De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||
Teringlijders in Oost-IndiëGa naar voetnoot1.‘Ne serait on pas en droit de conclure que le privilège de l'immunité à l'égard de la phtisie ne doit plus se ehercher dans les pays chauds, mais bien plutôt dans les pays très froids, et avant tout sur les plateaux à grande altitude?’ De geneeskundige geographie der Keerkringstreken heeft in de laatste jaren door de vorderingen op climatologisch en statistisch gebied eene belangrijke schrede voorwaarts gedaan op den weg der kennis van de verspreiding der ziekten in die gewesten. De met zorg bewerkte topographiën van vele Fransche, Engelsche en ook Nederlandsche geleerden verspreiden een helder licht over den invloed van het klimaat der meest bevolkte streken in de nabijheid van den Equator, ook op hare vreemde bewoners. Niet alleen geldt dit met betrekking tot de vraag, in hoeverre het tropisch klimaat als oorzaak van vele ziekten is te beschouwen; ook omgekeerd zijn deze schrijvers niet in gebreke gebleven aan te toonen, dat het verblijf in die streken niet zelden er toe bijdraagt om het verloop van andere ziekten te stuiten, of den doodelijken uitgang te vertragen. Daarop berust de meening, dat ziekten, die het gevolg zijn van een koud klimaat, en derhalve in warme landen zeldzaam voorkomen, in deze laatste ook spoediger genezen, ten minste goedaardiger verloopen. De ervaring van de gunstige uitwerking eener kondere streek op het verloop der meeste tropische ziekten draagt niet weinig bij om die meening te versterken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||
Op grond der waarneming, dat lijders aan longtering eene zachte warme atmospheer, gedurende den zomer, beter verdragen dan eenc koude vochtige lucht, z.a. in den winter, het voor- en najaar, werd men er toe geleid om de warme landen in 't algemeen als bijzonder gunstig te beschouwen voor eene ziekte, die vooral op onzen bodem jaarlijks zoovele slagtoffers eischt. Bij velen vond zelfs de onjuisteGa naar voetnoot1 meening ingang, dat longtering bij voorkeur tot de ziekten der hoogere geographische breedten behoort, en van de polen naar den Equator gestadig afneemt. Het verblijf in warme landen werd dus den teringlijder aanbevolen. - Zoolang men zich bij de keuze der gezondheidsplaatsen bepaalde tot streken met eene gelijkmatige temperatuur, en beschut tegen hevige winden (mistral), zoo als vele plaatsen in Zuidelijk Europa en de landen op de grenzen der Keerkringen gelegen (Madera), waren de resultaten niet ongunstig, zoodat sommige dezer toevlugtsoorden voor teringlijders, in de eerste tijdperken der ziekte, tot op heden hunnen naam als zoodanig staande houden. Men ging echter verder, en de tijd is nog niet ver achter ons, dat vrij algemeen ook aan het verblijf in een tropisch klimaat een gunstigen invloed werd toegekend. In de laatste jaren evenwel deed zich menige stem tegen dezen vermeenden weldadigen invloed hooren, en van verschillende kanten trachtten de geneesheeren, die eenigen tijd in de Keerkringstreken verblijf hielden, niet zonder volhardende inspanning, deze zoowel onder leeken als bij menig arts gevestigde meening te wederleggen. Slechts langzaam gelukte het deze zienswijze, van de algemeene afwijkende, ingang te doen vinden in de wetenschap- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||
pelijke wereld, totdat in 1855 een belangrijke steun werd gevonden in de Academie de Medecine de Paris, die een werkGa naar voetnoot1 bekroonde, dat onder anderen de meening staafde, dat het verblijf in de verzengde luchtstreek een noodlottigen invloed uitoefent op het verloop van longtering. Nederland, het land van klieren en teringGa naar voetnoot2, met zijne uitgestrekte bezittingen in den Indischen Archipel, en ook aan gene zijde van den Oceaan, staat zeker niet het laagst in de rij der landen, waar dit onderwerp ter sprake moet komen. Het kan toch voor onze landgenooten geen onverschillige zaak zijn te weten, wat de ervaring omtrent den invloed van het tropisch klimaat op teringlijders heeft beslist. De oplossing van dit vraagstuk is van te meer actueel belang, nu met eenigen grond eene ruimere emigratie naar onze Overzeesche Bezittingen mag worden verwachtGa naar voetnoot3. Levert nu die ervaring voldoenden grond op, om het minder krachtige gedeelte van onze jongelingschap, met z.g. aanleg tot tering, een loopbaan in onze Oost-Indische Bezittingen aan te bevelen, of moet deze worden ontraden? Ziedaar de vraag van zoo menig belangstellend vader of bloedverwant, eene vraag, door de meeste artsen, en destijds door mij, ontwijkend beantwoord of veelal in een onjuisten zin opgelost. Waarom zouden wij het verbloemen, dat velen in den lande, en ook deskundigen, de uitwerking van het tropisch klimaat met die tier zuidelijke landen van Europa hebben gelijk gesteld, voor 't minst vergeleken. Deze beschouwingen deden mij besluiten dit onderwerp, reeds vroeger in de afdeeling der Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst te Amsterdam, door mij ter sprake gebragt, in dit tijdschrift te overwegen, en te trachten een antwoord te geven op bovengestelde vragen. Mijn streven zal zijn de ervaring van anderen met die, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||
welke ik gedurende een achtjarig verblijf in den Indischen Archipel kon opdoen, getrouw terug te geven. In de eerste jaren 1851-1855 trok het niet zeldzaam voorkomen van longtering onder de Europeesche militairen, vooral in de hospitalen der hoofdplaatsen van Java, mijne bijzondere aandacht. Deze bevinding, geheel tegenovergesteld aan mijne verwachting, maakte nog dieper indruk, toen ik vernam, dat vele dezer lijders ter verbetering van hunnen toestand naar het vaderland werden teruggezonden. Het lag dus voor de hand de reden van deze tegenstrijdigheid op te sporen. In de eerste plaats rees de vraag, of deze welligt gelegen was in den leeftijd dezer militairen, wier diensttijd gewoonlijk verloopt tusschen het 20ste en 35ste jaar, in welk tijdvak de longtering over 't algemeen de meeste verwoestingen aanrigt. Oppervlakkig beschouwd zoude uit deze omstandigheid alligt het meer voorkomen van tering kunnen worden verklaard, ware het niet, dat de vrijwilligers, die zich voor de Koloniën aanmelden, vóór het in dienst treden, geneeskundig onderzocht, en personen met uitgedrukten aanleg, te meer nog lijders aan tering, worden afgewezen. Wil men in dit opzigt tot eene zekere overtuiging geraken, dan is eene vergelijking tusschen personen van denzelfden stand en leeftijd, b.v. met het leger hier te lande, onmisbaar. Hieruit blijkt, zoo als later zal worden aangetoond, dat aan den leeftijd alleen niet het veelvuldig voorkomen van tering bij het Indisch leger kan worden toegeschreven. Eene andere vraag verdient evenzeer overweging: is het zedelijk gehalte der vrijwilligers, dan wel de Indische, van de Europeesche geheel verschillende leefwijze ook van invloed op de ongunstige uitkomst? Wanneer men in 't oog houdt, dat in de laatste 20 jaren goed gedrag een vereischte is voor aanneming of overplaatsing bij het Indisch leger, dat het misbruik van sterken drank, waardoor het sterftecijfer aan longtering werd verhoogd, in dien tijd minder algemeen was, en dat de Europeanen in Indië, zoowel de burgers door de ruimere middelen van bestaan, als militairen in tijd van vrede, onder voor het klimaat gunstige omstandigheden verkeeren, wat aangaat de voeding, kleeding, woning en dienstverrigtingen, en daarenboven de militairen aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||
de discipline zijn onderworpen, dan zal men bezwaarlijk hierin een schadelijk moment kunnen vinden, De militairen op expeditie maken op deze uitspraak echter eene uitzondering; de vermoeijende, soms uitputtende marschen, de ontberingen van allerlei aard, en het blootgesteld zijn aan vele ziekmakende invloeden, zijn wel in staat eene sluimerende tering tot snellere ontwikkeling te brengen. Evenwel is deze omstandigheid toch niet voldoende om het feit te verklaren, dat Europeanen in Indië reeds in de eerste twee jaren van hun verblijf dikwijls met tering onder behandeling komen, niettegenstaande zij gedurende dien tijd in den regel geen deel uitmaken van deze veldtogtenGa naar voetnoot1. Er moet dus wel eene andere oorzaak in het spel zijn, en zoo worden wij meer en meer er toe geleid om den invloed van het klimaat in rekening te brengen. Bij de beschouwing van den invloed eener luchtstreek op het ontstaan en het verloop van deze of gene ziekte, dient men in de eerste plaats zijne aandacht te vestigen op de verspreiding daarvan onder de inboorlingen zelf; langs dezen weg toch kan men zich overtuigen of het genetisch moment der ziekte mag beschouwd worden in het klimaat aanwezig te zijn. Bij volkomen gemis aan gegevens over de geheele inlandsche bevolking, zal ik mij bij dit onderzoek tot de inlandsche militairen in Nederlandsch Indië bepalen. De uitvoerige en met zorg bewerkte militaire summiere ziekenrapporten, voorkomende in de geneeskundige tijdschriften en regeringsverslagen, stellen mij daartoe in de gelegenheid. Volgens deze was de verhouding der overledenen aan longtering, onder de inlandsche militairen op Java en Madura, tot de getalsterkte, gemiddeld over de jaren 1848 tot 1868, als 1:340, dus over een tijdvak van 20Ga naar voetnoot2 jaren een gemiddelde sterfte aan longtering van bijna 3 p.M.Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||
Nemen wij als punt van vergelijking de algemeene jaarlijksche sterfte aan longtering, die door HirschGa naar voetnoot1 op 3 p.M. der gezamenlijke bewoners van onzen aardbol wordt geschat, dan blijkt, dat deze door de sterfte onder de inlandsche soldaten wordt geëvenaard. Uit het bovenstaande meenen wij het besluit te mogen trekken, dat de inboorlingen in Oost-Indië, wel verre van eene immuniteit tegen deze ziekte te bezitten, dikwijls het offer daarvan worden, zoodat de oorzaken tot het ontstaan en de ontwikkeling van longtering ook in den Indischen Archipel niet schijnen te ontbreken.
Onder de vreemde bewoners behooren de Europeanen, Afrikanen, Aziaten (Chinezen en Arabieren) enz. Van de beide eerste, een deel uitmakende van het Nederlandsch-Indisch leger, vinden wij naauwkeurige berigten medegedeeld in de reeds genoemde rapporten. Ten opzigte der Afrikanen, van de kust van Guinea, mag het als eene uitgemaakte zaak beschouwd worden, dat deze in onze Oost-Indische bezittingen veel meer aan longtering sterven, dan in hun geboortelandGa naar voetnoot2. Van 1848 tot 1868 was de gemiddelde sterfteverhouding aan longtering tot de getalsterkte bij het leger als 1:261 of 3.8 p.M., dus bijna 1 p.M. meer dan bij de inlandsche militairen. Met betrekking tot de Europeesche soldaten geven de berekeningen minder zuivere verhoudingen aan, omdat niet alle op deze staten voorkomen. Vele toch worden gedurende het verloop der ziekte voor de dienst afgekeurd, en ter beproeving van genezing (?) of verbetering naar het moederland teruggezondenGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||
De verhouding van het getal overledenen aan longtering tot de getalsterkte was niettemin in de jaren 1848 tot 1868 gemiddeld als 1:371, of gemiddeld 2.6 p.M. gedurende 20 jaren. Wanneer men het bovenstaande hierbij in aanmerking neemt, dan mag het voorkomen van tering onder de Europeanen wel menigvuldig genoemd worden. Ofschoon deze verhouding iets gunstiger is dan bij den inlander, zoo verlieze men daarbij niet uit het oog, dat vele teringlijders onder de Europeesche militairen, reeds voor het intreden van het laatste tijdperk, het offer worden van inheemsche ziekten, die, evenals de terugzending naar het moederland, het cijfer tot een minimum moesten terugbrengen, 't geen blijkbaar niet het geval is. Vergelijken wij nu deze sterfte aan tering met die bij het leger hier te lande, dan verkrijgt men in het oog loopende verschillen. Uit de opgaven, mij welwillend door het Departement van Oorlog verstrekt, in verband met die voorkomende in den Sterfte-Atlas van Nederland, uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der geneeskunst, blijkt: dat in de jaren 1848-1860 de verhouding van het getal overledenen aan longtering tot de sterkte van het leger aan onderofficieren en manschappen ongeveer gemiddeld was als 1:1277 of 0.8 p.M., eene verhouding ruim 3 maal gunstiger dan bij de Europeesche militairen in IndiëGa naar voetnoot1. Bij eene vergelijking der sterfte aan longtering in het Indisch leger met die aan leverontsteking (eene bij uitstek tropische ziekte) verkrijgen wij verrassende uitkomsten. In het 20jarig tijdvak 1848-1868 stierven op Java en Madura aan:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||
Waar cijfers zoo spreken, zoowel in de belangrijke sterfte onder de inboorlingen, als in die bij Afrikanen en Europeanen, daar schijnt elk ander bewijs overbodig voor de stelling: dat het Indisch klimaat het ontstaan en de verdere ontwikkeling van longtering niet tegengaat; zoodat het verblijf in die streken, uit een curatief oogpunt, voor deze lijders niet is aan te bevelenGa naar voetnoot1. Het ligt niet in mijn plan hier in uitvoerige wetenschappelijke beschouwingen te treden over de verschillende uitwerking van het klimaat in het Moederland en de Koloniën, een onderwerp, dat welligt op eene andere plaats zeer de aandacht zoude verdienen. Ik wil slechts trachten in algemeene trekken reden te geven, waarom, niettegenstaande de warme lucht meestal weldadig is voor teringlijders, het verblijf binnen de keerkringen niet voordeelig is. Vrij algemeen wordt in den nieuwsten tijd aangenomen, dat de gemiddelde temperatuur van eene plaats of streek geen belangrijken invloed uitoefent op het verloop van longtering; daarentegen worden plotselinge afwisselingen in warmte-graad als zeer nadeelig beschouwdGa naar voetnoot2. In de nabijheid van den equator nu zijn de jaargetijden ongetwijfeld minder scherp geteekend dan in de gematigde luchtstreek, de verschillen in temperatuur gedurende een geheel jaar zijn minder groot, de dagelijksche schommelingen daarentegen menigvuldig en in 't oog loopend. Het gebeurt niet zelden, dat de thermometer des daags 38° C. aanwijst, en des nachts tot 20° C. daalt. Tevens is het een bekende daadzaak, dat de dampkring der keerkringstreken zich kenmerkt door een hoogen graad van ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||
zadiging met waterdamp. Niet minder dan de voorgaande is deze eigenschap der lucht, vooral door de afkoeling des nachts, oorzaak van een sneller verloop van het ziekteprocesGa naar voetnoot1. Deze twee schadelijke magten doen zich het meest gevoelen op de kustplaatsen, waar helaas de meeste Europeanen in Nederlandsch Indië verblijf moeten houden, omdat de middenpunten van den handel en de meeste groote garnizoenen daar gevestigd zijn. Het verblijf aan de kust heeft nog eene andere nadeelige zijde, t.w. den invloed van malaria. Er was een tijd, dat men op het voetspoor van Wells, Schönlein en last not least van Boudin, een zeker antagonismus tusschen malariakoortsen en longtering meende te kunnen aannemen. Latere onderzoekingen hebben echter geleerd, dat bijna overal, waar tusschenpoozende koortsen inheemsch zijn, longtering zich dikwijls op breede schaal ontwikkeltGa naar voetnoot2. Vele plaatsen van ons eigen land leveren hiervoor het meest onwederlegbare bewijs. Een vierde reden van het niet gunstig verloop van tering in Oost-Indië vinden wij in een zekeren graad van bloedarmoede, die algemeen na een verblijf van 2 a 3 jaren onder de Europeanen wordt waargenomen. Te vergeefs zoekt men dan onder deze den blozenden, welgevoeden landgenoot van voorheen. Volgens het gevoelen der meeste deskundigen bestaat er wel geene oorzaak, die de ontwikkeling van longtering meer bevordert, dan eene gebrekkige bloedvorming. Overal, waar de mensch onder ongunstige levensvoorwaarden verkeert, z.a. onder de fabriekarbeiders, in gevangenissen enz, ziet men longtering meer op den voorgrond treden; niet minder moet dit het geval zijn bij Europeanen in keerkringstreken, waar op ieders gelaat bloedarmoede te lezen staat, ofschoon beide soorten van bloedsgebrek niet aan dezelfde oorzaak het ontstaan te danken hebben. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||
Tuberkelzucht der longen is immers eene voedingziekte? Het bovenstaande moge voldoende zijn om aan te toonen, dat het in den Indischen Archipel niet ontbreekt aan ongunstige voorwaarden voor teringlijders. Herhaaldelijk zagen wij dit bevestigd bij jeugdige officieren, met aanleg tot tering. Wij staan met deze uitspraak niet alleen. De meeste schrijvers van den jongsten tijd zijn genoegzaam eenstemmig in de overtuiging omtrent dezen nadeeligen invloed van een tropisch klimaat. Praeger zegt in zijne Indische Studiën: ‘menschen, die de kiem tot borstziekte bij zich ronddragen, zien hun leven in de tropen dikwijls verkort’, en op eene andere plaats: ‘lijders aan longtering moeten in Indië als hopelooze zieken worden beschouwd’. In het overzicht der ziekten enz. over de jaren 1853-57 van den inspecteur der geneeskundige dienst van de zeemagt Dr. G.F. Pop, lezen wij: ‘de steeds ongunstige uitgang van longtering in Oost-Indië pleit niet voor den weldadigen invloed der keerkringsgewesten op deze ziekte. Evenmin werd deze (sc. invloed) in vroeger jaren waargenomen’Ga naar voetnoot1. Onder de Fransche schrijvers heeft vooral Rochard zich veel moeite gegeven om over deze quaestie het noodige licht te verspreiden. In het bekroonde geschrift, reeds bovengenoemd, tracht hij aan te toonen, dat longtering in de verzengde luchtstreek sneller verloopt, en dat de emigratie derhalve noodlottig is voor tuberkellijders, die zich in heete landen gaan vestigen. De kritiek op een werk, dat bestemd scheen eene groote omwenteling in de overtuiging van zoovelen te weeg te brengen, liet zich niet wachten. De aanval kwam van verschillende kanten; de strijd werd niet zonder hartstogt gevoerd. De geopperde bedenkingen, voor zoo ver ik er kennis van kon nemen, hier te overwegen, zouden mij te ver van mijn plan voeren; genoeg, dat de voornaamste en krachtigste tegenstand gerigt was op de statistische berekeningen. Mij niet bevoegd rekenende om in dezen een beslissend oordeel uit te spreken, zoo wil ik alleen opmerken, dat Fonssa- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||
grives, die door zijne kennis van de climatologie der tropen een welverdienden naam, ook in het buitenland, mogt verwerven, zich zeer gunstig over de beschouwingen van Rochard uitlaatGa naar voetnoot1. Dit gevoelen wordt ook gedeeld door de meeste geneesheeren in de Fransche koloniën, z.a. Dutroulau (Guadeloupe)Ga naar voetnoot2, Jules Laure (Cayenne)Ga naar voetnoot3. Raoul (Senegal)Ga naar voetnoot4. Sedert lang verzetten zich deze geneesheeren tegen de verplaatsing van teringlijders naar heete streken; daarentegen worden lijders aan longtering naar Frankrijk teruggezonden, een maatregel, die door de regeering wordt goedgekeurd. Ook in Engelsch Indië heeft men de treurige ervaring opgedaan, dat het klimaat nadeelig is voor teringlijders. Allan WebbGa naar voetnoot5 heeft in Bengalen zoovele verliezen zien lijden ten gevolge van het verkeerde denkbeeld, dat het verblijf in tropische gewesten een gunstigen invloed zou uitoefenen op scrophuleuse en teringachtige gestellen, dat hij zich gedwongen voelt de verklaring af te leggen, ‘dat naar zijne overtuiging het klimaat van Bengalen zoo ongunstig mogelijk is voor deze ziekte’. Volgens Twining eindigt longtering zekerder en sneller noodlottig in Bengalen dan in Engeland. ‘Ieder Europeaan, die in dit land met de kiem van longtering aankomt, sterft sneller dan in Europa’Ga naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||
Zoo lezen wij bij ConwellGa naar voetnoot1: ‘it is a generally received error, that pulmonary disease in India is rare and readily cured’; hij legt daarbij de verklaring af, dat hij vroeger deze dwaling heeft gedeeld, maar na een naauwkeurig onderzoek van de onhoudbaarheid dezer stelling is overtuigd. Van Duitsche schrijvers zal ik alleen den verdienstelijken HirschGa naar voetnoot2 aanhalen, die zijn gevoelen in de volgende woorden mededeelt: ‘Eine im Algemeinen sehr bedeutende, wenn auch nicht überall gleichmässige Verbreitung hat Schwindsucht in Indien gefunden. Diese, vielfachen früheren Behauptungen von dem seltenen Vorkommen der Krankheit daselbst entgegenstehende, Thatsache ist durch die neueren, auf eine sorgfältigere Diagnose und zahlreiche Leichenbefunde gestützte, Untersuchungen unwiederleglich festgestellt worden.’ Tegenover het gevoelen van zoo velen staat de meening van anderen, die echter, volgens mijne bescheiden opvatting, in gebreke bleven hunne bewering met afdoende bewijzen te staven. Hun betoog steunt hoofdzakelijk op den heilzamen invloed, die eene zachte warme atmospheer op teringlijders uitoefent, zonder dat zij zich voldoende rekenschap geven van de uitwerking eener heete lucht en alle andere schadelijke momenten, die het tropisch klimaat uitoefenen. En moge ook al de waarneming juist zijn, dat in sommige streken van de tropen de verhouding der sterfte aan de longtering gunstiger is, zooals Annesley tracht aan te toonen voor Madras, met welk gevoelen Hunter zich vereenigt, zoo blijf ik mij, op grond van het bovenstaande, toch geregtigd achten tot de uitspraak, dat het verblijf in de verzengde luchtstreek in het algemeen voor teringlijders niet voordeelig is. Onwillekeurig rijst na deze uitspraak de vraag: zijn er dan tusschen de keerkringen geene plaatsen, waar de teringlijder minder gestoord kan voortleven, en zijne dagen welligt kau verlengen? Fonssagrives geeft hierop het volgende antwoord: ‘Ainsi il me parait infiniment probable, que tel phtisique, qui periclite sur le littoral d'une île des pays chauds, et y brûle littéralement ses poumons, neutralisera plus ou moins complètement cette influence des climats torrides, en élévation | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||
son habitat au dessus de la mer, et arrivera peutêtre même à trouver quelque haute vallée, ou la temperature mitigée par l'altitude, la sérénité habituelle au ciel de ces beaux climats, un abri menacé par les conditions locales contre certains vents, lui créeront un refuge aussi préservateur, que celui qu'il trouverait à Hyères ou à Nice.’ De ondervinding leerde ook mij met vele anderen, dat teringlijders zich op den duur in het gebergte beter gevoelen, dan aan het strand. De lijder zal zich dus van de kustplaatsen moeten verwijderen en in het bergachtige binnenland een geschikt verblijf zoeken. Dáár is de temperatuur meer gelijkmatig en de lucht minder vochtig. In Engelsch Indië heeft men Sanatoria voor teringlijders en borstzieken opgerigt op de plateau's van de Himelaya, waarvan de resultaten tot dusverre gunstig zijn. Murray nam waar, dat teringlijders en zij, die aanleg tot bloedspuwing vertoonden, zich op de hoogten bij Bombay (1500 m.) beter bevonden. De inwoners van Peru zijn volgens Tschudi zoodanig overtuigd van de waarheid dezer stelling, dat zij gewoon zijn, om bij beginnend borstlijden de patienten onmiddellijk naar het gebergte te vervoeren. Coindet beweert in zijne Etudes statistiques sur le Mexique, dat het verblijf op de vlakte van de Anahuac, waar de hoofdplaats van Mexico (2000 m.) gelegen is, het verloop van longtering vertraagt. Deze regel geldt niet alleen voor keerkringstreken, maar evenzeer voor Europa, waar een verblijf op de Alpen, de Hartz, de Pyreneën, enz. een gunstigen invloed op teringlijders uitoefent, 't geen voor de eerste door Prof. Schneevoogt helder is aangetoond in den jaargang 1864 van dit tijdschrift. Ook onder de inboorlingen is longtering dáár minder menigvuldig. Schnepp, bekend als schrijver over het klimaat van Egypte, komt tot dezelfde overtuiging.Ga naar voetnoot1 Er bestaat dus wel eenigen grond voor om de bergachtige streken in bescherming te nemen tegen de algemeene uitspraak. Het komt mij echter voor, dat wij, wat onze bezittingen betreft, met het oog op eene emigratie, daaraan niet te veel waarde mogen hechten, omdat die volksverhuizing niet geschiedt met het doel om daar sanatoria voor teringlijders te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||
gaan zoeken, maar voornamelijk om zich daar een bestaan te verzekeren of fortuin te maken. Dit doel nu kan in de meeste gevallen slechts aan de kustplaatsen en in het lage binnenland worden bereikt. Ik heb gemeend dit voor mijne langenooten niet onbelangrijke onderwerp eenigszins uitvoerig te moeten behandelen. Mijn doel was om eene onjuiste meening, waarvan velen het slagtoffer kunnen worden, te bestrijden. Moge mij dit gelukt zijn!
's Gravenhage, 24 Junij 1870. Dr. B. Carsten. |
|