel bedenkt, als men zich de hardnekkigheid van het provincialisme ten onzent herinnert, als men den strijd gadeslaat, dien nog op 't oogenblik de Pruisische jonkers tegen een geregelde provinciale organisatie beproeven, dan beseft men eerst het gewicht van het beginsel, dat reeds in het besluit der Constituante van 1789 voorkomt: ‘L'état est un; les départements ne sont que des sections du même tout; une administration uniforme doit les embrasser tous dans un régime commun’Ga naar voetnoot1. Bij de neiging, die zich hoe langer tc meer openbaart in de Europeesche volken, om groote en krachtige staten te vormen, die de uitdrukking zijn van de nationaliteit, is een vernietiging der historisch gescheiden provinciën onvermijdelijk. Er bestaat behoefte aan een territoriale verdeeling, die de autonomie der plaatselijke belangen aan een machtige en snelwerkende administratie verbindt. | |
[pagina 215]
| |
Dezelfde gedachte, die al de verschillende deelen des lands tot éen geheel samenklonk, moest ook de onderscheidene standen der natie tot éen volk samensmelten: éen land bewoond door éen volk. Eerst toen in de beroemde avondzitting der Nationale Vergadering van 4 Augustus al de middeleeuwsche privilegiën en standsonderscheidingen op het altaar des vaderlands geofferd waren, eerst toen was het mogelijk geworden, de eenheid des lands te vestigen. Uit die twee elementen, uit de eenheid der natie en uit de gelijkmaking van alle standen werd het staatsburgerschap geboren, dat bestemd is in het Europa der toekomst een groote rol te spelen. Het staatsburgerschap, ‘medewerking of stemrecht, krachtens het lidmaatschap van den staat, bij de algemeene regeering’Ga naar voetnoot1, is iets nieuws, is een eigenaardige vinding van het nieuwe tidperk, dat Europa met de Revolutie ingetreden is. Hoe heerlijk soms hier en daar de gemeentelijke vrijheden in de middeleeuwen bloeiden, hoe sappig de vruchten waren, die zij van tijd tot tijd afwierpen, zij waren niet gewassen op den grondslag van het staatsburgerschap. Geen band, die ieder burger, zonderonderscheid, vastknoopt aan de hoogste vereeniging, aan den oppersten rechtspersoon, aan den staat, waarvan hij, klein of groot, gering of aanzienlijk, een integreerend deel vormt. Verre van dien. In dien staat bestonden, of juister gezegd de staat bestond uit een aantal personen, physieke en juridische personen, die elk hun zelfstandig bestaan, hun eigen rechten en privilegiën bezaten, de een de andere als vreemdsoortige vaak vijandige bestanddeelen beschouwden, en die alleen den staat begroetten in den persoon van den souverein, ten koste van wiens macht en werkkracht men zooveel mogelijk den kring van zijn bijzondere bevoegdheden uitbreidde. De edelen handhaafden hun oude in de verovering, in het leenstelsel, gewortelde of later geüsurpeerde rechten: hun onderdanen waren niet de onderdanen van den landsheer. Was een stad er in geslaagd, privilegiën teverkrijgen, dan vormde zij een op zich zelf staand lid van den staat, haar poorters waren burgers der gemeente, geen burgers van den staat. Zoo waren ook de vergaderingen, bij wie de vorst geld of raad kwam vragen, niet anders dan de vertegenwoordigers van die zelfstandige corporatië;n de leenmannen, de | |
[pagina 216]
| |
eigenlijk feodale edelen, kwamen er oorspronkelijk alleen; elke stad zond er eenige van haar regenten de kerk zond er haar hooge geestelijken. Daarom werd er standsgewijze gestemd, daarom werd ook in iederen stand de minderheid niet door het gevoelen van de meerderheid gebonden. Alleen in Engeland heeft zich uit dit middeleeuwsche standenstelsel het moderne begrip van volksvertegenwoordiging ontwikkeld. Waarom, kan hier onbeantwoord blijvenGa naar voetnoot1. Maar overal elders was òf de staat opgelost in den persoon des vorsten, die zich luidens het bekende: l'état c'est moi met den staat geheel identifieerde, òf de verschillende zelfstandige deelen waren steeds meer en meer van elkander losgeraakt en behoorden nog maar in schijn tot een geheel, dat den naam van staat droeg, zonder een staat te zijn. Dit laatste was het geval met het Duitsche Rijk en inderdaad ook met ons land, met de ‘Zeven Vrije Landen.’ De oplossing van deze zelfstandige corporatiën in éen staatsgeheel, en de erkenning van de staatszelfstandigheid ook door den vorst, de opneming m.a.w. van het monarchaal gezag in het staatsorganisme, die verandering dagteekent in Europa van de Fransche Revolutie. In Amerika hadden die beginselen vrij wat minder moeite, om ingang te vinden. Dáar stonden geen historische antecedenten in den weg aan de grondstellingen van de oorspronkelijk in Virginia opgestelde Declaration of the Rights of Man: dat er in het land een uniforme regeering moet bestaan, dat alle macht van het volk uitgaat, dat de toestemming der vertegenwoordiging van het volk noodig is voor wetten en belastingenGa naar voetnoot2. Daar ginds aan de overzijde van den Oceaan, in de nieuwe wereld, in de wereld met nieuwe maatschappelijke toestanden, kon dat staatsburgerschap voor het eerst worden geproclameerd en gehuldigd. In Europa moest het zich met strijd en geweld een weg banen; en de Franschen waren de Pionniers. Zóo sterk waren onder hen reeds de zoogenoemde wijsgeerige begrippen der 18e eeuw doorgedrongen, zóo sterk had op hen het voorbeeld van Amerika gewerkt, dat reeds het besluit van Lodewijk XVI betrekkelijk de samenstelling en de verkiezing der états-Généraux van de noodzakelijkheid gewaagt ‘om met zijn volk in nauwere betrekking te komen en zijn wenschen te vernemen’Ga naar voetnoot3. Hieraan | |
[pagina 217]
| |
werd gevolg gegeven; de wenschen werden vernomen, en slechts weinige weken na de opening der états-Généraux bezat het Fransche volk een Assemblée Nationale, en had de meerderheid dier volksvertegenwoordiging gezworen, niet uit elkander te gaan vóor dat zij aan het land een staatsregeling gegeven had. Want zooals reeds Turgot den koning onder het oog had laten brengen: er bestond voor dien tijd geen ‘esprit public, parce que la nation n'avait point de constitution.’ En van de nieuwe, van die eerste staatsregeling voor de Fransche monarchie vormde het staatsburgerschap, het recht der burgers, om te kiezen en verkozen te worden, éen der grondzuilen. De moderne betrekking tusschen burger en staat was geschapen. Tegelijkertijd ook het dualisme, dat in dit opzicht de ingezetenen nog verdeelt: een census zou de kiesgerechtigden van de onbevoegden scheiden; het bezit werd als voorwaarde voor de uitoefening van het staatsburgerschap gevorderd. Zoo werd het streven naar bezit in de ontwikkeling der hedendaagsche maatschappij ook staatsrechtelijk gemotiveerd. De bevoegdheid der burgers om op de regeering invloed uit te oefenen door de vertegenwoordiging, vermogensbezit gevorderd van hen, die dat recht zullen uitoefenen, gelegenheid voor allen, om dit bezit meester te worden, bevoegdheid voor allen om het recht uit te oefenen; ziedaar den kettingregel, waarvan de Fransche Revolutie de oplossing aan de toekomstige geslachten nagelaten heeft ‘Te midden eener maatschappij op gemeen recht der leden gebouwd, wordt een onoverklimbare grens tusschen bevoegden en onbevoegden gesticht? Wie vindt den toon, waarin deze dissonant zich oplost’Ga naar voetnoot1? Die vraag, voor tal van jaren gedaan is zeker nog niet te beantwoorden; maar duidelijker nog dan toen heeft zij zich in al de staten van West- en Midden-Europa op den voorgrond gedrongen. In allen gevalle heeft diezelfde Nationale Vergadering, die het staatsburgerschap aan Europa schonk, de middelen om bezit te verkrijgen voor allen in zoover opengesteld, als zij de vrijheid van beroepen en bedrijven aan alle ingezetenen toestond. Het Ancien Régime, met zijn standen en privilegiën, had onmogelijk zoover kunnen gaan. De gilden en meesterschap- | |
[pagina 218]
| |
pen, die in 1776 onder het ministerie van Turgot afgeschaft waren, werden nog in hetzelfde jaar op voordracht van zijn opvolger, zoo goed als hersteldGa naar voetnoot1. Of de staathuichoudkundige minister ook al de vrijheid van verkeer en de vrijheid van inen uitvoer tusschen de verschillende provinciën had gevestigd, de oude geest was blijven voortspoken in het bestuur; slechts een geheele verandering van stelsel kon hier baten. De Constitutie van 1791 bevestigde het reeds op den 4den Augustus '89 uitgesproken beginsel, dat er voor geen deel der natie of voor eenig individu een privilegie of uitzonderingsrecht bestaan kon, dat gilden en gesloten corporatiën van beroepen, handwerken of bedrijven voortaan onmogelijk waren. In de plaats daarvan trad geheele vrijheid van arbeid, vrijheid van beroep. Ook dit principe moest zijn weg door Europa vinden, dat met de overblijfselen der middeleeuwsche gilden overkropt was en alle nadeelen leed van een instelling, waarvan de voordeelen tot een lang vervlogen verleden behoorden. In ons vaderland moge het gildewezen ten tijde der Republiek de gelegenheid tot neringen en beroepen in niet al te knellende banden gesloten hebben, zoo het de vrijheid van nijverheid niet geheel belette, belemmeren deed het haar toch. Vooral het platte land ondervond op ongehoorde wijze het drukkende overwicht der allesbeheerschende stedelijke burgerijenGa naar voetnoot2. Eerst de Revolutie van 1795 en de daarop gevolgde Staatsregeling zou dergelijke monsters vellen en het kluwen aan de hand geven, waarmee de maatschappij zich uit het doolhof van beschermende en belemmerende keuren en willekeuren kon redden. ‘De eigenaardige huishouding van ieder gewest of departement is dermate geregeld, dat zij noch in hun koophandel, noch in hun fabrieken, noch in het vertier der voortbrengselen van hun grond, elkander eenigerlei hoegenaamde belemmeringen kunnen toebrengen, maar veeleer onderling in allen deele behulpzaam zouden zijn.’ Zoo schetste de rapporteur der Commissie voor de Staatsregeling, de geschiedschrijver Simon Stijl, in 1796 aan de Nationale Vergadering, wat de nieuwe Constitutie in die richting beoogdeGa naar voetnoot3. In de ‘burgerlijke en staatkundige | |
[pagina 219]
| |
grondregels,’ die aan de staatsregeling van 1798 tot inleiding en tot grondslag dienden, leest men ook het voorschrift: ‘Bij de aanneming der Staatsregeling worden vervallen verklaard alle Gilden, Corporatiën of Broederschappen van Neringen, Ambachten of Fabrieken. Ook heeft ieder burger, in welke plaats woonachtig, het recht zoodanige fabriek of trafiek op te richten, of zoodanig eerlijk bedrijf aan te vangen, als hij verkiezen zal.’ Op ons vaderland wijzen wij, men kan op alle landen van West-Europa en Midden-Europa wijzen, om te doen zien, hoe de beginselen van de moderne maatschappij, die de Fransche Revolutie verkondigde, hier spoedig, daar langzaam ingevoerd zijn, hier reeds gezegepraald hebben, dáar nog tegen de kracht van oude vooroordeelen worstelen. Het spreekt wel van zelf, dat de staatslieden, die in Frankrijk de omwenteling maakten, dat de leden der Constituante of der Conventie die beginselen niet uitgevonden hebben. Uit de smeltende sneeuw der Middeleeuwsche toestanden waren honderden beekjes ontsprongen, waaruit zich de breede stroom der nieuwe staats- en maatschappelijke inrichting vormen moest. Maar er waren hindernissen van allerlei aard, die het samenvloeien dier beekjes in den weg stonden. Een aardbeving moest plaats grijpen, om aan de oppervlakte der aarde de gedaante te geven, die de toekomst haar toedacht. Die aardbeving was de Revolutie, die nog niet heeft uitgewerkt en die even als alle geweldige natuurverschijnselen veel onheilen, veel betreurenswaardige verliezen veroorzaakt en niet het minste dáar, waar de schok het sterkst gevoeld wordt, waar de eerste uitbarsting plaats grijpt. Terwijl wij nu van de natuurverschijnselen diegene, die als regen en zonsopgang alledaagsch zijn, nauwelijks opmerken, maar als onvermijdelijk voor den geregelden loop der natuur beschouwen, slaan wij daarentegen diegene, die, zooals orkanen en aardbevingen veel zeldzamer plaats grijpen, met gespannen aandacht gade en beschouwen ze eer als afwijkingen dan als openbaringen van den ontwikkelingsloop der natuur. Evenzoo de groote en geweldige Revoluties op maatschappelijk of staatkundig gebied. Wij kunnen nauwelijks gelooven, dat zulke gebeurtenissen door den loop der omstandigheden gevorderd worden. Maar wij zijn ons daarentegen volkomen bewust van het gewichtige, van het plechtige zou ik bijna zeggen, dat in het groote moment gelegen is. Wij voelen het, dat er rerum novus nascitur ordo. | |
[pagina 220]
| |
Toen door den laatsten koning van het oude Frankrijk de états-Genéraux bijeengeroepen waren, toen in elke stad en in elk gehucht burger en dorpeling, pachter en edelman opgeroepen werd, om zijn vertegenwoordiger aan te wijzen voor die vergadering, wier naam in meer dan anderhalve eeuw niet vernomen was, toen zij bovendien uitgenoodigd werden, om hun wenschen en begeerten voor de hervorming van het staatsgebouw op te geven, toen moest ieder begrijpen, dat men de eerste grauwe nevelen ontwaarde, waarmee een heldere dag zich aankondigt. Bijna van alle hervormingen, die de omwenteling gebracht heeft, vindt men een meer of min uitdrukkelijke aanwijzing in de Cahiers, waarin de onderscheidene kies-collegiën aan de gekozen leden, als naar oude gewoonte, de regelen voor hun stemmen voorschreven. Maar niet slechts in Frankrijk, ook dáar buiten verbeidde men een omwenteling, een gewelddadigen schok, die de bouwvallen neer zou vellen, waarop het geduld van geslachten zich eeuw in, eeuw uit te pletter geslagen had. Behoef ik te wijzen op ons vaderland, waar het verouderde Staatsche en Stadhouderlijke, Provinciale en Stedelijke regime ter nauwernood met vreemde bajonetten hersteld was, maar ook hersteld had kunnen worden, omdat geen kracht aanwezig scheen, die iets nieuws kon scheppen? In Duitschland was de geest gelijksoortig. Men behoeft, om een voorbeeld te noemen, maar te lezen de brieven van den Zwitserschen geschiedvorscher Johan von Müller, die toen te Mainz bij den Aartsbisschop-Keurvorst in staatsdienst was, die brieven maar te doorbladeren om de ondiepten te peilen, waarop de toenmalige inrichting van het Heilige Romeinsche Rijk schipbreuk zou lijden. ‘Dat Frankrijk's voorbeeld de naburen opwekt, is zeer natuurlijk; in menig opzicht hebben zekere Duitsche landen zich nog meer te beklagen. Wel behoeven wij niet te vreezen, dat het hier met de terugvordering der menschenrechten zoo ruw zal toegaan.’ - ‘De aanstekelijke gisting van den vrijheidsgeest breidt zich over de rijksgrenzen uit’Ga naar voetnoot1. Zoo lezen wij in brieven van Sept. en Dec. 1789. Een paar maanden later schrijft hij aan zijn broer: ‘Er heerscht hier groote opgewondenheid ten gevolge van den alles doordringenden geest der vrijheidsnieuwigheid. Vreeselijk ziet het er in Gulik, in Keulen, in Trier uit. Men wil vrij zijn, aandeel hebben aan de keuze der geestelijke keurvorsten. Er moeten | |
[pagina 221]
| |
trouwens van tijd tot tijd revoluties komen, wil niet alles insluimeren’Ga naar voetnoot1. Op de plaats zelve, waar het tooneel der Revolutie opgeslagen was, te Parijs, deed zich die sympathie der vreemde volken voor de Fransche vrijheidsbeweging ook spoedig gevoelen. Toen den 14den Juli '90 de verjaring van den val der Bastille door het feest der Federatie, door de verbroedering van alle Franschen, gevierd zou worden, vroegen ook eenige te Parijs gevestigde vreemdelingen. met den Duitschen dweper Anacharsis Clootz aan het hoofd, de vergunning, om aan die feestelijkheid deel te nemen. Hoe kon men dit weigeren? De Constitueerende vergadering had immers niet alleen de rechten van de Franschen, maar de rechten van den Mensch geproclameerd. En was die verklaring ook niet op vreemden, op Amerikaanschen bodem gegroeid, waar Lafayette de neiging voor volksvrijheid had opgevat en gekoesterd? Datzelfde Amerika had de les gegeven, dat een vrij volk zijn vrijheid moest deelen ook met den vreemdeling en met den inwoner, die binnen de poorten is; Frankrijk bleef hierin niet achterGa naar voetnoot2. De vreemden werden tot de federatie toegelaten. Nog meer, de wetten die de burgerlijke rechten van den vreemdeling in Frankrijk verkortten of benadeelden, werden weldra opgeheven. Wie nu een sentimenteele of een gewone reize door het land deed, behoefde niet meer te vreezen, dat zijn have en goed bij overlijden aan den Aller-christelijksten Koning vervallen zou: het droit d'aubaine, waarbij de nalatenschap van een vreemdeling aan de kroon verviel, hoorde niet meer te huis in een staat, die alle menschen broeders achtte. Maar ook van den anderen kant vertoonde zich bij de voorstanders van het oude, in den vreemde, angst voor de gevaarlijke nieuwigheden, die te Versailles en later te Parijs verkondigd en toegepast werden. Het eerst mocht dit de keizer ondervinden van dat Heilige Romeinsche Rijk, waarvan een geestig voorlooper der Revolutie verklaard had, dat het niet Romeinsch, niet heilig, ja zelfs geen rijk was. Tot hem kwamen de klachten van de Elsasser rijksstanden wier oude en verouderde rechten getroffen werden door die besluiten der Nationale Vergadering, waarbij alle uit het leenstelsel voortgesproten lasten en verplichtingen waren opgeheven. Daartegen moest hij pro- | |
[pagina 222]
| |
testeeren en gewoon aan ijdele protesten, had hij zeker in de faits accomplis zonder veel opoffering berust. Maar daar begonnen de emigratiën. Fransche prinsen en edelen vervulden met hun gejammer de voorhoven van de geestelijke en wereldlijke vasallen des keizers en hingen de treurigstetafereelen op van de verwoestingen, waarmee de lawinen der omwentelingslente de vreedzame dalen van de genot- en gemaklievende vorsten en prelaten bedreigden. En aan die profetieën leenden de regeerders te eer hun aandacht, naarmate bij hun onderdanen de verwachting van de dingen, die komen zouden, hooger gespannen was, deels uit haat tegen de feodale toestanden, deels uit een onbepaald verlangen naar nieuwighedenGa naar voetnoot1. Hoe weinig gezag de uitgeweken prinsen en hun vrienden bij den keizer in het eergt hadden, zij hielden aan en wonnen langzamerhand grond. Na de mislukte vlucht van Lodewijk XVI, verhief ook keizer Leopold zijn stem. Als broeder van Maria Antoinette wilde hij de Fransche volksvertegenwoordiging voor de veiligheid der koninklijke familie aansprakelijk stellen. Als vorst richtte hij een zendbrief aan alle souvereinen van Europa, waarin hij hen opriep om zich gemeenschappelijk het lot van den Franschen monarch aan te trekken. Wel aarzelde de keizer, wel wees hij de dolzinnige, weinig vaderlandslievende voorstellen van Lodewijk's broeders herhaaldelijk af, wel maakte hij, in overleg met den koning van Pruisen, de interventie in de Fransche aangelegenheden van een zoo goed als onmogelijke voorwaarde afhankelijk, n.l. van de samenwerking tusschen alle Europeesche vorsten. Maar in beginsel riep hij toch daardoor de algemeene coalitie tegen de omwenteling in het leven, in beginsel wierp hij haar den handschoen toe. Haar bewerkers begrepen toch, en niet ten onrechte, dat de keizer met zijn koningen maar op een geschikte gelegenheid wachtten om den strijd van de protocollen op het veld over te brengen, om de pen tegen het geweer te verruilen. Een vonkje was voldoende, om alles in vlam te zetten. En die vonk was 's keizers verklaring, dat hij een gewapende poging der Franschen, om de emigranten uit de Duitsche grenslanden te verdrijven, met de wapenen zou tegengaan; een verklaring, waarin ook vrij onhandig van bondgenooten, van verbonden vorsten, gerept werd. Toen hielden de revolutiemannen het niet langer uit. De beleedigde volkssou- | |
[pagina 223]
| |
vereiniteit verklaarde in overdreven gevoeligheid den oorlog ‘aan de tyrannen, die tegen de vrijheid der volkeren saamgezworen hadden.’ Niet tegen de natiën, maar tegen de koningen. ‘Alle Staten - zoo lezen wij bij Richter - hadden volgens de Assemblée Législative, evenals Frankrijk, de begeerte tot en het recht op vrijheid. Daarom riep zij allen op, om met en voor Frankrijk te kampen, daar allen toch een gemeenschappelijk doel najoegen. Daarom kregen ook de aanvoerders der republikeinsche armeeën van de Conventie in last, om overal de rechten en vrijheden der Fransche natie te verkondigen, en zoodoende ook op het gebied van het Volkenrecht de gelijkheid te vestigen. In die Conventie hadden immers vreemdelingen zitting: de reeds vroeger genoemde Duitscher Anacharsis Clootz en de Amerikaan Paine!’ De revolutie-oorlogen namen een aanvang en wierpen bij den eersten schok geheele rijen van middeleeuwsche gebouwen neder. Als gij den Rhijn bevaart, ontdekt gij telkens op haar schilderachtige oevers de bouwvallen der kasteelen, die eenmaal de roofridders herbergden. ‘Door de Franschen verwoest,’ merkt uw reisboek op. Maar veel belangrijker zijn de verwoestingen waaraan uw reisboek u niet meer herinnert. Waar zijn de geestelijke vorsten van het Duitsche Rijk? Waar zijn de rijkssteden met haar patricische besturen? Waar zijn ook ginds de privilegiën dier Nederlandsche provinciën, die Keizer Jozef niet kon vernietigen? Waar zijn hier de Vroedschappen en de Staten? Van die vergane grootheden kan zelfs het middernachtelijk spookuur de ruïne niet meer bezweren. Hiermee begon de Revolutie haar pelgrimstocht door Europa en ‘bracht zij (gelijk Richter zegt) in de andere landen van Europa den strijd over, die de rechten van de individuën en de maatschappijën wil vestigen en wil handhaven tegenover de willekeur van allen, die zich een macht toeschrijven zonder verantwoordelijkheid, die zich een recht aanmatigen zonder verplichting. Sedert die omwenteling is het recht een bestanddeel geworden in het leven van maatschappijën en volken, en heeft het de strekking, om zich bij alle volken op gelijke wijze te vormen en daardoor de volken zelve nader tot elkander te te brengen. Daarom moet men ook de gevolgen der Fransche Revolutie en haar rechtsgeschiedenis niet alleen beschouwen binnen de grenzen van dat land, welks naam zij draagt, maar haar beteekenis afleiden uit het- | |
[pagina 224]
| |
geen zij voor Europa is. Daarom moet men haar waarde niet afmeten, de met stroomen menschenbloeds gekochte voordeelen niet afwegen, naar den vooruitgang van dat éene volk, dat haar heeft zien geboren worden. Heeft Frankrijk zijn maatschappelijke en staatkundige veroveringen niet weten te handhaven of te waardeeren, Europa heeft ze verworven en behouden. Frankrijk gaat niet steeds recht vooruit op den eenmaal ontgonnen weg, maar Europa's volken hebben dien weg betreden en zijn er niet meer van af te brengen.’ Wij voegen er bij: Ook niet naar dat tijdsverloop, dat tusschen 1789 en 1872 verstreken is, wil de revolutie haar vrachten beoordeeld zien. De kiemen zijn gelegd, maar de boomen zijn nog niet opgeschoten, van het bosch is nog niets te bemerken. Hier zal door enting, dáar door overplanting, een wasdom ontstaan, waarvan de weelderigheid niet te vermoeden was; terwijl elders een onvruchtbare plek allen arbeid zal tarten. De revolutie heeft den stoot gegeven aan een beweging, die nog voortduurt. Als die uitgewerkt heeft, als een meer stabile toestand zich over Europa heeft uitgespreid, zal het antwoord kunnen gegeven worden op menig: ‘waarom?’ en menig ‘waartoe?’ dat nu op de lippen zweeft. Maar dát de beweging werkt, en waarheen zij drijft, is kennelijk. Reeds op dit oogenblik, reeds sinds vele tientallen van jaren, is in de ontwikkeling der maatschappelijke toestanden, is in de ontwikkeling van het Recht, zij het Privaat-, zij het Staats- of Volkenrecht de invloed, de voortzetting der groote Revolutie merkbaar, die op het laatst der vorige eeuw begonnen is. Die ontwikkeling werkt, gelijk te verwachten is, tevens zuiverend: slechts wat levensvatbaar is groeit voort; veel waarvan het ontkiemen met vreugdekreten begroet werd, sterft weg. Maar hoe geënt en gesnoeid ook, de boom die eenmaal staan zal is de voortzetting van het, rijsje dat geplant is. Daarom kan ook, gelijk Richter verkondigt, de geschiedenis van het Burgerlijke en van het Staatkundige recht der Fransche Revolutie de inleiding zijn tot een Rechts- en Staatsgeschiedenis van het hedendaagsche Europa.
Utrecht, December 1872. L. de Hartog. |
|