De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |||||
Herinneringen aan Italië.
Vervolg van bladz. 76.
| |||||
[pagina 218]
| |||||
verzameling ten geschenke gaf, die 12,704 stuks van oude en nieuwere meesters telde. De eerste verzameling is hoofdzakelijk afkomstig van G. Vasari, den grooten geschiedschrijver der Italiaansche kunst. Tijdens hij zijn bekend werk schreef, ‘Vita dei Maestri del disegno’, schijnt hij in het bezit van een door hem te zamen gebragte collectie te zijn geweest, van een werk met teekeningen van alle Italiaansche kunstenaars. Hij deelt mede, dat ook Vincenzio Borghini een dergelijk werk had zamengebragt. Men weet nu niet wat van dit laatste geworden is, maar dat van Vasari schijnt grootendeels in handen van den kardinaal Leopold de Medicis te zijn gekomen. Later werden hieraan de studiën van Gaddi, Michelozzi en Hugford toegevoegd. Al deze teekeningen waren in kartons zamengebragt, maar zonder eenige rangschikking naar scholen of tijdsorde. Het was in waarheid eene rudis indigestaque moles. In 1825 heeft de Directie de geheele verzameling, onder medewerking van deskundigen, naar nummers van orde gerangschikt, naar tijden en verschillende scholen geregeld. Uit die allen werd in 1866 eene keuze van het beste gedaan en ter beschouwing van het publiek gesteld, voor welks gemak op elke teekening de naam der kunstenaars vermeld is. Over den zeldzamen rijkdom dezer verzameling kan men eenigermate oordeelen uit de bijzonderheid, dat zich hier 27 teekeningen van Leonardo da Vinci, 37 van Rafaël, 21 van Michel Angelo bevinden. Voorts de schetsteekeningen van Domenico di Ghirlandajo voor de frescos in het koor van S. Maria Novella; die van Filippino Lippi, voor de kapel der Strozzi, in die zelfde kerk; van P. Perugino, de Afneming van het kruis in drie bladen, zijnde de schetsteekening van de schilderij in de Pittigalerij, en verschillende teekeningen van Rafaël, die men in de Loggiën van het Vatikaan wedervindt. Met de pen en met rood- en zwartkrijt heeft men nog teekeningen van Francia, Giulio Romano, Sodoma, Bellini, del Vaga, Giorgione en vooral prachtige schetsen van landschappen van Titiaan. Maar ook vreemdelingen hebben dit zeldzame kabinet helpen verrijken, want men vindt er landschapstudiën van Claude Lorrain, prachtige schetsen in waterverw, met de pen en in krijt, van Murillo, Rubens, Poussin, Albert Durer en anderen. Vervolgens komt men in de galerij der tapijtwerken of Gobelyns (Arazzi). Cosmo I liet namelijk in 1545 Vlaamsche, | |||||
[pagina 219]
| |||||
later ook nog Parijsche werklieden naar Florence komen om deze soort van weefsels te vervaardigen, terwijl verscheidene der eerste meesters, als Rafaël, M. Angelo, Bronzino, Pontormo, Salviati en Stradano, met het vervaardigen der teekeningen daarvoor belast werden. De hier ter bezigting gestelde weefsels zijn maar enkele der 600 stuks groote verzameling. Wij gewagen daaronder van de Afneming van het kruis, naar een Carton van Michel Angelo, in 1665 gearbeid; de roeping van S. Peter, naar de teekening van Cigoli; de jeugdige tuiniers, vriendelijke kindergestalten, die bloemen en planten verzorgen, enz. Verwonderlijke keurigheid van bewerking, rijkheid en natuurlijkheid van kleuren, vooral de volkomen smeltende overgangen daarvan, doen vaak veel meer aan schilderwerk, dan aan weefsels denken en verbaasd staan bij de trap van volkomenheid, waartoe ook deze kunst in de 17de eeuw gekomen was. Wij althans zouden deze kunstwerken oneindig hooger stellen dan het schoonste wat wij èn in de fabriek der Gobelins te Parijs èn op de Wereldtentoonstelling daarvan aanschouwden. Zoo zijn wij aan den zuidelijken Arno-oever en in het Pittipaleis gekomen. Het werd door Luca Pitti, den grooten tegenstander der Medicis, naar de plannen van Brunelleschi gebouwd, of liever aangevangen, daar het eerst door B. Ammanati werd voltooid. Achter het kolossale gebouw, thans het verblijf van Koning Victor Emanuel, klimmen de tuinen van Boboli, met hare olijven- en oleanderlanen, heuvelwaarts op. De schilderij-galerij, die meer dan 500 voortreffelijke kunstwerken bevat, is grootendeels zamengebragt door den kardinaal Leopold en Carlo de Medicis en door den Groot-Hertog Ferdinand II. De schilderijen zijn zeer goed geëxponeerd in een zestal groote en eenige kleinere zalen, die, naar de allegorische fresco-schilderwerken aan de zolderingen, elk een eigen naam dragen. Zoo heeft men 1 de Zaal van den Ilias, 2 van Saturnus, 3 van Jupiter, 4 van Mars, 5 van Apollo, 6 van Venus, 7 die der opvoeding van Jupiter, 8 der Stuffa, 9 van Ulysses, 10 van Prometheus, 11 de Galerij Poccetti, 12 de zaal der Regtvaardigheid, 13 van Flora en 14 der Kinderen (de Putti). Wij kunnen hier slechts aan enkele beroemde namen herinneren, wier werken als de edelste paarlen in deze prachtige verzameling schitteren. Rafael bekleedt eene eerste plaats. Zijne portretten van Paus Julius II, van kardinaal | |||||
[pagina 220]
| |||||
Bibbiena, van Tommaso F. Inghirani, van Leo X met twee kardinalen, doen zijn talent in dit genre als buitengewoon kennen. En toch is zijn eigenlijk genie eerst zigtbaar in de meer ideale en bovenzinnelijke wereld, waaraan hij, althans in zijn latere kunstperiode, steeds alle aardsche en zinnelijke schoonheidsvormen tracht dienstbaar te maken. Men heeft hier zijne Madonna del Baldachino, de H. Maagd met het kind en de vier Evangelisten; zijne Madonna del Gran Duca, de H. Maagd en het Kind, een bekoorlijk tafreelGa naar voetnoot1; zijne Madonna del Impannata, eene heilige familie, wel eenigermate beschadigd; zijne Madonna della Seggiola, eene der beroemdste en zeker bekoorlijkste door natuur en eenvoud. En toch is daar nog eene Madonna, een Moeder met het Kind, in deze galerij, die wij minstens nevens de schoonste der genoemden zouden willen stellen, die van Murillo. Het is een wonderbaar fraai stuk! - Niet minder mag men dit zeggen van Michel Angelo's drie Schik-Godinnen, oude vrouwen met ernstigeGa naar voetnoot2, diep gerimpelde gelaatstrekken, waarin been en spier zich als onder het vel vertoonen. Zulke voorstellingen waren aan den grooten ontleder van het menschelijk ligchaam uitmuntend toevertrouwd. Wie zoude daarin zooveel natuur hebben kunnen weêrgeven, zonder daarom in het minste tot het onedele of leelijke af te dalen, ja met behoud van het schoone en liefelijke, dat soms de grijsheid als een kroone siert! - Onder de vorstelijke personen, die hier hunne beeldtenissen door de kunst vereeuwigd zagen, behooren Philips II van Spanje en Karel I van Engeland, de laatste met zijne gemalin. De eerste is van het penceel van Tiziano, de beide laatste van v. Dijk, maar allen ware meesterstukken. Ook Leonardo da Vinci heeft hier verschillende fraaije stukken geleverd, waaronder vooral de zoogenaamde Monaca di Leonardo, een keurig vrouwenportret met een boek in de hand. Andrea del Sarto, uit de Florentijnsche school, medeleerling van Raphael te Florence, wiens stijl hem niet geheel vreemd is, ofschoon hij in verhevenheid beneden | |||||
[pagina 221]
| |||||
hemGa naar voetnoot1 blijft, heeft hier het Dispuut over de Drieëenheid voorgesteld door de prachtige gestalten van de HII. Benedictus, Laurentius, Dominicus en Franciscus, en twee voorstellingen van de Hemelvaart van Maria gegeven, op een van welke hij zijn eigen portret heeft gemaald. Men vindt hier ook vele stukken van Salvator Rosa, schoone landschappen, waar boom en struik, heuvel en waterval, zee en strand, woudduisternis en zonneglans, als uit het leven zijn gegrepen. Maar dat hij zich ook op ander gebied in de geheimen van het menschelijk hart te huis gevoelde, toont ons zijne meesterlijke voorstelling van de Valschheid, onder het beeld van een man met een masker, een inderdaad, ook uit een zielkundig oogpunt, merkwaardig stuk. | |||||
XIII.Florence is eerst sedert de overeenkomst van 15 Sept. 1864 met Frankrijk, de hoofdstad van het koningrijk Italië. De stad telt nu ruim 115,000 inwoners en is de zetel, gelijk wij reeds zagen, van den Koning van de Wetgevende magt en van het Staatsbestuur. Het rijk is verdeeld in 68 provinciën, waarvan de minst bevolkte meer dan 100,000, en een zevental boven de 600,000 zielen tellen. Hieronder is het rijk weder verdeeld in 8526 gemeenten, waaronder er 2763 zijn die geen 1000, en 9 die tot aan 100,000 zielen tellen. Evenzeer als de wetgevende magt voor het Rijk wordt uitgeoefend door het Parlement, gescheiden in Kamer der Gedeputeerden en Senaat, wordt zij uitgeoefend in de provinciën en in de gemeenten door vergaderingen, wier leden direct door het volk gekozen worden. Kiezers zijn alle burgers, die 21 jaren tellen, in het bezit zijn hunner burgerlijke regten, en die jaarlijks in de gemeente van 5 tot 25 lire belasting betalen, wordende de schaal gevormd naar het cijfer der bevolking van 3000 tot 60,000 zielen. De gemeenteraden kiezen een uitvoerende magt (Giunta municipale), aan wier hoofd een Sindaco staat, die door den Koning uit de Raadsleden wordt gekozen. De Provinciale raden benoemen eene Deputazione Provinciale en hebben aan | |||||
[pagina 222]
| |||||
het hoofd der Provincie een door den Koning gekozen Prefect. De provinciale- en gemeente-wetten, die dit een en ander regelden, hebben daarenboven aan Provinciale Besturen de zorg opgedragen voor het technisch- en middelbaar onderwijs en voor het krankzinnigen-wezen; aan de gemeenten die voor het lageronderwijs, voor de schutterijen (guardia nazionale) en voor de geneeskundige armenzorg. Daarenboven is aan het Provinciaal gezag toevertrouwd het toezigt op de gemeenten, op de instellingen van Weldadigheid en Godshuizen, in alle gevallen, waarin de wet goedkeuring op de besluiten dier verschillende corporatiën eischt. Maar buiten de regeling van deze eerste grondslagen der administratie en de vaststelling dezer organieke wetten, is er nog oneindig meer geschied. In 1865 had het Parlement reeds éénheid gebragt in al de verschillende wetten en wetgevingen der Italiaansche staten, door de aanneming der wetboeken voor burgerlijk regt, burgerlijke regtsvordering, koophandel en handels-zeeregt, en criminele regtsvordering. Wij kunnen natuurlijk in geene bijzonderheden over deze takken van wetgeving treden, maar vermelden alleen, dat zij in den geest der Fransche Codes zijn, met zoodanige wijzigingen als aard van land en volk vereischten. Men heeft daarenboven nog eene wetgeving op den Letterkundigen- en Kunsteigendom, en op de onteigening ten algemeene nutte in het leven geroepen. Daarenboven zijn bij de Wet alle, vroeger zoo talrijke speciale geregtshoven, 't zij voor administrative regtskwestiën (het Contentieux administratif), 't zij voor burgerlijke of strafzaken afgeschaft, en alles tot de competentie van den gewonen regter teruggebragt. Om de regten der burgers te beschermen tegen de willekeur der uitvoerende magt, werd bepaald, dat de regterlijke bij hare vonnissen de administrative handelingen en voorschriften aan de wetten heeft te toetsen. Verder kwam er éénheid in alles, wat de verordeningen en regten van handel en scheepvaart voor de verschillende havens van het koningrijk betreft. De wet van 6 Juli 1864 heeft het stelsel der Kamers van Koophandel en Fabrieken voor het geheele rijk toegepast en verbeterd. Den 1sten Januari 1868 telde men 69 dergelijke ligchamen. Tal van Koninklijke Besluiten en Wetten hebben onderwerpen in het belang van de zeevaart geregeld, als: de dienst der Consuls; die der havenbeambten; der gezondheid op schepen; der bepaling van scheepsinhoud, enz. Men bedenke verder, dat in | |||||
[pagina 223]
| |||||
deze jaren éénheid van munt en van maat de vroegere verscheidenheid heeft vervangen; dat reeds in 1861 een Grootboek voor het Koningrijk Italië is aangelegd en achtereenvolgens al de schulden der verschillende staten tot eene algemeene nationale schuld zijn zamengesmolten. Waarlijk, er schijnt genoeg aangestipt om de overtuiging te geven, dat er in een tiental jaren ontzettend veel is tot stand gekomen, en dat het eene zeer onredelijke en ongegronde beschuldiging is, als zoude het Italiaansche parlement zijn besten tijd slechts wijden aan partijstrijd en nietswaardige kabalen. Zij mogen daar niet ontbreken; zij mogen vooral in den laatsten tijd een minder edel en meer bedenkelijk aanzien hebben gekregen, de lof moet gegeven worden, dat de Italiaansche regeering, dat het parlement veel, ontzettend veel heeft verrigt voor eene geheele staatkundige en sociale hervorming van het schiereiland. En dat dit niet slechts van het algemeen bestuur, maar ook van dat der provinciën en gemeenten kan gezegd worden, blijkt uit den ijver, waarmede vele gewesten en plaatsen aan de op hen gelegde verpligtingen hebben trachten gevolg te geven. Zoo bijv. wat het punt van openbare werken betreft, door het uitleggen en verfraaijen van steden, het verbeteren van straten en wegen, het meer toegankelijk maken van openbare instellingen. Wij bepalen hier echter de aandacht tot één onderwerp: het in onzen tijd overal alles beheerschend, maar in Italië meer dan ergens als de groote levensvraag te beschouwen: het onderwijs. Italië staat hierin zeer laag, ten opzigte van het volksonderwijs het laagste van alle beschaafde natiënGa naar voetnoot1. In 1866 konden gemiddeld op 1000 zielen 178 lezen en schrijven, 41 alleen lezen; 781 waren geheel onbekend met beide zaken (analfabeti). Niets strekt vroegere besturen, niets der geestelijkheid, met haren invloed en gezag, meer tot schande, beschuldigt haar luider en verpletterender voor de regtbank van beschaving en ontwikkeling, dan deze treurige cijfers. Het volksonderwijs bijna uitsluitend in handen der geestelijkheidGa naar voetnoot2 | |||||
[pagina 224]
| |||||
en kerkelijke corporatiën, jaren, eeuwen lang..... en zulke uitkomsten! Het waren wel blinde leidslieden der blinden! Of sluwe leidslieden, die in de onkunde de beste bondgenoot voor handhaving van eigen gezag zagen. Ongelukkig Italië, waar zulk een staatkunde en zooveel onverschilligheid, naar Alfieri's woord: ‘Fan d'ignoranza un denso velo agli uni
Superstizion tien gli altri; a tutti è notte.’
Het jeugdig Koningrijk had ook de roeping hierin eene geheelve verandering te brengen. Maar ook hier moest alles geschapen worden: een onderwijzend personeel buiten de geestelijkheid, scholen, hulpmiddelen van allerlei aard; het moest vooral belangstelling voor het onderwijs der jeugd opwekken en dit alles onder hevige tegenwerking van de zijde der geestelijkheidGa naar voetnoot1. Men is dan ook met ijver aan het werk gegaan, en wanneer men alleen naar de meerdere uitgaven zoude oordeelen, kon men tot de meest bevredigende uitkomsten besluiten. Al de vroegere Italiaansche regeringen te zamen gaven voor het onderwijs nog geen 8 mill. lire 's jaars uit: het koningrijk legt daaraan reeds 15 mill ten koste. Daarenboven bedragen de gewone gemeentelijke uitgaven voor dit onderwerp reeds meer dan 21½ mill. lire, zonder te letten op 't geen geheel vrijwillig in de grootere steden nog gedaan wordt. De provinciën dragen daarenboven ook nog voor ruim 3 millioen hierin bijGa naar voetnoot2. De tijd is echter, vooral bij dit onderwerp, veel te kort, om | |||||
[pagina 225]
| |||||
over de vruchten dier inspanningen te kunnen oordeelen. Vooruitgang heerscht er zeker, vooral in de grootere steden. Toen Victor Emanuel te Napels kwam, bezat die stad op 500,000 zielen slechts 42 scholen, met 3000 scholieren, en gaf zij daarvoor geen 50,000 frs. 's jaars uit. Thans zijn er 111 scholen met 17,000 kinderen, en 16 bewaarscholen met 2000 kinderen, en is het onderwijsbudget op 600,000 frs. geklommenGa naar voetnoot1. In Turijn werden in 1847 voor het schoolwezen 40,000 lire uitgegeven; in 1865 was het schoolbudget 500,000 lireGa naar voetnoot2. In het jaar 1863/4 waren er in het koningrijk 31,675 inrigtingen voor lager-onderwijs geopend, waarin de eerste beginselen van kennis werden medegedeeld aan 1,681,296 leerlingen, door een personeel van 49,246 leeraars. De kleinkinder- en bewaarscholen telden 1,427,063 kinderen. De ouderdom der kinderen, die op deze twee soorten van scholen worden vermeld, is van 2 tot 12 jaren. Tot opleiding en vorming van een onderwijzend personeel heeft men thans 135 normaalscholen en dergelijke inrigtingen, waarvan 64 voor jongelieden en 71 voor vrouwen. Zij werden bezocht door 2718 jongelieden en 4365 vrouwenGa naar voetnoot3. In 't algemeen schijnt men in Italië, even als in Noord-Amerika, veel van de vrouw voor het onderwijs te wachten. Maar hare opleiding en ontwikkeling zal hiertoe dan toch veel algemeener en hooger moeten worden dan die thans nog is. Ook voor het middelbaar en industriëel onderwijs wordt veel gedaan, en men tracht daaraan een zooveel mogelijk praktische rigting te geven, door de mathematische- en natuurwetenschappen daarbij meer op den voorgrond te stellen. Liever dan ons hierbij met de hoogst onvolledige cijfers van Maestri - die daarenboven door generlei vergelijkingen met vroegere toestanden tot eenig resultaat kunnen leiden - bezig te houden, wijzen wij op sommige blijken van belangstelling in het onderwijs door het publiek, en op die van toenemend geestelijk leven, ten gevolge der volkomen vrijheid van drukpers en gedachteuiting. In verscheidene plaatsen, Napels, Milaan, Genua, enz., worden de school-examens in het openbaar gehouden in een der theaters of op andere plaatsen en belooningen uitgedeeld aan de beste leerlingen, bestaande | |||||
[pagina 226]
| |||||
in Spaarbankboekjes van 5 tot 100 lire. In Milaan geeft de jeugd eenige gymnastische oefeningen in de Arena, terwijl ouders en belangstellenden van de oude zitplaatsen toezienGa naar voetnoot1. Op deze wijze zoude die Arena nog eene waardige schouwplaats voor de 19de eeuw kunnen worden. Van dergelijke schoolfeesten wordt meermalen in de Italiaansche dagbladen met zekeren ophef gewag gemaakt. Wij merkten op, hoe weinigen in Italië lezen kunnen, en daarbij is het groot aantal dagbladen te vreemder. Elke stad heeft bijna een of meer dagbladen, die rusteloos langs straten en pleinen worden rondgevent. Maar de inhoud dier bladen is dikwerf zeer onbevredigend. De redacteurs staan niet zeer hoog en keeren daarom steeds tot politiek en tot polemiek terugGa naar voetnoot2. Toch behoorde de dagbladpers in Italië, welligt ook elders, de uitspraak van Silvio Pellico meer ter harte te nemen: ‘lasciamo la politicà, e parliamo d'altro.’ Een deel der pers schijnt dit ook te begrijpen en meer nog vele uitstekende mannen in Italië, die al het mogelijke doen om beginselen van kennis en algemeene beschaving meer voor allen verkrijgbaar te doen worden. In de groote steden troffen ons dan ook welvoorziene boekwinkels, waar men de nieuwste verschijnselen op het gebied van wetenschap en romantiek rijkelijk zag uitgestald. Vooral echter treft men hier Fransch en Engelsch aan, minder algemeen Duitsch. Vele werken worden uit de eerstgenoemde talen spoedig in het Italiaansch overgezet, en het zijn dikwerf, helaas! zeer weinig aanbevelenswaardige. Men vindt daaronder echter ook gunstige verschijnselen. Zoo zagen wij eene geheel nieuwe vertaling in volksuitgave van de werken van Walter Scot; van Bulwer's, Last Day's of Pompeji en Rienzi; van Smile's ‘Self help’; van Longfellow en MacéGa naar voetnoot3 en andere degelijke Engelsche en Fransche geschriften. Turijn, Milaan, Venetië, Bologne en Florence zijn de plaatsen, waar grootere uitgevers, vooral in het belang der volksliteratuur, werkzaam zijn. Zoo verscheen bij Barbèra te Florence: ‘Volére è potere’, van Michele Lessona, een werk, dat - ofschoon in dit Tijdschrift reeds uitvoerig en eenigszins minder gunstig besproken - ons in den tegen- | |||||
[pagina 227]
| |||||
woordigen toestand van Italië toch inderdaad als een gunstig teeken des tijds voorkomt. Het is eene poging, om de Italianen, door voorbeelden, onder hunne landgenooten gekozen, tot werkzaamheid en volharding op te wekken, en het uitvloeisel van eene oproeping der Associazione per l'educazione del popolo te Florence. Geheel zonder vrucht bleef het niet, daar wij reeds eene 3de editie er van voor ons hebben. Zoo verschijnt ook te Florence, onder den titel van ‘la Scienza del popolo’, eene serie van volksvoorlezingen, in verschillende steden van Italië, door de bekwaamste mannen over allerlei onderwerpen, vooral van natuurkundigen of socialen aard gehouden. Het zijn stukjes van 50 à 60 bladzijden druks, die voor 25 centesimi (12½ cent) verkrijgbaar zijnGa naar voetnoot1, en eene reeds zeer talrijke collectie vormen. Onder de natuurkundige geschriften heeft men er velen, die aan het volk de voornaamste verschijnselen op dit uitgebreide gebied eenigermate trachten duidelijk te maken, ingewortelde vooroordeelen weg te nemen, of ook wel de onmisbaarheid dier kennis op elk gebied van nijverheid aan te toonen. Ook aan pogingen, om betere begrippen over staat en maatschappij, over regten en pligten der burgers onderling, over andere verhoudingen ten opzigte van kerk en godsdienst te verspreiden, ontbreekt het in deze geschriften niet, maar het zijn nog niets anders dan teekenen van een ander, van een ontwakend leven. Moge het Italiaansche volk er slechts gebruik van maken; moge het daartoe gebruik maken van zijn verbeterd volksonderwijs en dit meer en meer schatten! | |||||
XIV.Maar het wordt tijd om ook eens kennis te maken met enkele der beroemdste van die 87 kerken, die Florence binnen hare muren telt. Wenden wij ons van de Piazza dei Signori | |||||
[pagina 228]
| |||||
door de drukke via Calzajoli met hare schitterende café's en konditoreïen, naar de Piazza del Duomo. Daar verheft zich in le Cattedrale di S. Maria del fiore een tempel, die nevens de S. Pieters-Kerk te Rome, onder de verhevenste en heerlijkste scheppingen der bouwkunst mag genoemd worden. Daaraan is vele jaren gearbeid (van 1298 tot 1474) en de uitstekendste mannen hebben daaraan hunne krachten gewijd, als Arnolfo di Cambio, Giotto, Taddeo Gaddi, Andrea Orcagna, Lorenzo di Filippo en vooral Filippo Brunelleschi, die daaraan van 1421 tot 1436 de beroemde Koepel tot aan de lantaarn toevoegde. Aan de zuidzijde der kerk, geheel op zich zelve, staat de klokketoren (Campanile), door Giotto in 1334 aangevangen en na zijn dood door Taddeo Gaddi voltooid. Het is een der sierlijkste bouwwerken van Italië, aan welks voet gij nog den steen aanschouwt, waarop eens Dante gewoon was zich neder te zetten, wanneer zijn geest peinsde over de tafreelen van Inferno en Purgatorio. Wij beklimmen echter de 275 v. hooge tinne om van hier een prachtig uitzigt te smaken over de stad en op de groene en lagchende heuvelen en bergen, die haar overal omgeven. Toch achten wij van dit uitzigt 't belangrijkste den blik op en over het ontzettende tempelgevaarte nevens en onder ons met zijn reusachtigen koepel! Het is een berg van wit en geel marmer, als met groenachtig koper in koepelvorm gedekt. Nog indrukwekkender is de blik in de kerk en onder den koepel. Er heerscht aan die met marmer bekleede wanden een eenvoud; er is door de smalheid der ramen en de kleuren der ruiten een spaarzaamheid van licht; er is in dien reusachtigen koepel, die door niets zigtbaars geschraagd of gedragen wordt, en die zich boven u in eindelooze hoogte schijnt te welven, iets zóó plegtigs, zóó indrukwekkendsGa naar voetnoot1, dat zich onwillekeurig de geest van stil gebed over u uitstort. Geen kerk heeft op mij zulk een indruk gemaakt, scheen mij een heerlijker plek voor aanbidding van den Allerhoogste. Deze koepel van Brunelleschi is dan ook voor Michel Angelo het model geweest voor die van S. Pieter te Rome, die bij haar echter in hoogte terugbleefGa naar voetnoot2. Maar, hoe gaarne | |||||
[pagina 229]
| |||||
men hier ook zich overgeeft aan den indruk van het geheel, aan het gevoel van oneindigheid dat u overmeestert, toch moogt gij bijzonderheden en sieraden niet onopgemerkt laten. Zie, bij het binnentreden, regts het grafgesteente van Filippo Brunelleschi, zijn borstbeeld met marmeren tafel daaronder. Zoo slaapt de groote bouwmeester in den tempel, die aan hem zijn grootste schoonheid dankt. Jammer slechts, dat hij niet rust onder zijn eigen koepel! Wat verder rust ook Giotto. Aan de pilaren, die den koepel dragen, heeft men het standbeeld van S. Mattheus door Rossi, en van S. Jacobus door Sansovino. Het hoog altaar bevindt zich vlak onder den koepel. Daarachter, boven de deur der sakristie, heeft men een heerlijk werkstuk van Lucca della Robbia, de Hemelvaart van Christus. Ook bewondert men hier een niet voleindigd werk van Michel Angelo, de Graflegging van Christus voorstellende. De schilderwerken in den koepel werden in 1572 door Vasari begonnen en door Zuccheri voortgezet, maar zijn te hoog en verliezen zich in den afstand. Prachtig zijn ook de geschilderde vensters in de kapellen, die even als die in de kerk in 1434 te Lubeck door een Florentijn, Dominico Livi da Gambassi, zouden vervaardigd zijn. Het veelkleurige getemperde licht, dat hierdoor in de kerk stroomt, heeft iets bijzonder bekoorlijks. In deze kerk werd in 1478 Juliaan de Medicis vermoord door het verraad der Pazzi, terwijl Lorenzo zich in de sakristie redde. Nevens de zijdeur is merkwaardig eene afbeelding van Dante, met een gezigt op Florence en eene voorstelling uit de Divina Commedia, in 1465 door Dominico di Michelino krachtens last der Republiek op hout geschilderd. Vreemd mag het schijnen, dat dit prachtige kerkgebouw eigenlijk geene façade heeft, althans slechts eene voorloopige, van baksteen opgetrokken. Arnolfo en Giotto hebben daaraan gearbeid; andere kunstenaars maakten nieuwe plannen; in April 1860 legde Victor Emanuel den eersten steen voor een nieuwen gevel, maar tot heden schijnt er nog geen eigenlijk plan te zijn aangenomen. Voor dien gevel der Duomo, op de Piazza S. Giovanni, verheft zich een der oudste gebouwen van de stad, de kerk van Johannes de Dooper, il Battesterio. Waarschijnlijk dagteekent zij uit de 6de eeuw en staat op de grondslagen eens tempels van Mars. Tot 1128 was zij hoofdkerk, later werd zij doopkerk en is dit nog in den vollen zin des woords, daar alle | |||||
[pagina 230]
| |||||
kinderen, die in Florence het levenslicht aanschouwen, hier gedoopt worden. De kerk is achthoekig en heeft in den koepel en de kleine kooren merkwaardige oude mozaiken. Ook de vloer is van oudmozaïk met eene voorstelling van den Dierenriem. De wezenlijke en geheel eenige beteekenis dezer kerk bestaat echter in hare bronzen deuren, die tot de best geacheveerde en voortreffelijkste kunstwerken der middeleeuwen behooren. Men telt drie dezer deuren. De zuidelijke, die zich tegenover een oud en merkwaardig gebouw, het Bigallo, een vroeger Oratorium op den hoek der Piazza en Via Calzajoli, bevindt, is een werkstuk van Andrea Pisano, uit 1330. Het zijn voorstellingen uit het leven van den H. Johannes. De noordelijke deur en die oostwaarts tegenover de Duomo, zijn beide het werk van Lorenzo Ghiberti. Aan de bewerking der eerste wijdde hij zijn leven van 1403 tot 1427; aan de oostelijke van 1428 tot 1442. Het zijn reusachtige, in het midden openslaande, dus dubbele deuren, waardige toegangen tot een groot Heiligdom, als het ware verdeeld in eene menigte paneelen, waarvan elk door een uitvoerigen arbeid in erts (alto relievo), eene gravure of schilderij in half verheven beeldwerk, wordt ingenomen. De noordelijke bevat alzoo in 28 afdeelingen de geschiedenis van Jezus, de Apostelen en Kerkvaders tot op S. Augustinus. De oostelijke, het meesterstuk der meesterstukken, bevat in 10 afdeelingen bijbelsche tafreelen als: 1. de Schepping, 2. de verdrijving uit het Paradijs, 3. Noach nà den zondvloed, 4. de offerhande van Abraham, 5. Esau en Jacob, 6. Jozef en zijne broeders, 7. de wetgeving op Sinaï, 8. de muren van Jericho, 9. de Slag tegen de Ammoniten, 10. de Koningin van Scheba. Bijna 40 jaren van het leven eens kunstenaars zijn aan deze beide deuren besteed! En wie, die ze gezien, die ze eenigermate bestudeerd heeft, zal zeggen welk een tijd! Elk beeldje, elk deel daarvan, elk nog zoo klein ornament daarbij, getuigt van een keurigheid, een uitvoerigheid, een zorg, die met onbegrensde verbazing vervult. Daarbij straalt u overal het kunsttalent, het genie tegen, in de opvatting der onderwerpen, in de keurigheid der teekening, in de zuiverheid van omtrek en uitdrukking. Wij hebben het reeds bij de oude Duitsche kunstenaars in Neurenberg eens mogen opmerken, maar moeten het herhalen bij dergelijke gewrochten der oude Italiaansche meesters, welk een schat van geduld, welk een zin van opofferende toewijding die mannen moet bezield hebben. Onze bewogen, | |||||
[pagina 231]
| |||||
gejaagde tijd kan zich zoo iets naauwelijks meer voorstellen;... maar hare beste kunstenaars zullen ook nooit meer deuren leveren, waarvan een Michel Angelo getuigde: ‘dat zij waardig waren den toegang tot het Paradijs te tooijen!’ De vervaardiging en de voltooijing van zulke meesterstukken telde men onder de gewigtigste gebeurtenissen en zij werpen tevens een eigenaardig en schilderachtig licht op de geschiedenis der Italiaansche republieken en steden. De broederschap, het gilde der kooplieden te Florence, opent een concours voor de uitvoering van één dier bronzen deuren: binnen een jaar moet als proeve ‘het offer van Abraham’ worden geleverd; kunstenaars uit alle oorden van Italië, de beroemdste namen, dingen mede; 34 deskundigen zullen uitspraak doen, voor het publiek gemotiveerd, bij de aanschouwing van het kunstwerk. Een drietal overtreft reeds terstond allen: Brunelleschi, Donatello, Ghiberti. Maar de twee oudere meesters erkennen zelven de ontegensprekelijke meerderheid van hun jeugdigen mededinger en verklaren zich overtroffenGa naar voetnoot1. Welk een adel van gemoed bij zooveel adel der kunst, of zoude er hier niet meer dan eene toevallige zamenstemming zijn; veeleer een natuurlijk verband tusschen grootheid en verhevenheid van ziel, die bij de kunstenaars wel voeren moet tot de zuiverste en heerlijkste scheppingen. Men denke zich bij dit alles het inhangen dier deuren als een waar nationaal feest, waaraan niet slechts de geheele bevolking, maar de regering, de vertegenwoordigers van buitenlandsche staten, met de grootste plegtigheid deelnemen, en de kosten van dergelijke werken, die voor de deuren van Ghiberti, op ongeveer een half millioen francsGa naar voetnoot2 geschat, alleen door de kooplieden werden betaald, en men krijgt eenig begrip van de kunstliefde en den rijkdom van dien ouden tijd. Aan de Via Calzajoli verheft zich nog de kerk van Or San Michele, in den zeer ongewonen vierhoekigen vorm, die zij echter aan hare oorspronkelijke bestemming te danken heeft, als bewaarplaats voor de grondstof van 's menschen materieel brood, waaruit zij in eene bewaarplaats van geestelijk brood werd veranderd. Het was namelijk eerst een korenmagazijn, waaruit Taddeo Gaddi in 1337 en Andrea Orcagna in 1343, op kosten van het Wollenweversgilde, dat, gelijk de naam Calzajoli | |||||
[pagina 232]
| |||||
aanduidt, in deze straat woonde, de nu bestaande kerk vormde. De kerk verdient dan ook bezigtiging wegens verscheidene fraaije kunststukken, die aan den gildetijd herinneren en door die Corporatiën daargesteld werden. In fraaije en nog onlangs in goeden smaak herstelde nissen, ziet gij hier een S. Lukas door G. di Bologna, gave der advocaten en notarissen; een S. Thomas, door Verrocchio, van de kooplieden. Karakteristiek is bijv. een relief, voorstellende eene hofsmidse, paarden die beslagen worden, en eene beeldhouwerswerkplaats beiden van Nanni di Banco. Een der grootste deskundigen, Michel Angelo, heeft enkele dier beeldhouwwerken, als met het zegel zij ner goedkeuring voor altijd geadeld. Zoo den S. Markus van Donatello door die vraag: ‘Markus, waarom spreekt gij niet?’ (Marco, perchè non parli?), den in rustende houding toevenden St. George, van dien zelfden meester, door het bevel ‘Ga voort’. Inwendig verdient het meest de aandacht het Hoofdaltaar, door Andrea Orcagna vervaardigd, schitterend van marmer en edelegesteenten, met talrijke relief-voorstellingen uit de heilige geschiedenis, en bestemd om de wonderwerkende beeldtenis der H. Maagd van Ugolino da Siena te bewaren. De kosten van dit prachtig werkstuk werden gevonden uit de gaven der geloovigen, bij gelegenheid van het heerschen der groote pest te Florence. Eene der fraaiste en ruimste pleinen is de Piazza S. Croce, dus genoemd naar de kerk van dien naam, die zich aan de zuid-oostzijde verheft. Zij is eene fraaije basiliek, in den vorm van een kruis, en werd in 1294 naar de ontwerpen van Arnolfo di Cambio aangevangen. Alleen het front bleef onvoltooid, tot het in 1857 naar de oude plannen van Cronaca weder werd opgevat en onder de leiding van den architect Niccolo Matas voltooid, en in Mei 1863 ingewijd. De façade is dan ook in den geest van het geheel, maar ziet er door de vele versierselen en door de nieuwheid en luister van het marmer, vooral bij een schitterenden zonnegloed, zeer glansrijk en prachtig uit. Zij is ook inwendig zeer merkwaardig, daar zij de graven en praalgraven van een aantal groote en beroemde mannen en geslachten bevat, door de eerste meesters uitgevoerd. Hier rusten Michel Angelo, Alfieri, Lanzi, Gallileo, Vittorio, Fossombroni, en vele anderen. Maar wee ons! groote inwendige reparatiën hadden de deuren van dit paradijs van herinnering en kunst tijdelijk doen sluiten, en noch goud, noch En- | |||||
[pagina 233]
| |||||
gelsch vermogten ons toegang te verschaffen. Wij zagen dus ook niet het grafmonument van Dante, wiens stoffelijk overschot te Ravenna begraven ligt, maar bewonderden, op het midden der Piazza, zijn standbeeld. Het is een kolossaal, 18 v. hoog beeld, op een voetstuk van 22 voet hoogte, door Pazzi ontworpen. De dichter heeft een deel der Divina Comedia in de hand; aan zijn voet staat een arend, het zinnebeeld der staatkundige partij (de Ghibelinen), waartoe hij behoorde; rondom het voetstuk heeft men de wapenschilden van verschillende steden van Italië, en aan de 4 hoeken de leeuwen van Florence met schilden, waarop de namen van sommige zijner hoofdwerken staan gebeiteld. Het beeld werd den 14den Mei 1865, het 600jarig jubileum van 's dichters geboorte, met zeer groote plegtigheid onthuld en ingewijd. Dit gedenkstuk heeft echter, nog sterker dan dat te Verona, eene groote politieke beteekenis in die korte woorden, op het voetstuk uitgedrukt: ‘A Dante Alighieri l'Italia.’ Er is slechts één vaderland van den onsterfelijken dichter, en het geheele Italiaansche volk huldigt hem met bewondering en eerbied als den zijne. Zijn vaderstad had echter nog eene bijzondere roeping te vervullen ter gedachtenisvereering van haren grootsten burger. Zij kocht het huis, waar hij in 1265 geboren werd. Gij ziet het in de naauwe en onaanzienlijke Via di S. Martino, No. 2. Het is eene kleine woning met smalle deur en vensters, door ijzeren traliën beschermd. Ook dit gebouw zal, even als menig ander, dat aan een groot man herinnert, door de stad wel met een marmeren tafel voorzien worden ter herinnering aan het hier gebeurde, en later welligt als een soort van museum, of liever als eene bedevaartsplaats voor landgenoot en vreemdeling worden opengesteld. Zulke herinneringstafels toch wijzen u, bij de kerk van S. Giovanni di Dio, in de Borgo Ognisanti, de woning van Amerigo Vespucci; in de Via dei Guicciardini No. 16, dat van den grooten staatsman Machiavelli, in de Via della Costa No. 13, dat van den beroemden Gallileo aan. Al hebben zulke woningen niets bijzonders of merkwaardigs, toch is het een goed denkbeeld ze in stand te houden, ze als het ware voor het publiek te stempelen, en de straten der stad zoo tot eene levende en luid sprekende geschiedenis te maken. | |||||
[pagina 234]
| |||||
XV.Een ander fraai plein is de Piazza della S.S. Annunziata. Het wordt ter regterzijde begrensd door een prachtig gebouw, het Vondelingenhuis (Spedale degl' Innocenti), dat, volgens de plannen van Brunelleschi, in 1421 door diens leerling Francisca della Luna werd gebouwd. Op het plein heeft men twee fraaije fonteinen van Pietro Pacca en het ruiterstandbeeld van den Groot-Hertog Ferdinand I, het laatste werk van den toen bijna tachtigjarigen Giovanni da Bologna. Aan het oostelijk einde van de Piazza verheft zich de kerk S.S. Annunziata. Zeven florentijnsche edellieden hadden zich in 1233 aan een bespiegelend leven op den berg Senario nabij Florence toegewijd, en de orde gesticht der Servi di Maria, ter gedachtenis van het Heilige Weduwschap der gezegende Jonkvrouw. Aan haar wijdden zij daarop deze kerk, die in 1250 werd gegrondvest, maar later menigmaal vergroot en verfraaid. Voor de kerk heeft men een prachtige Voorhal, waaronder drie deuren naar de binnenste deelen voeren, als de westelijkste in het klooster, de middelste in de kerk, de oostelijke in de kapel der Pucci, beroemd door de schilderij S. Sebastiano, van Pollajuolo. Bij het intreden heeft men in een soort van vestibule of voorhof zeer bezienswaardige fresken van Andrea del Sarto, als de geboorte van Maria, de aanbidding der drie Koningen en verscheidene tafreelen uit het leven van S. Filippo Benizzi. Het kerkgebouw bestaat uit een schip met kruisvleugels, koepel, en twee rijen kapellen. Onder het vele schoone en merkwaardige, wat hier te bewonderen is, noemen wij het graf van Baccio Bandinelli, gestorven in 1559 en door hem zelven vervaardigd. Het stelt eene Pietà voor, Nicodemus, het portret van den kunstenaar, die het ligchaam des Heeren ondersteunt. Het schilderwerk in den koepel is van Volterrano en zijn leerling Ulivelli. In de Capella della Vergine del Soccorso heeft men het graf van den zoo vaak door ons genoemden kunstenaar Giovanni da Bologna, met een fraai gewerkten Christus aan het kruis. Eene Madonna met Heiligen, van Pietro Perugino, in den zevenden koepel is een zeer fraai en indrukwekkend kunststuk, even als zijne Hemelvaart van Maria. De kapel der Annunziata, de eerste ter linkerhand bij het binnen- | |||||
[pagina 235]
| |||||
komen, werd in 1448 naar de teekeningen van Michelozzo gesticht. Zij is zeer rijk, daar altaar en versierselen van zilver zijn, alles ter eere van het wonderwerkende Mariabeeld, dat, volgens Vasari, in de tweede helft der 14e eeuw door Pietro Cavallini, maar volgens het volksgeloof door Engelen zoude geschilderd zijn. Naar het gevoelen van deskundigen zouden vooral de laatsten weinig eer met hun werk inleggen, daar deze Aankondiging aan Maria volstrekt geen kunstwaarde bezit. Boven de deur, die uit de kerk in het aangrenzende klooster voert, is een fresco, bekend als de Madonna del Sacco, het beroemdste stuk van Andrea del Sarto. Het stelt voor Joseph, Maria en het Kind, rustende op de vlugt naar Egypte. Joseph leest een der godspraken betreffende het lijden van den Christus. Het Kind keert zich met levendigheid om, in houding en gebaar uitdrukkende: ‘ik zal die schrift vervullen!’ Maria schijnt in weemoedig nadenken verzonken over het treurig lot, dat haren lieveling wacht. De zak met graan, teerkost op de reis, waarop Joseph leunt, heeft aan het stuk zijn naam gegevenGa naar voetnoot1. Deze drie figuren, in even eenvoudige als bevallige houdingen, vormen eene der bewonderingwaardigste tafreelen, die men aan het kunstpenseel van dezen medeleerling van Raphael te danken heeft. Vooral is de uitdrukking van Maria edel en meer verheven, dan men anders bij del Sarto wel gewoon is. Nog eene bijzonderheid verdient hier de aandacht. de Capella di S. Luca of dei Pittori, die in het klooster uitkomt. Het gild van S. Lukas of der Schilders vergaderde hier sedert 1561. Het altaarstuk stelt den Schutspatroon S. Lukas voor, bezig aan de beeldtenis der H. Maagd. Tot de merkwaardigste kerken behoort zeker die van San Lorenzo, die reeds in 393 door Ambrosius werd ingewijd. In 1423 ging zij echter door brand geheel te gronde en werd er door de zorgen van Giovanni Cosmo de Medicis, volgens de plannen van Brunelleschi, eene geheel nieuwe kerk gebouwd. Deze herbouw geschiedde in nieuw Romeinschen stijl; maar de bouwmeester bragt dit werk niet ten einde, ja het front toont nog slechts eene massa van ruw steenwerk. Donatello en Mi- | |||||
[pagina 236]
| |||||
chel Angelo hebben veel tot voltooijing en verfraaijing van dit kerkgebouw bijgedragen. De eerste leverde de plannen voor de twee prachtige preekstoelen, die door zijn leerling Bertoldo werden bewerkt. De bronzen basreliefs, voorstellingen uit het lijden en de opstanding van den Heer, zijn zeer fraai. De groote fresco, voorstellende den marteldood van den H. Laurentius, door Aug. Bronzino, is zeker niet zonder verdienste, maar toch geenszins als een Capo lavoro te beschouwen. Wij spoeden ons naar de beide sakristijen. De Sagrestia Vecchia bevat de 4 Evangelisten, van Donatello, die ook de werkmeester was van den Sarkophaag in het midden, waarin Giovanni di Averardo de Medicis, gestorven in 1428, en zijne echtgenoote Picarda, rusten, de ouders van Cosmo den oude en de grondleggers van de grootheid van dit geslacht. Nabij de deur is een prachtig monument van Verocchio, in 1472 door Lorenzo en Giuliano de Medicis opgerigt, ter eere van hun vader en oom Pietro en Giovanni. De beide stichters werden daarin echter in 1559 mede bijgezet. De Sagrestia Nuova is geheel door Michel Angelo ontworpen om daarin grootsche herinneringsteekenen goed te plaatsen, terwijl die monumenten weder geheel passend zijn voor de kapel. Tusschen beiden heerscht hier de schoonste eenheid en harmonie. De kapel is vierhoekig en laat in schoone opvolging vier verschillende bouwstijlen uitkomen, de Toskaansche, Egyptische, Florentijnsche en latere gemengde. Maar wenden wij ons tot de kolossale praalgraven van Giuliano en Lorenzo di Medici, die beide tot de heerlijkste scheppingen van Michel Angelo's kunsttalent behooren. Giuliano was de derde zoon van Lorenzo il Magnifico en jongere broeder van Leo X. Hij werd door Frans I tot Hertog van Nemours verheven, en stierf in 1516 op zijn 37ste jaar. Hij zit in eene nis in volle wapenrusting, met opgeheven hoofd, en den bevelhebberstaf over de knie. Lorenzo, de kleinzoon van il Magnifico, was Hertog van Urbino. In 1518 huwde hij Madeleine de Boulogne, waaruit eene eenige dochter sproot, Catherina di Medici, later echtgenoote van Hendrik II. Hij overleefde de geboorte van dit kind slechts weinige dagen en stierf in 1519. Hij zit, met het gelaat op de hand geleund, die mond en kin gedeeltelijk bedekt; hij is in gedachten verzonken; ja, dat beeld is in zijne geheele houding en uitdrukking als het ware de verzinnelijking van het begrip peinzen en denken, en de Italiaan kenmerkt het daarom als ‘il pensiero.’ | |||||
[pagina 237]
| |||||
Onder die zwijgende gestalten, die daar zitten, als waakten zij de eeuwen door over hunne eigene graven, ziet ge de Sarkophagen, en op elk rusten twee reusachtige gestalten. Het zijn symbolische voorstellingen van den tijd, de morgen en avond, de dag en nacht. ‘Twee aan twee genomen,’ zegt Grimm, ‘zooals zij op de Sarkophagen gegroepeerd zijn, wint elk paar aan beteekenis. Want even als de beide gestalten aan de voeten van Lorenzo de voleindigde tegenstelling tusschen leven en dood voorstellen..... zoo toonen avondschemering en morgengraauwen aan de voeten van Giuliano den overgang der ziel uit den eenen in den anderen toestand’Ga naar voetnoot1. Wij treden in geene dorre beschrijving dezer beelden, en zeggen met Grimm, ‘dat het vergeefsche moeite zoude wezen’ zulke ligchaamsschoonheid in woorden te willen teruggeven. De bekende Vasari beweert, dat door dit werk, en hij spreekt vooral van de Aurora, alles verdonkerd is, wat zelfs door de antieke kunst is geschapen. Wij zien daarin, met den kundigen duitschen levensbeschrijver van Michel Angelo, eene te sterk gekleurde ingenomenheid met den beroemden landgenoot, maar erkennen tevens, dat deze beelden zeker onder de heerlijkste gewrochten van de nieuwere kunst mogen geteld worden, de bewondering van tijdgenoot en nakomeling overwaardig. Hoe de eerste er over dacht, blijkt onder anderen uit die schoone regels van Giovanni Battista Strozzi: ‘La notte che tu vedi in si dolci atti.
Dormire, fu da un Angelo scolpita
In questo sasso, e perchè dorme, ha vita:
Destala, se nòl credi, e parleratti.’
Michel Angelo liet hierop het beeld zelf in niet minder keurige regels antwoorden: ‘Grato m'è'l sonno, e piu l'esser di sasso,
Mentre che'l danno é la vergogna dura;
Non veder, non sentir m'è gran ventura;
Però non mi destar, deh! parla basso’Ga naar voetnoot2.
| |||||
[pagina 238]
| |||||
Waar dus Strozzi u uitnoodigt, om dien nacht, dien ge zoo bekoorlijk ziet sluimeren, die door een Engel (zinspeling op den naam des kunstenaars) uit marmer gehouwen was, en die, omdat hij slaapt, leeft, te wekken, zoo gij dit niet gelooft daar hij dan tot u spreken zal; antwoordt het beeld, met een gevoel van verontwaardiging over de onderdrukking der vrijheid, waaronder Florence toen gebukt was: ‘zoet is mij de slaap, en meer nog dat ik steen ben, want zoolang hier de smaad en schande duren, is het mij een groot geluk niet te zien, niet te gevoelen: wek mij daarom niet, bid ik u, en spreek zacht!’Ga naar voetnoot1. De zoogenaamde vorstelijke kapel, waaronder de leden van het geslacht der Medici zouden worden bijgezet, schittert van veelkleurig marmer en steenmozaïk. Men ziet er de wapens der Toskaansche steden en der verschillende Groot-Hertogen. De koepel is bedekt met fresko-schilderijen van Pietro Benvenuto, voorstellingen uit het Oude- en Nieuwe Testament. Onder de praalgraven, die deze kapel versieren, heeft men er van verwonderlijken rijkdom en pracht, hoedanigheden die hier meer spreken, dan kunst en schoonheid. De kosten van bouw en versiering dezer kapel worden dan ook op 22 millioen lire berekend, die uit het bijzonder vermogen der Medici vloeiden. Enkele fraaije kunstwerken ontbreken echter ook niet. Zoo prijkt het praalgraf van Cosmo II, die in 1620 stierf, met diens standbeeld in verguld erts, door Giovanni da Bologna, een fraai stuk van dezen meester. Maar wij begeven ons uit | |||||
[pagina 239]
| |||||
deze praalgraven der eens magtige hoofden van deze stad, naar het nederige huis des mans, wiens werken zooveel hebben bijgedragen, om hun bestuur op te luisteren. Het huis van Michel Angelo ligt aan de Via Ghibellina No. 64, en niet ver van de Piazza S. Croce. In de 17de eeuw heeft een zijner nakomelingen eene verzameling van schilderijen, oudheden, voorwerpen van den kunstenaar, aangelegd, die, tevens met een geheel archief van brieven en familie-bescheiden, bij het overlijden van den laatsten Buonarotti, in 1860 aan de stad Florence werd vermaakt. In het midden latende, of werkelijk Beatrice, zuster van keizer Hendrik II, als stammoeder van het geslacht te beschouwen is en er dus keizerlijk bloed in de aderen des grooten kunstenaars heeft gevloten, zoo is het zeker, dat de Buonarotti Simoni tot de oudste en aanzienlijkste geslachten van Florence hebben behoord, daar Michel Angelo in 1456 reeds in de Signoria zitting had. Onze kunstenaar is echter niet in dit huis geboren, maar te Chiuri, den 6den Maart 1475Ga naar voetnoot1, ofschoon hij een deel zijner jeugd hier heeft doorgebragt. Inwendig bevat het eene doorloopende reeks grootere en kleinere vertrekken. Het eerste toont eenige Etrurische aschurnen en oud beeldhouwwerk, in M. Angelo's studie- of werkplaats gevonden. In het volgende heeft men een portret van den kunstenaar, door Venusti, en een ander op jeugdigen leeftijd door Bugiardini; ook heeft men er zijn standbeeld door Antonio Novelli. Verder ziet men hier een vijftal groote, een in chiaroscuro, en eenige kleinere schilderijen, met voorstellingen van belangrijke gebeurtenissen uit het leven van den kunstenaar. In het vierde vertrek heeft men schilderijen, die betrekking hebben op de familie Buonarotti, en verschillende stukken van het penseel van M. Angelo zelf. Van hier treedt men in een klein kabinet, waar ge bijzonderheden van het persoonlijk en huiselijk leven en gebruik des kunstenaars aanschouwt: daar ziet ge het zwaard, dat op wandelingen en omzwervingen aan zijne zijde hing; zijne wandelstokken, 3½ v. lang, met een kruk als handvatsel en een stevigen ijzeren punt, om de wankelende schreden des grijsaards op de gladde steenen der straten te steunen; de tafel, waaraan hij gewoon was te schrijven en in de laden zijne pantoffels; het kleine bankje, waarop hij aan die schrijftafel of lessenaar zat; eenige handschriften van hem, zeer | |||||
[pagina 240]
| |||||
duidelijk en netjes; daarboven aan den wand het reeds eenigzins verbleekt portret eener niet meer jeugdige vrouw, in het kostuum van dien tijd. Men noemt den naam Vittorio Colonna, als van haar tot wie zich des kunstenaars hart met meer dan gewone gevoelens van bewondering en genegenheid getrokken voelde. Maar, ofschoon gelijkgezind, en door magtige sympathiën vereenigd, leerden zij elkander reeds op te ver gevorderde jaren kennen, en zetelde in haar hart te hoog het bewustzijn van vorstelijke afkomst. Haar kunnen de gloeijende dichterlijke ontboezemingen van den kunstenaar niet hebben gegolden, die ook uit jeugdiger tijdperk dagteekenenGa naar voetnoot1. Maar wie gelden ze,... eene werkelijkheid, of slechts een ideaal? Het schijnt niet uit te maken, ofschoon het laatste ons wel het aannemelijkst voorkomt. Dat alles en zooveel meer uit het tachtigjarig kunstenaarsleven, uit den veel bewogen en bont gekleurden tijd, waarin hij streed en leed en arbeidde, trekt daar in raadselachtige mengeling langs uw zielsoog heen, terwijl gij op datzelfde bankje zit, aan dienzelfden lessenaar, met datzelfde handschrift voor u, dat hem hier eens bezig hield! Het vijfde vertrek, de kapel genaamd, bevat weder eenige ontwerpen van de hand des meesters, als de schets voor de façade der kerk van S. Lorenzo, eene Afneming van het Kruis, enz. In een zesde vertrek ziet gij in groote kasten eenige zijner manuscripten, teeken- en schildermaterialen, een klein model in was van David's standbeeld, en eene verzameling portretten van beroemde Toskaners, terwijl in een zevende kabinet eene menigte teekeningen van zijne hand bewaard worden, zooals die van Madonna en het Kind, de Cleopatra, een schets voor het Laatste oordeel in de Sixtijnsche kapel en andere. Er moge aan zulke plaatsen veel worden zamengebragt, dat gedeeltelijk kan gemist worden; er moge bij schikking en voorstelling wel wat veel op dat soort van nieuwsgierigheid en belangstelling worden gespeculeerd, dat elk eenigermate gevoelt, om als het ware in het intiemste leven van een groot man uit het verledene door | |||||
[pagina 241]
| |||||
zinnelijke waarneming en tastbare bewijzen in te dringen; toch is er te veel eigenaardigs, te veel aandoenlijks in, om zulke plekken niet gaarne te zoeken, en met een gevoel van vereering en piëteit te verlaten, ook al weet men dat de geest hier niet wordt teruggevonden en beter gezocht kan worden in de schriftkarakters, waarin hij zijne diepste gewaarwordingen heeft neêrgelegd; in de onvergankelijke werken der kunst, waarin hij zijne hoogste en heiligste aspiratiën heeft pogen uit te drukken. | |||||
XVI.De kerk van S. Maria Novella verheft zich in de nabijheid van het Centraal Spoorweg-Station, aan het plein van dienzelfden naam. Zij werd in 1278 aangevangen en in 1357 voltooid, met uitzondering van het front, 't welk naar teekeningen van Leo Battista Alberti eerst in 1470 geheel werd afgebouwd. Het gebouw heeft drie schepen in spitsbogenstijl, waaraan later kapellen en altaren zijn toegevoegd. De laatste toonen vele fraaije kunststukken. In het koor bewondert men de fresken van Domenico Ghirlandajo, die van 1451 tot 1495 leefde, voorstellende de geschiedenis van Johannes de Dooper en van de H. Maagd, elk in 7 afdeelingen. De voorstelling van Zacharias in den Tempel is hierdoor merkwaardig, dat de schilder onder het volk de portretten van verscheidene zijner tijdgenooten heeft geplaatst, als: Angelo Poliziano, Christoforo Landino en anderen. In de kapel ter linkerzijde van het koor bevindt zich het beroemde Kruisbeeld in hout van Brunelesco, waarmede hij den zegepalm wegdroeg in een wedstrijd met Donatello. Ook vergete men hier niet de opwekking van het dochterke van Jaïrus, door Bronzino. In de kapel Strozzi, in het linker kruisschip, heeft men merkwaardige oude fresken, voorstellende het Laatste oordeel en het Paradijs, van Andrea Orcagna, weder geheel in den smaak van Dante's beroemd gedichtGa naar voetnoot1. In de sakristy heeft men werken van Fra Angelico, eene Geboorte van Christus en Krooning van Maria. Verder ziet men in de kapel dei Rucellai eene groote | |||||
[pagina 242]
| |||||
Madonna, van Cimabue, dien eersten naam in de jaarboeken der Christelijke kunst en der Renaissance, dien kweekeling der Grieksche kunstenaars, dien de Florentijnsche senaat had doen overkomen om de schilderschool hunner stad te leidenGa naar voetnoot1. Er is hier ook een graf te vinden van Josephus, den patriarch van Constantinopel, die hier in 1440 stierf, bij gelegenheid van het groote Concilie, dat in 1438 te Ferrara zamenkwam om eene vereeniging der Oostersche en Westersche kerken te bewerken. Ter regterzijde is een oude kruisgang, il Chiostro Vecchio of Verde genaamd, met fresken van Paolo Uccello, meest voorstellingen uit het Oude Testament, als: de Ark en de Zondvloed, waar men vele menschen, met onze nieuwerwetsche reddingstoestellen voorzien, aanschouwt. Wat verder heeft men de Capella degli Spagnoli, van 1320, met fresken van meesters uit de school van Giotto, voorstellingen uit het lijden van Christus, Opstanding en Hemelvaart. Aan de oostzijde dezer kloosters is eene zonderlinge voorstelling van de strijdende en zegepralende kerk: Paus en keizer op den troon en omgeven door hunne raadslieden en eene schare van uitstekende mannen en vrouwen, als: Petrarca met Laura, Boccacio, Cimabue en anderen. De ketters worden voorgesteld als een troep wolven, die door zwart- en witgevlekte honden (het zijn de kleuren der Dominikanen Domini-canes, de honden des Heeren) van de schapen worden weggedreven. Aan de tegenovergestelde of westzijde is een arbeid van Taddeo Gaddi, voorstellende de zegepraal van Thomas Aquinas. Hij zit op een troon, met Mozes, Paulus en Johannes nevens zich, terwijl hij de hoofden der ketters in de personen van Arius, Sabellius en Averrhoës aan zijne voeten heeft. Maar reeds genoeg van deze zonderlinge, fantastieke voorstellingen, die aan onzen tijd en aan onzen geest zoo vreemd zijn, en daarin zulk een gevoel van medelijdend schouderophalen, of van onwillekeurige spotzucht opwekken, dat wij moeite hebben daarin den levensernst en de levensvragen van die vervlogen jaren eenigzins te waarderen, of zelfs de hier voorkomende kunstschoonheden naar volle waarde te schatten. Ons wacht een nieuwe pelgrimstogt naar de Piazza di S. Marco. Daar verheft zich de kerk en het nevensliggende Dominikaner-klooster van dien naam. Michelozzi leverde de ontwerpen en teekeningen voor beiden. Er werd later zeer van | |||||
[pagina 243]
| |||||
afgeweken en het front werd eerst in 1777 geheel voltooid. In de kerk heeft men, boven de middelste deur, een Christus op gouden grond, van Giotto, het stuk, waardoor hij in Florence de algemeene bewondering verwierf, en het eerst den roem van Cimabue verduisterde. Het stuk heeft al de eigenaardigheden der eerste renaissance-stijl. Aan het 3de altaar, regts, bewondert men eene H. Maagd met vier heiligen, van Fra Bartolomeo. Merkwaardig is de bouw van de kapel van den H. Antonius, die eens monnik in het klooster was, en wiens standbeeld, van Giovanni da Bologna, de aandacht verdient. Fresken van Passignani stellen zijne begrafenis-plechtigheid voor, die inderdaad luisterrijk moet geweest zijn, daar men de Processie-Hemel of 't Baldakijn door leden van het geslacht der Medici ziet dragen en S. Philippus en Johannes, Aquinas, S. Eberhard en Dominicus in het gevolg aanschouwt. De beide beroemde geleerden Giovanni Pico de Mirandola, die in 1494 stierf, en Angelus Politianus, gestorven in 1494, liggen hier begraven. Uit de sakristie komt men in een kruisgang, waar men weder zeer fraaije fresken van Fra Angelico vindt, voorstellende S. Petrus den Martelaar, Jezus met S. Dominicus, de Kruisiging van Christus, terwijl men in de Kapittelzaal van denzelfden kunstenaar een zeer groot stuk, voorstellende den gekruisten Christus tusschen de twee boosdoeners en daaronder een groep van 20 levensgroote heiligenbeelden aanschouwt. Maar, hoe veel de eerste christelijke kunst hier ook te bewonderen en te denken geeft, wij spoeden ons naar het naastgelegen klooster, nog rijker aan groote herinneringen. Geen wonder, dat ons onwillekeurig de regels van de Bull's gedichtGa naar voetnoot1 voor den geest komen: O, bid den prior, dat hij kome!
Een kranke reikhalst naar den vrome,
Zij vraagt van hem een troostrijk woord!
En aan San Markus kloosterpoort
Was naauwlijks dat verzoek gehoord,
Of hij, wien 't geldt, reeds toegetreden,
Om, zonder vraag ‘naar wie, waarheen?’
Haar, die 't zoo dringend had gebeden,
Terstond te volgen op haar schreên!
| |||||
[pagina 244]
| |||||
Toch bleef hij in 't gepeins verloren,
Dat ze onverhoeds gestoord had. Zij
Dacht aan het lot één mensch beschoren,
Aan 't lot van land en volk dacht hij.
En, waar wij nu aan die kloosterpoort aankloppen en door haar die groote area met zuilenhallen omgeven intreden, is het ons, alsof de geest van dien Prior, van Savonarola, de Profeet van Florence, ons omzweeft. Dit klooster toch verdient in twee opzigten de aandacht. Ten eerste, uit het oogpunt der Christelijke kunst, waarvan een der eerste en gelukkigste beoefenaars, Fra Angelico da Fiesole, hier geleefd en nog vele schoone stukken achtergelaten heeft. Ten tweede, om de geschiedenis van Savonarola en zijne pogingen ter hervorming van godsdienst en zeden, eindigende in zijn sterven als martelaar voor die groote zaak. Wij doorwandelen vele en ruime gangen en bezoeken vele wel verlichte, zindelijke cellen, thans in dit gedeelte onbewoond; ten slotte ook een drietal vertrekjes, die het verblijf van den Prior, eens dat van Savonarola, waren. Broeder (Fra) Angelico heette eigenlijk Giovanni da Fiesole, maar verkreeg wegens zijne groote vroomheid later den titel van Beato Angelico. Hij leefde van 1387 tot 1455, en was in den vollen zin des woords een geestdrijver, maar een eenvoudige en beminnelijke. Toen hij hier in 't klooster woonde, verscheen hij eens niet beneden in de groote zaal, waar de monniken gezamenlijk aten (het Refectorium). Men gaat hem zoeken in zijn cel, die gesloten is, en met geweld moet geopend worden. Men vindt hem snikkende met het aangezigt ter aarde liggen. Hij had een Christus aan het kruis begonnen te schilderen, maar het onderwerp had hem zoo aangegrepen, dat hij in een soort van zinsverrukking of geestvervoering voor dat beeld van Christus was neêrgestort. Het kunsttalent van zulk een man moet wel een eigenaardig type hebben. Zijne beelden zijn als door eene Goddelijke aanvalligheid overgoten; zekere als bovenzinnelijke overspanning (extase) is daaraan niet vreemd: het zijn meestal engelen of heiligen, in vrome aandacht of aanbidding verzonken. Zijn schilderen was een wegzinken in voorstellingen van het bovenzinnelijke. Hij versmaadde daarvoor wereldsche schatten en eer, want hij weigerde elke belooning voor zijn werk, en hij bedankte voor den aartsbisschopszetel van Florence; voldaan met zijn stille cel, | |||||
[pagina 245]
| |||||
zijn kunstpenceel, en dien kalmen, onaangevochten zielsvrede, die hem hier den naam van beato deden verwerven, en die hem zeker hebben doen rijpen voor eene hoogere zaligheid. Hoe verschillend van hem in aanleg en werk, is die andere broeder uit ditzelfde klooster, Savonarola! Hij was geboortig uit Ferrara en kwam eerst op zijn 37ste jaar voor goed in Florence. Zijn geleerdheid en welsprekendheid, en niet minder de invloed van Lorenzo dei Medici, die toen aan het hoofd der zaken was, deden hem tot Prior van S. Marco kiezen. Hij had een hooggeplaatst en niet minder hooggevierd man kunnen zijn. Maar hij had zich van der jeugd af eene roeping, een levenstaak voorgesteld, die daarmede op den duur onvereenigbaar bleek. Met een oog op de schromelijke godsdienstige en zedelijke verbastering en verwildering, die de geheele maatschappij had doortrokken, die van het hof der Pausen, van een Alexander VI Borgia, in de walgelijkste grofheid uitgaande, aan het meer verfijnde geslacht der Medici niet vreemd bleef, en die algemeen doordrong in geestelijkheid en burgerstanden, rekende hij het zijne levenstaak, straf, boete en bekeering te prediken: het rijk van Christus, het ware godsrijk in hart, geest en verbeelding zijner tijdgenooten te herstellen. En hij heeft gepredikt met onbegrijpelijke kracht en wegslepende overtuiging. En hij heeft uitkomsten gezien, die aan het wonderbare grensden: oud en jong, die aan zijne lippen hingen, die hunne liefste afgoden, ijdele versierselen, zedelooze geschriften, weelderige en wulpsche kunststukken, vrijwillig ten offer bragten, en de vlam daarvan op de Piazza del Duomo met heilige vreugd ten hemel zagen stijgen. Hij ijverde op het gebied der kunst tegen alle heidensche, bloot zinnelijke kunstbeoefening en vereering, en was zoo een geestverwant van dien vroegeren broeder, wiens vlekkeloos reine Heiligen ook met een goedkeurenden lach hebben kunnen zien op dit welligt te vurig streven van ‘den man der krachten’Ga naar voetnoot1. Maar Paus en hooge geestelijkheid waren de natuurlijke - de doodvijanden van dezen Hervormer, zoo als zij het van een Huss en Luther waren. Het wufte volk was weldra op hunne hand en over den als leidsman en profeet vereerde weêrgalmde spoedig het ‘weg met hem!’ Op Palmzondag 1498 werd het klooster door eene opgeruide menigte bestormd en ingenomen. Savona- | |||||
[pagina 246]
| |||||
rola met twee zijner getrouwste medestanders, Dominico en Silvestro, werden in de gevangenis van het Palazzo Vecchio opgesloten, als ketters veroordeeld en van hune kerkelijke waardigheid ontzet. Bij die gelegenheid voegde de priester, met het volvoeren dier plegtigheid belast, aan Savonarola toe: ‘Ik scheide u van de strijdende kerk;’ maar kreeg daarop dat heerlijk antwoord: ‘maar gij kunt mij niet scheiden van de zegepralende kerk!’ Op de Piazza dei Signori, voor het paleis der Medici, heeft men hem verbrand en zijn asch is in de Arno gestrooid. Maar hij staat in de geschiedenis onder de groote geloofshelden en hervormers; onder de voorbereiders van eene andere en betere toekomst; onder hen, die men den marteldood kan aandoen en wier asch men kan verstrooijen, doch wier beginselen niet vernietigd kunnen worden, maar onder Gods leidingen zullen strekken om nog ná jaren en eeuwen vruchten te dragenGa naar voetnoot1. Van Fra Angelico ziet men in het klooster nog enkele zeer fraaije stukken, zooals S. Peter den martelaar, met den vinger op den mond; Christus aan het kruis, met S. Dominikus aan den voet daarvan; eene Madonna met het kind, op een troon gezeten met 4 heiligen ter wederzijde; eene krooning der H. Maagd met 6 heiligen; de 3 Maria's aan het graf; en vele andere stukken, alle in denzelfden geest van stille en verheven vroomheid, helder en als doorschijnend van kleur, maar niet altijd onberispelijk in teekening. In de eel van Savonarola ziet men zijn portret, zijn gebedenboek, een bijbel in 't Italiaansch gedrukt en in zeer fijn schrift met kantteekeningen voorzien; een lessenaar en daarop eenige manuscripten van zijne preêken; enkele kleedingstukken; voorwerpen van weemoedige belangstelling voor elk, die sympathie gevoelt voor een leven, streven en sterven als dat van dezen Prior van S. Marco. | |||||
[pagina 247]
| |||||
XVII.Maar wij nemen plaats in eene cittadine, een elegant open huurrijtuig met één paard, zooals die hier in menigte op alle pleinen en hoofdstraten te vinden zijn, en begeven ons naar Porta S. Gallo, met een deel van den muur nog uit den ouden tijd overgebleven, maar bestemd om spoedig geheel voor den hier krachtig raserenden nieuwen tijd en zijn bouwlust te verdwijnen. Vóór de poort staat een triumfboog, in 1738 opgerigt, ter eere van den intogt van den Groot-Hertog Frans II, maar zonder veel kunstwaarde. Onze weg voert nu langs den bijna uitgedroogden bergstroom Mugnone, tusschen hooge, graauw gekalkte muren, waarover somtijds vijgenboomen en bloeijende rozenstruiken hunne twijgen uitstrekken, berg op. Ter linkerzijde laat gij de Villa Palmièri, waar Boccacio de verhalende personen zijner Decamerone gedurende de pest van 1348 laat vertoeven en optreden. Langs den weg heeft men nog verscheidene villa's, tot men langs stoute bogten het boven op den berg gelegen Fiesole bereikt. Deze stad, bij de Romeinen bekend als Faerulae, is van oud Etruscischen oorsprong. Wij dalen een binnenweg achter de hoofdkerk of dom af, die weldra het uitzigt in eene met olijfbosschen bedekte vallei opent, en ons aan den voet van den stadsmuur brengt. Het is een waar cyclopenwerk! Reusachtige steenen, die zonder cement op elkander zijn gestapeld en zamengevoegd, maar zoo hecht, dat de loop van honderde eeuwen daarin geene breuke heeft kunnen maken. Er is onmiskenbare verwantschap tusschen de constructie dezer muren en die van de oudste gebouwen in Florence. Volgens de oudheidkundigen is echter dit bouwwerk niet te verwarren met dat der oude Pelasgers, zigtbaar in de muren van Mycene in Griekenland. In een boomgaard toont men u verder overblijfselen van een Romeinsch amfiteater en daalt men nog af in de gewelven, waarin de wilde dieren werden opgesloten. Zoo zijn hier oudheden op oudheden, en eeuwen op eeuwen gestapeld! Op het groote marktplein zien wij de hoofdkerk, eene basiliek, van 1028, na de inneming van het oude Fiesole door de Florentijnen in 1010 aangevangen. De krypt heeft zeer oude zuilen; het koor een grafgesteente van den bisschop Salutati, in 1465 gestor- | |||||
[pagina 248]
| |||||
ven. Gij ziet hier verder een seminarium, een oud en duister gebouw, het dusgenaamde Palazzo del Pretoria, uit de 13de eeuw, nog eene oude kerk van S. Maria Primerana, uit de 10de eeuw, eenige onbeduidende armoedige woningen; tal van lieden, die u gedienstig den weg willen wijzen; nog veel grooter aantal vrouwen en meisjes, die u allerlei stroovlechtwerk als hoofdsieraden, cigarenkokers, vogels, enz., ter verkoop opdringen, en dit alles zijn de eenige overblijfselen eener stad, die in luister, bevolking en drukte verre dat Florence overtrof;... dat gij daar diep beneden u uit het dal zijne koepels en campaniles ziet verheffen! Wij begeven ons echter naar het plein voor het Franciskanerklooster, dat op de hoogte is gebouwd, waar de Akropolis van het oude Faesulae gebouwd was, om van hier een der prachtigste uitzigten te genieten, die de schoone omgeving van Florence te genieten geeft. Daar ligt het onder u, het schoone dal van Florence, in den zuidelijken achtergrond, bepaald door met groen bedekte hoogten, oostwaarts door de bergruggen van de Cassentino, westwaarts door die van de Monte Albana, waarachter zich de bergen van Carrara met hare bekende marmergroeven verheffen. In de diepte kronkelt de Arno, die zich telkens achter olijf- en kastanjebosschen verbergt: voor u verheffen zich de grijze daken, de tallooze koepels der stad: stroomafwaarts strekken zich de vriendelijke wandelingen en boomgroepen der Cascine uit: alles is in den achtermiddag met de heerlijkste purpertinten overgoten en de beschouwer gevoelt iets van 't geen de Amerikaansche dichter heeft gepoogd uit te drukken: ‘Till, on the brink of ancient Fiésole,
Mute, breathless, hanging over the dazzling deeps
Of broad val d'Arno, which the sinking day
Drowned in an airy bath of rosy ray, -
An atmosphere more dream imbued than sleeps, -
My feet were stayed: -’
‘Ah, lovely Florence! never city wore
So shining robes as I on thee bestowed:
For all the rapture of my beeing flowed
Around thy beauty, filling, flooding o'er
The banks of Arno and the circling hills
| |||||
[pagina 249]
| |||||
With light no wind of sunset ever spills
From out its saffron seas! Once, and no more,
Life's voyage touches the enchanted shore!’Ga naar voetnoot1.
En zoo nemen ook wij afscheid van Florence, als van iets betooverends en liefelijks, dat wel nooit uit de ziele zal wijken van hem, die het eenmaal mogt aanschouwen, en waarvan de herinnering altijd zal gepaard gaan met het vurige verlangen, met de stille hoop, om dat alles nog eens weder te zien.
Mr. W.R. Boer. |
|