De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Mirabeau's verraad.II.Den 5den Mei 1789 werden te Versailles de Staten-Generaal van Frankrijk geopend en den 10den Mei 1790 gaat Mirabeau aan het werk om een plan uit te voeren, waardoor Frankrijks staatswezen geheel zal worden vervormd. Tusschen die twee dagteekeningen ligt een jaar. Het jaar van het uitbreken en het eerste voortgaan der Fransche Revolutie. Jaar van edelen hartstocht, van wilden droom, van woesten omkeer, van grootsche verblinding, van wraak en edelmoedigheid, van huiverend bewustzijn dat de loopkring der eeuwen tot een keerpunt was gekomen! Een nieuwe orde van zaken begon. En de Staten-Generaal waren door geheel Frankrijk belast met de taak om die nieuwe orde te vestigen. Zij moesten de vrijheid vestigen in Frankrijk: de vrijheid, die onder het despotisme van het ancien régime geen ruimte had kunnen vinden. De 18de eeuw had door het werk van een Rousseau, van een Montesquieu, van een Voltaire, van een Buffon, de grondslagen voor den nieuwen staat en maatschappij gevestigd: op die grondslagen nu moest het gebouw worden opgetrokken. Een eenvoudig statig gebouw, niet te schetsen of na te volgen naar de gecompliceerde staatsgebouwen van Holland of Engeland, modellen vol kronkelende gangen, stout gewentelde trappen en in den muur gehouwen vertrekken; neen, zij het ook waar, dat bij het bestaan van oude fondamenten Holland weleer en Engeland later een vrijheidsgebouw had moeten oprichten, waarbij rekening werd gehouden met het bestaande, - hier in Frankrijk had men het voordeel, dat men niets van het oude meer behoefde te behouden; men kon als op een geraseerden grond gaan bouwen. Iedere gemeente gaf aan zijn vertegenwoordiger | |
[pagina 85]
| |
in de Staten-Generaal slechts in een cahier de wenschen mede die bij dat bouwen in aanmerking moesten worden genomen. En elke wensch was niets anders dan een geformuleerde gedachte. Een zonderling gevoel maakt zich zelfs nu nog van ons meester, als wij die cahiers doorbladeren. Zij vragen allen absolute vrijheid en gelijkheid. Adel, geestelijkheid en tiers-état wedijveren, op weinige uitzonderingen na, om alle egoïsme ter zijde te stellen. En bij allen is merkbaar de ideale tint. Het is niet de adel, neen, het is de derde stand van Toul (zoo even nog de gens taillables et corvéables à merci), die deze woorden in zijn cahier plaatst en aan de Staten-Generaal - als het woord der revolutie - in opdracht geeft: Il est une monnaie idéale mais puissante, bien précieuse et bien chère dans un royaume comme la France: c'est le trésor de l'honneur, trésor inépuisable, si l'on y sait puiser avec sagesse. Les Etats Généraux rendront au peuple et à la postérité un service signalé, s'ils trouvent moyen de refrapper cette monnaie nationale. De Staten-Generaal deden hun best deze nationale munt te slaan. De tiers-parti had gezorgd, dat de Volksvertegenwoordiging geen vertegenwoordiging van standen, maar van geheel het volk zou zijn; nog meer, dat er een werkelijke, geen schijn-vertegenwoordiging was. De ministers hadden blijkbaar de Staten-Generaal slechts opgeroepen, omdat van de gepriviligieerde standen (Calonnes onderhandelingen met de notabelen hadden het bewezen) inderdaad geen geld was te verkrijgen. Het dwaze bekrompen verslag, dat Necker aan de Staten-Generaal voordroeg, was geheel berekend om dat kleine doel te verwerkelijken: en zelfs zóó opgevat bleef dit rapport beneden ieders verwachting, terwijl het toch zoo gemakkelijk was geweest uit een financieel oogpunt een goed plan te ontwerpen. Doch de Staten-Generaal lieten dat plan voor wat het was, en begrepen hun taak grootscher te moeten opvatten. Niet enkel een zuivere finantieele toestand, neen, een nieuw Frankrijk moest geschapen worden. Bankierstactiek hielp niet: beleid om staat en maatschappij te hervormen stond op den voorgrond. En zelfs als de Staten-Generaal een oogenblik hadden willen terugdeinzen voor dat groote werk, dan riep de stem van het volk hen spoedig tot hun plicht terug en noodzaakte hen den stroom der beweging te volgen. Tweemalen stond in den loop van 1789 het volk van Parijs aldus op. Het waren de twee | |
[pagina 86]
| |
eerste groote ‘dagen’ der Revolutie. De eerste keer (het was den 14den Julij) wilde blijkbaar de heftige stad aan de Vergadering te Versailles een wenk geven om wat doortastender voort te gaan, om nu ook het oude staatsgebouw voor goed te sloopen. Als zoodanig vernielde Parijs op dien dag het symbool der oude willekeur, de Bastille. En merkt wel op, dat het volk hier niet iets verwoestte waarvan het zelf veel te lijden had gehad; neen, het eigenlijke volk werd zelf nooit in de bastille gezet; het waren alleen de hoofden op elk gebied, vooral de hoofden der intelligentie, de auteurs, die daarin werden gekerkerd. En ook om te toonen dat men meer dan een gevangenis alleen had verwoest, zond La Fayette de sleutels aan Washington. Het was echter slechts een negatief feit, waarop de Vergadering te Versailles zou moeten antwoorden met een positieve daad. En de Vergadering begreep zulks: de nacht van den 4den Augustus, - waarop onder opwindend enthousiasme door de Staten-Generaal alle voorrechten van adel en geestelijkheid werden afgeschaft, en de grondslagen werden gelegd voor de déclaration des droits de l'homme; die nacht, waarop zonder barensweëen het rijk der gelijkheid (naar het scheen) werd geboren - was slechts de weêrslag op den volksdag van 14 Julij. - Nog echter was Parijs niet tevreden. Wat beteekende het (zoo redeneerde het volk) dat de Koning en de Volksvergadering altijd te Versailles bleven zetelen? Een residentie-stad, waar de koning staatslichamen en staatscollegies op de plaats doet vertoeven waar hij voor zijn genoegen woont, is niet de geschikte en voegzame zetel, waaruit een volk moet worden geleid. Neen, de koning als hij regeert, en de volksvertegenwoordiging als zij de wetten stelt, moeten zetelen midden in het brandpunt van het volk; op de plaats, waar alle slagaderen van een volk als het ware samenstroomen; midden onder het volk in zijn hoogste streven van arbeid en denken, in de hoofdstad des rijks. Dan zouden de intrigues van een hofcôterie wel eindigen. Dan zou vooral de invloed der koningin, die maar niet scheen te begrijpen dat een nieuwe staat moest gevormd worden in tegenstelling van het ancien régime, gebroken zijn. De koning zou zien wat het volk wilde. En aan het verlangen van het volk zou hij de grillen van de hovelingen niet langer durven tegenstellen. De koning aarzelde om zich in Parijs te vestigen; toen gaf het volk voor de tweede keer zijn wil te kennen; het toog uit | |
[pagina 87]
| |
Parijs den 5den October, en op den 6den sleepte het den koning langs den langen lijdensweg naar Parijs. Met den koning kwam nu ook de Vergadering der Staten-Generaal in de hoofdstad. Van nu af aan zou de revolutie slechts in kracht winnen. De stroom trad geheel uit haar bedding. De wateren, door den stormwind bewogen, begonnen klaterend te ruischen ver over de oevers. In dit alles, in den loop dien nu de Revolutie van 5 Mei tot 6 October had genomen, in den invloed door de twee volksmanifestatiën op de Staten-Generaal uitgeoefend, was telkens merkbaar geweest het beleid van één man, van La Fayette. Zijn invloed had in alles gezegevierd. De vraag rijst nu voor ons op: welke was de houding van Mirabeau bij dit alles geweest; hoe was zijn betrekking tot dien La Fayette? Van het oogenblik af dat de Staten-Generaal bijeengeroepen waren, had bij Mirabeau op den voorgrond gestaan het denkbeeld, dat het met het ancien régime gedaan was, dat alle privileges moesten zijn opgeruimd; maar tegelijkertijd stond het bij hem vast, dat de nieuwe elementen tot een nieuwen staat positief moesten worden gevormd en geleid. De koninklijke macht, ontdaan van haar feodale attributen, was de kracht die dat ruime organisatiewerk op zich kon nemen. De koning moest bekwame ministers nemen, die zich een partij in de vergadering (met haar 1200 vertegenwoordigers) konden vormen. Al zijn uitingen in en buiten de vergadering wezen naar dat doel, vroeger door den vader in een brief aan den bailli (van 22 Januari 1789) aldus omschreven: mon fils dit hautement qu'il ne souffrira pas qu'on démonarchise la France, et en même temps il est l'ami des coryphées du Tiers. Aan den éénen kant was hij de man, die op de beslissende oogenblikken het woord wist uit te spreken, waarbij de vergadering der Staten-Generaal haar zelfgevoel, haar eigenwaarde, haar hoogste roeping vindiceerde, - men herinnere zich zijn woord aan den opperhofmaarschalk de Dreux Brézé: Allez dire à votre maitre que nous sommes ici par la volonté du peuple; et que nous n'en sortirons que par la puissance des baionettes; men denke ook aan zijn adres om de troepen weg te zenden: - maar aan den anderen kant gaf hij dadelijk te kennen, dat een monarchaal gouvernement een noodzakelijkheid bleef. Het was dan ook opmerkelijk hoe zeer hij zich daar in Versailles verzette tegen al die quasi-vrijheidlievende besluiten, die zich alléén deden kennen door de | |
[pagina 88]
| |
sterke negatieve strekking. De krachten die het nieuwe staatswezen moesten leiden en in evenwicht houden, behoorden naar zijn meening ook wezenlijk krachten te zijn. Zoo krachtig wilde hij de positie van den koning houden, dat hij zich op de sterkste wijze verklaarde om aan den koning de absolute bevoegdheid te laten door zijn veto alle wetten, enz., te schorsen. Het was Necker, die bij die gelegenheid de zaak van zijn koning verried, door als minister met het ‘veto suspensif’ genoegen te nemen. En nog sterker kwam dit uit, toen hij zich luide uitliet tegen de decreten, genomen in de nachtzitting van den 4den Augustus, welke zitting hij een orgie noemde, omdat men als in een electrieken dwarrelwind alles afschafte, zonder iets positiefs op te bouwen. En denzelfden tegenzin bleef hij behouden tegen de op die zitting van 4 Augustus volgende debatten over la declaration des droits de l'homme. Hij was te veel staatsman om niet in te zien, dat op dergelijke abstracte wijze geen blijvende wetten worden gemaakt. In de vergadering zeide hij ronduit: ‘dat de vrijheid nooit de vrucht was van een abstracte leer en van wijsgeerige deductiën’; en in dezelfde redevoering sprak hij, na een verdediging van zijn eigen leven gehouden te hebben, en verklaard te hebben, dat zijn beginselen standvastig dezelfde waren gebleven, deze gedenkwaardige woorden: Vous ne ferez jamais la constitution française, ou vous aurez trouvé un moyen de rendre quelque force au pouvoir exécutif et à l'opinion. Mirabeau gevoelde zeer goed, dat hij zelf bijna de éénige man was, in staat om bij den koning de taak te vervullen van tegelijkertijd voor het gezag en voor de vrijheid te werken. De brief aan de Montmorin, in ons vorig artikel medegedeeld, zegt dit met zooveel woorden. Ongelukkig was er voorloopig geen het minste uitzicht dat de koning Mirabeau bij zich zou roepen. De koning zag vooreerst het naderend gevaar niet in, en de reputatie van Mirabeau maakte dat de hofpartij voor hem een afschrik had. Daar was een oogenblik geweest, waarop er een zekere kans had bestaan, dat hij den koning had kunnen naderen: en wanneer die kans zich had verwezenlijkt, dan zou misschien het lot der monarchie gansch anders zijn geweest. Den dag toch na de slechting der Bastille had de stad Parijs twee der invloedrijkste leden der Vergadering tot de hoogste waardigheid geroepen. La Fayette was gekozen tot generaal der nationale garde en Bailly was benoemd | |
[pagina 89]
| |
tot maire van Parijs. Dit zouden dus de twee personen wezen, die telkens met den koning en de ministers in aanraking zouden zijn. Welnu, de best ingelichte personen hebben later verklaard, en Mirabeau heeft het herhaald, dat alleen het niet verschijnen onder het volk van Mirabeau op dien dag verhinderd heeft dat hij tot maire van Parijs werd benoemd. De reden van dit niet verschijnen was deze, dat zijn vader, de markies, l'ami des hommes, juist op den dag van de inname der Bastille stierf. Hij ging van de aarde nu er geen lettres de cachet meer te geven waren. Daar is iets aandoenlijks in dat sterven juist op dien dag. Het is een dag van gewicht voor den zoon; een dag van ongeluk, zoo de weg hem nu wordt versperd, en het is alsof de vader door het noodlot gedreven wordt zijn zoon nog bij dien allerlaatsten snik van het leven al dat ongeluk te bezorgen, dat hij hem kon aandoen. De man echter, die nu als van zelf het vereenigingspunt werd tusschen den koning en de vergadering, was La Fayette. Aan het hoofd der nationale garde geplaatst, was hij de leider der bourgeoisie. En La Fayette was juist de man, die alleen een negatieve politiek wist in te leiden. Onder het geroep van vrijheid, wist hij wel alles af te breken, maar niets op te bouwen. Vooral de koninklijke macht, de autoriteit, werd door hem geheel en al van haar wezenlijke kracht beroofd. Hij wilde een republikeinsch koningschap, geen eigenlijke monarchie. Hij droomde zich een Americaanschen toestand in een betrekkelijk ouden staat; hij wilde den koning behouden, maar hem zoo weinig macht geven, dat hij hem als het ware tot bedrog en list verwees, indien hij iets wilde beduiden. Hij was een vriend van de revolutie om de revolutie. Aan het hoofd van een revolutie geplaatst, gevoelde hij zich, zoolang die omwenteling zekere vage en goede omgevingen van 't hart volgde, geheel op zijn plaats; hij schreed dan voorwaarts als volgde hij zijn ster. Iets zeer naiefs was er bij dezen man. Hij meende werkelijk door zijn streven een idee, het idee der vrijheid, te zullen verwerkelijken. En toch, hoe rechtschapen en onbaatzuchtig, hij werkte inderdaad in de hand een zeer onwaar en valsch staatswezen; een gouvernement, dat noch monarchie, noch republiek was. Hij had van den beginne af aan, sinds hij in 1775 op negentienjarigen leeftijd in de wereld optrad, dat zelfde karakter van halfheid gehad. Hij was zeer rijk (een inkomen van 60,000 gulden bezat hij); | |
[pagina 90]
| |
hij behoorde tot de allereerste geslachten van Frankrijk; zijn vrouw was een dochter van den hertog d'Ayen; de aan het hof alvermogende Noailles waren zijn naaste bloedverwanten; hij wilde dus aan het hof zijn rang innemen; maar altijd haperde er iets. Hij was linksch in zijn manieren. Zijn groote gestalte had iets onhandigs. Men lachte hem uit, en dan drong juist dat gevoel van miskenning hem weder tot nieuwen lust om zich te signaleeren. Hij volgde die impulsies, die hem te ver leidden, en de versten vooruit, meende hij in zijn element te zijn, terwijl hij toch voortdurend door den wind van buiten bewogen werd. Wat stak zijn eenigzins weeke, zachtgetinte en schrale figuur af bij den zoo ruw en sterk gebouwden Mirabeau, gestalte geheel van vleesch en been, vol kleur en gloed! Daar was voor Mirabeau iets wanhopends in het denkbeeld, dat die La Fayette een plaats innam, waarin hij zoo uitstekend had kunnen werken. Zijn bloed kookte als hij er aan dacht, dat die La Fayette zoo gemakkelijk werd voortgestuwd tot in de plaats waar hij alles vermocht om den Franschen staat op nieuw te organiseeren; terwijl hij, Mirabeau, voor het oogenblik slechts kon spreken, slechts kon getuigen, niets kon doen. De verplaatsing van den koning en de Vergadering van Versailles naar Parijs, in de beruchte dagen van 5 en 6 October bewerkstelligd, was nu weder geheel het werk van La Fayette: maar het was slechts een schrede verder op den negatieven weg van het desorganiseeren van de koninklijke macht. Wat zou de koninklijke macht verder in Frankrijk beteekenen als zij geheel ten speelbal aan het verhitte Parijs werd overgeleverd? In Parijs vooral was de volksmassa in haar eischen zoo overdreven, dat geen zweem overbleef van geordend bestuur. Neen, beide waren noodig, zoowel vrijheid als autoriteit; maar juist daarom moest de autoriteit niet verlaagd worden. Hij had toen een Memorie opgesteld dadelijk na die gebeurtenissen van 5 en 6 October, en had daarin uitééngezet wat de koning moest doen. Het is in alle opzichten een merkwaardig staatsstuk, dat wij zullen trachten te analyseeren. In de memorie staat op den voorgrond het denkbeeld dat de koning volmaakt vrij moet zijn. Een vrije koning met een vrij volk. De toestand is echter zoo ver gekomen, dat alles op losse schroeven staat. De koning is niet vrij meer in Parijs. Hij kan Parijs niet verlaten, wanneer hij het goedvindt. Hij is er zelfs niet | |
[pagina 91]
| |
geheel veilig. Daarbij heeft hij ministers zonder eenige beteekenis. Een daarvan (Necker) heeft een zekere populariteit, maar is inderdaad een leêg-hoofd (sa tête veritablement vide n'a osé entreprendre, que d'étayer quelques parties d'un édifice qui s'écroule de toutes parts). Daarbij begint de nationale Vergadering zelve in aanzien te verminderen. Zij was in het begin slecht samengesteld uit allerlei met moeite samengebrachte heterogene bestanddeelen: hare decreten en wetten hebben haar haar eigen beginselen telkens doen overschrijden: de publieke opinie begint in te zien, dat deze vergadering het groote vertrouwen niet verdient. - Men moet dus een andere richting aan de publieke zaak geven. Maar hoe? Verschillende middelen bieden zich als van zelven aan. Mirabeau gaat ze één voor één ontleden. Allereerst komt het denkbeeld, dat de koning zich terug zou trekken naar Metz of naar een andere grens, en zich dus zou vereenigen met degenen, die reeds naar de grenzen geëmigreerd waren. Mirabeau veroordeelt dit denkbeeld ten sterkste. Zoo de koning dit besluit neemt, doet hij afstand van zijn troon. Een koning vlucht nooit voor zijn volk. Hij neemt het tot rechter van zijn gedrag en van zijn beginselen. Het volk zou in zulk een geval tot exaltatie toe weêrstand bieden. - Een tweede denkbeeld is, dat de koning zich binnen in het land terugtrekt en den adel als den natuurlijksten steun van den koning bijéénroept. Dit middel acht Mirabeau even gevaarlijk als het vorige. Het volk beschouwt den adel te-recht of ten-onrechte als zijn grootsten vijand. De afschaffing van het feodale stelsel was een boetedoening verschuldigd aan tien eeuwen van waanzin. Dit vonnis is onherroepelijk. Zich te vereenigen met den adel zou beteekenen, dat men koos tusschen een groot volk en eenige individuën. Burgeroorlog zou dadelijk het gevolg zijn. - Een derde middel zou zijn, dat de koning zich ergens terugtrok om zijn vrijheid te bekomen en dadelijk openlijk de Vergadering aanklaagde: dit zou minder gewelddadig zijn als de twee voorgaande middelen, maar even gevaarlijk. Het volk zou meenen, dat al de resultaten der omwenteling op 't spel werden gezet. En men vergete niet, dat er een groote revolutie noodig is om het koningrijk te redden, en dat de natie rechten heeft, die zij op weg is allen te herwinnen, en die men niet alleen moet herstellen maar consolideeren. - Wat moet men dus doen? Men moet zich als doel blijven voorstellen de nauwste vereeni- | |
[pagina 92]
| |
ging van vorst en volk. Daartoe is een stap noodig, dien men in het diepste geheim moet voorbereiden. Want hetzelfde mysterie dat de vijanden gebruiken om kwaad aan te richten, moet men nu aanwenden om goed te doen. Het geheim is noodig om gemoederen voor te bereiden, en het juiste oogenblik te bepalen, waarop de stap gedaan moet worden. Is alles gereed, zoodat de tocht van den koning veilig kan geschieden, dan moet de koning in het volle daglicht de Tuileriën verlaten en naar Rouen gaan. De keus van Rouen beduidt, dat men geen vlucht wil, dat men zich slechts met de provinciën in betrekking wil stellen. Men kiest Rouen uit als hoofdstad van Normandië, omdat men Normandië gemakkelijk kan verbinden met Bretagne en Anjou en die drie provinciën een stevige basis van operatie vormen. Vóór het vertrek zou men een proclamatie gereed houden aan al de provinciën, waarbij de koning zou moeten zeggen, dat men hem te Versailles geweld had aangedaan, dat hij in Parijs niet vrij was, dat hij zich dus in de armen van zijn volk wierp; dat hij de eerste koning van zijn huis was die het besluit had genomen aan de natie al haar rechten te geven, en dat hij in dit besluit bleef volharden, ten spijt van zijn ministers. Hij zou dan moeten verklaren, dat hij enkele decreten der Nationale Vergadering aannam, en voor anderen, die aan het volk niet ten voordeel waren, een nieuwe uitspraak verlangde. Daarom zou hij de Vergadering bij zich roepen om haar werk voort te zetten, doch weldra zou hij een nieuwe Conventie bijeenroepen, om te beoordeelen, te bevestigen of te wijzigen het werk der eerste vergadering. - De koning zou voorts moeten verklaren, dat de staatsschuld heilig was, dat hij zelf voortaan als een eenvoudig particulier zou wenschen te leven, met niet meer dan een millioen franken als civiele lijst; dat de vroegere parlementen voor altijd afgeschaft waren, enz. Op die wijze nu zou men een nieuw Frankrijk kunnen organiseeren, en beiden, de autoriteit en de vrijheid, waarborgen. Dit was in groote trekken het plan van Mirabeau in October 1789. Een plan, waardoor de onzekere toekomst binnen vaste grenzen zou worden afgebakend: waardoor halt zou worden bevolen aan de steeds verder en verder ingrijpende negatieve desorganisatie-woede. En zeker, het beteekende iets zulk een vast plan gereed te hebben. Het schip van staat begon te slingeren op de open zee. De orkanen en stormen begonnen | |
[pagina 93]
| |
te loeien. Daar binnen in het schip was de kostbaarste lading, sinds eeuwen bij elkander gebracht. Zij zou vergaan, zoo niet een kloek man wist te sturen. En ziet, in de regeeringskringen was er niemand in staat om dat te doen en het schip een vasten koers te geven. Mirabeau was ongetwijfeld de man om dit te doen. Maar wie zou hem dien post toevertrouwen? Het hof vertrouwde hem niet; La Fayette stootte hem af; met Orleans zich te verbinden, ging niet aan. Wat dus te doen, zoo hij het oogmerk wilde bereiken en in de fransche politiek handelend wilde optreden? Er bleef maar één weg open. En die weg was, dat hij door de Nationale Vergadering, wier stemmingen hij beheerschte, werd aangewezen als de minister, wien de koning in zijn raad moest roepen. Dan - maar ook dan ten volle - zou hij kunnen toonen of hij een waarachtig staatsman was. Na de dagen van 5 en 6 October zag men hem dan ook daarheen al zijn pogingen aanwenden. Dat was het groote doel van zijn leven. Met de oogen steeds op dit verschiet gevestigd, begon hij reeds nu naar verbindingen met het hof en La Fayette uit te zien, opdat hij, wanneer het groote oogenblik zou gekomen zijn, geheel den toestand zou kunnen beheerschen. Die verbindingen moesten dan tevens het verwerven van zijn doel gemakkelijk maken. Hier treedt nu op den voorgrond een tusschenpersoon, die al die verbindingen met het Hof zou leiden, en wiens papieren, in 1851 uitgegevenGa naar voetnoot1, het volle licht op Mirabeau's plannen werpen. Wij bedoelen den graaf de la Marck. De graaf de la Marck is - hij voerde later den titel van hertog van Arenberg - in het jaar 1833 te Brussel overleden. Hij was een type grand seigneur: een telg van den feodalen adel, maar vooral een aristocraat van de 17e of 18e eeuw. Hij behoorde tot dien ouden Belgischen adel, die in de Oostenrijksche staats- en militaire dienst zich beijverde uit te blinken. Zijn vader, de hertog van Arenberg, generaal in de veldtochten tegen Frederik den Groote, kwam na het eindigen van den zevenjarigen oorlog voor goed in Brussel terug, om daar verder zijn rang en stand op te houden. Zijn huis was een verzamelplaats van staatslieden en hooge militairen, die er voortdurend de gevoerde campagnes tegen Pruissen bespraken. De | |
[pagina 94]
| |
zonen van den hertog, de jonge prinsen van Arenberg, werden natuurlijk allen opgeleid voor de krijgsdienst. Zij traden al zeer vroeg in het regiment van hertog Karel van Lotharingen, den gouverneur-generaal der Oostenrijksche Nederlanden. Doch toen de tweede zoon, prins August, vijftien jaar was (het was in het jaar 1768) gaf men aan zijn leven een andere richting. - Zijn grootvader van moederszijde, graaf Louis de la Marck, had in dienst van Frankrijk een eigen regiment duitsche infanterie in bezit, dat een zijner voorvaderen geheel op zijn kosten geformeerd en in Frankrijk had gebracht. De graaf Louis, die geen zonen had, stelde aan diens schoonzoon, den hertog van Arenberg voor, om een van zijn zonen in dienst van Frankrijk te doen treden; hij zou hem dan dat regiment geven. De hertog nam het aanbod voor zijn tweeden zoon, prins August, aan, die dus bestemd werd voor Fransche dienst en na den dood van zijn grootvader den titel van graaf de la Marck zou voeren. - De Arenbergs waren een soeverein geslacht en hadden dan geen verlof van iemand ter wereld voor dezen stap noodig; maar daar zij in den laatsten tijd altijd in Oostenrijksche dienst waren geweest, werd het voegzaam geacht de goedkeuring van Maria Theresia te vragen. Juist was er een goede gelegenheid. De dochter van de keizerin, Marie Antoinette, huwde met den dauphyn van Frankrijk. Maria Theresia keurde toen den overgang in Fransche dienst niet alleen goed, maar verbond den toekomstigen graaf de la Marck meer bepaald aan de dienst van Marie Antoinette. - En de ridderlijke dienaar van Marie Antoinette is hij dan ook in alle opzichten gebleven. Hij werd nu aan dat schitterende fransche Hof onder de beste edellieden geteld. In dien sfeer van fijne vormen, waar men liep als over een spiegelglad parket, bewoog hij zich met de lichtste gemakkelijkheid. Zijn correcte persoonlijkheid, zijn juist oordeel, zijn eergevoel, maakten hem gezien. Hij deed een campagne met zijn regiment naar Indië, had zijn duels, ging naar Marly met Lodewijk XV, later naar Trianon met Marie Antoinette, was de beste vriend van den Oostenrijkschen gezant, den graaf de Mercy Argenteau, en de protégé der Noailles; kortom, hij had zijn eigen plaats aan het Hof. Hij was in het leger tot hooge waardigheid opgeklommen, inspecteerde twintig fransche regimenten en was vice-president der commissie om de manoeuvres der infanterie te bepalen. Hij behoorde geheel en al tot de côterie van het ancien ré- | |
[pagina 95]
| |
gime, toen het jaar 1789 naderde. Daar werden de Staten-Generaal bijééngeroepen. Alle edellieden wilden uit een soort van ijdelheid er lid van worden. Het behoorde tot den goeden toon. La Marck was wel is waar Oostenrijker, maar men behoefde niet genaturaliseerd te zijn om in de Vergadering onder den stand der edelen op te komen. Het eenige vereischte was, dat men een leen in het koningrijk bezat. Zijn echtgenoote nu had in het bailliage du Quesnoy de heerlijkheid de Raismes, en uit die streek wist hij zich met den hertog de Croy tot vertegenwoordiger van den adel te doen verkiezen. Wij zien het reeds uit dit voorbeeld: de adel dier dagen, waarvan de graaf de la Marck een der meest behoudende en uitstekende figuren was, had, zonder gereed te zijn een plaats in de nieuwe gebeurtenissen te nemen, er een soort van nieuwsgierig voorgevoel van dat er iets vreemds zou geschieden. Er zweefden geheimzinnige lichten door de lucht. De gordijnen van het tooneel der toekomst ritselden telkens. Zij wilden de nieuwe acteurs, die het drama zoo geheel anders zouden opvoeren, wel eens zien; en een graaf de la Marck zocht dan ook in 1788 reeds een gelegenheid om Mirabeau te ontmoeten. Daar is iets zeer eigenaardigs in die eerste ontmoeting. Mirabeau was een stoute heroïsche figuur, een gestalte, door een Michel Angelo uit marmerblokken te houwen: het was alsof de trekken en spieren van dezen man meer voor den dag kwamen dan bij anderen; hij moest dan ook als uit de verte worden gezien. Op een groot tooneel, dan scheen alles, licht en afstand, bij te dragen om zijn figuur in juiste evenredigheid te doen uitkomen: dan werd het bulderen zijner stem enkel kracht, het schudden van zijn manen een teeken van verontwaardiging, zijn verachtend handgebaar een verplettering van den vijand. Uit den chaotischen toestand van goed en kwaad naar voren getreden, zag men niet meer de bezoedeling der onreine omgeving. Maar plaats nu dienzelfden man uit de verte, dat beeld van Michel Angelo, midden in uw kleinen salon tusschen bustes van fijn ontwikkelde modellen, en gij krijgt een indruk, alsof iets onevenredigs, iets overdrevens u stoot. Den graaf de la Marck treft dan ook bij den aanvang slechts het buitensporige. Er was (zoo zegt hij) bij Mirabeau in alles overdrijving. Hij had niet meer de vormen of de taal der hooge kringen, waartoe zijn geboorte hem evenwel toegang | |
[pagina 96]
| |
gaf. Toch kwam zijn buitengewoon genie dadelijk uit in de gesprekken aan tafel (het was een diner bij den prins de Poix); daar ontschoten hem van die woorden, die in eens teekenden. Den prins de Poix weet hij te ontzetten door zijn woord over Necker: c'est un grand joueur de gobelets: en een ieder was opgetogen. De graaf de la Marck zag Mirabeau sinds dien dag zeer veel. Hij verzocht hem dikwijls ten eten, zorgde dan dat het beste van den adel tegenwoordig was, onder anderen ook de hertog van Orléans. Toen nu de Staten-Generaal vergaderd waren, zagen Mirabeau en La Marck elkander in het eerst niet. Mirabeau was de volkstribuun, en La Marck de aristocraat, de man van het hof. Toen echter de tiers had gezegevierd en de standen zich tot één lichaam vereenigd hadden, stootte Mirabeau de la Marck aan en vroeg hem: ‘Kent gij uw oude vrienden niet meer?’ Zij spraken af eenige dagen later samen te eten. Er hadden weder heftige tooneelen in de Vergadering plaats. Op den bepaalden dag trad Mirabeau in het vertrek van de la Marck. ‘Gij zijt ontevreden over mij?’ - ‘Over u en veel anderen.’ ‘Indien dit zoo is, dan moet gij beginnen ontevreden te zijn over hen die het paleis bewonen. Het schip van staat wordt geslingerd door den heftigsten storm, en er is niemand aan het roer.’ Mij dunkt dat woord teekent. Dat gesprek, zoo kortaf, zoo beslist, zoo stout van toon, is het waardige begin van het drama van Mirabeau's bestaan dat zich nu ontrolt. Er is iets theatraals in dat begin. De woorden treden buiten het kader van een gewoon gesprek. Maar het zijn dan ook geen dagelijksche dingen die besproken worden. Weldra, op het einde van September (dus altijd nog voor de Octoberdagen), moet La Marck uit Mirabeau's mond de woorden hooren: ‘Waaraan denken toch die lieden van het hof? Zien zij den afgrond niet onder hun voeten? - Ja, alles is verloren. De koning en de koningin zullen vergaan, en gij zult het zien, het gepeupel zal hun lijken ternederslaan.’ Zeer zeker, dit alles klinkt als van een hoogte gesproken. Doch het leven van de helden der fransche revolutie wordt een leven op het tooneel. Men doet bijna niets meer alléén voor zich; men heeft altijd het publiek vóór zich. En er gebeuren dan ook dingen achter de schermen die het licht niet geheel verdragen kunnen. Wij naderen hier tot een zeer moeijelijke zaak die wij met de woorden van La Marck | |
[pagina 97]
| |
zullen verhalen. Wij bedoelen de geldquaestie die weldra als omkooping zal worden voorgesteld. Eens, het was in de maand September 1789, kwam Mirabeau zeer vroegtijdig bij La Marck, en zeide hem met een bezorgd gelaat: ‘mijn vriend, gij kunt mij een groote dienst doen.’ - ‘Spreek,’ is 't antwoord. - ‘Ik weet niet waar mijn hoofd te bergen: ik heb geen dukaat meer; leen mij iets.’ De graaf de la Marck nam een rol van 50 louis, en gaf het hem. Mirabeau bedankte hem, doch voegde er bij: ‘Ik weet niet wanneer ik het u terug kan geven, ik heb nog niet naar de nalatenschap van mijn vader kunnen zien, en reeds doen mijn bloedverwanten mij een proces aan.’ - Sinds dien dag leende La Marck hem verschillende keeren geld, en kreeg hij dus onwillekeurig vaste betrekkingen met hem. De zaak was deze, dat Mirabeau in voortdurend geldgebrek verkeerde, en toch geen den minsten regel op zijn zaken stelde. Hij wist niet wat orde in zijn eigen financiën was. Terwijl hij zich bekommerde om het lot der staatsfinanciën; terwijl hij brochure op brochure schreef om het agiotage tegen te gaan, liet hij het beheer zijner eigen geldmiddelen in den steek. Zijn stormachtig leven verslond telkens het vermogen wat hij had. Zijn vader had hem bovendien nooit iets gegeven. Dat zou nu echter veranderen bij den dood van dien vader. Zijn vader liet hem een inkomen van 50,000 livres, opbrengsten van landgoederen, na; maar de groote moeijelijkheid zat in de scheiding dier nalatenschap tusschen zijn broeders en zusters. Intusschen de 50,000 livres waren een werkelijk inkomen, zij het dan ook dat hij het niet dadelijk kon krijgen, en Mirabeau had dus altijd het vooruitzicht om het geleende geld terug te geven. Dat hij onvatbaar was om omgekocht te worden, dit hadden de agioteurs kunnen bemerken, die hem telkens geld boden, zoo hij slechts zijn finantieele brochures niet uitgaf; hij wees ze altijd terug. Hij wilde zijn stilzwijgen niet verkoopen. Daar is ook geen zweem van opofferen van zijn begrippen om geld in zijn vroeger leven te bespeuren. Neen, het eenige was, dat hij steeds veel geld noodig had, het niet had, het nu leende in de hoop het later terug te geven, en dat hij dus in een verhouding kwam, bij welke hij gevaar liep zijn onafhankelijkheid te verliezen. La Marck, dit moet echter erkend worden, maakte waarlijk geen misbruik van die verhouding. Hij wilde niet anders zijn dan de tusschenpersoon tusschen het hof, - en onder het hof verstond hij vooral de koningin | |
[pagina 98]
| |
tot wier ridderlijken verdediger zijn vader en Maria Theresia hem hadden verklaard, - en de volkspartij die door Mirabeau werd vertegenwoordigd. En Mirabeau had na de gebeurtenissen van 5 en 6 October juist uitgezien naar steunpunten om de revolutie een andere meer positieve richting te geven. De negatieve politiek van La Fayette zou (dus meende hij), zonder dat die staatsman er iets van begreep, tot de anarchie voeren. Hij had dus het stoute plan voor den koning ontworpen, dat wij boven hebben geanalyseerd, dat plan als richtsnoer voor het hof aan La Marck gegeven, en voor zich zelven het voornemen opgevat om door de Vergadering als minister des konings te worden aangewezen. Dan zou hij die omwenteling wel weten te organiseeren, en aan den franschen staat een nieuwen goeden vorm geven. Hij zocht dus hier en daar reeds alliantiën met de verschillende elementen en personen die invloed hadden op den gang der zaken. Niet echter met den hertog van Orleans, zooals men later zoo dikwijls heeft beweerd. Reeds vóór de revolutie had Mirabeau den hertog van Orleans ontmoet bij La Marck. Mirabeau had echter aan zijn vriend niet verheeld dat de hertog hem weinig behaagde (ce prince ne lui inspirait ni goût, ni confiance). De zwakheden van dien hertog waren dan ook voor zoo scherp een blik als dien van Mirabeau geen geheim. Hij had een zeer zwak en lichtzinnig karakter. Onvatbaar voor eenige geregelde gezette oplettendheid, wanneer het ernstige zaken gold, zij het voor een kwartier, - had hij slechts geest om een phrase te maken, een vroolijk woord of een aardigen zet. Hij was traag, loom en van een groote zorgeloosheid. Doch hij haatte den koning en vooral de koningin. Hij wilde gaarne een rol spelen. En daar hij nu zijn timiditeit wilde verschuilen achter heftige besluiten en voornemens, was hij tot alles te krijgen. Zoo was er reeds in Parijs sprake geweest hem het regentschap van Frankrijk te geven, en dus den koning feitelijk door hem te doen vervangen, wanneer de koning standvastig had blijven weigeren naar Parijs te gaan. Daarom ziet men den hertog van Orleans in den nacht van 5 en 6 October overal geheimzinnig te voorschijn treden. Als La Fayette toen het plan van Orleans had gesteund, dan zou zeker de koning voor veel zorgen zijn gespaard. Doch La Fayette wilde vooralsnog den koning liever behouden, mits hij in Parijs resideerde. Hij ging dus op 't beslissend oogenblik, | |
[pagina 99]
| |
toen het volk 's nachts het kasteel van Versailles omlegerde, slapen - Général Morphée heeft Rivarol hem sinds dien dag geestig gedoopt - en het volk, niet meer in bedwang gehouden, stormde tegen en in het kasteel, en bracht met geweld tot stand wat de koning uit vrijen wil niet scheen te doen. Orleans mocht nog een oogenblik meenen, dat het volk voor zijn zaak de trappen opstoof, doch weldra zag hij dat ten minste op dien dag voor hem de kans verkeerd was. Lodewijk XVI bleef koning. Het hof poogde nu wel wraak te nemen op Orleans, doch wilde te gelijker tijd Mirabeau in dat proces betrekken. Latere onderzoekingen hebben aangetoond dat Mirabeau waarlijk in de plannen van Orleans niet verwikkeld was. En zijn oordeel over Orleans verborg hij niet. Toen La Fayette gebood dat Orleans naar Engeland als verbannen zou gaan, uitte Mirabeau zich in dien zin, dat Orleans waarlijk dan een lafheid zou begaan. En toen men hem kwam zeggen dat Orleans werkelijk was afgereisd, klonk het uit zijn mond: ‘men beweert dat ik hem tot meester heb; welnu, ik zou hem niet tot lakei willen hebben.’ Daar was een ander uit de koninklijke familie met wien hij wel een verbintenis wilde aangaan. En wij komen hier tot een punt dat zich vastknoopt aan de plannen van Mirabeau om minister te worden. Die andere persoon was de oudste broeder des konings, de graaf de Provence, de latere Lodewijk XVIII. Er waren ideeën in omloop, een vaag plan ontworpen, dat deze Provence aan het hoofd van een ministerie zou worden geplaatst, in welk ministerie Talleyrand en Mirabeau zitting zouden kunnen nemen. En dat idee scheen kans van slagen te hebben en Mirabeau werkte daarop in. En La Marck meende ook in dien geest ten voordeele van het hof werkzaam te moeten zijn. Monsieur (zooals Provence genoemd werd) was een bedaard, gematigd en verstandig man. Een man met wien te spreken viel. Toen dan ook Mirabeau aan La Marck de ons bekende memorie had gegeven, die het programma moest wezen voor de koninklijke regeering, begreep La Marck dat hij niet beter kon doen dan aan Provence een samenkomst te vragen en hem de memorie te overhandigen, met verzoek het stuk aan den koning voor te leggen. De graaf van Provence woonde op het Luxembourg, en daar ontving hij La Marck zoo geheim mogelijk, 's nachts tusschen 12 en 1 ure. La Marck ontvouwde al de redenen die hij had om Mirabeau | |
[pagina 100]
| |
geheel en al te vertrouwen; hij bewees dat het onwaarheid was dat Mirabeau zou betrokken zijn geweest in de gruwelen van den 5den en 6den October; hij betoogde dat het gouvernement zich met Mirabeau geheel moest verstaan, en hij overhandigde eindelijk Mirabeau's memorie, waarbij den koning werd aangewezen op welke wijze hij Parijs moest verlaten. - Provence las het stuk hard-op, keurde het geheel goed, maakte opmerkingen over détails, doch eindigde met te zeggen dat de koning zulk een plan niet zou aannemen. Op energie (zoo eindigde Provence) moest men bij den koning niet rekenen. De raad der koningin zou vooreerst ook niet baten. ‘De besluiteloosheid en zwakheid van den koning - ging hij voort - gaan alles te boven wat men zich zou kunnen voorstellen. Om u een denkbeeld van zijn karakter te geven, weet ik geen beter beeld dan geoliede ivoren ballen, die gij vruchteloos zoudt willen te-samenhouden.’ La Marck verliet den graaf in zeer droeve stemming. En Mirabeau begreep dat, onder welke omstandigheden ook, Provence zich niet zou willen leenen aan het hoofd van een ministerie met hem te staan. Het was bovendien een feit dat op dit oogenblik - October 1789 - de koning en de koningin beiden evenzeer nog ingenomen waren tegen Mirabeau. Elke poging om het hof tot Mirabeau te brengen, zou dus reeds van zelve schipbreuk hebben geleden. Op het einde van September, toen de koningin iets begon te bemerken van de betrekking tusschen Mirabeau en La Marck, moest deze laatste zich zelfs verontschuldigen; hij wees er toen op dat hij twee doeleinden beoogde: Mirabeau zooveel mogelijk te temperen in zijn revolutionnaire driften, en ten tweede hem voor te bereiden om den koning nuttig te zijn, in het geval dat de ministers zich genoodzaakt zouden zien met hem zich te verstaan, hetgeen volgens La Marck ongetwijfeld het geval zou zijn. Doch de trotsche koningin had toen zelve het antwoord aan La Marck gezegd, en dus tot hem gesproken: ‘Nooit heb ik aan uw gevoelens getwijfeld. Maar gij zult op Mirabeau niets vermogen en wat gij als “noodzakelijkheid voor de ministers” voorstelt, dat geloof ik geenszins. Wij zullen - denk ik - nooit zóó ongelukkig zijn, dat wij tot het bittere uiterste worden gebracht van een Mirabeau noodig te hebben.’ Mirabeau wist natuurlijk van dit onthaal niets. En hij ging dus na de Octoberdagen voort met te werken aan zijn plannen. | |
[pagina 101]
| |
De koning moest energie toonen. Hij zelf (Mirabeau) moest zijn minister worden. Zonderling was het hem immer te moede, wanneer hij aan La Fayette dacht. Hoe! hier was iemand in een positie, waarin hij alles zou kunnen vermogen, waarin hij in waarheid een nieuwen franschen staat zou kunnen opbouwen; hier was iemand, die een onbevlekte loopbaan achter zich had; die nooit in geldelijke of andere ongelegenheden was gewikkeld; die alles zou kunnen uitrichten; die Frankrijk waarachtig ten zegen zou kunnen zijn; en ziedaar, hij deed niets dan kwaad; hij desorganiseerde door zijn negatieve impulsie (zoo mogelijk) het staatswezen steeds meer en meer! Het denkbeeld kwam dan ook telkens bij Mirabeau op, of het niet het verstandigst zou wezen - nu hij de positie van La Fayette toch niet kon verkrijgen - zich met hem te verstaan en met hem een politieke alliantie te beproeven. In de papieren van La Marck vinden wij dan ook, de gansche maand October 1789 door, allerlei brieven van Mirabeau, van La Fayette en van anderen, die betrekking hebben op zulk een alliantie van die twee hoofden der revolutie; de intriganten Talon en Semonville zijn telkens in dat plan gewikkeld; het voorstel aan La Fayette is altijd allereerst de ministers, met Necker aan het hoofd, weg te zenden en een nieuw ministerie te vormen, waarin dan natuurlijk Mirabeau zitting zou hebben. Doch wij zien uit al die brieven dat La Fayette op dit alles toch inderdaad niet inging. Daarbij was de positie van die onderhandelingen moeijelijk. Mirabeau had voortdurend geldgebrek en La Fayette wist slechts te goed wat Mirabeau noodig had. Hij biedt hem dus rijke ambassades aan, bijv. naar Constantinopel. Behoeven wij te zeggen dat Mirabeau het dadelijk afsloeg (zie zijn brief van 22 October 1789). Een ander maal wilde hij Mirabeau 50,000 francs geven, enz. Maar het ééne wat Mirabeau bedoelde: de eigenlijke alliantie, het ministerie, dat gaf La Fayette hem niet. La Fayette scheen hem te versmaden. Hij wilde wel van hem berichten hebben, mededeelingen ontvangen, anecdoten hooren, doch goeden raad aannemen: dit niet. Toch kwam te midden van al zijn ongelegenheden des te sterker de eerzucht van den staatsman bij Mirabeau op. Hij gevoelde zich bekwaam dat Frankrijk te leiden en uit den negatieven dwarrelpoel op te werken tot een modernen staat. De koning moest een waarachtige macht wezen, hij moest l'exécuteur suprème zijn: het leger moest in zijn hand zich bevinden; en ging | |
[pagina 102]
| |
La Fayette's plan door, dan was ook die macht weder aan den koning ontnomen. Mirabeau verdubbelde dus nu zijn arbeid. Meer en meer kreeg zijn plan voor hem een vaste vorm en gestalte. Hij wilde minister zijn, en dan op engelsche wijze de Nationale Vergadering leiden. Het beeld van een Lord Chatham woelde hem door het hoofd. De pogingen om dat te verkrijgen door politieke alliantiën, waren niet gelukt. Welnu, hij zou beproeven of zijn vurige welsprekendheid in de Vergadering zelve den prijs kon behalen. Dan, als hij die stelling had verkregen, zou hij den koning wel tot energie weten te dwingen, en volgens het ontwikkelde plan, hem aan het hoofd van een nieuw Frankrijk plaatsen, waarin het rijk der vrijheid het gebied der privileges zou vervangen. En hij maakte zich gereed die positie als het ware stormenderhand in te nemen. Op den 6den November 1789 zou hij het ministerie in de Vergadering openlijk aanvallen. Doch hij had niet bemerkt dat een gansche partij in de Vergadering en La Fayette zelf zijn plan doorzien had. En die partij wilde Mirabeau niet als minister hebben. Men was bang voor Mirabeau, in wien men meende zich een nieuwen tiran te scheppen; La Fayette maakte vrij handig van al die vrees, van al die bedenkingen gebruik, en het resultaat van alles was, dat Mirabeau een gansch andere vergadering den 6den November voor zich zag, dan hij gemeend had te vinden. Den 6den November nu deed Mirabeau, na den vorigen dag reeds op de ministers een kleine overwinning behaald te hebben, zijn fameuse motie. Zij was verdeeld in drie punten, waarvan de twee eersten direct de onbekwaamheid van Necker aantastten, terwijl het derde punt de quaestie der ministers in het algemeen behandelde. De drie punten toch waarop de aandacht der Staten-Generaal werden gevestigd, waren de volgende: 10. het gebrek aan muntspecie; 20. de staatsschuld en het oprichten eener nationale kas, en 30. de toelating der ministers in de Vergadering. Het laatste punt was aldus geformuleerd: Que les ministres de la Majesté seraient invités à prendre dans l'Assemblée voix consultative, jusqu'à ce que la constitution eut fixé les règles qui seraient suivies à leur égard. Mirabeau ontwikkelde dit alles in één zijner doorwrochtste redevoeringen. Hij hield zich vooral bezig met het uitéénzetten der twee eerste punten. De geldelijke ongelegenheden van Frankrijk en de ongeschiktheid van het ministerie om daarin te voorzien, werden | |
[pagina 103]
| |
door hem met geweldige kracht behandeld. En de conclusie van dit alles was, dat er een meer innige band tusschen de ministers en de Vergadering moest zijn. Hij knoopte dus zijn eigenlijke motie vast aan een betrekkelijk daaraan vreemd onderwerp, om de zaak zelve als het ware minder geruchtmakend te doen zijn. - De Vergadering scheen dan ook eerst de tactiek van Mirabeau niet te bemerken. Verschillende uitnemende leden ondersteunden de motie; slechts enkelen, als de Vicomte de Noailles, spraken er dadelijk tegen. Doch de oppositie hield zich slechts stil en wist het sluiten der debatten over de motie tot den volgenden dag te verdagen. - Toen eerst bleek dat er gewerkt was van wege het ministerie en van wege La Fayette, want al zeer spoedig stonden Lanjuinais en Blin op met een contra-motie: Qu'aucune membre de l'Assemblée ne pût entrer au ministère. Die motie was direct gericht tegen Mirabeau. Werd zij aangenomen, dan viel het gansche plan van Mirabeau in duigen. En als om te doen zien dat de oppositie tegen Mirabeau open kaart ging spelen, gebruikte Lanjuinais in zijn redevoering deze veelbeteekenende woorden: ‘Een welsprekend genie sleept u mede en weet u aan zich te onderwerpen. Wat zou hij niet doen als hij minister was!’ - Toen stoof Mirabeau als een woedende stier op, en al de hulpmiddelen van zijn vlammende welsprekendheid werden door hem ter verdediging genomen. Beurtelings bulderend en snijdend liet hij zien, dat hij werkelijk getroffen was. Hij bezwoer de Vergadering om toch niet op den weg van Lanjuinais en Blin voort te gaan, en als om goed te doen uitdrukken dat in het plan der Heeren voorstellers niet anders lag dan een uitsluiting van hem, Mirabeau, stelde hij met meesterlijke ironie op het voorstel van Lanjuinais en Blin een amendement voor van dezen inhoud: te weten om de uitsluiting, door Lanjuinais en Blin bedoeld, alleen toe te passen op Monsieur de Mirabeau, deputé des communes de la sénéchaussée d'Aix. ‘Ik zal - zoo ging hij voort - al te gelukkig zijn, wanneer ik tot den prijs van mijn uitsluiting, aan de Vergadering de hoop zal kunnen doen behouden, om verschillende leden, die al mijn vertrouwen en eerbied waardig zijn, te ontmoeten als vertrouwde raadslieden van de natie en van den koning, van beiden, want zij zijn ondeelbaar.’ Doch noch gebulder, noch ironie hielpen. De partij was van te voren reeds afgespeeld. Het amendement van Mirabeau werd verworpen, en tegen alle regelen van constitutioneele | |
[pagina 104]
| |
politiek in, nam de Vergadering het voorstel van Lanjuinais en Blin aan. En hiermede was een goed deel van het streven van Mirabeau gebroken. De negatieve politiek had weder geheel en al de zegepraal behaald. Een bittere moedeloosheid en onverschilligheid beving Mirabeau. Hij liet de armen slap langs het lichaam vallen. Waartoe zich verder moeite te geven? Juist het steunpunt, dat hij zich bij al zijn politiek streven als onwrikbaar had gedacht, de macht, die hij meende te bezitten in de Vergadering, dat steunpunt had hem begeven. De Staten-Generaal zelven hadden zich tegen hem gekeerd. Het eenige wat nu bij hem overbleef, was een bittere minachting voor die Vergadering, die geen oog had voor waarachtige politieke organisatie. Daarbij kwam de aanhoudende geldverlegenheid en de behoefte om de beurs van La Marck steeds te gebruiken: hij gevoelde zich voor het eerst min of meer gebroken. Daar moet dan ook een diepe schok in zijn gemoed hebben plaats gehad, toen dat decreet van den 7den November werkelijk hem vooreerst den politieken werkkring onmogelijk scheen te maken. Eerst zeer langzaam wist hij den indruk, door die gebeurtenis op hem gemaakt, te boven te komen. Er is een allermerkwaardigst stuk uit die dagen van hem gevonden. Het toont tegelijkertijd aan de omkeering, die er door dat alles in zijn gemoed moet hebben plaats gehad, en tevens het diepe inzicht van Mirabeau zelven in zijn eigen politiek werk. Het is namelijk een brief aan zijn vrouw. Hij had die vrouw nooit teruggezien, sinds zijn opsluiting op het kasteel If, en de laatste betrekking waarin hij tot haar had gestaan, was het proces tegen de Marignanes, dat besloten werd met het arrest van echtscheiding, uitgesproken den 5den Julij 1783. Nu in zijn ongeluk dacht hij weder aan haar. Haar vermogen zou hem vooreerst zijn rang hebben teruggegeven, waardoor hij niet langer zou behoeven te zwoegen onder allerlei finantieele rampen, en haar samen-zijn met hem zou in allen gevalle de wereld bewijzen, dat zijn orageus leven van vroeger geheel tot het verleden behoorde. Hij zou dus niet altijd meer zijn zonden van de jeugd zich hooren tegenwerpen. Ah! que l'immoralité de ma jeunesse fait maintenant de tort à la chose publique! hoorde men hem nu dikwijls uitroepen. Hoe het zij: hij poogde zich weder met zijn vrouw te verstaan. Hij had een zeer geliefde zuster, de | |
[pagina 105]
| |
markiezin de Saillant, en zij was min of meer bemiddelaarster van dezen stap. Mirabeau schreef een brief die onder de oogen van de gravin de Mirabeau kon worden gebracht. Wij zullen enkele zinsneden van dien brief overnemen. ‘Mijn vrouw gelooft dat ik eerzuchtig ben; zij bedriegt zich, ik ben het ten minste niet in de gewone beteekenis van het woord. Ik heb nooit de eerzucht naar hooge betrekkingen, ridderorden of waardigheden gekend. Ik heb slechts willen voorbereiden, bespoedigen en een vaste richting geven misschien, aan een groote Revolutie in de menschelijke zaken, ten voordeele der menschheid....... De nationale vrijheid had drie vijanden, de geestelijkheid, den adel en de parlementen. De eerste is niet meer van deze eeuw...: de adel is van alle eeuwen en men moet dus met haar rekenen. Men kan niet met haar rekenen, dan door haar binnen perken te houden. Men kan haar niet binnen perken houden, dan door het volk met het koninklijke gezag te verbinden..... De parlementen als overblijfsels van het ancien régime, moeten verdwijnen. Wat blijft er dan over te doen? - Ravivez le pouvoir exécutif: regénérer l'autorité royale et la concilier avec la liberté nationale.’ Mirabeau zet verder uiteen aan zijn vrouw, dat het decreet van 7 November hem in alles heeft gedwarsboomd en belet dat de revolutie zich consolideert. Men moet er dus op terugkomen. Vooral daar het decreet de vrucht van een kabaal was. ‘Le decret (zoo gaat hij voort) m'a plus faché pour la chose, que pour moi, car il y a longtemps que j'ai dit: malheur aux peuples reconnaissants! Mais il n'a pas autant changé ma position qu'on pourrait le croire de loin. En général, je ne puis et ne veux arriver que par la nécessité des choses; si la nécessité n'y est pas, il est tout simple que je n'arrive pas. Quand elle y sera, il faut que tout obéisse à la nécessité. Aussi n'ai je pas voulu composer, et ne composerai-je-pas. Au reste j'approche du soir de la vie, je ne suis pas découragé, mais je suis las.’ ‘Ik ben moede’: moede van alles, van politiek en doorgebrachte jeugd, van het wentelen van het rad van Ixion. terwijl de zware steen telkens slechts op hem terugviel; moede van grillige volksgunst, die nooit goed te grijpen was; hij zag zijn vrouw weder aan als symbool van rust en van orde en van kalme vastheid....... doch zij begreep niet tot hem te kunnen komen. Zij heeft later een tweede huwelijk aangegaan, | |
[pagina 106]
| |
en toen den naam gekregen van Madame de Rocca. Toen ook haar tweede man stierf, heeft zij weder den naam van Mirabeau aangenomen, die zij droeg tot haar dood. Zij stierf den 6den Maart 1800 in de kamer en in het bed van Mirabeau, met de oogen altijd gevestigd op zijn beeldtenis. Haar laatste gedachten waren vervuld met hem, die zij zich verweet miskend te hebbenGa naar voetnoot1. Doch wat ook de toekomst haar moge leeren, voor het oogenblik liet zij hem alleen. En ook de graaf de la Marck, wiens omgang hem dagelijks in alle opzichten nuttig was, verliet hem nu. De toestand in Frankrijk boezemde den Belgischen edelman hoegenaamd geen vertrouwen meer in. Daarenboven begonnen de woelingen in België zelf. Hij verliet den 15den December 1789 Parijs en de Nationale Vergadering en ging naar België. Wat Mirabeau zelven betrof: hij was moede doch niet geheel gebroken. Allengs kwam de oude Mirabeau geheel en al boven. Dan bulderde weder die stem en schoten die oogen weder vuur. Al was zijn eigen plan mislukt, al was er voorloopig geen vaste richting in zijn gang, hij bleef nog even hard zich kanten tegen de negatieve politiek van La Fayette. Een brief van 1 December van Mirabeau aan La Fayette is in dit opzicht opmerkelijk. Eh - zegt hij daarin - dans quel temps ne vous ai je pas dit que l'étourdissement de votre position et la fatalité de votre indécision personelle vous aveuglaient sur l'impossibilité de rendre permanent un état de choses que le succès seul peut absoudre? Dans quel temps, en rendant hommage à vos qualités, ne vous ai-je pas declaré que votre gout pour les hommes médiocres et votre faiblesse pour vos gouts feraient avorter la plus belle destinée et compromettraient, en vous perdant, la chose publique? - En in denzelfden brief komt hij terug op het argument, dat men altijd tegen hem keert, dat hij zooveel schulden heeft, en schrijft hij deze schitterende woorden neer: J'ai beaucoup de dettes, qu'en masse ne font pas une somme énorme. J'ai beaucoup de dettes, et c'est la meilleure réponse que les événements puissent faire aux confabulations des calomniateurs. Mais il n'est par une action dans ma vie, et même parmi mes torts, que je ne puisse établir de maniere à faire murir de honte mes ennemis, s'ils savaient rougir. Croyez moi, monsieur le marquis, si ce n'est | |
[pagina 107]
| |
ainsi qu'on veut m'arrêter, ma course n'est pas finie, car je suis ennuyé plutôt que las, et las plutôt que découragé ou blessé; et si l'on continue à me nier le mouvement, pour toute résponse je marcherai. Je marcherai. Trouwens, het was zijn aard niet om stil te blijven, te mijmeren en te peinzen. In de lange gevangenis, - die hij in zijn jeugd had ondergaan - had hij 't ondervonden wat het zegt: uren en dagen gedwongen te moeten stil zitten en niet te kunnen handelen. En al zijn levensorganen riepen hem juist tot handeling. Hij moest zich bewegen; zijn stormachtige natuur joeg hem voorwaarts. Zelfs na het mislukken van het groote plan, dat hem zoo ternedersloeg, zien wij hem weldra telkens hier en daar aanknoopingspunten zoeken. Het oude idee om door Provences bemiddeling met Provence in het ministerie te komen, hield hem weder bezig. En ijverig is hij dan ook in de weêr om werkelijk de lieden van het hof het ernstige van de gansche revolutie te doen begrijpen. Hij ontziet waarlijk geen pogingen en geen moeite, totdat het hem werkelijk duidelijk wordt, dat er met dat hof op die wijze niets te beginnen valt en hij (27 Januarij 1790) losbarst in die weêklacht: Du coté de la cour oh! quelles balles de coton! quels tâtonneurs; quelle pusillanimité! quelle insouciance! quelle assemblage grotesque de vieilles idées et de nouveaux projets, de petites repugnances et de désirs d'enfants, de volontés et de nolontés, d'amours et de haines avortés! - Ce qui est au dessous de tout, c'est Monsieur... Hij begint het te begrijpen. Zij willen daar aan het hof telkens des êtres amphibies qui avec le talent d'un homme, eussent l'âme d'un laquais. Hij zelf, Mirabeau, wordt door hen altijd gebruikt om raad te geven, nooit om te handelen. En toch hij voelt het: hij is staatsman, dat is ook man van uitvoering. Hij begint dan ook hen allen daar aan het hof den rug toe te keeren. Want zij moeten niet vergeten, dat hij toch eigenlijk is de man der Revolutie. Hoe langer hoe meer ziet men hem dan ook in het begin van 1790 de Revolutie zelve steunen, de beginselen der Revolutie luide verkondigen. ‘Beschuldig de revolutie niet - zoo riep hij uit de verte de la Marck toe - beschuldig alleen de menschen, die deze groote partij zoo slecht voor het gouvernement spelen.’ En terwijl hij zoo sprak en verweet, ging hij met harde stappen voorwaarts, zonder behoedzaam rondom zich te zien. | |
[pagina 108]
| |
En met hem ging de Revolutie zelve met reuzenschreden op haar baan voort. Een jaar was nu bijna verloopen, sinds voor het eerst te Versailles de Staten-Generaal bijéénkwamen, en wat was niet al gedaan en beleefd! Zeker, Necker was nog altijd minister; maar wie dacht meer aan Necker of aan zijn kleine finantieele hervormingen? De geheele oude staat en maatschappij werden afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe orde van zaken. De revolutie had reeds het begrip vernietigd, waarop geheel de vroegere toestand berustte, namelijk, dat de maatschappij een hierarchie is. Het ancien regime had het duurzaam bestaan van sommige goede zaken willen waarborgen door vaste instellingen, door vaste kringen, en ziet, al die kringen werden geopend en tot omtrek gemaakt van één middelpunt. Dat de beschaving zich verspreiden en ontwikkelen moet door bevestigde aristocratiën, dat juist werd door de Revolutie ontkend. Het oude, naar vaste trappen ingedeelde gebouw, werd alzoo stuk geslagen. Al die instellingen, wier archieven tot op de middeleeuwen reikten, die voor weinige jaren nog als eeuwig werden voorgesteld, werden als weggeblazen. Allereerst de rechterlijke organisatie. Parlementen, presidiale machten, bailliages, sénéchaussées, justice royale, justice seigneuriale, enz., alles werd opgeheven en onder leiding van een Adrien Duport, een Thouret en Tronchet een nieuwe eenvoudige rechtspleging ingevoerd, met jury en appèl. - En voorts verdween de met die oude hierarchie verbonden splitsing van Frankrijk in historische provinciën, die elk haar eigenaardig recht hadden. Men ging met passer en maatstok over Frankrijk loopen en verdeelde Frankrijk in 83 departementen. Die snelle administratieve verdeeling in ééns ingevoerd, zonder veel op reclames te letten, scheen een wonder. Zij was slechts het teeken, dat het oude Frankrijk voorbij was. Daar kwam allengs gelijkheid van belasting, toegang voor een ieder voor alle ambten, politieke bevoegdheid der keuze van het volk, vrijheid van geweten... En nog altijd bruischte de zee voort, in zijn volle vaart vernietigend wat er van het oude Frankrijk overbleef. Slechts één instelling mocht als zoodanig overblijven: de monarchie. - Nog altijd was er bij al dat werken om de nieuwe vrijheid te vestigen, harmonie tusschen de Nationale Vergadering en het volk. Wel was de ideeële tint bij dat volk reeds geheel verloren. Als de Vergadering de rechten van den adel afschafte, antwoordde het volk van Parijs reeds met een: les aristocrates à la lanterne | |
[pagina 109]
| |
Maar de Vergadering had toch nog altijd voor het volk de leiding van alles. En onder al die leiders in de Vergadering zelve was er geen, op wien de aandacht van het volk zoo ten volle viel als op den fieren volkstribuun, Mirabeau. Zijn wilde welsprekendheid blonk des te vuriger uit, naarmate hij nu meer den stroom volgde die het oude Frankrijk vernietigde. Op de straten en pleinen verkocht men bij duizenden zijn laatste, altijd zijn gloeiendste redevoering. Zijn grandioose figuur, die hij zorg droeg altijd ook uiterlijk te doen uitkomen - il avait le faste des habits en un siècle de mode dépenaillée, zeide reeds de vader - kreeg soms satanische evenredigheden, wanneer de vlammen, waarin de kasteelen van den adel opgingen, daaraan een licht-effect gaven. Hij scheen een Hercules, die met zijn knods het oude te pletter sloeg. - Maar van het doel dat hij najoeg, daarvan wist het volk niets. Enkele leden der Vergadering, mannen van het centrum, zooals Malouet, mochten reeds uit zijn mond een wenk hebben gekregen, dat hij waarlijk geen zwakke monarchie wilde: het volk wist niets van zijn combinatiën, niets van zijn plan, niets van zijn ‘verraad’. Zoo ging het eerste jaar der revolutie voorbij. | |
III.Aldus ging de revolutie voort, op haar eigen weg, vol drift en hartstocht, niet lettend op de eischen van een monarchalen regeeringsvorm, toen van wege het Hof een opmerkelijke poging plaats had. Dezelfde koning en koningin, die in September 1789, bij monde van Marie Antoinette, nog gezegd hadden, dat zij niet dachten ooit zoo ongelukkig te zullen worden om tot Mirabeau de toevlucht te moeten nemen, begrepen dat zij juist Mirabeau noodig hadden, en stelden pogingen in 't werk met hem in betrekking te komen. Wat Mirabeau gewenscht en gehoopt had, zou nu van zelf geschieden. De Fortuin kaatste hem een worp toe. De gezant van Oostenrijk te Parijs, de graaf de Mercy-Argenteau, die nu reeds 24 jaren, op even statige als beleidvolle | |
[pagina 110]
| |
wijze, dien hoogen post vervulde, en die naar de opdracht van Maria Theresia haast de natuurlijke raadsman van de fransche koningin was, kreeg het eerst (in Maart 1790) de mededeeling van dit voornemen van den koning en de koningin. Hij scheef aan La Marck te Brussel en verzocht hem onmiddellijk te Parijs over te komen. Den 16den Maart was La Marck te Parijs. De graaf de Mercy sprak hem nu dadelijk over zijn verhouding tot Mirabeau, vroeg hem wat deze over den gang van zaken dacht, en gaf hem kennis van het denkbeeld van den koning. - La Marck kon antwoorden dat reeds voor vijf maanden Mirabeau van zijn gezindheid jegens den koning had doen blijken in een memorie, die hij aan den graaf van Provence had gegeven, doch welke de graaf de Provence niet aan den koning had overhandigd. - Welnu, sprak de graaf de Mercy, het is deze zaak die dan weder opgevat moet worden. Het essentieele is, dat de ministers, en vooral Necker, buiten die onderhandeling gehouden worden, en dat gij, La Marck, de tusschenpersoon zult zijn. - La Marck zeide dat hij hierin toestemde, mits dat de graaf de Mercy in alles betrokken was. Meer dan veertien dagen verliepen, toen de graaf de Mercy, die eerst buiten de zaak had willen blijven, daar hij misschien zijn positie als gezant van Oostenrijk op die wijze niet zuiver hield, aan La Marck liet weten, dat hij in diens eisch berustte en dat een eerste samenkomst van hem met Mirabeau noodzakelijk was. Er werd bepaald dat alles in het grootste geheim zou worden behandeld, en dat de eerste samenkomst ten huize van La Marck zou plaats hebben. La Marck bewoonde een hotel in den faubourg Saint Honoré, welk hotel achter zich een tuin had die in de Champs-Elysées uitkwam. In de eerste dagen van April 1790 had men kunnen zien dat het rijtuig van den Oostenrijkschen gezant stil hield voor de woning van den graaf de la Marck, terwijl terzelfder tijd Mirabeau de poort van den tuin van de Champs-Elysées opende en daar binnen ging. Dat onderhoud tusschen Mercy en Mirabeau bevredigde beiden. Mirabeau kwam terug op zijn plan om den koning buiten Parijs te doen gaan, en de Mercy toonde zich hoogelijk ingenomen met de plannen van Mirabeau. - La Marck ging nu de koningin van dit alles waarschuwen. Hij moest bij Marie Antoinette nog wegnemen het denkbeeld alsof Mirabeau ooit betrokken was geweest in de dagen van 5 en 6 October. La Marck stelde haar op dat punt gerust; en terwijl | |
[pagina 111]
| |
hij bezig was haar te overtuigen, kwam ook de koning binnen, en op zijn gewone brusque wijze deelde Lodewijk XVI hem mede dat hij Mirabeau wenschte te gebruiken. La Marck gaf nu te kennen dat men te laat reeds tot dat middel zijn toevlucht nam, dat de ministers, en vooral Necker reeds lang te voren den steun van Mirabeau had moeten zoeken. ‘Oh - riep de koning uit - er is in dit opzicht niets te hopen van den heer Necker. Het is dan ook volstrekt noodig dat alles wat door Mirabeau zal gedaan worden, een diep geheim voor mijn ministers blijve, en ik reken daarvoor op u.’ Voorts werd door den koning bepaald dat Mirabeau zijn ideeën en inzichten op schrift zoude zetten, en dat La Marck de schriftelijke mededeeling aan de koningin zou brengen. Toen dit alzoo besloten was en La Marck rustig thuis dat alles overwoog, was er een punt dat hem dadelijk trof. Het was waar: Mirabeau zou nu de gelegenheid hebben, waarnaar hij zoolang had gehaakt. Hij zou in zekeren zin het vertrouwen hebben van het Hof. Hij zou den koning raad kunnen geven, en door den koning aan de revolutie een gansch andere wending geven: haar organiseeren. Hij zou zoodoende voor de verzoening der beide beginselen: vrijheid en autoriteit, kunnen werken. Maar moest dit alles toegegeven worden, zoo was het echter tevens maar al te zeker dat deze geheele zaak door den koning en de koningin opgevat werd als een intrigue. Het was geen vertrouwen dat hen gebracht had tot den volkstribuun; neen, het was alleen de vrees. Als Mirabeau niet openlijk met de ministers kon handelen, wat beteekende dan al zijn raadgevingen? Men kon ze opvolgen of niet opvolgen; - maar er werd geen machtige dijk gevestigd, waartusschen de breede stroom der revolutie zou kunnen bruischen. La Marck deelde zijn bedenkingen niet mede aan Mirabeau. En deze zag slechts in het aanbod van den koning de misschien éenige gelegenheid om van boven af de revolutie te leiden, om al de anarchische elementen in den franschen staat tot een vast doel te leiden. Het zou hem dus gegeven zijn te toonen dat hij een waarachtig organiseerend hoofd bezat. Hij zou het stoutste stuk van een staatsman kunnen bestaan, te weten een experiment te wagen met de voorhanden gegevens. Een nieuw kunststuk, een nieuwe fransche staat zou alsdan kunnen worden geconstrueerd. De vereeniging der begrippen van vrijheid en orde kon worden beproefd. En hij zou toonen dat | |
[pagina 112]
| |
zijn geest en zijn energie groot genoeg waren om dat werk te volvoeren. Zijn arm zou even gespierd blijken om de rotsblokken tot een constructie te voegen, als zijn stem machtig zou klinken voor het bevel. Het was waar: voor het oogenblik zou hij nog niet in het volle daglicht dat grootsche werk kunnen doen; maar zijn vroegere denkbeelden, zijn omgang met de illuminaten, hadden hem doen zien, dat onder zekere omstandigheden een samenzweering ten goede kon worden toegelaten. Hetzelfde mysterie, dat door het kwade werd gebezigd, kon soms door het goede worden aangewend. Het zou een op groote schaal uitgevoerde samenzweering zijn, om de publieke opinie van Frankrijk te doen veranderen. De publieke opinie van Frankrijk, die alles bedorven had, zou alles moeten herstellen. Een pressie op de publieke opinie moest dus worden uitgeoefend. Het waas van intrigue dat de koning aan alles gaf, schrikte hem niet af. Mits de koning en de koningin op hem vertrouwden! En voor dat laatste rekende hij op zich zelven. Hij wist dat het blijken zou dat hij de eenige man was in staat den nieuwen toestand te leiden en te vormen. Zag Mirabeau nog iets anders in het aangrijpen van deze gelegenheid? Voorzeker; en ziehier de smet die aan al deze plannen kleeft. Hij zag daarin tevens een middel om vooreerst ontslagen te worden van al die finantieele zorgen die hem zoozeer folterden en drukten. Het is maar al te waar, de geldzorgen wogen loodzwaar op hem. In een brief van 24 October 1789 aan La Marck, had hij het ééns voor altijd gezegd: J'avoue, de vous à moi, que voila le point critique de mon affaire. Le passage est cruel, je suis étouffé d'embarras subalternes qui dans leur masse font une assez grande résistance: et, le plus indépendant des mortels, une fois mes affaires apurées, je ne voudrai être que l'homme de la nature, résolution que toutes les minutes je prendrais avec joie. En dezelfde klachten komen dagelijks terug. In een brief van 28 April 1789 noemt hij die schulden, ces vers rongeurs qui répandent un si cruel poison sur ma vie, qui me rendent le moindre succès, la moindre faveur populaire, une fois plus difficile à obtenir qu'à tout autre.’ - Wanneer hij dus moest werkzaam zijn in een positie waarin men veel van hem vergde, dan moest hij verlost worden van al die dagelijksche kleine martelingen. De koning en de koningin hadden het ook zoo begrepen. Men | |
[pagina 113]
| |
zou zijn schulden betalen. Voorts stond de koning toe hem 6000 francs per maand te geven. Eindelijk gaf de koning aan La Marck vier billetten, elk van 250,000 francs, welke som aan Mirabeau bij de sluiting der Nationale Vergadering moest uitbetaald worden, wanneer Mirabeau de belangen van den koning goed had voorgestaan. Dat millioen heeft Mirabeau nooit gezien, daar zijn dood zooveel vroeger voorviel. De 6000 franken maandelijks zijn hem echter betaald, en voorts zijn schulden afgedaan. De schulden bedroegen met de 400 livres die hij van La Marck had geleend, 208,000 francs. Voor iemand, die 50,000 francs rente moest hebben, als de nalatenschap van zijn vader was geordend, was de som nog niet zoo ontzettend. Daar La Marck zich niet met de uitbetaling dezer gelden tot het voldoen der schulden wilde belasten, werd die taak door de koningin opgedragen aan haar vroegeren aalmoezenier, den aartsbisschop van Toulouse, den heer de Fontanges. En van nu af aan was dan ook Mirabeau in zekeren zin vrij man. De nakomelingschap heeft echter met dat alles geen genoegen genomen, en heeft het woord omkooping gemompeld. Hij zelf heeft het niet anders beschouwd dan dat hij voor zijn raadgevingen werd betaald. La Marck heeft met warmte ditzelfde herhaald. ‘Nooit - zegt hij, - offerde Mirabeau zijn beginselen aan zijn financieele belangen op.’ ‘Il ne se fait payer que pour être de son avis,’ noemde hij het elders. En wat veel afdoet. La Fayette - die geen vriend van Mirabeau was, en die bovendien op het punt van deugd, of wat deugd werd genoemd, zeer nauwgezet was - drukte het in zijn memoires aldus uit: Mirabeau n'était pas inaccessible à l'argent, mais pour aucune somme il n'aurait soutenu une opinion qui eut détruit la liberté et deshonoré son esprit. Wij voor ons kunnen het woord omkooping evenmin aannemen. Trouwens wat hij gaat zeggen is zoozeer in overeenstemming met zijn ons bekende beginselen, dat van verandering of wijziging ter wille van het ontvangen goud geen spoor overblijft. De adviezen echter die hij gaf, zouden - dat erkennen wij gaarne - ons nog meer waard zijn, indien het niet betaalde adviezen waren. Hoe het zij, hij kon nu aan het werk gaan. Hij verborg zijn groote blijdschap aan La Marck niet. In zijn hooggewelfd breed voorhoofd had hij ideeën, hij gevoelde het, en hij zou die ideeën gaan toepassen. In dien zin schreef hij den 10den Mei 1790 den brief aan den koning, die de basis was van de toenade- | |
[pagina 114]
| |
ring van het hof tot Mirabeau. In dien brief deed hij uitkomen dat het zijn streven zou zijn om in de Constitutie aan de uitvoerende macht haar ware plaats terug te geven, want hij was gelijkelijk èn tegen een contra-revolutie, èn tegen elk project dat aan Frankrijk niet gaf een hoofd, bekleed met macht om de wet te doen eerbiedigen. Hij beloofde dus daarin den koning hulp. Men moest echter zijn streven beoordeelen naar het geheel van zijn werken; niet naar één feit of één rede. Want zijn plan is een geheel. Il me faut deux mois pour rassembler, ou même, si je puis parler ainsi, pour me faire mes moyens, préparer les esprits et conquérir à la raison les citoyens sages, nécessaires au service du roi. J'aurai dans chaque departement une correspondance influente, et j'en donnerai les résultats. Ma marche sera insensible, mais chaque jour je ferai un pas. Un empirique promet une guérison soudaine et tue: un vrai médecin observe, agit surtout par le régime, dose et mesure et guérit quelquefois. Het was dus een werken op de publieke opinie, en wel op groote schaal, dat Mirabeau bedoelde. Men ziet tevens in die woorden den politicus, die de politiek als een kunst beschouwt; die de elementen van den staat wil ordenen en schikken; die een kunstwerk wil volvoeren volgens een vooraf beraamd plan. En omdat het hem ernst was met dat kunstwerk, wilde hij nog ééns beproeven of hij zich zou kunnen verstaan met dien anderen man, die de politiek van Frankrijk zoo negatief opvatte, die zich liet medesleepen in plaats van te leiden, doch die op dit oogenblik in een positie was waarin hij toch inderdaad het meest kon uitrichten, wij bedoelen La Fayette. Twee schitterende brieven richtte hij aan hem in die dagen. In den eersten van 28 April 1790 sloeg hij aan hem voor een bondgenootschap om te-samen de anarchie in den staat te doen ophouden. In den tweeden van 10 Junij 1790 poogde hij nog ééns aan La Fayette uiteen te zetten waarom deze hem juist tot bondgenoot moest hebben. Hij toonde hem aan hoe hij onder al zijn vrienden werkelijk niemand had die hem een politiek systeem aan de hand kon doen. Hij alleen, Mirabeau, kon hem dat geven. La Fayette moest daarom hem alleen vertrouwen; hij zou dan op den tweeden rang blijven. ‘Gebruik mij voor alles, laat mij de vriend zijn aan wien gij u toevertrouwt, votre ami abandonné, le dictateur enfin, permettez moi l'expression du dictateur. Car, je devrais l'être, avec cette différence que celui là doit toujours être tenu de developper et de démontrer, tan- | |
[pagina 115]
| |
dis que celu-ici n'est plus rien s'il permet au gouvernement la discussion, l'examen. Oh! M. de la Fayette! Richelieu fût Richelieu contre la nation pour la cour, et quoique Richelieu ait fait beaucoup de mal à la liberté publique, il fit une assez grande masse de bien à la monarchie. Soyez Richelieu sur la cour pour la nation, et vous referez la monarchie, en agrandissant et consolidant la liberté publique. Mais Richelieu avait son capucin Joseph; ayez donc aussi votre éminence grise, ou vous vous perdrez, en ne sauvant pas. Vos grandes qualités ont besoin de mon impulsion, mon impulsion a besoin de vos grandes qualités; et vous en croyez de petits hommes qui, pour de petites considérations, par de petites manoeuvres, et dans de petites vues, veulent nous rendre inutiles l'un à autre, et vous ne voyez pas qu'il faut que vous m'épousiez, et me croyiez, en raison de ce que vos stupides partisans m'ont plus décrié, m'ont plus écarté! - Ah! vous forfaites à votre destinée! - Het is een bewonderingswaardig beroep op La Fayette. De gloed van die vlammende zinnen treft zelfs nu nog. Toch wist Mirabeau bijna zeker dat La Fayette aan dat beroep geen gehoor zou geven. En La Fayette deed het dan ook niet. Een ieder had nu eenmaal zijn eigen kring van denkbeelden, en die van La Fayette waren van een anderen aard als die van Mirabeau. Sinds dien tijd begint nu Mirabeau op elke wijze La Fayette, die hem van zich heeft afgestooten, te vervolgen. Daar hij hem niet als bondgenoot erkende, werd hij uit den aard der zaak zijn vijand. En hij zal met dien vijand - den man der negatieve politiek - blijven worstelen! Want de reeks der schriftelijke nota's, die La Marck aan de koningin moest overhandigen, begint nu. De eerste draagt juist de dagteekening van 10. Junij 1790, de laatste is van 3 Februarij 1791. Zij zijn vijftig in getal. De allergewichtigste nota, en die als het ware de knoop van alles vormt, is de 47e; zij is 23 December 1790 ingeleverd, en draagt den titel van: ‘Aperçu de la situation de la France, et des moyens de concilier la liberté publique avec l'autorité royale. Zij is zeer uitgebreid en beslaat negentig octavo-bladzijden. De overige nota's zijn veel korter en behelzen meer bepaalde wenken in bepaalde gevallen. Wij zullen trachten van den gang dier nota's en van de min of meer belangrijke punten, die daarin behandeld worden, een denkbeeld te geven. Wij zullen dan meer uitvoerig stilstaan bij die 47e nota. | |
[pagina 116]
| |
De eerste nota dan (die van 10 Junij, dezelfde datum, waarop hij het laatste beroep op La Fayette deed, aan welks uitwerking hij toch niet meer gelooft) is geheel en al gewijd aan La Fayette, en aan het belang dat de koning heeft om de macht van La Fayette te vernietigen. De koninklijke macht beteekent niets, zoo deze dictatuur blijft bestaan. Er moeten ministers tegenover hem opgeroepen worden, ministers, die iets meer beduiden dan de bekrompen Necker. Voor het oogenblik schijnt de macht van La Fayette wel zeer groot, maar men moet voor hem niet bang wezen. Hij beteekent alleen iets, omdat hij de opiniën van de menigte te Parijs schijnt te deelen. Hij heeft zijn macht verkregen en se mettant au ton de Paris, en hij is dus wel gedwongen dien stroom te volgen en dat volk te vleien. Men moet dus zoeken Parijs terug te brengen tot goede beginselen door middel van de provinciën (ramener Paris par le royaume). Op de publieke opinie van Frankrijk moet men werken, dan valt La Fayette's macht. Had men slechts goede ministers, die op de meerderheid van de Nationale Vergadering steunden, le prétendu héros zou in het niet zinken. Men zou hem desnoods bij het leger een mededinger kunnen tegenstellen, bijv. Bouillé. Doch het essentieele is nieuwe goede ministers, met opheffing van het decreet van 7 November, dat verbiedt hen uit de Vergadering te nemen. Men ziet dat de oorlog tegen La Fayette begint: hij gaat hem zooveel doenlijk vermoorden: l'homme aux indécisions, zoo als hij hem weldra minachtend noemt (zie brief van 4 Junij). Terzelfder tijd gaat hij met La Marck het middel na om den koning uit Parijs te doen vertrekken. Maar nooit moet dat naar zijn inzien een evasie, een vlucht zijn. Souvenez vous, qu'il ne faut en aucun cas et sous aucun prétexte, être ni confident, ni complice d'une évasion, et qu'un roi ne s'en va qu'en plein jour, quand c'est pour être roi. Weldra neemt hij het geheele politieke probleem, zooals zich dat op het oogenblik aan hem voordeed, nog eens in al zijn omvang op, en stelt hij in een tweede nota, die van 20 Junij 1790, aan het Hof eischen op, opdat het hem mogelijk zij, zijn plan uit te werken. Hij schildert daarin hoe hij aan het werk is. In enkele provinciën zendt hij reeds agenten, of gaat hij ze zenden; hij heeft overal reeds correspondenten. Hij heeft geld noodig om dat alles door te zetten. En hij zal invloed in de provinciën krijgen, want zij zijn waarlijk niet op de temperatuur van Parijs. | |
[pagina 117]
| |
Er is hoop, dat de koorts daar ophoudt. Maar hij heeft meer noodig. Hij heeft noodig een vertrouwd man bij de ministers, opdat hij wete wat die ministers doen; hij heeft noodig een vertrouwd man (in ondergeschikte betrekking, bijv. als bibliothecaris) bij den koning, om dien altijd zijn inzichten te kunnen aan de hand geven: hij heeft noodig, hoe bitter hij ook La Fayette verachtte, dien man aux courtes dimensions de tête, dien man zonder plan en zonder vast karakter, maar met veel pudibonderie naturelle (II, p. 125), in zijn macht te hebben, want die man beteekent op het oogenblik een zekere feitelijke macht, vooral nu, nu allengs het groote feest der federatie, het feest van den eersten verjaardag der vernieling van de Bastille, nadert. - Wie zal Mirabeau aan dat alles helpen? Misschien de koning, - neen, Mirabeau spreekt over hem niet, hij weet hoe zwak hij is. - Le roi n'a qu'un homme, s'est sa femme. Mirabeau doet hier het groote beroep op de koningin, dat zij hem helpe. Le moment viendra, et bientot, où il lui faudra essayer ce que peuvent une femme et un enfant à cheval; c'est pour elle une methode de famille: mais en attendant, il faut se mettre en mesure, et ne pas croire pouvoir, soit à l'aide du hasard, soit à l'aide des combinaisons, sortir d'une crise extraordinaire par des hommes et des moyens ordinaires. - Il faut que la reine parle à La Fayette..... Ondertusschen, terwijl hij alzoo op groote schaal Frankrijk wil veroveren; terwijl hij alleen een publieke opinie door middel van agentschappen en correspondentiën wil vervormen, vormen en leiden, vergeet hij niet al de enkele gevallen, die zich in de politiek van Frankrijk voordoen. Op dat oogenblik begint de oorlog te dreigen. Over de questie van Nootka-Sund dreigde een oorlog te ontstaan tusschen Engeland en Spanje, en ten gevolge van het zoogenaamde pacte de famille was Frankrijk verplicht Spanje bij te staan. Over deze questie, - waarbij de Staten-Generaal reeds begonnen te mompelen in hoeverre de natie als zoodanig gebonden was de bedingen der vroegere koningen na te komen, - geeft hij in twee nota's (die van 23 Junij en van 26 Junij) zijn advies. Dan volgen opiniën over den intrigant Talon (28 Junij), wien men een hooge betrekking toedacht, dan verder (1 Julij) wijst hij op allerlei maatregelen, die de revolutie neemt en die men moet contramineeren, en toont hij (1 Julij) de volstrekte noodzakelijkheid voor het hof aan, om den hertog van Orleans, die terugkomt, goed | |
[pagina 118]
| |
te behandelen. La seule précaution qu'il faut prendre est de ne pas lui donner des forces qu'il n'a pas. Le servir c'est l'affaiblir: le ménager, c'est le tuer lui et son parti - Kortom, Mirabeau heeft het oog op alles, zoowel op het geheel als op de détails: altijd door volgt en toetst hij de handelingen der Vergadering; hij wil aan alles een andere richting geven. Slechts heeft hij noodig onbepaald vertrouwen bij den koning en de koningin, la confiance du désespoir; en ziedaar - het begint hem soms te schijnen alsof men hem aanhoort maar niet volgt. Het zijn slechts vermoedens, die hij reeds den 27sten Junij in een brief aan La Marck uit. Hoort deze toornachtige aanspraak. De oogen flikkeren. Plusieurs combinaisons très fugitives me font penser que l'on navigue sans un vent fait, que l'on prend des conseils cà et là, sans vraie détermination. Je ne suis pas du tout propre ni à être une doublure, ni à servir qui ne se fie pas. Mettez bien cela dans ces têtes princières et sous-princières. Hij wenscht dus dat men van den kant van het Hof een stap doe die hem meer waarborgen van vertrouwen geeft. Hij verlangt zelf een bepaalde samenkomst met de koningin. Die entre-vue zou dan ook naar den wensch van Mirabeau plaats hebben. Het is een aandoenlijk oogenblik in de wereldgeschiedenis. Aangrijpend om de twee persoonlijkheden, die elkander daar moesten ontmoeten. Want zij, die Mirabeau daar moest ontmoeten, was in elk opzicht een even sprekende figuur als hij zelf. Zij vervulde niet de rol van een vorstin, neen, zij was koningin. Naast den goedig zwakken Lodewijk XVI geplaatst, droeg zij onder al de prinsen van den bloede, het hoogste het idee van het koningschap. De slanke en bevallige jonge vrouw had gemeend, toen zij van het hof van haar moeder Maria Theresia naar dat van Lodewijk XV was overgebracht, dat zij daar in Frankrijk als het ware heilig en volkomen veilig was in de sfeer van den koninklijken glans. Helaas, zij had moeten bemerken dat in het spottend vaderland van Voltaire geen enkele onvoorzichtigheid ongemerkt voorbijging. Iets lichtzinnigs, iets zorgeloos had haar gekenmerkt in de dagen van het geluk. Nu in de dagen van het ongeluk had zij ook nog soms vroolijke herinneringen aan zonnige dagen van weleer; maar de ernst had zich bij haar toch weder meester gemaakt van het gemoed. Zij alleen had - hoe weinig zij zich met eenige gezetheid op politiek had toegelegd - ingezien, dat men | |
[pagina 119]
| |
toch een besluit moest nemen, toch met bondgenooten zich moest omringen en daarom zou zij Mirabeau ontmoeten. Die samenkomst zou in het diepste geheim plaats vinden. Niemand mocht weten dat deze twee personen, met wie juist Frankrijk zich het meest van allen, elk in zijn kring, bezig hield, met elkander een onderhoud hadden. De ontmoeting zou dan ook geschieden in de tuinen van Saint Cloud, den 3den Julij 1790, des morgens vroeg ten acht ure. Dien ochtend kon men een kabriolet met twee paarden uit Auteuil (waar Mirabeau in het huis van zijn nicht mevrouw d'Aragon had overnacht) zien rijden, tot voor een der ingangen van het park. De koetsier, die het rijtuig reed, was de eigen neef van Mirabeau, de zoon van zijn meest geliefde zuster. Hij, de jonge markies du Saillant, had dikwijls met zijn oom gestreden over de politiek, want hij was even als de broeder van Mirabeau een heftige royalist. Eens in de maand Junij riep Mirabeau hem en vroeg hem: ‘Welnu, zijt gij nog altijd zulk een royalist?’ - ‘Ja.’ - ‘Dan kan ik u een gelegenheid geven om den koning te dienen.’ En de afspraak om zich als postillon te verkleeden, werd gemaakt. Hij mende het rijtuig naar het paleis en Mirabeau stond voor de koningin. - De koningin heeft later erkend, dat zij het eerste oogenblik toen zij hem zag een zekere beweging van afschrik niet kon overwinnen. Daar stond die demonische man, wien zij de meeste gruwelen der revolutie, ook de Octoberdagen, toeschreef. De indruk was zoo sterk, dat zij er daarna een lichte ongesteldheid door kreeg. Zij verhaalde later (aan mevrouw de Campan), dat zij hem aldus had toegesproken: ‘Tegenover een gewonen vijand, iemand die den val der monarchie had besloten zonder het nut te waardeeren dat die monarchie aan een groot volk kan brengen, zou ik op dit oogenblik den meest misplaatsten stap doen; maar wanneer men spreekt tot Mirabeau........ Hij zelf was in één enthousiasme over de koningin. Haar waardigheid en bevalligheid betooverden hem. Hij putte uit die samenkomst nieuwe kracht om zijn werk voort te zetten. Hij verliet haar met den uitroep: ‘De monarchie is gered!’ Het is de éénige samenkomst, die hij met de koningin heeft gehad. Het is echter in de geschiedenis meer een treffend, dan wel een vruchtdragend oogenblik geweest. Want of de samenkomst groote gevolgen heeft gehad, dit betwijfelen wij zeer. | |
[pagina 120]
| |
De koning was vooral tevreden, dat Mirabeau vooreerst niet zoo sterke oppositie meer in de Nationale Vergadering maakte, en achtte tot dien prijs al het overige gering. Om het groote plan van Mirabeau, daarvoor scheen de koning zich niet bijster in de bres te stellen. Ziedaar dus de eerste blijvende moeilijkheid, die Mirabeau ondervond. En de tweede moeilijkheid, die niet minder knelde, was de scheeve verhouding, waarin Mirabeau door de mysterieuse en in het duister schuilende rol, die hem toebedeeld was, geraakte als lid der Staten-Generaal. Hij had juist daarom de taak om de monarchie te redden durven op zich nemen, omdat hij zijn groote populariteit kende in de Nationale Vergadering. Een populariteit, die slechts overtroffen werd door de toejuichingen van het volk op straat. En nu was het reeds geschied, dat het volk en de Vergadering een enkele maal vreemd hadden opgezien. Bij gelegenheid toch van de discussiën over de alliantie volgens het pacte de famille met Spanje, had men het recht, den koning bij de constitutie toe te kennen om over vrede of oorlog te beslissen, nauwkeuriger behandeld. Het was nog op het einde van Mei 1790. Mirabeau had toen zich geheel afgescheiden van de linkerzijde en had openlijk bepleit dat het koningschap een groot overwicht moet hebben bij het verklaren van een oorlog. De twee gebroeders Lameth en Barnave hadden hem op hartstochtelijke wijze bestreden. Zij hadden het woord ‘verraad’ gemompeld. En des avonds was een pamflet langs de straten verkocht met den veelbeteekenenden titel van: La grande trahison de comte de Mirabeau. Mirabeau had den volgenden dag op dien aanval geantwoord. Hij had gewaarschuwd tegen de verschrikkelijke partijschappen en het wantrouwen van den een tegen den ander. Zelden had zijn welsprekendheid zoo door de Vergadering gestormd als toen hij deze woorden uitsprak: Et moi aussi on voulait, il y a peu de jours, me porter en triomphe, et maintenant l'on crie dans les rues: la grand trahison du comte de Mirabeau..... Je n'avais pas besoin de cette leçon pour savoir qu'il est peu de distance entre le Capitole et la Roche Tarpéiennc. Hij had zijn pleit daarop gewonnen. Maar met de linkerzijde in de Vergadering was een breuk overgebleven. De Vergadering had den 19den Junij 1790 den adel afgeschaft en Mirabeau had dit niet eens ernstig opgevat. En het wantrouwen bleef dus daar bestaan. Ook bij het volk. Want Mirabeau was, | |
[pagina 121]
| |
toen hij uit de finantieele zorgen was gekomen, ook gaan wonen op een voet, zoo als hij dat verstond. Hij omgaf zich van lakeien en bedienden. Hij hield van al dat geraas en gedruisch van het leven van een grand seigneur. Hij was en bleef de graaf Mirabeau, die zijn titel zich niet liet ontnemen. De graaf, die liefst met eenigen zwier en luister optrad en van verre moest worden herkend. Hij joeg daarbij onder al het werk het genot weder eens zoo sterk na - lui qui était de grande et de forte vie, zooals de vader zeide - en het volk vroeg zich af: vanwaar Mirabeau al dat geld had gekregen? Van die twee moeielijkheden, de eene met den koning, die hem hoorde maar niet volgde, en de andere als volksvertegenwoordiger, die moest waken dat zijn populariteit niet verloren ging, telde Mirabeau voorloopig alleen de eerste. Want het groote plan om het koningrijk te organiseeren woog op het oogenblik het meest. De tijden schenen hem niet ongunstig. Het feest van de federatie op den 14den Julij 1790 had plaats en was tevens het hoogtepunt van La Fayettes macht. Mirabeau had juist gezien dat die macht nu allengs verminderde. La Fayette was de man der bourgeoisie. En sinds dien dag scheidden zich reeds eenigszins volk en burgerij. De publieke opinie was dus niet meer uitsluitend voor hem. Weldra zullen wij zien, dat de spot over La Fayette bij Mirabeau de overhand neemt. Hij noemde hem sinds die dagen bijna niet anders dan bij den naam, dien de hertog de Choiseul hem gegeven had na zijn terugkomst uit America. De enthousiaste dames uit de hooge kringen van Parijs dachten in die dagen dat hij vooral den Amerikaanschen oorlog had doen gelukken, en vergeleken hem bij alle groote helden. De hertog zag nu echter alleen zijn linkschheid en onhandigheid, en zinspelende op den naam van een franschen Jocrisse, zeide hij: Pour moi, mes dames, je ne vois dans La Fayette que Gilles-César. Mirabeau ging nu vooruit. Hij zelf achtte het een kostelijk werk dat hij volvoerde. Het zou later zijn roem in de geschiedenis wezen. Mocht hij spoedig sterven, dan zouden - zoo hoopte hij - de verschillende nota's aan het. Hof voor hem zijn de nobles éléments d'apologie. Hij begon dus, wat ook de moeijelijkheden en bezwaren waren, met nieuwen lust het werk. De groote zaak was thans voor hem een herziening der Constitutie. Er was nu allengs door allerlei forsche maatregelen der Staten-Generaal een nieuwe constitutie voor | |
[pagina 122]
| |
Frankrijk bijna opgetrokken; een constitutie, die nog altijd meer voltooid en meer bewerkt werd, en welke constitutie, als zij gereed was, aan den koning ter aanneming en bloc zou worden aangeboden. Dan, als dat werk der constitutie gereed was, zou de tegenwoordige Vergadering - die den naam van Constituante had aangenomen - zich ontbinden om plaats te maken voor eene nieuwe Vergadering. Het oogmerk van Mirabeau was nu vooreerst daarop gericht, reeds thans in enkele partijen van die constitutie zekere veranderingen te brengen, en des noods de tweede Vergadering zooveel te eerder te doen bijeenroepen, naarmate de eerste minder gereed was om werkelijk haar eigen werk te verbeteren en te herzien. Daarvoor was echter ook noodig den koning te overtuigen, dat hij zich gerust kon stellen op de grondslagen van den nieuwen staat van zaken door de constitutie in het algemeen bedoeld. De nieuwe toestand was waarlijk voor den koning niet slechter dan de oude. Wij zien hem dan ook in de 8ste nota, die van 3 Julij 1790 (een datum des te belangrijker, omdat het de dag der samenkomst met Marie Antoinette is), den toestand vóór en na de Revolutie met elkander vergelijken en toetsen, uit het oogpunt van het koninklijk gezag. Een gedeelte van de verrichtingen in de Nationale Vergadering was bepaald voordeelig voor het monarchaal bestuur. N'est ce rien - zoo zegt hij - que d'être sans parlements, sans pays d'Etats, sans corps de clergé, de privilegiés, de noblesse? - L'idée de ne former qu'une seule classe de citoyens aurait plu à Richelieu. Si cette surface égale convient à la liberté, elle facilite l'exercise du pouvoir. Plusieurs règnes d'un gouvernement absolu n'auraient pas fait autant qu'une seule armée de liberté pour l'autorité royale. De koning is dus geïnteresseerd in de constitutie. Hij moet zich aan haar houden. Die constitutie geeft hem bovendien 25 millioen franken jaarlijks. Er zijn echter ook groote verkeerdheden in den nieuwen toestand; het grootste gebrek is dat de koning niet meer alleen administreert. Men moet dat uitvoerend bewind volstrekt ontnemen aan de Vergadering. De fout zit in die complicatie van administratieve lichamen, die slechts verwarren. Maar om die schifting en hervorming in de constitutie te verkrijgen, moet men werken op de publieke opinie. Allerlei middelen zijn daarvoor te gebruiken. Geschikte personen en geld. Het moet een bepaalde pressie worden op de publieke opinie; geen corrup- | |
[pagina 123]
| |
tie, alhoewel in Engeland die omkooping werkelijk een regeeringsmiddel is. Kwam het tot groote moeielijkheden, ja tot een burgeroorlog, dan moet de koning de zaak nog niet opgeven. De koning moet zich dan toevertrouwen aan de provinciën en daar een kern van nieuwe macht vormen, waarmede hij het overige gedeelte tot orde dwingt. - Mirabeau is hier tegenover het Hof nog altijd op het standpunt van raadgever; het zijn algemeene maatregelen op politiek gebied, die hij aanwijst. Straks komen weder meer incidenteele punten (zie de 9e en 11e nota, die van 7 en van 9 Julij), waarin hij aantoont dat de oppositie min of meer kennis heeft gekregen van zijn samenkomst met de koningin, dat dus het Hof op alle wijze bespionneerd wordt, en dat men in zekeren zin dit voorbeeld moet volgen, vechten met het wapen van zijn vijand en op zijn beurt waarnemen, uitzien en spionneeren. Dan maakt hij (zie de 12e en 13e nota, van 17 en 26 Julij) een plan tot in de minste bijzonderheden op, waarbij de koning wordt aangeraden als koning naar Fontainebleau te trekken, in het volle daglicht en met kennisgeving aan de Vergadering, om te toonen dat men geen gevangene is, hij, le chef de l'ensemble social. Dan (14e nota, van 29 Julij) volgen opmerkingen over de wijze waarop het feest der federatie had moeten gevoerd zijn uit het oogpunt van den koning. Voorts (15e nota, van 30 Julij) biedt hij aan een opmerkelijk overzicht over de buitenlandsche politiek, vooral met het oog op de houding van Engeland en die van de Duitsche mogendheden bij het Congres Reichenbach, of toont hij in een 16e en 17 nota, die van 13 en 14 Augustus, de noodzakelijkheid aan om een keurbende van Zwitsers als bepaald aan den koning gehechte troepen, met een eigen inspecteur-generaal, te vormen. In één woord, hij is geheel aan het werk om zijn staatsmanstalent te ontvouwen. De koning is een werkelijk koning, een leider, wanneer hij slechts Mirabeau's raad opvolgt. Doch ziehier weder de bittere quaestie. Mirabeau is niet overtuigd dat men naar hem luistert. Zelden zijn daarover harder waarheden door een staatsdienaar aan zijn koning gezegd, dan hier in die nota's van Mirabeau. Reeds in de 10e nota, van 9 Julij, beklaagt hij zich daarover, dat men hem sommige zaken verbergt. Hij begint den koning en de koningin er op te wijzen, dat als zij zijn plan niet volledig aannemen, zij steeds arme gevangenen zullen blijven, verplicht om zich | |
[pagina 124]
| |
te schikken naar hun cipier: in de 14e en 18e nota, van 13 en 17 Augustus, komt hij daarop terug; en in de 16e nota, die, waarin hij over de te vormen keurbende der Zwitsers spreekt, richt hij tot hen de verpletterende woorden dat zij geheel en al verloren zijn, wanneer zij geen vast plan aannemen, en dat hij zelf, Mirabeau, zich van hen afwendt, zoo zij het niet doen. Mais encore une fois - zoo klinken zijn woorden - c'est la conception d'un grand plan qu'il faut arrêter, et pour cela il faut avoir un but déterminé. Les développements seront faciles, les occasions fréquentes, la prestesse et l'habileté ne manqueront pas dans le conseil secret; des chefs même, on en trouvera; ce que je ne vois pas encore, c'est une volonté, et je repête que je demande à aller la déterminer, c'est à dire démontrer que, hors de là, aujourd'hui même, il n'y a pas de salut, et si, je ne sais par quelle fatalité, on n'en convient pas, je suis réduit à déclarer loyalement que la société étant pour moi arrivée an terrible sauve qui peut, il faut que je pense à des combinaisons particulières, au moment où l'on rendra inutile le devouement que je suis prêt à manifester hautement et tout entier. Ja, dat was alles, er moest een wil zijn: een donderslag moest de léthargie bij den koning breken; maar zoo de geweldige gebeurtenissen om hem heên dit niet vermochten, hoe zou Mirabeau het kunnen doen? Het was hier de gelegenheid voor Mirabeau om zich zijn eigen woorden te herinneren uit zijn boek over Pruissen: ‘Wat versta ik door een slechten vorst? Het allereerst een goeden maar zwakken koning.’ Toch geeft Mirabeau den moed nog niet geheel op, en begint hij juist op dezen tijd zijn beste denkbeelden aan den koning en de koningin mede te deelen. Zijn 20e en 21e nota, van 24 Augustus en 1 September, zijn in alle opzichten meesterstukken van politiek beleid, en treffen tevens door haar stouten toon. In de eerste (hij had reeds in zijn 19e nota aangedrongen op de benoeming van een uitstekenden procureur du roi te Marseille, waartoe hij zijn secretaris Pellenc aanbeval) besprak hij het punt dat de koning zorgen moest een stel nieuwe zeer geschikte ambtenaren te benoemen. Ambtenaren die op de publieke opinie moesten werken. Duizend schildwachten te plaatsen ter verdediging der goede beginselen. De ministers zullen administratieve werktuigen willen benoemen; de koning moet verder zien, hij moet leiders der openbare meening, man- | |
[pagina 125]
| |
nen, geen ministerieele bedienden, aanstellen. Les ministres croiront avoir fait un bon choix lorsqu'ils proposeront un homme bien vif, bien souple, bien intrigant, tandis qu'il faudrait choisir, s'il était possible, les hommes de la nation les plus forts en lumières, en éloquence, en principes, en caractère. - En in de volgende nota neemt hij voor den koning het gansche finantieele beleid van Frankrijk in oogenschouw en brengt hij doortastende maatregelen te berde. De latere geschiedschrijvers hebben hulde gebracht aan de stoutheid van conceptie, waarvan die finantieele plannen getuigden, en zij hebben gewaardeerd dat in allen gevalle Mirabeau toonde een staatsman te zijn, die het geheele probleem van Frankrijk toen doorzag. Die plannen kwamen hierop neder, dat het idee van Talleyrand, om de goederen van de kerk ook te doen strekken tot leniging van de behoeften van den staat, zou worden uitgebreid: dat dus de staat bepaald de hand op die goederen zou slaan, en dan billetten zou uitgeven (assignatiën), wier waarde door die goederen gedekt zou wezen. Die maatregel zou dus een dubbel doel hebben: een circulatie-middel aan Frankrijk brengen, en tevens den staat de opbrengsten doen genieten van de kerkelijke goederen. De geestelijkheid zou natuurlijk voor bezoldiging enz. schadeloos worden gesteld. - Mirabeau ging nog verder, hij wilde de geestelijkheid geheel hervormen: wilde dat de Vergadering het celibaat van de priesters zou afschaffen, en ze zóó tot burgers maken. Maar voor het oogenblik was het alleen de financieele operatie die hem bezig hield, waarvoor hij Clavière aanwees als den meest geschikten man om die ten uitvoer te brengen. Op die wijze zou dan volgens hem het staatsbankroet afgewend kunnen worden. - In het betoog hiervoor wil hij den koning goed doen gevoelen dat de koning zich niet moet vleien dat ooit de oude toestand terug kan komen. Or le despotisme est pour jamais fini en France. La revolution pourra avorter, la constitution pourra être subvertie, le royaume déchiré en lambeaux par l'anarchie, mais on ne retrogradera jamais vers le despotisme. Deze diep ingrijpende voorstellen en gedachten werden dan weder opgevolgd en begeleid door kleinere wenken. Nu eens betoogt hij dat La Fayette (zie de 22e nota, van 3 September) toch vooral niet gezonden moet worden naar Nancy, om daar den militairen opstand te dempen: dit zou hem te veel macht geven. Dán bepleit hij (zie de 23e nota, van 7 September) | |
[pagina 126]
| |
het denkbeeld aan den koning om een dagblad te hebben dat zijn nieuwe politiek zou verdedigen en uiteenzetten. Het blad moet vooral bewijzen qu'il ne peut y avoir de liberté sans obéissance à la loi, de loi sans force publique. Het moet trachten op te bouwen in een tijd, waarin ieder weet omver te stooten. Hier spoort hij den koning aan (24e nota, van 10 September) partij te trekken van alle volksopstanden te Parijs, welke volksbewegingen Parijs slechts moeten doen dalen in de achting der provinciën, en voorts La Fayette, die ze niet kan beteugelen, moeten doen vallen. Op satanische wijze toont hij aan hoe men La Fayette's macht zoo kan breken. Daar toont hij aan (25e nota, van 10 September), dat de partij van La Fayette wellicht reeds vermindert, daar Talon en Sémonville zich van hem afwenden; totdat hij 12 September (in een 26e nota) den koning aanspoort om werkelijk nu het decreet van 7 Nov. aan te tasten, waarbij de betrekking van volksvertegenwoordiger en minister onvereenigbaar werden gemaakt, en pogingen aan te wenden om een goed ministerie te vormen, dat steun heeft in de Vergadering. Allengs krijgen de raadgevingen een meer tastbaren en doortastenden vorm. De volgende nota's houden zich allen bezig met drie onderwerpen: de constitutie moet hervormd worden, een nieuw ministerie moet optreden en de Vergadering moet plaats maken voor een nieuwe Vergadering. - En terwijl hij die denkbeelden uitwerkt, vergeet hij waarlijk den strijd niet tegen de vroeger door hem aangewezen vijanden. Vooral tegen La Fayette ontbrandt ieder keer zijn toorn. Eindelijk eerst (3 October) laat hij hem los. In een brief aan La Marck van dien datum lezen wij deze trotsche woorden: Je pouvais imprimer hier à M. de la Fayette une tache ineffaçable que, jusqu'ici, je ne lui destine que dans l'histoire. Je ne l'ai pas fait; j'ai montré le sabre, et je n'ai pas frappé. Le temps le frappera assez pour moi. Maar die twist met La Fayette is slechts een intermezzo; de taak die gewichtiger is, is thans den koning uiteen te zetten op welke wijze de constitutie thans hervormd moet worden. De 28e, 29e en 30e nota, van 28 Sept. en 6 en 14 October, houden zich bijna uitsluitend met die quaestie bezig. Het doel bij hem is om de beginselen van het vertegenwoordigend stelsel samen te doen gaan met de beginselen van het monarchaal gouvernement, en uit de constitutie al de republikeinsche ideeën te verwijderen, welke haar tot een | |
[pagina 127]
| |
wetboek van anarchie, burgerlijke tweedracht en strijd der autoriteiten maken. Hij had dat doel eerst door de Vergadering zelve willen laten uitvoeren; een revisie van alle constitutioneele wetten, door die Vergadering willen laten besluiten en een commissie doen benoemen om dat werk voor te bereiden. Hij had zich van den steun van La Fayette voor dat alles verzekerd. Het plan gelukt aanvankelijk. Doch bij het benoemen der commissie breekt La Fayette zijn woord, en weet hij te bewerken dat Mirabeau niet in de commissie gekozen wordt. Hij moet dus weder op andere wijze het doel zien te bereiken, want de commissie onder leiding van La Fayette gekozen, zal zeer zeker het werk niet in den geest van Mirabeau volvoeren. En hij toont in zijn 29e nota aan dat het doel nu moet wezen om vooral de publieke opinie zich te doen aankanten tegen al die slechte regelen en die buitensporige eischen die door de nieuwe constitutie waren gesteld. De publieke opinie moet bewerkt worden om een legale en ordelijke hervorming en revisie der constitutie te eischen. Men moet daarvoor pressie op het land uitoefenen, overal vertrouwde agenten zenden, en de draden van al die zendingen goed in de hand houden. Men moet dat echter met groote behoedzaamheid doen, want de grondslagen van hetgeen gewonnen is moeten behouden blijven. Terugkeer tot het oude is onmogelijk. De vraag rijst dus dadelijk op: welke zijn de grondslagen der constitutie die behouden moeten blijven en die het fundament van het Fransche staatswezen moeten zijn? Die vraag beantwoordt Mirabeau categorisch in de dertigste nota, en dit eenvoudig antwoord is zeker een der gewichtigste stellingen ooit door Mirabeau uitgesproken. Volgens hem dan moeten de grondslagen der constitutie de volgende zijn: ‘Erfelijk koningschap in de dynastie der Bourbons; wetgevend lichaam periodiek gekozen en permanent zittend, wat zijn bevoegdheden betreft uitsluitend belast met het maken van wetten; eenheid en zeer groote speelruimte van het opperste uitvoerend bewind voor alles wat betreft de administratie van het koningrijk, de uitvoering der wetten, en de richting en leiding der openbare macht; uitsluitende toekenning van het recht om belasting te heffen aan het wetgevend lichaam; nieuwe indeeling van het koningrijk; rechtspraak voor niet; vrijheid van de drukpers; ministerieele verantwoordelijkheid; verkoop der goederen van het domein en van de geestelijkheid; vestiging eener civiele lijst; geen onderscheidingen van rangen; | |
[pagina 128]
| |
geen privileges of geldelijke vrijstellingen; geen feodaliteit noch parlement en geen lichamen van adel en geestelijkheid; geen pays d'Etat of onafhankelijke provinciën.’ Ziedaar volgens Mirabeau de grondslagen van de constitutie, die de koninklijke macht gerust kon behouden; zoo zou volgens hem de vrijheid gewaarborgd blijven onder het gezag. - Om dit alles nu goed te bevestigen en om de staatsmachine altijd goed te doen werken, ried hij bovenal aan zoo spoedig mogelijk nieuwe ministers te nemen. Het decreet van 7 November moest dan afgeschaft worden, en het liefst moesten dan de ministers genomen worden uit de meest bepaalde linkerzijde, de Jacobijnen (welke echter toen nog niet hun schrikwekkende reputatie hadden). En daar hij voorziet dat het Hof misschien hiervoor zal schrikken, voegt hij er dadelijk bij zijn bekende gezegde: Des Jacobins ministres ne seraient pas des ministres Jacobins. En hij vervolgt aldus: Placé au timon des affaires, le démagogue le plus enragé, voyant de plus près les maux du royaume, reconnaîtrait l'insuffisance du pouvoir royal. Men ziet het: Mirabeau blijft ten halve staan: de verzoening van de begrippen van vrijheid en orde wordt met de meeste kracht door hem voorbereid; het programma is ruim genoeg; voor sommige liberalen van onzen tijd zelfs veel te radicaal; het is een breede bouw waarvan de grondslagen hier gevestigd worden; een weefsel van stevige koorden; en de arendsblik van den staatsman dringt tot alle détails van het werk door. Kennelijk - de bewoordingen der laatste nota's doen dit vermoeden - heeft Mirabeau een zekeren glans van genoegen, nu hij dat kunstwerk in zijn hoofd bearbeidt; zijn kunstenaarsnatuur leeft op bij het organiseeren van zoo groot een schepping. Er schalt een zekere triumfkreet door zijn uitingen heên. Hij gevoelt het dat hij wat beteekent. Hij werkt wel is waar dat werk nu nog slechts in het geheim, doch hij zal te eeniger tijd het masker kunnen afwerpen; en de kreet van ‘verraad’ zal op de straten verstommen; men zal hem weder naar het kapitool brengen! Welk een verheffende voorstelling! En welk een val! Want op hetzelfde oogenblik dat hij aldus het beste van zijn ziel stort in die raadgevingen aan het Hof, moet hem een geschrift onder de oogen komen, waaruit blijkt dat het Hof hem telt als een van de velen die een goeden raad kan geven; wat meer zegt, dat op het oogenblik het Hof meer bepaald zich laat | |
[pagina 129]
| |
leiden door Bergasse! Bergasse de Mesmerist, de politieke onbeduidendheid zelve! ‘Wat was er dan te doen met dat koninklijk vee (le royal betail)! Groote God, welke hoofden!’ Mirabeau doet nog zijn best de onder zijn oogen gekomen nota van Bergasse over de nieuwe ministers te weêrleggen; - maar de toorn is hem te machtig; de verontwaardiging te heftig; het moet ontploffen; wilde dat Hof met hem spelen, dan zou men zien met welk een man men te doen had. De wraak lag voor de hand. Zijn positie in de Vergadering gaf hem dadelijk de scherpste wapenen. Hoe de degen in Mirabeau's hand dan ook een oogenblik tegen het Hof gaat flikkeren! Juist was op den 19den October (één dag na zijn ontdekking van Bergasse's invloed) de Constituante het tooneel eener stormachtige discussie. Er had een opstand plaats gehad aan boord van het escader dat uit de koloniën te Brest was aangekomen. Naar aanleiding van dien opstand had de commissie uit de Staten-Generaal voorgesteld: 10. in de zeedienst voortaan de witte vlag te doen vervangen door de nationale kleuren, en 20 de zaak te renvoyeeren naar de ministers. Het eerste punt was een directe aanval op het Hof, het tweede punt bedoelde wantrouwen in de tegenwoordige ministers en dus een eisch tot verandering van ministerie. Beide punten kwamen nu in discussie. Het tweede punt van het voorstel der commissie werd na lange discussie verworpen met 440 tegen 403 stemmen. De discussie was echter zeer vijandig tegen de ministers geweest, en zoo personeel, dat een afzonderlijk amendement was voorgesteld, om ten minste den minister van buitenlandsche zaken, den graaf de Montmorin, van de andere ministers af te scheiden. Mirabeau had zich in dit debat niet gemengd. Hij was te veel door zijn adviezen hier gebonden, en begreep dat die ministers nu wel van zelven zouden vallen. - Maar bij het tweede punt wilde hij in allen geval het Hof laten zien dat men hem niet moest minachten. Het was een zaak die niet direct het staatswezen betrof, dus kon hij vrij aan zijn drift den teugel vieren. Na een rede van een lid der rechterzijde, de Foucault, die voordroeg om de witte vlag, ter wille van de glorierijke herinneringen die daaraan verbonden waren, te behouden, steeg hij op de tribune, en in hartstochtelijke taal waarschuwde hij voor alle contra-revolutionnaire neigingen. ‘Omdat gij door een frauduleuse tactiek een voordeel hebt behaald, en de verzending van de zaak aan | |
[pagina 130]
| |
de ministers hebt tegengehouden, denkt gij alles te vermogen. Neemt u in acht.’ En om een bepaalde conclusie aan alles te geven, stelde hij voor, niet alleen de vlag ter zee te veranderen, maar den kreet der matrozen: ‘leve de koning!’ te veranderen in den kreet: ‘leve de natie, de wet en de koning.’ Zijn gloeijende welsprekendheid wist dit voorstel door te sleepen, en het Hof was gewaarschuwd. Aan La Marck, die hem om rekenschap vroeg, antwoordde hij kortaf: Je suis l'homme du rétablissement de l'ordre, et non d'un rétablissement de l'ancien ordre.... Quoi! Ces stupides coquins énivrés d'un succès de pur hasard vous offrent tout platement la contre-révolution, et l'on croit que je ne tonnerai pas! Het onweder was bij Mirabeau zelfs zoo spoedig niet bedaard; van tijd tot tijd doorschoot de bliksem van zijn welsprekendheid den politieken atmosfeer. En daar het scheen dat het Hof zich altijd slechts wendde naar den adel en de rechterzijde, werden nu door Mirabeau tegen die rechterzijde vuurvlammen geslingerd. Wel is waar waren de oude nota's weder begonnen. De meesten spraken (nota 34 tot 40) over het nieuw te vormen ministerie, een enkele houdt zich bezig met buitenlandsche politiek, en allen zijn besprenkeld met fijne wenken over l'art de gouverner. In de 40e en 41e nota, van 11 en 12 November, wordt het Hof gewezen op het gevaar dat tegen de koningin in aantocht is door de intrigues van de in Parijs weder verschenen beruchte Madame Lamotte, gebrandmerkt in het proces over de diamanten collier. Het slot vooral van de 41e nota is aangrijpend schoon. Hij wil dat Hof, op het keerpunt waarop het schijnt gekomen te zijn, aantoonen hoe ontzettend het gevaar voor Frankrijk is, dat allengs zoo onverbiddelijk nadert. Door de inertie en besluiteloosheid van den koning is alle macht in handen gespeeld van de Vergadering, en de Vergadering zelve is evenzeer door een koorts aangetast, zoodat er niet op te bouwen is. In hollende vaart schijnt alles, natie, vergadering en koning, naar den afgrond te vliegen. Ziehier deze woorden: J'ai prévu les seuls dangers qu'elle (l'affaire de Mad. Lamotte) pourrait cacher, lorsque j'ai soulevé avec horreur le voile d'un horrible avenir; mais je n'ai pas remonté à la véritable source de mes craintes, et, dans une occasion aussi importante, je ne dois rien dissimuler. On doit savoir aujourd'hui que la fausse conduite de la cour, sa faiblesse lorsqu'il fallait résister, sa | |
[pagina 131]
| |
résistance lorsqu'il fallait céder, son inertie lorsqu'il fallait agir, ont fait toute la force de cette Assemblée, qui était venue pour capituler et non pour vaincre, et qui ne soupçonnait même pas sa destinée. Voila la première cause de nos maux. Si je porte maintenant mes regards sur l'Assemblée nationale et sur tout le royaume, j'y vois l'anxieté, la défiance, la résistance ouverte à l'autorité, et partout un système offensif, qui prenant sa source dans le coeur des législateurs, altère la loi dans ses premiers organes, et porte, entraîne avec elle, dans le sein des provinces, tous les ravages de l'anarchie. On a tout conquis, et l'on ne cesse d'attaquer; on a tout renversé, et l'on cherche encore a se fortifier par d'impénétrables barrières. Qu'elle est la cause qui excite tant de craintes? Quel gouffre entretient ce vent destructeur, ce souffle empesté, qui peut détruire à chaque instant, et le roi, et l'assemblée elle même, et la nation tout entière? Quel levain secret de fermentation donne, perpétue et nourrit cette fièvre dévorante qui agite toute la masse de l'empire, et y corrompt toutes les vertus? Dussé-je déplaire, je dois le dire pour le temps, je dois le dire pour le salut même de la cour. Ce levain redoutable est dans ellemême; il est dans toute sa conduite, dans son inaction, dans sa marche, ou trop lente ou rétrograde; dans le rôle de simple spectatrice qu'elle affecte de jouer; dans la perpétuité du plus détestable ministère; dans le système passif et la politique le plus malhabile; enfin dans cet ensemble de circonstances qui, persuadant aux esprits faibles que la cour a des projets sécrets, font multiplier aux esprits ardents les mesures de la résistance. Cependant la foudre est dans ce nuage. Les malheurs publics n'ont qu'à irriter les esprits; une perfide étincelle n'a qu'à, briller; sur quoi frappera le premier coup de tonnerre?......... En dat oogenblik nu zou het Hof uitkiezen om misschien met de rechterzijde zich te verbinden, of zou de rechterzijde willen aangrijpen om zich te versterken, ten einde een contra-revolutie in het leven te roepen! Zoo men meende dat Mirabeau hierin zou berusten, dan vergiste men zich zeer. Terwijl hij bezig was om het schoonste plan van staatsvervorming te bewerken; terwijl hij aan het allermoeilijkste werk van staats-constructie arbeidde; terwijl reeds eenigermate soms lijnen van een statig stevig gebouw hier en daar begonnen door te sche- | |
[pagina 132]
| |
meren, zou het Hof door zijn onbezonnenheid, de rechterzijde door domheid alles gaan bederven. De herinnering aan Bergasses invloed kookte dan bij hem. Er had weder een heftige discussie plaats in de Vergadering. De hertog de Castries van de uiterste rechterzijde, had den markies Charles de Lameth van de uiterste linkerzijde tot een duël uitgedaagd en bijna gedood. Het volk in de straten van Parijs was woedend geworden en had het hôtel van de Castries geplunderd. Een volksdeputatie was voorts op den 13den November in de Vergadering gekomen om ook de straf van de wet op het hoofd van Castries te eischen. In de vergadering was daarop een stormachtig debat gevolgd. Eenige leden hadden het verzoek der deputatie met goedkeurend handgeklap begroet, en de Heer Roye, afgevaardigde uit Angoulème, had toen uitgeroepen: ‘Het zijn slechts schurken, die dit kunnen toejuichen.’ Een groot gemor was ontstaan, en het voorstel gedaan om den Heer Roye met gevangenis te straffen. De drift van het debat was toen nog geklommen. Eenigen verdedigden den eisch der deputatie, o.o. Barnave; anderen van de rechterzijde, en het heftigst van allen de Foucault, vielen die deputatie aan en verdedigden op hun beurt den Heer Roye. Malouet, die een der hoofden van het centrum was, stond op om de deputatie te bestrijden. Achter hem stond Mirabeau, en hij wilde ook de discussie tot kalmer evenredigheden terugbrengen en mede de deputatie in het ongelijk stellenGa naar voetnoot1. Hij vroeg Malouet of hij in zijn plaats mocht spreken. ‘Ik heb meer invloed dan gij, sta mij uwe beurt af,’ en Malouet deed het, na vooraf van hem gehoord te hebben, dat hij in zijn geest zou spreken. - Doch eens op de tribune, viel de rechterzijde en de Foucault hem op de heftigste wijze aan. De kreet weêrklonk: ‘A bas! à bas le scélérat........ En Mirabeau vergat zijne belofte aan Malouet, vergat alles; dacht slechts aan zijn drift, en aan de domme driestheid van hen, die een contra-revolutie wilden in het leven roepen, en viel niet de deputatie, maar de rechterzijde aan. Zijn rede was een verheerlijking van het volk, tegenover de intrigues van den adel. Ditmaal scheen werkelijk een breuk met het Hof op handen. Het Hof begreep blijkbaar niets van zijn algemeen plan van reconstructie. Het meende slechts een tegenstander gekocht | |
[pagina 133]
| |
te hebben. Het bleef zich vereenzelvigen met de zaak van het ancien régime. Toch liet men hem niet los. En Mirabeau liet ook de gelegenheid niet varen om door den koning een richting te geven aan de Revolutie; zij het dan ook dat het telkens en telkens moeilijker werd die gelegenheid goed te grijpen. Telkens als hij haar meende vast te houden, ontsnapte zij hem weder. Dikwijls maakte zich dan ook moedeloosheid van hem meester; hij kwam in verzoeking (zooals hij het uitdrukt in een nota van 4 December) om zijn hoofd in een mantel te wikkelen, ten einde het tooneel van al die ongelukken voor zich te verbergen. Het Hof begreep bovendien niets van zijn tactiek om met de Vergadering om te gaan. Hij had natuurlijk, om zijn groot werk te volbrengen, twee hefboomen noodig, Het vertrouwen van den koning en de populariteit bij het volk. En die populariteit moest hij niet verliezen. Alleen door die populariteit kon hij later iets uitrichten, kon hij een goeden raad aan het volk geven. Hij was dan dikwijls genoodzaakt, zoo als hij het uitdrukt, de prendre d'abord le diapason de ceux que je veux forcer graduellement à se mettre au mien. Hij moest het volk gewennen om zijn stem aan te hooren zonder wantrouwen. Wat deed het er ook toe of de rede heftig klonk, indien het decreet, waartoe de redevoering leidde, in het voordeel van de groote zaak was? De vorm was voorbijgaand; de inhoud bleef. De vorm was tactiek; het besluit was de overwinning. Het Hof had gelegenheid nogmaals die anomalie bij Mirabeau tusschen vorm en inhoud te zien, bij gelegenheid van de behandeling der constitute van de geestelijkheid. Dit was het moeilijkste deel van geheel het werk der Vergadering en Mirabeau zocht een min of meer gematigd project door de Vergadering te sleepen, door middel van een heftige rede. Hij zag echter in het aannemen van die wetten op de geestelijkheid nog een ander doel. - En wij komen zoo langzamerhand tot het slot van al zijn werken. Meer en meer rijpte bij hem het denkbeeld, dat de samenzweering om het plan van reconstructie van den staat te doen gelukken, nog wat doortastender moest worden doorgezet. Alles was zoo gedesorganiseerd, dat een grooter poging nog moest worden aangewend; een geweldig experiment met het volk moest nog worden beproefd. Gelukte de proef niet, dan kon men rekenen dat de staat | |
[pagina 134]
| |
overvleugeld was, dat alles uit het oude verloren was, dat men verder slechts den stroom had te volgen om naar den Oceaan der verwoesting en der verblinding gestuwd te worden. De wateren zouden van alle kanten dan opkomen. De zondvloed, waarvan Lodewijk XV en Mad. Dubarry hadden geschertst, was er dan. - Die groote samenzweering, dat groote plan, was niet anders dan een meer consequent doortrekken van alle reeds gespannen koorden: de lijnen van het gebouw, die slechts hier en daar door de nevelen heên doorschemerden, moesten niet meer dwarlend, maar vast voor de oogen van den koning staan. Het werd nu een oogenblik van groote beteekenis voor Mirabeau. En als wilde hem de fortuin weder een bal toekaatsen, zoo had te gelijkertijd in zijn verhouding met La Marck en het Hof een verandering plaats, waardoor het hem veel gemakkelijker zou vallen op het staatsbeleid onmiddellijk in te werken. Wat toch was het geval? Men zal zich herinneren, dat bij de eerste afspraak van den koning met La Marck op den voorgrond was gesteld, dat de ministers van geheel die verhouding en samenwerking met Mirabeau niets zouden weten. La Marck was zeer bezorgd geweest, dat op die wijze de verhouding inderdaad een soort van intrigue zou worden; maar Mirabeau had toch het werk aangevangen, overtuigd, dat als hij slechts ééns het roer in handen had, de zaken wel een andere wending zouden krijgen. Toch had hij er op blijven aandringen iemand bij de ministers te hebben, op wien hij volkomen vertrouwen zou kunnen stellen, en door wien hij langzamerhand de ministers zou kunnen beheerschen. Want - en werkelijk was dit de noodzakelijke consequentie van den ingeslagen weg - òf Mirabeau moest eerste minister zijn, òf er moest een ministerie wezen, dat in het geheim Mirabeau's plannen uitvoerde. Geen van beiden had plaats en de meeste der adviezen van Mirabeau werden, daar zij niet tot de ministers kwamen, eenvoudig nedergelegd bij de adviezen van zoo vele anderen, die ook door den koning en de koningin geraadpleegd werden. Er was ja nog een vertrouwde in den omgang van Mirabeau met het Hof: de graaf Mercy-Argenteau; maar deze kon als Oostenrijksch gezant natuurlijk Mirabeau niet helpen aan invloed op de ministers. Zoo verliepen de beste plannen. De bron van helder water borrelde weg in het zand. Doch ziedaar: er zou nu verandering in dat alles komen. In de eerste dagen van October ging de Mercy uit | |
[pagina 135]
| |
Parijs weg. Het congres van Reichenbach had zich ook bezig gehouden met de verhouding der Belgisch-Oostenrijksche provinciën, en ten einde die stipulatiën in orde te brengen, werd de graaf de Mercy, de beste gezant dien Oostenrijk bezat, uit Parijs naar den Haag verplaatst, om daar de noodige schikkingen voor België met de gelastigden van Engeland, Pruissen en Holland te treffen. Weldra werd Mercy eenigermate met het beheer der Belgisch-Oostenrijksche provinciën belast. In Parijs kwam hij niet meer terug. Welnu, La Marck stelde er prijs op dat Mercy, in zijn rol als vertrouwde der samenwerking van Mirabeau en het Hof, door een ander zou worden vervangen, en na veel zoekens bepaalde men, dat die rol van vertrouwde aan een der ministers zou gegeven worden. De minister die daarvoor in aanmerking kwam, was de graaf de Montmorin, de minister van buitenlandsche zaken. Uit het kabinet van Necker was hij degeen, die ook aan de Vergadering het meeste vertrouwen had ingeboezemd. Hij bleef dan ook minister, nu al de anderen allengs wegvielen. Daarbij voegde hij de grootste gehechtheid en zelfopofferende trouw voor Lodewijk XVI, met wien hij als kind was opgegroeid. Hij was een man van een gezond oordeel, doch van groote zachtheid, die tot zwakheid oversloeg. Hij miste energie, en die zich van hem meester wist te maken, kon hem als een kind leiden. En Mirabeau gevoelde zich wel in staat die overmacht op hem te verkrijgen. Men zal zich herinneren dat hij nog vóór het begin der Revolutie, den 28sten December 1788, zich juist tot Montmorin gewend had. Twee jaren waren nu verloopen, die zeer zeker een gansch andere wending zouden hebben genomen, wanneer toen het aanbod van Mirabeau door Montmorin was aangenomen; maar toch, Mirabeau wanhoopte nog niet. Nog was het dag; nog was dus tijd om te werken. De positie van Mirabeau werd derhalve geheel anders, nadat hij zich verstaan had met den minister van buitenlandsche zaken. Hij kon invloed hebben op de uitvoering der besluiten. Doch ook nu weder was de invloed, dien Mirabeau aldus zou kunnen hebben, weder veel minder dan hij zich had voorgesteld. Want al de overige nieuwe ministers, die nu omstreeks 15 November optraden, vervangende Necker's trawanten, waren creaturen van La Fayette. Een van diens beste vrienden (Duportail) was minister van oorlog geworden. Iets negatiefs, | |
[pagina 136]
| |
iets halfslachtigs was dus weder in het leven geroepen, ten spijt van Mirabeau, die bij de benoeming van ministers had aangedrongen op compleete mannen, des noods uit de party der Jacobijnen. Hoe het zij, de verbinding met Montmorin kon zelfs onder deze omstandigheden nog vruchtbaar zijn, indien slechts nu het Hof met energie zoude handelen. En wat Mirabeau betreft, hem ontbrak het niet aan wilskracht of stoutheid. Hij wilde nu ook handelen, ook doen. Met Montmorin had hij zich volkomen verstaan. Hij zou nu, versterkt door de middelen die aan den minister ten dienste stonden, een geweldige pressie op de publieke opinie gaan uitoefenen. Natuurlijk echter alleen volgens een vast plan. En dat plan was hoe langer hoe meer bij hem gerijpt. Niet alleen het doel stond nu vast, maar ook de weg om dat doel te bereiken. Niet alleen stond het gebouw, dat oprijzen moest, hem helder en klaar voor den geest: maar ook de fondamenten, die dat gebouw moesten schragen, waren nu allengs volkomen door hem berekend. Zoowel het gebouw boven, als de constructie onder den grond. En een van die fondamenten was dit, dat men de Assemblée Nationale, zoo als zij thans vergaderde, in de publieke opinie moest zoeken te verderven. Desinfluencer l'assemblée: dat was het middel, dat men moest aanwenden. Die Vergadering toch had zonder vastheid of kracht gewerkt. Zij had de negatieve impulsies van een La Fayette gevolgd. Door decreeten als van 7 November 1789, had zij alle beleid van regeering verstoord. De ééne helft van het werk, het vernietigen van den ouden toestand, met zijn privileges en onvrijheden, had zij verstaan; en dat was een voortreffelijk en duurzaam werk, waarop nimmermeer zou kunnen worden teruggekomen; maar in het andere deel van den arbeid, het opbouwen van den nieuwen staat, was zij geheel te kort gekomen. De groote zaak moest nu wezen het volk dat goed te doen inzien, opdat het volk zich zou afwenden van de Vergadering. Het is nu, alsof bij het bewerken van die denkbeelden al het demonische van den geest van Mirabeau wakker wordt. Het gebouw dat oprijzen moet, staat hem altijd voor de verbeelding, als met lichtglans overtrokken; vergelijk het, als gij een min of meer tastbaar beeld wilt hebben, met het ‘Paradijs’ van Dante: - maar tegelijkertijd wroet zijn geest in de donkerste holen en gangen der aarde, om de fondamenten te vinden en | |
[pagina 137]
| |
te graven, waarop het nieuwe gebouw zal kunnen opgetrokken worden. En het is alsof die donkere gangen, die mijnen, die souterreinen een magische tooverkracht op hem hebben; hij herinnert zich de vroeger betreden geheimzinnige wegen der illuminaten; hij worstelt zich dus door die zwarte duisternis heen; een zonderling licht begeleidt hem; geen schuilhoek onder de aarde blijft verborgen; hij stelt al dieper en dieper de wentelende gangen naar beneden; de fondamenten moeten zóó sterk zijn, dat vooreerst geen schok het gebouw kan doen beven; hij bouwt - om het straks gekozen beeld te vervolgen - zijn trechtervormige ‘hel’ onder de aarde. Doch wat poog ik te beschrijven, wanneer ik moest voorstellen? Slaan wij een blik in het werk. Analyseeren wij die 47e nota, die den titel draagt van: overzicht van den toestand van Frankrijk en de middelen om de openbare vrijheid met de koninklijke autoriteit te verzoenen. Deze nota, die het groote plan van Mirabeau bevat, werd in zijn geheel den 23sten December 1790 aan het Hof aangeboden, nadat sommige deelen daarvan reeds vroeger door hem waren ingeleverd. ‘Om het gezag van den koning te herstellen en de publieke zaak te redden, is noodig een systematisch plan; een groote samenloop van middelen is noodig om zoo geweldig een machine in beweging te zetten. Om nu echter een systematisch plan te vormen, moet men 10. de wezenlijke beletselen kennen, die men moet te boven komen; 20. op juiste wijze bepalen het doel waartoe men wenscht te geraken; 30. de zekerste middelen aanwijzen om er te komen, en 40. zich van de grootste nauwkeurigheid in de uitvoering verzekeren.’ De memorie verdeelt zich dus als van zelve in vier deelen. De twee eerste deelen houden zich als het ware bezig met het gebouw, dat boven den grond moet oprijzen. Het puin moet worden weggeruimd. Het gebouw moet den architect voor oogen staan. De beletselen zijn op het oogenblik twaalf in getal. Mirabeau gaat ze allen één voor één na, en stelt ze met een bliksemstraal van zijn genie in het volle licht. Wij kunnen hier slechts aanstippen. Hij noemt als zoodanig de besluiteloosheid van den koning, die overwonnen moet worden, want anders zou die besluiteloosheid op het gouvernement en op alles overgaan: en de preventiën tegen de koningin, die deze vorstin moet weten te beteugelen door haar openbaar gedrag; het volk moet zeker van haar wezen; veinzerij zou der vorstin niet helpen. - De twee volgende be- | |
[pagina 138]
| |
zwaren of beletselen zijn de demagogie van Parijs en het bestaan van de nationale garde in de hoofdstad. Het eerste bezwaar zal wel niet overwonnen kunnen worden; Parijs is een brandpunt van alle uiterste elementen, men moet zich daarvan bedienen om de provinciën van Parijs los te maken; de provinciën moeten er zich aan gewennen te begrijpen, dat het wetgevend lichaam niet meer te Parijs kan zetelen. Wat nu de nationale garde betreft, men moet haar òf een anderen bevelhebber geven, of haar verdeelen; maar vooral tegenover haar stellen een militair huis des konings, op populaire wijze samengesteld, bijv. door al de departementen daartoe een contingent te laten leveren. - Zoo komt Mirabeau tot de vier volgende beletselen, die in de Vergadering zelve gelegen zijn. Eerst de prikkelbaarheid (irritabilité) der Vergadering, waardoor zij van tijd tot tijd door weêrstand tot vlagen van demagogie werd gedreven. Men moet hier altijd (zegt de scherpziende staatsman) goed onderscheiden de nuance van prikkelbaarheid, welke partij haar veroorzaakt. En in allen geval kan die prikkelbaarheid der Vergadering juist wapenen tegen haar aanbieden, zoo zij systematisch wordt opgezet. Sous ce rapport un ministère habile pourrait lui faire une guerre très cruelle. Hierbij sluit zich dan aan het beletsel van de onmogelijkheid om op stelselmatige wijze een Vergadering van zoo groot getal leden goed te sturen. Ook hierin zou echter een middel gelegen zijn om de Vergadering te verzwakken. Men moest haar maar laten begaan, of haar tot impopulaire maatregelen verleiden. En dat laatste is altijd zeer gemakkelijk op finantieel gebied; want het volk denkt, dat een revolutie hierin bestaat, dat het niets behoeft te betalen. - Een zevende beletsel, waartegen men niet veel kan doen, is het betreurenswaardig discrediet, waarin een groot deel van de Vergadering, namelijk het ledental uit den adel en de geestelijkheid, is vervallen. Wanneer men dus nog op de Vergadering wil werken, dan moet men werken op één deel daarvan. Het achtste bezwaar komt hierbij, namelijk dat het comité, dat uit de Vergadering is benoemd om de constitutie tot een geheel te verzamelen en te herzien, is samengesteld in den geest van La Fayette, en niets dan palliatieven voortbrengen zal; men moet zich tegen al die palliatieven kanten. Mirabeau komt nu tot twee bezwaren, die iets breeder de quaestie doen opvatten. Allereerst wijst hij op de onmogelijkheid om zich van een groot deel der onvergenoegden tegen | |
[pagina 139]
| |
den gang der revolutie te bedienen. Slechts die onvergenoegden kunnen gebruikt worden, die èn de vrijheid èn het monarchaal gezag willen. Zij die de vrijheid niet willen, de mannen van de geestelijkheid, van de parlementen, van de feodaliteit, zijn bijna even gevaarlijk voor een wijze en gematigde contraconstitutie, als de meest uiterste demagogen. Het Hof moet wel oppassen dat het niet laat denken alsof het van die laatste klasse van onvergenoegden zich zou willen bedienen. - Een tweede bezwaar is voorts de richting die onwillekeurig de publieke opinie neemt om zich in partijen te splitsen. Men is van deze of gene partij, en elke discussie is onmogelijk. Dat moet op alle manieren worden tegengegaan. - Mirabeau sluit de reeks van opgenoemde bezwaren met de beide volgende: vooreerst heeft men altijd te doen met de vrees, dat als men al te geweldige middelen van hervorming neemt, men alles in lichtelaaijen gloed zet. Gaat men dus strijden met de Vergadering, dan moet men dat eer doen met veinzerij en gestreel, dan door een open oorlog. Want men zou zoo spoedig een gansch ander resultaat verkrijgen, dan men bedoelde. Les grandes masses d'hommes sont des leviers difficiles à mouvoir, mais dont la force trompe presque toujours la main qui s'en sert. Eindelijk komt hij zóó tot het twaalfde beletsel, te weten: dat er reeds door de Vergadering een staat van zaken in het leven is geroepen. Er is een constitutie vol gebreken. Zij is een verward mengsel van aristocratie, van democratie en van monarchie. Van de aristocratie heeft men het slechtste genomen, den invloed van rijkdom; van de democratie het gevaarlijkste, de overmacht van de steden op het platteland; van de monarchie heeft men bijna niets overgelaten. Er is bijna geen uitvoerende macht. Men moet dus de constitutie verbeteren. De vraag rijst alleen: hoe? Om dit te bepalen, richt Mirabeau het gebouw op dat hij wil vestigen; met andere woorden: hij begint aan het tweede deel van zijn betoog, namelijk om het doel na te gaan dat men wil bereiken. Dat doel kan geen ander zijn dan een nieuwe constitutie te maken. Een nieuwe constitutie gebouwd op de twee begrippen: permanentie van een wetgevend lichaam, en een erfelijk koningschap. In dat systeem is de koninklijke autoriteit het domein van het volk, en een van de onoverwinlijkste bolwerken die het volk tegen anarchie moeten behoeden. Voor het volk alleen geeft men die antoriteit kracht; | |
[pagina 140]
| |
het volk wondt men als men die autoriteit omverwerpt. En men zij niet bang dat men door zoo te handelen de vrijheid, die het volk reeds verkregen heeft, in gevaar stelt. Neen, je regarde tous les effets de la révolution comme des conquêtes tellement irrévocables, qu'aucun bouleversement, à moins que l'empire ne fut démembré, ne pourrait plus les détruire. Je n'excepte pas même une contra-revolution armée; le royaume serait reconquis, qu'il faudrait encore que le vainqueur composât avec l'opinion publique. Daarom, omdat al die overwinningen zoo vast staan, kan men de Vergadering gerust aanvallen. En zij moet aangevallen worden. Mirabeau komt zoo tot het derde deel van zijn betoog: de middelen om het doel te verwerkelijken. Hij begint twee stellingen daar te ontwikkelen. De eerste is deze: dat de constitutie noodzakelijk slechts door middel van een Nationale Vergadering kan verbeterd worden. De koning alleen door een eenvoudige proclamatie of door een een daad van het uitvoerend bewind mag niets van dit alles doen. Geen coup d'Etat. Je me suis convaincu jusqu'à l'évidence, que même au milieu d'une insurrection générale contre l'Assemblée actuelle, tout acte de législation émané du roi, à moins qu'il ne fût question d'un objet entièrement provisoire, aliénerait sans retour l'esprit des peuples, ferait perdre en un seul jour les avantages qu'on aurait lentement préparés et serait un signal irrévocable de guerre civile; rien n'est à faire, rien n'est à tenter, si l'on n'est pas convaincu de cette vérité. Dus een vergadering, door het volk gekozen, moet zelve de constitutie verbeteren. Maar - en ziehier de tweede stelling die hij gaat ontwikkelen - het moet eene nieuwe vergadering wezen; de oude (de tegenwoordige) is niet meer geschikt dien arbeid te doen; zij is te veel betrokken in haar eigen werk; zij is te veel slavin van een uit het goede spoor gebrachte menigte. Er moet dus een nieuwe vergadering komen. Doch twee gevolgen vloeien daaruit al dadelijk voort. Namelijk dat men de komst van de nieuwe Vergadering, waarvan zooveel afhangt, op alle manieren moet voorbereiden, pressie moet uitoefenen op de publieke opinie, om goede keuzen en goede instructiën te verkrijgen; pressie bijv. om door de publieke opinie te doen eischen dat de nieuwe Vergadering niet te Parijs zetele; - en ten tweede dat men (als eenmaal vastgesteld is dat eene nieuwe Vergadering noodig is) de oude Vergade- | |
[pagina 141]
| |
ring op elke wijze bestrijde. Une fois, qu'il sera décidé qu'on ne peut pas se servir de l'Assemblée actuelle, il faudra nécessairement le regarder comme le plus dangereux des obstacles. En wat het voornaamste is, het volk moet begrijpen dat de tegenwoordige Vergadering tot niets nut is. Men moet dus al dadelijk beginnen het crediet dier Vergadering te ondermijnen, en haar door valstrikken op wegen te voeren, waarop zij noodzakelijk zich zelve te gronde richt. De voorbereiding langs allerlei wegen en kanalen van de nieuwe Vergadering moest dus hand aan hand gaan met de ondermijning van de oude. Het moet. Men dient dus niet daartegen op te zien. En Mirabeau aarzelt niet. Hij daalt de lange ladder onder de aarde af, om er zijn mijnen, die te eeniger tijd moeten springen, te toonen. Die mijnen en hinderlagen, welke aan die oude Vergadering worden gelegd, zijn geweldige middelen. Hij wijst er allereerst op dat men aan die Vergadering nog eerst eenige decreeten moet ontrukken, die voor het in het leven treden der nieuwe Vergadering nuttig kunnen zijn. Men moet bijv. een decreet provoceeren, dat geen lid der oude Vergadering herkozen kan worden. Il faut que les maux du royaume soient portés à leur dernier terme, pour que j'indique moi-même de tels moyens; mais que m'importe la gloire, si l'Etat doit périr. Want men moet voor alles zorgen dat niet de geest der oude Vergadering zich in de nieuwe perpetueert; men moet bovendien de oude afgevaardigden geen prikkel meer geven om in iets uit te munten, wat zij stellig zouden doen om herkozen te worden. Of is deze maatregel te sterk, dan late men een decreet nemen dat de leden der nieuwe Vergadering niet buiten het departement mogen gekozen worden waar hun domicilie is. Men kan daarvoor allerlei schoonschijnende redenen aangeven, bijv. dat men den geest van het volk juist wil kennen enz.; tout cela pourtant ne serait que du plâtrage: car le vrai motif, le voici: si l'on ne prend pas la précaution que j'indique, il n'est pas un démagogue de Paris, pas un folliculaire, pas un factieux qui ne puisse espérer d'être nommé dans quelque endroit du royaume. On verra les Desmoulins, les Marat, les Linguet, les Danton l'emporter sur les plus honnêtes citoyens. - Heeft men nu enkele dergelijke decreeten aan de oude Vergadering ontrukt, dan moet men bovendien zien enkele hoofden en leiders der Vergadering telkens van beginselen | |
[pagina 142]
| |
te doen draaijen. Dat is moeijelijk; maar in tijden van gisting wel te doen, vooral indien men ministerieele portefeuilles voor de oogen laat schitteren. - En eindelijk doe men ook die Vergadering zelve vallen. Nogmaals, zij moet vallen. Il n'y a point à balancer; si cette Assemblée sort triomphante de sa carrière, le thermomètre de l'opinion publique ne laisse plus aucun espoir. En Mirabeau gaat met ijskoude bedaardheid alle middelen na die den val kunnen bewerken of verhaasten. En let wel, het zijn bijna allen satanische middelen; middelen waardoor de Vergadering zich zelve den dolk in het hart stoot. Mirabeau noemt elf van die middelen op. - Men moet de Vergadering decreeten laten nemen, die het getal onvergenoegden kunnen doen vergrooten. - Men moet haar op den weg drijven om telkens uitzonderingen voor de hoofdstad vast te stellen. Als Parijs het dan verkregen heeft, zullen de andere groote steden wel komen om hetzelfde te vragen, en de verwarring zal beginnen; terwijl de haat tegen Parijs zal klimmen. - Men moet de Vergadering weten te overtuigen de municipaliteiten op het platteland te ontbinden en de organisatie der steden te veranderen. Een groote agitatie zal daardoor ontstaan en de anarchie klimmen. Het platteland is bovendien gehecht aan zijn sinds eeuwen bestaande municipaliteit, en een uitbarsting zal daar niet achterblijven. - Evenzeer moet men de Vergadering om hetzelfde motief er toe dringen de administratie der departementen te wijzigen. - Men moet voorts aan de Vergadering petities doen richten over punten die men weet dat niet tot haar beginselen behooren. Men zij echter bepaald zeker juist zulke punten te doen vragen die zij moet weigeren; de Vergadering zal dan gehaat worden. - Men stoote de Vergadering op den weg die haar leidt tot het zich meester maken van alle macht. Hierdoor wordt de anarchie grooter, doch de crisis verhaast, daar men alles aan de Vergadering zal wijten. De beste wijze om de Vergadering tot zulke stappen te verleiden, is, haar telkens te doen aanvallen door de ministers; zij wordt dan driftig en gaat verder dan zij moet. - Men doe vooral zijn best zwaarwichtige discussiën in de Vergadering te doen houden over onnutte quaestiën. Zoo zal zij zich geminacht zien door het publiek, en zij zelve zal in slaap vallen. - Even goed is het middel om de meest populaire en bij het volk in den smaak vallende quaesties te laten voorstellen en behandelen door de impopulairste leden der Vergadering. Dan | |
[pagina 143]
| |
zal de Vergadering ze verwerpen, en het volk zal tegen de Vergadering wrevel gevoelen. - Men zoeke vooral den duur der Vergadering te verlengen totdat al de gebreken van de nieuwe rechterlijke organisatie, en al de ongemakken van den nieuwen omslag der belastingen goed gebleken zijn. De natie zal al de lasten aan de Vergadering wijten. - Elken dag moet voorts door de ministers de Vergadering oplettend worden gemaakt op die moeilijkheid om de door haar gemaakte wetten uit te voeren; de Vergadering moet op die wijze uitgenoodigd worden haar wetten zelve uit te leggen. Men moet dit alles doen op den gematigdsten toon, maar geen enkele leemte, zelfs de kleinste niet, vergeten, en haar zoo begraven onder contradicties, duisterheden, dwalingen, onvolmaaktheden; onder een onmetelijk requisitoir. - Eindelijk bekroone men dit alles door tegelijkertijd den koning en de koningin te populariseeren. Deze moeten zich dikwijls aan het publiek toonen en trachten luister te verspreiden. - Zoo zal dan de oude Vergadering in de schatting van het Fransche volk voor goed gezonken zijn. Zij valle! En tegelijkertijd moet oprijzen een veel betere Vergadering. Maar die tweede, die goedgezinde, die de constitutie moet verbeteren, die behouden moet het goede wat in het begin der Revolutie is verkregen, doch die de anarchie tot orde moet roepen, door naast de vrijheid in absoluten zin te plaatsen de autoriteit van een koningschap; - hoe zal zij zoo eensklaps in het leven treden? Mirabeau weet zeer goed dat zij niet in ééns als in een donderslag geboren wordt. Noodig is de ontzachelijke pressie op het volk. Een voorbereiding der maatregelen, een bewerking der publieke opinie, een politieke kunst-arbeid: een mechanisme in het groot. Daarvoor is tijd noodig. Reeds zorge men dat tusschen het vergaan van de oude Vergadering en het optreden van de nieuwe eene zekere tusschenruimte zij. Een tusschenruimte die men zou kunnen in het leven roepen, bijv. door te bepalen dat eerst de oude afgevaardigden rekenschap moesten afleggen voor hun kiescollegiën van wat zij gedaan hadden. Die tusschenruimte moet dan door koninklijke proclamatiën goed gebruikt worden. Maar het eigenlijke werk der pressie moet in het donker worden gedaan. Er moest invloed worden uitgeoefend op de Nationale Vergadering, op Parijs en op de provinciën. Voor de Vergade- | |
[pagina 144]
| |
ring moest men zich met twaalf afgevaardigden verbinden, van alle partijen, zoowel uit de uiterste rechterzijde als uit de linkerzijde (Cazales en Barnave); die twaalf moesten geen van allen iets van elkander weten, doch allen met Montmorin samenspannen. Montmorin zou als tusschenpersoon Duquesnoy gebruiken, en aan de twaalf vertegenwoordigers instructiën geven, om de oude Vergadering op den door Mirabeau bedoelden weg te leiden en te verleiden. Niemand van die twaalf mocht echter het geheele plan kennen. Elk slechts een deel. - Om Parijs te bewerken, daarvoor was noodig een ontzaggelijk werk, de arbeid van een atelier van policie, waarvan Talon en Semonville de hoofden zouden zijn. Zij zouden op groote schaal spionnen en agenten moeten hebben om geheel Parijs goed te kennen en tot bepaalde doeleinden te dwingen. Die agenten en spionnen zouden ook al weder niets van elkander weten. Het geheim was weder de spil. Een ieder had slechts in zijn hand een schakel van de groote keten. Zelfs Talon en Semonville mochten niet alles weten. Zij mochten slechts een algemeenen blik hebben, een vaag doel kennen. - Om op de provinciën te werken, zou men daarheen 40 reizigers zenden, voor elke twee departementen één reiziger, die onder een of ander publiek voorwendsel gezonden, inlichtingen moesten inwinnen over de publieke opinie; ook deze mochten niets van elkander weten; zelfs niet eens weten waarvoor zij gebruikt werden, maar slechts opdrachten volvoeren. Hadden zij hun inlichtingen gegeven en hier en daar door hun berichten aanknoopingspunten aangewezen, dan zouden 4 of 5 reizigers van een hoogere orde uitgezonden worden, en deze zouden weder - zonder iets van elkander te weten, en zonder het geheele plan te kennen - volgens vaste instructiën die aanknoopingspunten vereenigen. Slechts Mirabeau en Montmorin zouden al de draden in handen hebben. Om nu echter al die reizigers goed te doen werken, had men noodig een atelier de correspondance, - en een atelier d'ouvrages. In dit laatste bureau, gesteld onder Clermont-Tonnerre, moesten alle brochures, alle programma's, alle geschriften, alle circulaires, alle bladen vervaardigd worden; het kon tevens dienen voor hetgeen Talon en Semonville in Parijs wilden verspreiden, en voor het maken van redevoeringen voor leden van de Vergadering, die meer goeden wil dan juist verstand bezaten. Al de personen die daar als een zwerm over Frankrijk werden | |
[pagina 145]
| |
losgelaten, om Frankrijk op groote schaal eerst te bespionneeren, dan te bewerken en te leiden, zouden allen nu werken als in de geheimste samenzweering. De arbeid was geheim voor zooveel geen enkel der spionnen iets van den ander wist; doch in dien zin toch vol gedruisch, dat Frankrijk op mysterieuse wijze overstroomd werd met bladen en brochures en redevoeringen, waarin de goede denkbeelden op alle wijze werden verkondigd en langs duizend echoos werden weêrkaatst. De twee ateliers: het atelier van policie en het atelier d'ouvrages, - dat niet anders was dan een atelier van drukpersen ten dienste der regeering, - waren als het ware twee groote molensteenen, waaronder men geheel Frankrijk zou pogen te schroeven. Al de slechte elementen zouden worden vermorzeld en verbrijzeld, opdat het goede meel overvloedig daaruit zou stroomen. Welk een plan! want wij kunnen slechts lijnen trekken, en elke vorm van dit plan is op zich zelve weder een nieuwe kiem van weder andere listen en bedoelingen. Die ‘reizigers’ die spionneeren en voorbereiden moeten, hebben bijv. ook de taak om, als het beter voor het doel blijkt, te desorganiseeren, alles tot het uiterste te drijven, de anarchie te verbreiden, Parijs gehaat te maken, tot burgeroorlog aan te zetten; en zoo heeft alles als het ware twee kanten in dit plan. Het is een plan dat Mirabeau zelf in een brief aan Talon van 27 December 1790 aldus omschrijft: C'est un plan qui amalgame les affaires extérieures et l'intérieur du palais, les combinaisons de l'homme d'Etat et les ressources de l'intrigue, le courage des grands citoyens et l'audace des scélérats. Il nous faut une sorte de pharmacie politique où le chef seul, également muni de simples salutaires et de plantes vénéreuses, dose ses compositions sous la direction de son génie et sous les auspices d'une confiance abandonnée de la part du malade. - En aan het slot van zijn groote memorie gekomen, toont hij goed aan dat volgens hem dit verbazende middel ook het allerlaatste is. Wil men het niet aanwenden, men zal vergaan, doch hij zelf zal van zich kunnen getuigen: je m'exposai à me perdre, pour les sauver tous; ils le voulurent pas. Het is een droevige gedachte waarmede hij zijn memorie sluit. Doch ook ons bekruipt een sombere gewaarwording, wanneer wij er aan denken hoe donker een plan na al die grootsche gedachten van weleer zich nu bij hem heeft gevestigd. Welk een | |
[pagina 146]
| |
tegenstelling! wanneer men den brief aan Montmorin, in December 1788 geschreven, vergelijkt met het plan dat aan denzelfden Montmorin in December 1790 werd aangeboden. Toen was volgens Mirabeau noodig un plan fixe et solide que les réprésentants de la nation n'aient plus qu'à sanctionner; thans niet veel anders dan een conspiratie om de publieke opinie tot andere gedachten te drijven, List, intrigue, omkooping en bederf waren nu bepaalde middelen. Voorzeker, Mirabeau kon er op wijzen, dat de toestanden in die twee jaren geheel veranderd waren, dat door de schuld van het Hof overal de bandeloosheid losbrak. Hij kon er op wijzen, dat het regeeren toch eigenlijk een kunst was, en dat men in zijn plan de groote kunst moest waardeeren, waarmede hij al de elementen tot een vast oogmerk wilde leiden. Hij kon er op wijzen, dat het vaste doel toch altijd bleef: verzoening van vrijheid en gezag. Maar wie zou ten prijs van zulk een middel dit laatste doel meer willen hebben? Men vergat het ideaal wanneer men in zijn plan indrong. In plaats van het schoone gebouw dat op de aarde moest verrijzen, viel de aandacht bijna uitsluitend nu op den somber gewentelden afgrond naar beneden. En ondertusschen bruischte de zee der revolutie voort. Mirabau meende nu door de hulp van Montmorin stevig aan het roer van het schip van staat te staan; maar de golven rezen zoo hoog, de winden sloegen zoo fel, dat het schip soms deinzend begon te slingeren, zonder eenige drukking van stuurmanskunst te gevoelen. Toch de moed niet opgegeven. De gelegenheid, de kans om te redden is nog te schoon. Den 26sten Januarij 1791 is het plan volkomen gemonteerd, en zal men beginnen te werken. Doch het Frankrijk, waarop het plan moet worden toegepast, is alweder veranderd. De koning die alles goedgevonden heeft, doet, als men hem nu over de zaken spreekt, alsof het aangelegenheden van China zijn. Altijd komen belemmeringen, en wederom belemmeringen. La Marck schrijft den 6den Februarij dat men niets vordert. Hij laat zich uit alsof het een plan is voor andere tijden en voor andere menschen en mompelt den naam van den kardinaal de Retz. Het is veel te gecompliceerd, meent hij. En werkelijk schijnt dan ook door dit plan de anarchie slechts des te grooter. Mirabeau zelf blijft ondertusschen boven op de bres staan. Hij kent geen vrees. Hij kent het woord ‘onmogelijk’ niet. Hij geniet, ja zwelgt in den grootschen arbeid; het kolossale werk. Rust om zich | |
[pagina 147]
| |
te verkwikken kent hij niet; wel zinnelijk genot om den arbeid af te wisselen. Hij heeft nu den 30sten Januarij eindelijk een wensch weder voldaan gezien. Hij had lang al voorzitter der Nationale Vergadering willen zijn; thans was hij het geworden. Onmiskenbaar was het dat zijn invloed in diezelfde Vergadering - die hij juist wilde vernietigen - hoc langer hoe grooter werd. Ging het plan nog niet vooruit, des te stouter hief hij in de Vergadering de ware beginselen van vrijheid en autoriteit omhoog. Bij een discussie (den 28sten Februarij) over een ontwerp-wet tegen de emigranten, rees zijn redenaarskracht tot het hoogste toppunt. ‘Ik zweer zulk een wet niet te gehoorzamen,’ deze woorden brachten de Vergadering tot stilstand; en aan de oppositie der linkerzijde, de Lameths en de hunnen, werd door het enkele woord: silence aux trente voix, het zwijgen opgelegd. 's Nachts wist hij de Lameths in hun eigen club, die der Jacobijnen, zegevierend te bestrijden. Doch met dat al, het plan ging niet vooruit. Mirabeau begint waarlijk smart te hebben: ‘Ik ben - zoo schrijft hij 4 Maart - werkelijk zeer ontmoedigd, zeer verlegen dat ik alléén zoo hard ben voorwaarts gegaan, omdat al de slagen van den storm nu op één man zullen nederkomen.’ Daarbij begonnen ziekten en kwalen het lichaam, waarvan zooveel gevergd was, te teisteren. Te midden van die stormen daarbuiten, spoedde de maand Maart 1791 ten einde. De Nationale Vergadering had nimmer zich zoo onderworpen aan Mirabeau gevoeld. In een zware discussie over het regentschap stemde hij ook op dit punt voor het monarchale beginsel, dat een erfelijk, geen gekozen regentschap verlangde. Toen kwamen de debatten over de mijnen, met de twistvraag of de mijnen behoorden aan den staat of aan de eigenaars van den grond. Mirabeau verdedigde de meening dat zij aan den staat moesten worden toegewezen, doch met dit voorbehoud, dat de exploitatie daarvan aan de vroegere eigenaars, indien zij zulks wilden, moest worden afgestaan. Met veel vuur behandelde hij deze quaestie, en stond hij deze meening voor, omdat hij op die wijze tevens zijn vriend La Marck een dienst deed, wiens fortuin betrokken was in de mijnen. Het was den 27sten Maart, dat het groote debat zou plaats hebben. Mirabeau was reeds eenige dagen ziek. Hij ging echter uit om zijn groote rede te houden. Hij kwam tegen drie uur 's middags bij La Marck terug. Hij wierp zich op een rustbank neder en zeide: ‘Uw zaak is gewonnen, maar ik ben dood.’ | |
[pagina 148]
| |
En zoo was het werkelijk. De ziekte nam in ééns geweldige proportiën. Hij stierf den 2den April 1791. In de drie of vier dagen vóór zijn dood zat La Marck altijd bij hem. Mirabeau vertrouwde hem toen toe al die geschriften en nota's aan het Hof. ‘Het zou misschien voorzichtiger wezen,’ - zoo zeide hij tot hem, - ‘al die papieren te vernietigen, maar ik beken het, ik kan er niet toe besluiten; in die geschriften zal de nakomelingschap, hoop ik, de beste rechtvaardiging van mijn gedrag in deze laatste tijden vinden. C'est là qu'exite l'honneur de ma mémoire.’ - La Marck nam den bundel papieren en bracht ze weg. Toen teruggekomen en droevig naast den schoorsteen zittend van de kamer waar Mirabeau lag, hoorde hij den zieke hem roepen, en bij hem gekomen nam deze zijn hand en zinspelende op een vroeger gesprek over een schoonen dood, waarbij La Marck alléén den dood op het slagveld waarlijk schoon had genoemd - zag Mirabeau hem nu in de oogen en vroeg hij hem: Mon cher connaisseur en belles morts, êtes vous content? Hij nam met zich mede de laatste hoop der monarchie. Want daarbuiten rolde de Revolutie ontzettend voort. Hij had het zelf reeds kunnen voorzien, dat zijn poging tot verzoening van orde en vrijheid mislukt was. Zijn plan bestond alleen als plan. Frankrijk ontsnapte aan de drukking die zoo knellend moest wezen, of liever, voelde ze niet eens. Al zijn werk in de laatste maanden aan dat plan was geweest een schermen in het luchtledige. Reusachtige molen, had hij zijn wieken naar alle streken geslagen; hij had niets opgevangen dan enkel wind. Juist de provincies, op wie hij had willen werken, door wie hij Parijs wilde herwinnen; juist die provincies waren haast nog geëxalteerder dan de hoofdstad zelve, en toonden het weldra in de keuze der Girondijnen, de eerste stelselmatige republikeinen. Zoo ging het Fransche leven buiten dat plan van Mirabeau om. Slechts schrikt men naderhand van tijd tot tijd op voor eene ontploffing. Men hoort van een vlucht van den koning. De burgers weten dan niet hoe dat kruid in ééns springt. Het zijn niet anders dan lagen en kruidmijnen, ééns gelegd door een stouten geest, die Mirabeau heette; die lagen en mijnen moesten volgens een bepaald plan op een gegeven tijd te-samen hun werk doen; ach! het plan was lang vernield; slechts enkele gangen bestaan nog, en uit zijn verband gerukt, knalt daar machteloos een dier mijnen los zonder resultaat, zonder vrucht, als een bedorven en vergeten vuurwerk! | |
[pagina 149]
| |
IV.Wij noemden onze studie Mirabeau's verraad. Wij behoeven de beteekenis van dat opschrift nu niet meer te verduidelijken. Toen het volk dat woord van verraad gebruikte, volgde het een instinct, dat scherper zag dan men oppervlakkig zou meenen. Want is het moeijelijk de gansche betrekking met het Hof zoo losweg als met een pennestreek te veroordeelen; het waarachtige verraad, dat Mirabeau tegen zijn volk heeft gepleegd, ligt in het gevoel van verachting, dat Mirabeau allengs voor het fransche volk over had. Hoe langer hoe sterker werd in de papieren van Mirabeau die toon van verachting. De maanden snellen voorbij en dit gevoel wordt slechts heftiger. Daar klinken van die bittere woorden, die een afgrond in het gemoed van Mirabeau doen zien. In een nota van 6 October 1790 treffen plotseling deze woorden: ‘Wanneer men den diepsten kern der zaken wil grijpen, dan komt men tot deze waarheid, dat het volk de Revolutie slechts zal beoordeelen naar dat ééne feit: of men het meer of minder geld uit zijn zak zal nemen? Of het meer op zijn gemak zal leven? Of het meer werk zal hebben? En of dat werk beter betaald zal worden?’ - Voorzeker, een enkele blik in de cahiers van 1789 geeft gansch andere wenschen en verlangens aan, dan alleen naar geld; maar het gezegde bewijst dunkt mij ten volle, dat Mirabeau niet langer aan het fransche volk geloofde. - Hoort nu zijn beschrijving van Parijs in de memorie van 23 December 1790: Cent folliculaires dont la seule ressource est le désordre: une multitude d'étrangers indépendants qui soufflent la discorde dans tous les lieux publics: tous les ennemis de l'ancienne cour; une immense populace, accoutumée depuis une année à des succès et à des crimes; une foule de grands propriétaires qui n'osent pas se montrer, parcequ'ils ont trop à perdre: la réunion de tous les auteurs de la révolution et de ses principaux agents: dans les basses classes, la lie de la nation: dans les classes plus élevées, ce qu'elle a de plus corrompu, voilà ce qu'est Paris. Is het mogelijk verachtelijker den voet te zetten op Frankrijks hoofdstad dan hier door Mirabeau geschiedt? - Na zulk een beschouwing is het niet te verwonderen dat Mirabeau ten lange leste tot het wreedste, | |
[pagina 150]
| |
meest snijdende plan komt om Frankrijk te redden. Het is bijna een chirurgische operatie. Plaats Frankrijk, het verdorven, rottende Frankrijk, tusschen de twee hydraulische persen, mijn policie-atelier en mijn drukpers-atelier, en wij zullen zien! - Maar zag dan Mirabeau niet, dat het nieuwe Frankrijk, dat hij onder zijn kunstbewerking zou willen verkrijgen, onmogelijk het vrije Frankrijk kon zijn! Kon langs den weg der verdorvenheid de emancipatie worden bereikt? Kon door verdrukking van elke vrije uiting waarachtige onafhankelijkheid worden verkregen? Stel dat het plan gelukt was, in al zijn onderdeelen gelukt, dan had men een Frankrijk verkregen dat niet meer veerkrachtig genoeg was tot eenig werk, laat staan tot het werk der verzoening van vrijheid en autoriteit. - Mirabeau lette bijna niet op al zulke bedenkingen. Frankrijk was zoo diep gezonken, dat het helsche middel, dat hij voorstelde, dat middel, samengeweven uit veinzerij, oneerlijkheid en intrigue, volgens hem het laatste hulpmiddel was. En daarin - dat hij Frankrijk zoo verachtelijk vond, dat hij dat alles zelf erkende, dat hij durfde schrijven in zijn nota van 23 December: s'il ne s'agissait pas ici d'une dernière ressource d'un grand peuple, mon caractère me ferait rejeter tous ces moyens d'une intrigue obscure et d'une artificieuse dissimulation dont je suis forcée de donner le conseil - daarin ligt Mirabeau's verraad aan zijn land. Men vervloekt niet straffeloos zijn eigen volk: te meer, wanneer dat volk Frankrijk is. Toch zal dat plan van Mirabeau altijd groote waarde blijven behouden. Naast de uitgewerkte plannen van Macchiavelli, van Retz, van Burke, van de Maîstre en van von Gentz, zal op het staatsplan van Mirabeau een helder licht blijven vallen. In Frankrijk is door hem het groote probleem der verzoening van orde en vrijheid gesteld. Hij zelf stond er niet voor in, dat hij het werk kon volvoeren, - on ne peut répondre de rien dans un royaume comme la France, zeide hij in een nota van 1 September 1790 - maar hij heeft dat probleem als een echt kunstenaar van alle kanten bezien en bewerkt; toen met verrassende stoutheid en met al de kracht die in hem was in vorm en beeld gebracht, en aan de waardeering van dat kunstwerk door volk en koning al zijn gaven toegewijd. Nog klinkt ons die donderende stem toe: wij treden met ontzag terug voor die heftige gebaren; nog schitteren die oogen in de geschie- | |
[pagina 151]
| |
denis ons toe. Hij was een man in staat om zulk een probleem te stellen. Wie zal ontkennen, dat het probleem zulk een compleete persoonlijkheid vereischt? Een Ollivier moge in onze dagen, een oogenblik voor velen van ons (en ik zonder mij zelven wezenlijk niet uit) bijna groot zijn geschenen, toen hij het probleem uit den mond van Mirabeau, weleer vernomen, nastamelde: welhaast moet hij de wereld overtuigen, dat tot zulk een mannenwerk weeke phantastische hoedanigheden niet passen. De granietblokken, die hij een oogenblik heeft opgedolven - en zelfs Ollivier moet gewaardeerd worden toen hij het werk aanving - verpletteren hem, terwijl hij ze poogt opéén te stapelen. Arm land, dat steeds blijft worstelen met een probleem! O Frankrijk! wat al bewerkingen hebt gij in onze eeuw moeren ondergaan; wat al ontploffingen zijn op uw terrein gehoord! Zijt gij waarlijk bestemd om onder al die bewerkingen onder te gaan? Hebt gij, zooals eenigen meenen, uw recht van bestaan als groote politieke natie verloren, sinds gij uw taak hebt afgewerkt en het idee der vrijheid en gelijkheid in uw groote Revolutie aan de wereld hebt getoond; gelijk de Israëlieten werden verspreid, toen zij het idee der godsdienst hadden gered; de Grieken ten onder gingen, toen zij het begrip van kunst hadden verwerkelijkt; de Romeinen vervielen, toen zij het idee van 't recht hadden bereikt? Zult gij over eenigen tijd worden het Athene der nieuwe geschiedenis, land zonder politieke kracht, maar brandpunt van goede vormen en van goeden smaak; zetel van een maatschappij, waar fijnheid van opvatting zich huwt aan doorzichtige klaarheid van gedachten; waar bevallige éénvoud door gemakkelijkheid van beweging zich toont? Wij gelooven het niet; want al dreunen nu de vreemde krijgsdrommen over uw provinciën, tegen uw Parijs; al heeft de hand van een speler, aan wien gij uw lot had toevertrouwd, uw laatste worp verspild; gij zijt toch het land, dat elk nieuw idee het eerst met hartstocht hebt liefgehad, en die liefde zal - al hebt gij door wuftheid en lichtzinnigheid zwaar misdreven - u redden. Men moge u straffen: het zij zoo: maar als men u gaat verachten, dan heft gij uw hoofd fier op; of zoudt gij niet meer de energie hebben dit tegenover de vreemde vijanden te doen, gij die uw eigen Mirabeau daarom verstiet?
H.P.G. Quack. |