De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |
Herinneringen aan Italië.Kenn'st du das Land, wo die Citronen blüh'n, Dov' è la patria dell' Italiano? | |
I.Kent gij dat land? Kent gij het schoone Italië, dat land van het verledene, van heerlijke herinneringen, van vervlogen roem en grootheid? Zoo schreef ik voor vele jaren in deze zelfde bladenGa naar voetnoot1, en noemde mij gelukkig dat land te hebben bezocht, was het ook slechts voor korte dagen en voor een zeer klein gedeelte. En thans herhaal ik die vraag, naar aanleiding van een veel langer verblijf en van een bezoek, dat mij van den zuidelijken voet der Alpen tot aan de baai van Napels voerde. En wederom noem ik mij gelukkig, wat daar ook - in dat bijna twintigjarig tijdperk - in mij en rondom mij moge veranderd zijn. Groote omkeeringen toch heeft dat schoone schiereiland daarin ondervonden. Hoeveel heeft daar niet eene geheel nieuwe gestalte verkregen; hoe is daar niet een andere staatkundige; ja, een nieuwe maatschappelijke toestand in het leven getreden; hoe is daar niet al het oude als gebroken en alles nieuw geworden! De reiziger, die thans de Alpen overtrekt, gaat niet slechts om een blaauwer hemel, een schitterender sterrenpracht te be- | |
[pagina 228]
| |
wonderen; om wouden en velden in bonter en vreemder tooi gekleed te zien; om het bergachtig landschap in schooner en golvender lijnen, in warmer purpertinten te aanschouwen; hij gaat niet meer uitsluitend om zich in een grootsch verleden te verdiepen en er weemoedig te droomen bij de tallooze overblijfselen eener voorbijgegane wereldheerschappij: zelfs zal de kunst met zijne heerlijke gedenkstukken, met de ideale reinheid en heerlijkheid harer scheppingen, hem niet geheel vermogen af te trekken van het heden. - Over Italië's beemden ruischt toch niet meer het woord van den franschen dichterGa naar voetnoot1: ‘O, terre du passé, que faire en tes collines!
Quand on a mesuré tes arcs et tes ruines,
Et fouillé quelques noms dans l'urne de la mort,
On se retourne en vain vers les vivants. Tout dort,
Tout.......’
Neen, daarover ruischt als een morgenwind, nog wel kil, nog wel als duister fluisterend, als weifelend en zoekend in welke rigting hij ten slotte zijne wieken zal uitbreiden; maar een morgenwind, voorlooper en aankondiger van een schooner dageraad. Italië ontwaakt als uit een langen doodslaap; het tracht zich te verheffen tot een nieuw leven. De bezoeker heeft niet meer uitsluitend te doen met een land van het verledene, maar ook met een land van het heden, met een land vol verwachtingen voor de toekomst. Hij, die in den zomer van 1850, met de zware en vaak slecht ingerigte postkoets, langs een der groote Alpenwegen, in de vlakte van Lombardije afdaalde, vond alom nog de sporen van krijg en wapengeweld. De bijna algemeene poging van het Italiaansche volk in het jaar 1848, om zich, onder de medewerking van Carlo Alberto van Sardinië, te onttrekken aan de heerschappij van den vreemdeling, aan den druk van eigen vorsten, was geheel mislukt; was aan vele oorden, niet het minste in de vlakten van Lombardije, in stroomen bloeds gesmoord. Het juk van den Habsburger drukte zwaarder dan vroeger, en men trof zijne krijgsbenden en legervanen aan ook in de kleinste plaatsen, terwijl zijne achterdochtige politie inboorling en vreemde allerlei moeijelijkheden baarde. Onder zijn | |
[pagina 229]
| |
invloed waren de Bourbonsche vorsten hersteld en heerschten tal van kleine en groote dwingelanden weder te Parma, te Modena, te Lucca, te Florence en te Napels, die door doodstraf en verbanning van staatkundig veroordeelden, hunne staten poogden te zuiveren en hun geschokt gezag voor goed te bevestigen. - Voor Italië scheen toen de zucht, de wensch naar éénheid en vrijheid, meer dan ooit een schoone droom! - Hij, die thans, nog geen twintig jaar later, van de Alpen daalt, doet zulks van Insprück, in den comfortable waggon van den grooten Brenner-Spoorweg, die door en over de Alpen, Italië aan het hart van midden-Duitschland bindt. Slechts te Ala, de eerste plaats op Italiaansch grondgebied, heeft hij een klein oponthoud, om hem, niet naar zijn pas te vragen, maar of hij ook eenige aan belasting onderworpen goederen met zich voert. Zijn ontkennend antwoord is voldoende om hem toegang in het koningrijk te verschaffen, dat hij nu verder tot aan de faro van Messina in alle rigtingen kan doorkruisen, zonder eenige belemmering te ondervinden. Militaire magt ziet hij weinig en slechts in grootere steden: politie niet veel meer, slechts aan stations en in drukke straten en pleinen. - Dit is een gevolg van Italië's eenheid, want die vóór nog geen twintig jaren onbereikbare droom is eigenlijk eerst sedert een tiental jaren (en slechts met enkele uitzonderingen) volkomen verwezenlijkt. Wij hebben hier inderdaad met hoogst merkwaardige wereldgebeurtenissen te doen: wij hebben hierbij op te merken, hoe tegen eene veldwinnende overtuiging, tegen eene bepaalde geestesrichting eens volks, op den duur geenerlei dwangmiddelen baten. Het streven naar eenheid en vrijheid, ná 1848 gewelddadig onderdrukt, bleef zich ontwikkelen. Toen koning Victor Emanuel den 10den Januarij 1859 de zitting der Sardinische kamers opende en daarbij die merkwaardige woorden sprak: ‘Wij zijn niet ongevoelig voor den jammerkreet, die uit ‘zoo vele Italiaansche landen tot ons oprijst,’ toonde hij eene sympathie voor alle Italianen, die wederkeerig liefde en bewondering voor zijn persoon en voor zijn streven door het geheele schiereiland opwekte en sedert nergens geheel geweken is. Hij, de ridderlijke koning; hij, de telg van een oud en roemvol geslacht; hij, die de eenheid van Italië heeft zien verwezenlijken; hij, die de constitutionele vrijheden heeft erkend en met eerlijkheid handhaaft, moet in de meening van het Italiaansche volk hoog en met bewondering staan aange- | |
[pagina 230]
| |
schreven. Maar wat hebben die beide jaren 1859 en '60, waarin het nieuwe koningrijk gevestigd is, weder aan de geschiedrollen te verhalen! - Eerst de val der Oostenrijksche heerschappij, door de zamenwerking van Sardinië en Frankrijk, door den franschen keizer, zoo 't scheen, voor geheel Italië bedoeld, daar Napoleon III immers in zijne proclamatie van 3 Mei 1859, verklaarde: ‘dat Oostenrijk het grondgebied van zijn bondgenoot, den koning van Sardinië, had aangevallen, en het zoover had laten komen, dat één van beiden gebeuren moest; dat het tot aan den voet der Alpen moest heerschen, of Italië vrij zijn tot aan de Adriatische zee;’ later, den 11den Julij, op nog altijd raadselachtige wijze, bij den vrede van Villa Franca, tot Lombardije bepaald. Vervolgens het verjagen der kleine vorsten, het afzweren der regerende stamhuizen, het zich stellen onder de bescherming en het beleid van Sardinië. Het volgen van dit voorbeeld door een groot gedeelte der lang gedrukte Pauselijke Staten, met name de Romagna en Emilia. De Sardinische Grondwet werd dan ook den 7den December 1859 reeds te Milaan voor Lombardije afgekondigd. In den aanvang van 1860 nam Toscane haar aan, terwijl de Sardinische kamer, den 2den April, reeds versterkt door de vertegenwoordigers van Parma, Modena, Toscane en de Legatiën, de aanhechting dier gewesten met 214 van de 215 stemmen bevestigde, niettegenstaande de openlijke verklaring van alle bisschoppen (ook die van ons vaderland) ten behoeve van het wereldlijk gezag des Pausen en tegen Sardinië. In den zomer van dat zelfde jaar 1860 verschijnt de waarlijk klassieke heldengestalte van Garibaldi in Sicilië en in Zuid-Italië, om ook deze gewesten uit het diensthuis der Bourbons te doen uitgaan en aan het ééne Italië toe te voegen. In de zitting der Sardinische Kamer van 2 October 1860 werd dan ook met 290 tegen 6 stemmen tot de aanhechting van Midden- en Zuid-Italië besloten. In dat algemeene eenheidsstreven vernam men in Junij 1860 slechts één wanklank, de afstand aan Frankrijk van Nizza en omgeving en van een gedeelte van Savoye. Waarschijnlijk moet men, bij deze treurige gebeurtenis, de Italiaansche regering minder beschuldigen van verraad aan eigen zaak en beginselen gepleegd, dan wel van machteloosheid, om zich te verzetten tegen de eischen eener baatzuchtige staatkunde van hem, wiens woord reeds gebroken was bij den vrede van Villa Franca! De gebeurtenissen van 1866 deden eindelijk | |
[pagina 231]
| |
Venetië, het lang geteisterde, en het Venetiaansche bij volksbesluit van 22 October, mede aan Italië komen. Zoo is dan eigenlijk eerst sedert October 1866 de éénheid van Italië voltooid, ofschoon daaraan de aan Frankrijk afgestane deelen, enkele alpendalen en streken van Istrië en vooral Rome met haar grondgebied nog ontbreken. - De wensch tot die vereeniging werd in de verschillende gedeelten openlijk door volksstemming uitgesproken en de merkwaardige uitkomsten daarvan kunt gij met gulden letters in 't marmer gegrift lezen, aan de wanden der parlementszaal, in het vroegere paleis der Medicis te Florence. Daar verneemt gij, hoe Toskane zich met 366,571 van de 387,445 stemmen; Emilia met 426,006 van de 427,512; Napels en Sicilië met bijna algemeene stemmen daarvoor hebben verklaard; terwijl u thans nog te Verona en elders in het Venetiaansche, op de muren van openbare en bijzondere gebouwen, de verklaring treft: ‘Vogliamo l'Italia Una, e Vittorio Emanuele il nostro re costituzionale.’ Maar boven die bewijzen der schoonste eenstemmigheid, toont men u ook in die parlementszaal, door het penseel vereeuwigd, tafereelen uit de vroegere burgeroorlogen van Florence en hare nabuursteden. Waarschuwende stem (zooals eens een der grootste parlementaire redenaars van Italië, Mancini, opmerkte) uit het verledene, die het Italiaansche volk, die zijne vertegenwoordigers in die zaal, voor de toekomst mogen ter harte nemen! - Men ziet hieruit dat Victor Emanuel dan ook niet zonder grond in Maart 1861 den titel kon aannemen van ‘Koning van Italië door Gods genade en den wil des volks,’ en Cavour in zijne bekende circulaire aan de Britsche regering mogt betoogen, nadat het eerste Italiaansche parlement in Februarij van 1861 door den koning was geopend, ‘dat de regering van Italië eene nationale en wèlgevestigde regering was.’ - Spoedig volgde hierop dan ook de wettelijke erkenning van het nieuwe rijk door Engeland, Noord-Amerika en Frankrijk, later ook door de meeste andere Europesche regeringen. Zoo zijn dan al die vroegere staten thans vereenigd tot één rijk, zeker nevens Groot-Brittannië het beste door natuurlijke ligging en grenzen bepaald. Rondom toch door twee zeeën bespoeld, is het naar 't Noorden door de Alpen van vreemde naburen bijna geheel gescheiden. Het heeft eene uitgestrektheid van 284,463 □ kilometers of mijlen, met eene bevolking van ongeveer 25½ millioen inwoners. De gemiddelde digtheid | |
[pagina 232]
| |
der bevolking in het jeugdig koningrijk is dus 85 zielen per vierkante mijl. Maar de verdeeling is ongelijk, daar men zeer uitgebreide, bijna onbewoonde streken aantreft, niet slechts op Sardinië en Sicilië, maar ook in die Maremmen, waardoor de spoorweg van Livorno naar Rome u voert; en niet minder in de vaak bekoorlijke bergstreken, die gij van Rome naar Napels doortrekt. Daarentegen verwondert het u niet in de vruchtbare vlakten der Po, in het rijkgezegende Arno-dal, en in de nijvere Ligurische kuststreken eene bevolking te vinden, zoo digt bewoond bijna als in de meest bevolkte landen van ons werelddeel. Het minst bevolkte gedeelte van het Vereenigd Koningrijk is het eiland Sardinië, 't welk slechts 24 bewoners per vierkante mijl telt. Daarentegen telt geheel Toskane 82, Venetië en Emilia 98, Lombardije 139 en Liguria 145 zielen op diezelfde uitgestrektheid. Volgens de jongste opgaven bevat het Britsche rijk 92, de Nederlanden 100, België 162, Frankrijk daarentegen slechts 70 en Noord-Duitschland 68 bewoners per vierkante mijlGa naar voetnoot1. Niet slechts door zijne streng bepaalde natuurlijke grenzen schijnt Italië als tot eenheid geschapen; ook door de merkwaardige bijzonderheid, dat zijne geheele bevolking in den grond één zelfde taal spreekt en één zelfde godsdienst belijdt. Onder die bevolking toch telt men slechts 20,000 personen die de Duitsche, 5 à 6000 die de Engelsche taal spreken, terwijl nog 114,000 zich van de Fransche, Catalaansche of Grieksche tongvallen bedienen. Wat de godsdienst betreft, telt men slechts een 24,000 tal personen, die niet tot de heerschende kerk behooren, waarvan ruim de helft (13,000) zich onder verschillende protestantsche kerkgenootschappen scharen, de kleine wederhelft de israëlietische godsdienst is toegedaan. Deze en vele andere bijzonderheden, die op den loop der bevolking betrekking hebben, worden thans in Italië, even als in de meeste staten, geregeld en naauwkeurig verzameld door den Burgerlijken Stand. Met 10 Januarij 1862 werd deze inrigting voor het koningrijk ingevoerd en daarmede het constateren van geboorten, sterfgevallen, huwelijken, enz., uit de handen der kerk in die van het openbaar gezag overgebragtGa naar voetnoot2. | |
[pagina 233]
| |
II.Langs den prachtigen Brenner-baan, één dier groote en algemeene wegen, die Italië thans direct met Duitschland en het overige Europa verbinden, dalen wij door het Eysackthal af naar Botzen: bekoorlijk in de uitmonding van dit dal in dat van den Etsch gelegen. Voor ruim een jaar hadden wij het welvarende, in menig opzigt niet onbelangrijk plaatsje (het telt ongeveer 9000 inwoners) leeren kennen: reeds toen had zich van het bekoorlijk Sigmundskrone de blik als reikhalzend uitgestrekt langs de blaauwe en purper getinte berghellingen, die het Etschdal in zijne rigting naar het Zuiden bepalen, en reeds toen ‘had onze ziel’, om met de gravin Hahn-Hahn te spreken, ‘onbekende hoogten en verten als tegen geijld.’ Hier dus geen toeven, maar afscheid aan menig vrolijk en aangenaam reisgenoot, die van Botzen naar dat lagchende, weelderige dal van Meran trekt, waar jaarlijks zoo velen, ook gij wel, jeugdige reisgenoote uit het noorden, op wier doorschijnend gelaat dat verraderlijk blosje gloeide, en wier vaak herhaald kuchje met belangstellende zorg door uwe bejaarde vrienden werd afgeluisterd, heengaan, ‘om balsem te vragen voor 't kwijnend leven’: ‘Waar de kunst genezing spelt,
Doch alleen de schoot der aarde,
Der cypressen stille gaarde,
Van “genezen kranken” meldt.’
Wij sporen door, naar het zuiden, naar Italië, in gezelschap van een priester en twee Signori, van wier lippen wij de taal van het zuiden in al hare levendigheid opvangen. Die priester was intusschen weinig geschikt om een gunstigen indruk te geven van de geestelijkheid of van de godsdienst. Dat bruine, magere, ascetische gezigt, die zwarte, doordringende oogen, die morsige zwarte soutane en driekante hoed met neêrvallende boorden, dat half luid lezen van sommige plaatsen in een in leder gebonden, maar door tijd en gebruik vuil glimmend gebedenboek, dat telkens toeslaan van het boek en dan met gesloten oogen herprevelen van het gelezene, als werd het van bui- | |
[pagina 234]
| |
ten geleerd, het dan weder op eens zich mengen in het wereldlijk gesprek der Signori, over wijnbouw en zijdeteelt, dat alles maakte op ons een zonderlingen indruk. - Ook het landschap, schoon door de heldere stralen der namiddagzon beglansd, bood niet die afwisseling en schoonheid, die het ons van Siegmunds-Krone eens scheen te beloven. Maïsvelden, wijngaarden, moerbeziënplantingen, ooft en ander geboomte overal, maar met die eigenaardige slordigheid of verwarring, die kenmerken van een Italiaansch landschap schijnen, tot welks bekoorlijkheid de natuur zeer veel, de mensch doorgaans zeer weinig doet! Hierbij komen de duidelijke sporen, dat de nu zoo kalm daarheen vlietende Etsch in sommige tijden van het jaar zeer wild en bandeloos kan zijn. De spoorbaan kronkelt zich nu op den linker, dan op den regteroever, is goed gebouwd en voert langs de stations Neumarkt, S. Michele, Trento (Trient), Mattarello, Calliano en Roverdo naar Mori, alzoo langs zeven stations, en daaronder zeer onbeduidende, op een spoortraject van ruim 3 uren, en wel in eene bevolkte en welvarende streek, daar er jaarlijks tusschen Trient en Verona wel 120,000 ponden zijde werden gewonnenGa naar voetnoot1. De stations op beide die plaatsen zijn ruim, overdekt en goed ingerigt. Stap echter met ons aan het kleine station Mori af, om een uitstapje naar Riva te maken. Inderdaad, wie zou het zich niet beklagen, dit uitstapje te hebben nagelaten? Te Mori vindt gij een paar omnibussen, ook wel andere rijtuigen, en tal van koetsiers, conducteurs en allerlei lieden, die onder een vervaarlijk geschreeuw en vreemdsoortig gevloek, in 't italiaansch en slecht duitsch, u in een dier vehikelen trachten te doen plaats nemen. De omnibussen zijn vol en vuil en brengen u in een paar uren naar Torbole; een rijtuig is meer aan te bevelen en brengt u in denzelfden tijd een half uur verder naar Riva. Wij kozen het laatste en bevonden er ons goed bij. | |
[pagina 235]
| |
Reeds vingen de avondschaduwen aan te dalen en hulden zich vallei en rotskloof in een blaauwen nevel, toen wij in snellen draf van Mori vertrokken. De weg is goed, maar klimt langzamerhand en slingert langs het kleine meer Loppio, door hooge bergen omgeven, waarvan de boorden door steile oevers worden bepaald, terwijl vreemde rotsgestalten als uit zijne diepte opduiken. Het licht der volle maan spiegelt zich in het smaragdgroene water, doet de schaduwen der rotsen dieper schijnen, maar verzilvert ook de toppen der olijf- en vijgenboomen, die hier en daar den eenzamen weg bezoomen. Tooverachtig schoon en kalm was dit tooneel, maar het zou spoedig door nog schooner worden overtroffen. Nadat de weg een eenigszins wilde, met ruwe steenblokken als bezaaide berghoogte heeft opgevoerd, bereikt men Nago, een klein dorp, en vervolgens een blokhuis, waarin eenige militairen door hunne kleeding u herinneren, dat gij u nog altijd in de staten van den keizer van Oostenrijk bevindt. Maar nu daalt de weg langs een steilen bergwand naar Torbole af, en van hier ook daalt uw blik op de hooge en steile oevers, die naar het zuiden al meer en meer terugwijken en in een zilveren nevel wegsmelten, terwijl de waterspiegel, schijnbaar zonder grens, zich in de verste verte met den nachthemel vereenigt. Door het reeds slapende stadje brengt de weg u spoedig aan de boorden van 't meer, welks golfjes de keijen en knoestige wortels der vijgenboomen en oleanders kussen. Een zwoele nachtwind voert u als uit onzigtbare hesperidengaarden welriekende geuren toe; in de diepe stilte klinkt weldra, door der bergen echo herhaald, een welluidend vierstemmig lied, ter eere van Riva! - bella Riva! - Wij passeren de zangers, eenige fabriekarbeiders, die van hun werk huiswaarts keeren, en zitten weldra in de Sole, onder de bloeijende oleanders, verzonken in die onbestemde maar zalige gewaarwordingen, die zulk een tooneel in elk peinzend gemoed wekt. Het Garda-meer, bij de Romeinen Lacus Benācus, is 16 uren lang en van 1 tot 5 breed. Alleen het noordelijkste uiteinde met Riva en Torbole, behoort, sedert den vrede van Zürich, nog aan Oostenrijk. Verder kan het geheel als een binnenlandsch Italiaansch meer worden beschouwd. Zijn waterspiegel is 69 meters boven die der zee en heeft eene oppervlakte van 300 vierkante mijlen, bij eene diepte die tot 584 meters bedraagt. Zeldzaam is zijn waterspiegel volkomen kalm en soms zeer be- | |
[pagina 236]
| |
wogen en onrustig, zoodat reeds Virgilius spreken kon van: ‘fluctibus et fremitu assurgens Benace marino.’. De noordelijke oevers zijn hoog en rotsachtig gevormd door de zuidelijke hellingen van de Tiroler Alpen. Zuidwaarts worden de boorden steeds lager tot in den zuid-oostelijken hoek, waar de Mincio zich in het meer stort, na de wallen van het bekende Peschiera te hebben omspoeldGa naar voetnoot1. Jammer slechts, dat dit meer, even als andere meeren van Italië, nog zeer weinig wordt bevaren. Men zoude van toenemende bevolking, welvaart en handel meer leven en scheepvaart op deze schoone waterspiegels mogen verwachten. Thans ontmoet ons oog daar slechts het zeil van een enkele visschersbark, of eens of tweemaal daags den zwarten rookwimpel van een stoomboot, die grootendeels voor reizigers bestemd, nog slechts zeer gebrekkig in hunne behoeften voorziet. Wij althans waren hierdoor genoodzaakt het bekoorlijke Riva langs denzelfden weg te verlaten, die er ons gebragt had. Maar wij beklagen ons niet, dat nevens de herinnering aan Riva en het Garda-meer, getooid in 't geheimzinnig kleed van zilverlicht, van sterrenglans en nachtelijke schaduwen, die staat van Riva en het Garda-meer, bestraald door den vollen gloed der zon, aan een wolkeloozen Italiaanschen hemel, waarbij alles u lagchend, vol luister en kleuren tegenstraalt, en zooals de dichter zingt: ‘the tints of the earth, and the hues of the sky,
In colour though varied, in beauty may vie’Ga naar voetnoot2.
| |
III.Van Mori gaat het nu langs den spoorweg op Ala, de eerste grensplaats in het koningrijk Italië. Regts verheft zich een aanzienlijke bergrug, de Monte Baldo, tot een hoogte van 6 à 7000 voet tusschen het Etschdal en het Garda-meer. De baan volgt den kronkelenden en bruischenden stroom, waar deze zich met moeite door het kalksteengebergte een doortogt heeft ge- | |
[pagina 237]
| |
baand door de Chiusa di Verona, een sterk krijgskundig punt, waar reeds de Venetianen een veste bezaten, waar de Oostenrijksche regering schatten heeft verspild bij den aanleg van drie nieuwe forten: Rivoli, Wratislaw en Molinari, die thans Italiaansche grensverdedigingen zijn. Beroemd zijn deze rotshoogten en heuvelen in de geschiedenis, als het oord, waar in 1155 het Duitsche heir van Frederik Barbarossa stand hield tegen dat van Milaan, terwijl het regts op een hoogte gelegen Rivoli zijn naam gaf aan den vreeselijken kamp in 1796 en '97, tusschen de Fransche en Oostenrijksche legers, waarbij Masséna den hertogtitel verwierf. Bij het station Domegliarà blikt men zuidwaarts in eene vlakte, door een heuvelreeks begrensd, waarachter Custozza en dan eenige uren westwaarts Solferino liggen, plaatsen sedert 1848 en 1859 onvergetelijk in de geschiedrollen van Italië. Bij Parona gaat de baan over de Etsch en vereenigt zich bij S. Lucia met de groote baan van Turijn en Milaan naar Verona. Zij beschrijft nu een aanzienlijke bogt en voert door eene uitgestrekte vlakte, langs en tusschen eene menigte forten naar het station, buiten de Porta Vescovo, van Verona. De oude stad ligt op een landpunt, door een groote bogt van de Etsch (Adige) gevormd, terwijl zich een ander gedeelte op den linkeroever uitstrekt. De beide oevers zijn door vijf bruggen verbonden, als de Ponte di Castel Vecchio, di Ferro, Pietro, Nuovo en Navi, van welke laatste men een eigenaardig uitzigt op de stad heeft, zooals zich hare minder fraaije buurten en oude huizen aan beide zijden van de Etsch verheffen, wier zeer snelle stroom hier eene menigte molens in de rivier in beweging zet. Verona was een der bolwerken van den beroemden Vestingvierhoek en onnoemelijke schatten zijn door de Oostenrijksche regering ook aan de versterking dezer stad besteed. Wij gewaagden reeds van de talrijke forten, die de vlakte westwaarts van Verona verdedigen en bestrijken. Binnen den spoorweg en meer onmiddellijk rondom de stad, strekken zich grachten en wallen met een twaalftal bastions uit. Al deze verdedigingswerken zien er uitstekend goed onderhouden uit, maar schenen thans toch op vredevoet te verkeeren, even als het garnizoen, waarvan men weinig anders bemerkte dan fraaije officiers-uniformen en rokken, waar heldhaftige harten zeker wel benaauwd onder hebben moeten kloppen, bij den last van zilveren en koperen medailles en penningen, die daarop aan | |
[pagina 238]
| |
lange, veelkleurige linten waren bevestigd. Dit verschijnsel, overal op te merken, behoort zeker tot de ijdelheid of coquetterie van het jeugdig koningrijk. Verona is eene belangrijke, vrolijke en regt Italiaansche plaats. Men ziet er reeds leven aan en op straat: hoort het schreeuwend uitventen van allerlei waren; men vindt er onze Amsterdamsche schoenpoetsers op elke piazza en in elke drukke via. Deze vie of straten zijn goed geplaveid, doorgaans met twee gladsteen en banden, waarover de wielen der rijtuigen loopen, hetgeen minder gedruisch en zachter beweging geeft. Voor den afvoer van water en vuil schijnt goed gezorgd en de openbare verlichting, door middel van gas, was zeer voldoende. Dit alles heeft Verona met de meeste moderne steden gemeen. Maar men ziet er meer. Het Romeinsche tijdperk toont u, op het praedium, thans de piazza Bra, de Arena, waarschijnlijk ten tijde van Diocletiaan in 284 gebouwd. Van alle dergelijke overblijfsels is het wel 't best bewaard gebleven. Het amfitheater heeft eene ovale gedaante van 513 voet lengte, bij 410 voet breedte, terwijl de hoogte 100 voet bedraagt. Van den bovensten omgang dalen 45 rijen reusachtige trappen, van 18 v. hoogte en 26 v. breedte, naar beneden, en omgeven in de rondte de eigenlijke Arena, het strijd- en renperk, waarin de vertooningen van dierengevechten en gladiatoren-spelen plaats vonden. In die trappen, grootendeels in de vorige eeuw hersteld, waren de zitplaatsen der toeschouwers, die 25,000 in getal konden zijn. Wij doorwandelden het reusachtige gebouw, waaraan, niettegenstaande vele herstellingen, toch hier en daar de tand des tijds zigtbaar had geknaagd, ofschoon de weelderige groeikracht zijne sporen scheen te willen verbergen onder een kleed van mos, klimop en muurplanten. Wij traden in de duistere, onderaardsche gewelven, waar de wilde dieren vertoefden, eenige dagen honger leden, om zooveel te razender het strijdperk in te vliegen. Wij zagen holen, niet beter dan de vorige, waarin de gladiatoren werden opgesloten. En daarbuiten, boven den hoofdingang, ziet gij het balkon met verheven zitplaatsen, waarop de eerste overheidspersonen plaats namen; daarover eene dergelijke tribune voor de Vestaalsche maagden, rondom op den bovensten omgang de zitplaatsen der Romeinsche vrouwen, die allen de bloedige tooneelen in die open plaats daar beneden aanschouwden! - O tempora, o mores! Maar wat donkere tijden! Wat onmenschelijke zeden! Bijna zou | |
[pagina 239]
| |
men zich er in verheugen, die reuzengevaarten in het stof te zien zinken, ware het niet dat ze als gedenkteekenen der bouwkunst bewondering verdienen! - In het midden der Arena staat thans een houten schouwburg, een teatro estivo, waarin zich heden middag een 4 of 500tal bewoners van het hedendaagsche Verona vereenigen kunnen, om een of andere Vaudeville te zien opvoeren! - Heeft het niet wat van 't sprookje van ‘Klein Duimpje?’ Wat noordelijker, en in die hoofdstraat, die elke Italiaansche stad bezit onder den naam van Corso, heeft men eene soort van poort, met twee bogen, die zich, eenigermate als Temple Bar in Londen, over hare geheele breedte uitstrekt. Sommigen willen daarin de overblijfselen van een zegeboog of triumfpoort zien, uit den tijd van keizer Gallienus, 265 jaren nà Christus. - Het tijdperk van 't opkomen der Italiaansche burgerijen heeft ook hier zijne zoo eigenaardige indrukken achtergelaten. Begeef u naar de Piazza dei Signori, met marmeren platen bevloerd, door een zestal der prachtigste paleizen omgeven. Wel mogt het 't plein der Heeren heeten! Vooral trekt het raadhuis (Pallazzo del Consiglio) uwe aandacht, als in den aanvang der 16de eeuw, door den bouwmeester der Notre Damebrug te Parijs, Fra Giacondo da Verona, gebouwd. Men waant zich hier inderdaad in de middeneeuwen verplaatst; maar daar treft u op het midden der Piazza het fraaije beeld ter eere van Dante, en het opschrift op het voetstuk roept het tegenwoordige, naar eenheid strevende Italië weder voor uwen geest. De prachtige gedenkteekenen der Scaligers in de niet ver van hier verwijderde kerk van S. Maria Antica, herinneren weder geheel aan den tijd der verdeeldheid en der kleine vorsten. Het geslacht della Scala stond namelijk van 1262 tot 1389 aan het hoofd der republiek Verona. Het bewoonde het Castello Vecchio, tusschen de Corso en de Etsch gelegen, waaruit over den stroom eene hoogst merkwaardige brug voert (Ponte di Castello) op drie bogen van verschillende grootte. Thans dient dit slot tot tuighuis en ziet men er groote verscheidenheid van Italiaansche uniformen. Verona telt vele en daaronder schoone kerken, waarvan sommige, om hare schoone bouworde of kunstwerken wel een bezoek verdienen. Treedt de Cattedrale in en bewonder een prachtigen gothischen tempel uit de 14de eeuw, waarboven het eerste altaar aan de linkerzijde, een van Titiaans meesterstuk- | |
[pagina 240]
| |
ken, ‘eene hemelvaart van Maria,’ prijkt. Ook de S. Anastasia, met hare 3 schepen en 12 ronde zuilen, is in gothische stijl gebouwd en toont aan de beide eerste zuilen de wijwaterbekkens, door bedelaars van wit en graauw marmer gedragen. Het zijn schoone en hoogst natuurlijke gestalten, die men aan Gabriel Caliari en Aless. Rossi te danken heeft. De S. Zenone, in een der meer verwijderde buitenwijken gelegen, verdient mede de aandacht. Zij is eene basiliek met drie schepen, in romaansche stijl, uit de 12de en 13de eeuw. Eenige reliefs in marmer, voorstellingen uit de Heilige Schrift, dagteekenen waarschijnlijk uit die eerste tijden; zoo ook een Christus met de twaalf apostelen in het zuidelijk schip, keurig en zorgvuldig gebeiteld. Van den bovensten omgang van het amfiteater, beter nog, uit de op den linker Etschoever gelegen Giardino Giusti, of van het Castello S. Pietro, heeft men een heerlijk uitzigt op stad en omgeving: de met forten gekroonde hoogten op grooter of kleiner afstand van de stad gelegen, naar de zijden van het noorden, op de prachtige en verheven lijnen der Alpenwereld. Natuur en geschiedenis hebben hier aanleiding gegeven tot twee dichterlijke voortbrengselen, wel geheel verschillend van aard, maar elk in zijne soort van onmiskenbare verdiensten. In 1757 werd de reeds genoemde Ponte delle navi door eene overstrooming van de Etsch weggerukt en dit voorval gaf Bürger aanleiding tot zijn: ‘Lied vom braven Mann!’ Maar de liefde van Bartelomēo della Scala, een der vorsten uit het geslacht der Scaligers, voor zekere Julia Capulette, wier woonplaats men u nog in een klein huis (thans eene herberg) in de Via S. Sebastiano toont, gaf aanleiding tot die heerlijke schepping ‘Romeo en Juliet,’ die wij aan het genie van den grooten Britschen dichter Shakespeare te danken hebbenGa naar voetnoot1, en die zeker weder op een ander, maar verwant gebied, Bellini geïnspireerd heeft bij de zamenstelling zijner schoone opera van dien naam. | |
[pagina 241]
| |
IV.In den vroegen morgenstond voert de omnibus van de Due torri, waar wij het zeer goed hadden, door de nog stille straten naar het ruime station en weldra zijn wij op weg naar Venetië. De baan loopt langs de stations S. Martino, Caldiero, S. Bonifacio, Lonīgo, Montebello en Tavernelle naar Vicenza. Noordwaarts heeft men de laatste hellingen der Alpen, die dezen morgen in een sluijer van nevelen en digten regen gehuld zijn. Zuidwaarts strekt zich een vlak, maar weelderig landschap uit, bedekt met wijngaarden, wier ranken zich in festons van den eenen vruchtboom naar den volgenden slingeren, maïsvelden en moerbeziënboomen. Van Lonīgo tot Vicenza verheffen zich echter de Monti Berici, een vulkanische heuvelketen, met bosch bedekt. Vicenza is eene aanzienlijke plaats (30,000 inw.), de geboortestad van den grooten bouwkundige Palladio. Zij bezit nog vele prachtige en groote paleizen en andere gedenkteekenen van een magtig en weelderig verleden. Het fluiten der locomotief roept ons echter het avanti toe. Door een steeds vlakker en wateriger landschap, hier en daar met regt Hollandsche kanalen doorsneden, maar vaak verborgen door de digte accacia-beplantingen langs de spoorbaan, gaat het nu over Pojano naar Padova, waar wij later hopen terug te komen. Over een vrij lange brug passeert men de Brenta en bereikt vervolgens langs Dolo en Marano het groote overdekte station Mestre. Hier heeft men eenig oponthoud, daar er eene baan noordwaarts over Treviso en Udine naar Triëst gaat. Voor ons, reizigers naar Venetië, begon zich nu meer en meer alles in water op te lossen. Door een streek toch van amphibieachtige natuur - want men kan eigenlijk niet wel beslissen of land, dan wel water, hier het hoofdelement is - komt men aan het in 1849 befaamd geworden fort Malgherra en spoort nu de lagunen in, over een reusachtige brug, die 3601 meters bij 28 v. breedte heeft en op 222 bogen, elk van 30 v. spanning rust. - Over een afstand van ongeveer een uur gaans snelt men zoo, met water ter regter- en ter linkerzijde, de onbekende, geheimzinnige Adriatische zee tegemoet.... Maar, daar rijzen uit de nevelachtige zeelucht, vreemde gestalten, spitse, | |
[pagina 242]
| |
hoekige, koepelvormige gedaanten,...... zij teekenen zich al scherper, vereenigen zich tot groepen, veranderen weldra in torens, paleizen en koepeldaken.... voor ons liggen: The domes of Venice, anchored on the sea,
Far-off; - an airy city of the Brain!Ga naar voetnoot1
Een oogenblik later en gij stijgt in het groote overdekte station van de koninginne der Adriatische zee uit, maar....... niet om u met uwe bagaadje in een omnibus of droschke naar eenig hotel te doen vervoeren; gij neemt aan de woelige kade achter het station plaats in een dier overoude waterrijtuigen van Venetië, een gondola. Hoe praktisch en ontnuchterd gij toch ook hier reeds gestemd moogt zijn, toch komt u zeker het denkbeeld bijna als eene heiligschennis aan uw poëtisch gevoel voor, om van eene omnibus gondola gebruik te maken. Neen, wij nemen met onzen Duitschen vriend uit München en diens jeugdige vrouw in eene echte gondola met twee roeijers plaats en varen, drijven, neen, zwemmen, zooals de eenige Shakespeare het uitdrukt: Hast ever swain in a gondola at Venice?
weldra door groote en kleine kanalen naar ons hotel, aan den ingang van het Canal grande. De keten van tallooze grootere en kleinere eilanden, waarop ook Venetië gebouwd is, schijnt haar ontstaan te danken te hebben aan de slib, die door de Po en andere rivieren en stroomen, welke zich in de Adriatische zee ontlasten, gedurende eeuwen is afgevoerd en zich juist dáár heeft zaamgehoopt, waar de afvoerende strooming dier wateren, door de sterkere stroomingen der zee werd tegengehoudenGa naar voetnoot2. De lagunen noemt men dat gedeelte der zee, dat zich tusschen deze eilanden en de vaste kust uitstrekt. Hier en daar hebben zij gemeenschap met de zee, terwijl de diepte zeer verschillend is en door tal van palen in het belang der scheepvaart wordt aangewezen. Venetië ligt, veel meer dan Amsterdam, waarmede het slechts | |
[pagina 243]
| |
in enkele opzigten eenigszins kan worden vergeleken, overal in het water; heeft daarenboven de zee slechts op betrekkelijk korten afstand, maar is toch voor groote schepen even moeijelijk te bereiken. De drie hoofdtoegangen uit de Adriatische zee zijn de Porto di Ledo, Porto di Malamocco en Chioggia. Malamocco en het van daar naar de stad voerende vaarwater of kanaal is eigenlijk voor de groote scheepvaart bestemd. Het gewigt dezer zaak werd door de Italiaansche regering terstond nà de vereeniging van Venetië erkend, en een som van 8,225,000 lires beschikbaar gesteld, zoowel ter verlenging en versterking der twee bij Malamocco aangelegde dijken, als ter uitdieping van het groote kanaal tot op 8 el. Het schijnt, dat de grootere schepen thans te Malamocco moeten geligt worden, hetgeen tot groote kosten aanleiding geeftGa naar voetnoot1. Aan hare gunstige ligging voor den handel heeft Venetië overigens niet minder haar ontstaan en magt te danken gehad, als aan de rust en veiligheid, die deze eilanden aan vele bewoners van Lombardije beloofden, bij het woeden van oorlogen, waarvan die vruchtbare streken zoo vaak het slagtoffer werden. Vooral gaven de invallen van Alaric en Atulphus in den aanvang der 5de eeuw (400 en 409 j. na Chr.) hiertoe aanleiding; want, ofschoon de eilanden reeds veel vroeger bewoond werden door Galliërs, inboorlingen van Kl. Azië of vlugtelingen uit Troje, eerst in 427 vindt men op het grootste, dat hooger zandoever had en daarom Rialto (riva alto) genoemd werd, een soort van haven en stapelplaats der burgers van Padova. In dat jaar werd de eerste Christenkerk van St. Giacomo gesticht en besloot de Senaat van Padova, dat op Rialto de bevolking meer verzameld en alzoo een stad zoude gegrond wordenGa naar voetnoot2. Blijkt hieruit van zekere afhankelijkheid der bewoners, spoedig zien wij pogingen om zich daarvan te ontslaan, die niet minder werden bevorderd door de insulaire ligging van den jeugdigen staat, dan door een behendig gebruik maken van de veten en oorlogen tusschen het Oostersch en Westersch keizerrijk, waarbij Venetië steeds zich aan de zijde van het eerste stelde. In den aanvang had elk eiland zijn eigen bestuur onder één hoofd, dat den naam droeg van Consul of Tribuin. Tegen 700 vereenigden zich de eilanden onder één | |
[pagina 244]
| |
gemeenschappelijk hoofd, Doge genaamd. De eerste Doge was Paoluccio Anafesto di Eraclea, die een verbond sloot met de Longobarden en hechtere grondslagen voor den Venetiaanschen Staat gelegd heeft. Eenmaal nog moest het dogeschap wijken voor dat van tribunen der soldaten, om onder Deodato Ippato te worden hersteld en door 120 opvolgende Doges bekleed, in den laatsten, Lodovico Manin, voor goed te eindigenGa naar voetnoot1. Maar welk eene geschiedenis is die dezer republiek, in dat bijna 700 jarig tijdperk! - Herinneren wij ons slechts enkele hoofdmomenten, die uit elk publiek gebouw, uit elke kerk, uit elk paleis tot u spreken zullen. - Onder den Doge Giustiniano werd in 828 het ligchaam van den Evangelist S. Marco uit Alexandrië naar Venetië gebragt, en deze werd de schutspatroon der republiek. In de 11de en 12de eeuw streed de republiek reeds tegen de Turken in Syrië en Anatolie, tegen den Griekschen keizer Commenus in den Peloponnesos, tegen de Hongaren in Dalmatië. Na 997 wordt zij meester van Dalmatië, Croatië en Istrië. In den oorlog tusschen Frederic Barbarossa en paus Alexander III kiest zij krachtig partij voor het Hoofd der Kerk, dat haar daarvoor beheerscheresse der Adriatische zee verklaart (1177); eene heerschappij, die jaarlijks door den Doge aanvaard werd, wanneer hij op Hemelvaartsdag van de vorstelijke galei Bucentaurus, een kostbaren ring, dien hij aan den vinger had, in zee wierp. In 1204 scheen de republiek reeds het toppunt harer magt te gemoet te gaan. Onder den 80jarigen Doge Enrico Dandolo herstelde zij Isak Commenos en zijn zoon Alexander op den Griekschen troon te Constantinopel, maar verdreef den laatste, toen hij zich onwaardig gedroeg, om de kroon aan Boudewijn, Graaf van Vlaanderen, te schenken, terwijl zij voor zich de heerschappij over bijna al de eilanden van den Griekschen Archipel, over den Peloponnesos en Candia verkreeg. In 1297, onder den Doge Pietro Gradenigo, veranderde het staatsbestuur en werd aristocratisch en oligarchisch; van eene volksheerschappij kwam het gezag in handen van de aanzienlijke geslachten en ontaardde in eene regering van weinigen. Dat hieruit weinig goeds voortvloeide mag reeds eenigermate blijken uit de zamenzwering van 1355, aan wier hoofd de grijze Doge Marino Faliero stond en wier tijdige ontdekking hem het leven kostte. De toestand werd nu | |
[pagina 245]
| |
echter nog slechter, omdat thans de Raad der tienmannen en de Staatsinkwisitie volgde. Merkwaardig is het intusschen dat de republiek, die men in den aanvang leert kennen als gesticht door de bewoners der vaste kust en van hare groote steden afhankelijk, in de helft der 14de eeuw de rol verandert en over het Venetiaansche begint te heerschen. Zoo kwamen Padova, Vicenza en Verona omstreeks 1405 onder hare heerschappij; Treviso en Triuli in 1423; Brescia, Bergamo, Crema en Polesine in 1482; een weinig later verkregen zij ook het eiland Cyprus. Zoo had de republiek, aan het einde der 16de eeuw, haar toppunt van luister en bloei bereikt, maar verwekte hierdoor ook veler wangunst. Paus Julius II wist een groot deel van Europa in de league van Cambrai tegen haar te vereenigen, maar nog doorstond zij met eere deze worsteling. De val van het Grieksche keizerrijk en de toenemende magt der Turken in het Oosten gaven haar de eerste gevoelige slagen. Zij zag zich in de 16de, 17de en 18de eeuw uit Cyprus, Candia en den Peloponnesos verdreven. Maar vooral werd zij geknakt door het verlies van den Oosterschen handel, die na de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop in handen der Portugezen en Spanjaarden geraakte. In de 18de eeuw sluimerde de koninginne der Adriatische zee langzaam in, om door Napoleon I geheel te worden vernietigd. Bij den vrede van Campo Formio, in 1797, werd zij met het geheele Venetiaansche gebied aan Oostenrijk afgestaan. In 1848 poogde zij nogmaals, onder Manin, haren rang als republiek te hernemen, om, na een dapperen strijd, onder het Oostenrijksche gezag terug te keeren. Als gevolg van den Duitschen krijg zagen wij reeds, dat Venetië ten slotte zich aan het jeugdige koningrijk Italië aansloot. Deze vlugtige herinnering aan de geschiedenis is niet minder noodig, dan een blik op de ligging en plaatselijke gesteldheid van Venetië, om zich eenig denkbeeld van deze stad en van hare schoonste gedenkteekenen te kunnen vormen. Denk slechts aan de 122 eilandjes, waarop zij gebouwd is, die door 367 bruggen zijn vereenigd. Zie die vaak reusachtige gebouwen, die, op ingeheide palen en zware steenblokken gefondeerd, uit den waterspiegel oprijzen, terwijl hunne trotsche toegangen met marmeren trappen in het water uitkomen, waar de hooge palen, dikwerf nog versierd met de wapenschilden der adellijke geslachten, den gondolier gelegenheid geven, zijn vaartuig vast te leggen. Zie die naauwe steegjes, met den Spaanschen naam van | |
[pagina 246]
| |
Calle gedoopt, die overal tusschen de hooge huizen slingeren en den voetganger gelegenheid geven om een groot deel der stad door te zwerven, ofschoon wij daarbij GoetheGa naar voetnoot1 bewonderen, die dit deed zonder aan iemand den weg te vragen. Die steegjes zijn met vlakke steenen geplaveid, de waterafloop is er goed en toch schijnen zij veeltijds vochtig. Geen wonder! daar zij wel als op het water liggen en voor de zonnestralen bijna ontoegankelijk zijn. Uwe reukorganen worden er niet altijd aangenaam aangedaan; uw oog wordt daarentegen overal wonderbaarlijk bezig gehouden. Overal, vooral in de dusgenaamde Merceria, die van de St. Marco naar de Rialto voert, ziet gij winkels en magazijnen met de veelsoortigste en bontste mengeling van koopwaren; ziet ge ook de werkplaatsen, waar men als onder uw oog met groote vlijt arbeidt. Het moge in Venetië wel niet zoo druk zijn als in de dagen van weleer, toch is het in die Calle's, die op de Piazza uitmonden, toch is het aan en op de Rialto een bont en levendig gewoel. Plaats u echter met ons op die Piazza di S. Marco, met de beroemde kerk voor u, aan wier regterzijde zich het Palazzo Ducale, het oude Dogenpaleis verheft, en vraag, of niet een deel van Venetië's heerschappij over het Oosten in levende beelden voor u staat, òf dat tooneelen uit de Arabische nachtvertellingen uwen geest met tooverlijnen en kleuren omstrikken! Gij leert hier en bij uwe verdere omzwervingen Venetië kennen, ‘als een stad van goud en marmer, van koepels, paleizen en campaniles; een stad, warm van toon en hoog van kleur; een stad, door de zee bespoeld; een stad, gloeijende in een zuidelijke zon bij dag, schitterende onder zuidelijke gesternten bij nacht’Ga naar voetnoot2, de ware fata morgana, de groote tooveresse der Adriatische zee! - De Piazza di S. Marco - Venetië heeft er slechts ééne, daar hare overige pleinen eenvoudig Campi heeten - is | |
[pagina 247]
| |
540 v. lang; aan de westzijde 174, aan de Oostzijde 252 v. breed en geheel met trachiet en marmersteenen bevloerd. Zij is aan drie kanten, ter regter- en linkerzijde en over de Markuskerk, als door een enkel paleis van marmer ingesloten. Deze paleizen werden eens door de hooge beambten (de procuratoren) der republiek bewoond en heeten daarom de Procurazie vecchie en nuove. De eersten, die aan uwe linkerzijde, werden in de renaisancestijl gebouwd in 1517, door Pietro Lombardo en Guglielmo Bergamasco; de tweede, in 1584 door Scaramozzi aangevangen, dienen thans tot koninklijk paleis. De onderste verdieping, met hare overdekte galerij, wordt geheel ingenomen door prachtige winkels en luisterrijke cafés, die des avonds, even als de Piazza, door honderde gasvlammen schitterend verlicht zijn. Deze winkels, met groote spiegelruiten, die de prachtige voorwerpen honderdvoudig weêrkaatsen, die cafés, waaronder vooral dat van Florian, met eene Oostersche weelde van glas- en schilderwerk versierd, trekken vooral des avonds zoowel stedelingen als vreemden bij duizenden aan. Hier ziet men de schoonste uitstallingen van dat eigenaardige fabrikaat, het Venetiaansche glas. Wat wordt daarvan al niet gemaakt! Kralen en paarlen van allerlei kleuren, vorstelijke hals- en hoofdsieraden; voorwerpen van allerlei aard, waaruit u bloemen, landschappen, gebouwen tegenstralen, als tafreelen, die uit een rein en spiegelglad watervlak opduiken; doosjes en kunstige mandjes, uit de dunne glasvezels, even als uit stroo gevlochten. Op Murano, een eiland ongeveer een half uur van Venetië gelegen, is de fabriek, waar deze kunstwerken worden vervaardigd. Vroeger telde dat eiland 30,000 zielen, thans slechts 5000, die vooral in deze tak van nijverheid hun bestaan vinden. In den jongsten tijd luikt zij weder op, door de ijverige pogingen van twee uitstekende mannen, Lorenzo Radi en Antonio Salviati, die daarom ook door LessonaGa naar voetnoot1, in zijne galerij van verdienstelijke Italianen, als voorbeelden ter navolging aan zijne landgenooten worden aanbevolen. Maar het is tijd, dat wij de Markuskerk meer van nabij beschouwen. Het is eene basiliek, in Bizantijnschen stijl uit de 10de eeuw, maar waarvan het front, met gothische versierselen, uit de 14de eeuw dagteekent. Hare vijf koepels en tallooze | |
[pagina 248]
| |
spitsen en torentjes; hare 500 zuilen van marmer van de meest verschillende kleuren; hare vijf boogsgewijze ingangen met beeldwerken en mozaïke figuren op gouden grond, vormen reeds uitwendig een geheel, dat voor geene beschrijving vatbaar is. Het doet veel minder aan een Christenkerk denken, dan aan eene Turksche moskee of Oosterschen tempel. Inwendig treft u dezelfde geheel bijzondere zamenstelling en versiering. Talrijke mozaïkwerken van de 10de en latere eeuwen, die gezamenlijk een vlakteinhoud van 40,000 □ v. innemen; verguldsel, brons en oostersch marmer vullen elke ruimte aan. Het hoogaltaar staat onder een Baldakyn van Verde Antico, gedragen door 4 zuilen met reliefs, uit de 11de eeuw. Onder dit altaar rust het gebeente van den Heiligen Markus. Achter dit altaar is een tweede, met 4 zuilen van albast, die eens den tempel van Salomo zouden versierd hebben! en die zoo doorzigtig zijn, dat de glans van een daarachter gehouden kaars er doorheen straalt. De kunstminnaar bewondert in deze kerk prachtige werken in erts, van Sansovino en Caliari. De geloovige kan er kostbare reliquiën vereeren, als: in de Doopkapel de steen, waarop Johannes de Dooper zoude onthoofd zijn; het lijk van den Evangelist Markus, onder het Hoogaltaar; in de Schatkamer (tesoro di San Marco), een kristallen vaas met bloed van den Heiland; een deel der zuil, waaraan Christus werd gegeeseld, enz. Maar ook de geschiedkundige vindt hier groote herinneringen aan de magt der republiek. De drie groote vlaggenpalen (pili) van cederhout vóór de kerk, in prachtige voetstukken gevat, dagteekenen van 1505 en daarvan wapperden eens de banieren van Cyprus, Candia en Morēa, koningrijken, door de republiek overwonnen. Boven het hoofdportaal heeft men een vierspan, van verguld erts, een oud Grieksch kunstwerk, ofschoon sommigen dit betwijfelen en daarin eene romeinsche navolging zien, dat door den Doge Dandolo in 1204 uit Constantinopel naar het Westen werd teruggebragt. In het portaal van den hoofdingang vindt men drie roode steenen, om de plek aan te wijzen, waar de verzoening tusschen Frederik Barbarossa en Paus Alexander III plaats had, waarbij de keizer, nederknielende, zoude gezegd hebben: ‘non tibi sed Petro!’ (niet voor u, maar voor Petrus), doch Alexander geantwoord: ‘et mihi et Petro!’ (èn voor mij èn voor Petrus). Rijker aan geschiedkundige herinneringen is echter nog het zuidwaarts aan deze kerk palende, ten oosten over eene lengte | |
[pagina 249]
| |
van 230 v. de Piazzetta, ten zuiden over 220 v. de Molo begrenzende, paleis der Dogen. Het werd reeds in 800 gegrondvest, maar sedert vijfmaal verwoest en het laatst in de 14de eeuw in moorsch-gothischen stijl herbouwd. Het is westen zuidwaarts omgeven door twee galerijen van spitsbogen boven elkander, waarvan de benedenste door 36, de bovenste door 71 zuilen worden gedragen. Naast de S. Marco heeft men een fraai portaal, met marmer van verschillende kleuren versierd, Porta della Carta genaamd, met eene Justitia in den gevel. Hier werden eens de wereldberoemde wetten of verordeningen der republiek aangeplakt. Men komt nu op een ruim binnenplein met twee bornputten, voorzien van fraaije, uit erts gegoten borstweringen. Uit het kleine getraliede venster, hoog aan uwe linkerhand, aan den oostelijken gevel, zag eens uit een ellendige cel een gevangene op een dezer putten neêr: ‘maar zijn kerker was zoo hoog, dat de personen, die hij beneden opmerkte, hem slechts kinderen schenen, en hij hunne woorden slechts kon onderscheiden, wanneer zij schreeuwden.’ Die gevangene was Silvio PellicoGa naar voetnoot1, die later die cel verwisselde voor de staatsgevangenis Spielberg, te Brün in Moravië (1822-1830). Onze cicerone, die ons hierop opmerkzaam maakte, was een bespraakt en zeer intelligent Italiaan, een zeeman, die na vele omzwervingen, ‘post multa jactatus fata’, het verraderlijke element had vaarwel gezegd, om de taak van gids en fremdenführer in zijne vaderstad te aanvaarden. Hij had vele jaren in de keizerlijke Oostenrijksche marine gediend en wist veel goeds van zijn wakkeren en minzamen bevelhebber, Maximiliaan, te verhalen. Het was een zoo ongezochte en daarom te schooner hulde aan den ongelukkigen keizer van Mexico! - Maar wij staan nu voor de prachtige Reuzentrap, de Scala dei Giganti, aldus genoemd naar de beide reusachtige beelden van Mars en Neptunus, door Sansovino in 1554 vervaardigd. Op de bovenste trede werden later de Doges gekroond. Vroeger stond hier een andere trap, waarop den 13den April 1355 de 80 jarige Doge Marino Faliero als staatsverrader werd onthoofd; en in de Sala del Maggior Consiglio zult gij, in de lange reeks portretten van alle de Doges, een zwart gordijn vinden, voor de plaats, waar het zijne had moeten staan. Maar meende de regering der republiek op deze | |
[pagina 250]
| |
wijze hem voor altijd te hebben gebrandmerkt; de poëzij, niet geheel in overeenstemming met de geschiedenis, heeft hem als martelaar voor de vrijheid des volks willen doen kennenGa naar voetnoot1. Op den bovengang heeft men een tal van borstbeelden van beroemde Venetianen, geleerden, kunstenaars en Dogen, waaronder zeer fraai gewerkte. De hoofdtrap is uiterst prachtig en werd de Scala d'Oro genaamd, omdat zij alleen voor die edelen openstond, wier namen in het gouden boek waren opgeteekend. In de bovenste verdieping doorwandelen wij eenige kleine zalen, vroeger verblijf der Doges, thans een soort van oudheidkundig museum vormend. Hoogst merkwaardig is hier eene verzameling oude landkaarten, waaronder de wereldkaart van de Camaldulenser monnik Fra Mauro, van 1457; en de zes in hout gesneden tafels, de aardbol voorstellende, door Hadji Mehemet uit Tunis, van het jaar 1559. Hoe allerzonderlingst er deze geographische voorstellingen thans ook uitzien, toch zijn het sprekende bewijzen van den vroeg ontwaakten zin voor deze wetenschap in het land, dat trouwens een der eerste en beroemdste reizigers, Marco Paolo, als burger telde. Wij doorwandelen nu achtereenvolgens de Sala della Bossola, eens de antichambre der drie staatsinkwisiteurs. Aan den ingang was eene opening in de muur, vroeger met een leeuwenkop versierd, in wiens open muil (bocca di Leone) geheime beschuldigingen werden geworpen. Vervolgens heeft men de Sala del Consiglio dei dieci, waar de raad der tienen verzamelde, de Sala delle quattre porte, de Sala del Senato, met de troon van den Doge, de Sala del Collegio en de Sala del Maggior Consiglio, de grootste en prachtigste van allen, daar zij 154 v. lang, 75 v. breed en 45 v. hoog is. Al deze zalen, de vertrekken waarin zich het politiek bestuur, de verschillende regeringsligchamen der republiek bewogen, zijn aan zolderingen en wanden rijk met goud en prachtige schilderijen versierd. Zij hebben meestal betrekking op de geschiedenis der republiek en | |
[pagina 251]
| |
hare groote mannen. Zoo ziet gij in de senaatzaal Venetië op den leeuw optreden tegen Europa op den stier gezeten, eene zinnebeeldige voorstelling van de Ligue de Cambray, waarbij als het ware geheel Europa tegen de republiek werd aangevoerd. In deze zelfde zaal heeft men, als zolderschildering, eene voorstelling van Venetië als koningin der zee, van Tintoretto. In de Sala del Collegio bewondert men vooral de Slag van Lepanto, van Paolo Veronese. Bovenal prachtig is echter de Sala del Gran Consiglio. Hier vergaderde het eerste der staatsligchamen, de in het Gouden Boek ingeschreven edelen. Aan de fries ziet men de beeldtenissen van 76 Dogen, van Angelo Partecipato in 827, tot Ludovico Manin in 1797. Aan de muren prijken 22 groote geschiedkundige stukken tot verheerlijking der republiek in haren strijd tegen keizer Frederik Barbarossa, hoofdzakelijk van Paolo Veronese, Bassano en Tintoretto. Men vindt daar voorstellingen van de verovering van Constantinopel, de krooning van Boudewijn, graaf van Vlaanderen, door den Doge Enrico Dandolo, van paus Alexander III, die aan den Doge Ziani den ring overgeeft, als zinnebeeld van de opperheerschappij over de Adriatische zee; de overwinning over de keizerlijke vloot en het gevangennemen van keizer Otto; en, om te eindigen, de groote zinnebeeldige voorstelling van den roem van Venetië, door Paolo Veronese. Het is eene wezenlijke geschiedenis der Republiek in schilderstukken, even als die van Frankrijk in de zalen van Versailles. En moge in deze laatsten het getal stukken grooter zijn, de tafreelen uit de geschiedenis der republiek zijn voor haren roem niet minder luisterrijk, en de schilderijen bezitten oneindig hooger kunstwaarde. De groote daden van het voorgeslacht zijn hier vereeuwigd door het kunsttalent der nakomelingen. Wij noemden reeds Bassano, Paolo Veronese en Tintoretto, maar vergeten ook niet Andrea Vicentino, Giulio del Moro, Girolamo Gambarato, Federigo Zuccaro, Palma Giovane, Paolo Fiammengo, Carletto Caliari en zoo vele anderen, die hier de bewijzen van hun wonderbaar kunsttalent voor de nakomelingschap hebben bewaard. Vergeet in deze zaal echter niet u in gindschen koepelvormigen uitbouw of Erker te begeven. Daar verrast u een der bekoorlijkste uitzigten, die gij smaken kunt. Over de Molo strekt zich uw blik uit, regts naar het kanaal della Giudecca, links naar dat van S. Marco, langs de Riva degli Sciavoni, de | |
[pagina 252]
| |
verwijderde Giardini publici en tot de Punta della Motta. Voor u verheft zich uit de blaauwe wateren der Lagunen het eiland en de kerk van S. Giorgio Maggiore, en daarachter breidt zich de waterspiegel in eindelooze verte uit. Enkele groote stoombooten, een fregat der Italiaansche marine en een Dalmatisch kustvaartuig liggen op den vloed geankerd; gondola's en visschersbarken glijden langs uwe blikken. Alles zweeft of drijft in een ligten zilverachtigen nevel, geboren uit dampen van den Oceaan en zwoele najaarsluchten, waarin de zon zijne warme stralen giet! - Waarlijk, de Nobili, wier namen in het Gouden Boek prijkten, konden hier een tafreel aanschouwen, zoo heerlijk en prachtig, als Gods heerlijke schepping er weinige heeft aan te wijzen. Maar achter dat toover-paleis, dien tempel van de magt en grootheid der republiek, daarvan slechts door een smal en donker kanaal gescheiden, staat een ander paleis, duister en dreigend van aanzien. Het is met de zoo even door u verlatene zalen door een geheel overdekte brug vereenigd, die ge het best kunt betrachten van de Ponte della Paglia (dusgenoemd omdat hier vroeger de schepen met stroo losten), die de Molo met de Riva dei Schiavoni vereenigt. In dat gebouw waren de staatsgevangenissen, boven, onder de looden daken (i piombi), beneden, onder het niveau van het water (pozzi). Men toont u de donkere kerkerholen, waarin de markies de Carmagnola, de Doge Faliero en de Foscari's vóór hunne veroordeeling waren opgesloten. De brug, die men daar zoo sierlijk, maar ook zoo dreigend over het donkere kanaal ziet zweven, is inwendig in twee geheel afgezonderde gangen afgescheiden, waarvan een diende om uit de geregtszalen naar de kerkers te worden gevoerd, de andere voor de veroordeelden, om uit den kerker naar de geregtsplaats te gaan. Somber eigenaardig heet dan ook deze brug de Ponte dei Sospiri, of brug der zuchten. Wel komt ons hier Byrons beteekenisvolle regel voor den geest: ‘I stood in Venice, on the bridge of sighs:
A palace, and a prison, on each hand!’
Wel mogten daar ook boven den toegang tot deze brug Dante's woorden staan: ‘Lasciate ogni speranza, voi ch'entrate!’
| |
[pagina 253]
| |
Maar verlaten we thans dat paleis met zijne luisterrijke en jammervolle herinneringen en plaatsen ons op de Piazzetta, een plein noordwaarts als één geheel met de Piazza S. Marco vormende, ten oosten door het Dogen-paleis, ten westen door het gebouw der Bibliotheek bepaald, een der fraaiste gebouwen uit de 16de eeuw, door Sansovino ontworpen en thans een deel uitmakende van het keizerlijk paleis, waaronder zich ook hier de Arcadengang met hare cafés en winkels uitstrekt, die echter veel minder druk bezocht zijn dan op de Markusplaats. Aan de zuidzijde, waar het plein aan de Molo en de Lagunen grenst, ziet men twee granietzuilen, op een van welke zich de gevleugelde leeuw van S. Marco, zinnebeeld van den schutspatroon der republiek, op de andere het beeld van den Heiligen Theodorus, de vroegere beschermer van Venetië, verheffen. Hier is men in de grootste drukte van het gondelleven, en van alle zijden omzwerven u de barcajuoli, die met vragende blikken u hun gondola! per la stazione! per ora! pel giorno! enz., toeroepen. Zet u in een dier vlugge vaartuigen en merk op, met welke behendigheid uw gondelier het door alle andere heen stuurt, het plotseling van richting doet veranderen, het nu in pijlsnellen vaart doet voortgaan, dan weder op eens vertragen, terwijl zijn luid en eentoonig geroep, vooral in hoekige en naauwe kanaaltjes, waarschuwend aan hen in de ooren klinkt, die hem nog niet kunnen zien. Wij steken thans over naar het Isola S. Giorgio en vangen daar de bezichtiging aan van enkele der 90 kerken, die deze stad bezit. S. Giorgio Maggiore werd in 1560 door Palladio begonnen en is eene indrukwekkende koepelkerk. Zij heeft enkele fraaije schilderstukken, als: de Geboorte des Zaligmakers, van Bassano; de krooning der Heilige Maagd, het Heilig Avondmaal en de Mannaregen, van Tintoretto, en merkwaardige werken in erts, van Girolămo Campagna. Ook verdienen de aandacht 48 koorzetels, in de 17de eeuw uit hout gesneden door den Vlaming Alberto de Brule met voorstellingen uit het leven van den H. Benedictus. Wij beklommen den klokketoren, nevens de kerk, langs een zeer gemakkelijke trap. Men heeft van den bovensten omgang een der fraaiste gezigten op en over Venetië, de Adriatische zee, de verre kusten van Lombardije en Triuli, alles noord- en oostwaarts begrensd door de blaauwe tinten, de kantige omtrekken en witte sneeuwlijnen der Alpen. Langs de Dogana di Mare, het Arsenaal, waar in de dagen der republiek wel 16,000 | |
[pagina 254]
| |
arbeiders werden bezig gehouden, een getal, dat thans tot naauwelijks zoo vele honderden is ingekrompen, en dat weinig merkwaardigs oplevert buiten de 4 oude leeuwen aan den ingang, die in 1687 hier van den Pireus zouden zijn gebragt, bereikt men S. Maria della Salute, een koepelkerk, van 1631-1682 door Loughena gebouwd. De zuilen, die de bogen van het koor dragen, zijn van een Heidenschen tempel te Pola, een stad, die in 1148 reeds door de republiek werd veroverd. De kerk bezit schilderstukken van Luca Giordano, van Titiaan, de uitstorting van den H. Geest en een S. Marcus met 4 Heiligen, van Girolamo da Treviso, van Tintoretto, en de Bruiloft te Cana, van Sassoferrato. In een ander gedeelte der stad, meer naar de zijde der fondamenta nuove, heeft men de prachtige Gothische kerk S. Giovānni e Paŏlo, in 1240 aangevangen en in 1430 voltooid. Zij telt drie schepen en heeft eene lengte van 150 bij eene breedte van 50 schreden. Het is, nà de S. Marco, de belangrijkste kerk, daar zij als het ware een geschiedkundig gedenkteeken vormt. Hier toch liggen de voornaamste Dogen begraven en de lijkmissen moesten hier gehouden worden. Prachtige praalgraven treffen hier het oog, wier versierselen en opschriften evenzeer getuigen van de oudheid en de glansrijke daden van menig edel geslacht, als van de hooge waarde, die de republiek daaraan heeft weten te hechten. Daar staat een Mausoleum voor Pietro Mocenigo, die als admiraal den naam der republiek in de zeeën van Kl. Azië geducht had gemaakt, en tot de hoogste waardigheid verheven, in 1476 stierf. De sarkophaag, door een 15tal standbeelden gesierd, is uit den buit op den vijand veroverd, ‘ex hostium manubiis,’ gelijk het opschrift luidt, gemaakt. Daar ziet men het grafgesteente van Marco Antonio Bragadin, de beroemde verdediger van Famagosta op Cyprus, in 1571; van Nicolo Orsini in 1509; in het koor, dat van Michele Morosini in 1382, Leonardo Loredan in 1521, Andrea Vendramin in 1478 en van Marco Corner in 1368 als hoofden der republiek gestorven. - Bovenal luisterrijk was de Cappella del Rosario, die in 1571 ter gedachtenis aan de zegepraal van Lepanto werd gesticht, en waarin Tintoretto tafreelen uit dien wereldberoemden strijd leverde, maar waarvan niets dan de bouwvallen overig waren, daar zij 15 Augustus 1867 door een onbekend toeval geheel afbrandde, bij welke gelegenheid een der prachtigste stukken van Tiziano, de vermoording van S. Peter den martelaar, verloren ging. Achter den ingang tot deze kapel | |
[pagina 255]
| |
ziet men gedenkteekenen voor de echtgenoote en dochter van den Doge Antonio Venier, van 1411, en het ruiterstandbeeld van Leon da Prato, van 1511. In de noordelijke verlenging van het schip der kerk heeft men de graftomben van de Dogen Pasquale Malipiero (1462), Giovanni Mocenigo (1485) en over den hoofdingang van Aloisio I, Mocenigo en Giovanni Bembo (1485). Men lette daarenboven op vele prachtige gedenkteekenen, als van den senator Bonzio (1501), van den Doge Michele Steno (1413), een meer vreemd dan fraai beeld in kleuren; een gedenkteeken ter eere van Aloisio Trevisano (1528) en het ruiterbeeld van den generaal Pompeo Giustinani, van Orazio Baglioni (1617) en van den markies de Chasteler, bekend in den Tiroler oorlog van 1809. - Men bevindt zich hier inderdaad in eene Venetiaansche West-Minster Abtdij en behoort zich door de muze der geschiedenis aan de meeste dier praalgraven en gedenkteekenen te laten rondvoeren. Toch bezit deze prachtige tempel nog andere schatten: heerlijke kunstwerken van Bellini, Pietro Liberi, Bassano, Girolamo da Udine, Paolo Veronese en Aless. Vittoria. Hieronder munten uit de Aanbidding der Herders, vol natuur en verhevenheid van uitdrukking, door Veronese, en de Afneming van het kruis, door Liberi. - Aan de noordzijde van het kleine plein, waaraan zich dit prachtige kerkgebouw verheft, aanschouwt men den prachtigen gevel van de vroegere Scuola di S. Marco, thans het burgerlijk Ziekenhuis (Ospedale Civile). De gevel is van 1485 en onderscheidt zich door eigenaardige reliëfs, voorstellende de daden van S. Markus, twee leeuwen, enz. Op het plein, hier onder de kleine of Campi, niet onder de Piazze of groote pleinen of open plaatsen genoemd, verheft zich op marmeren voetstuk het ruiterstandbeeld van Bartelomeo Colleōni, generaal der republiek, in 1475 gestorven. De ontwerper was Andr. Verrocchio en het werd in erts gegoten door Aless. Leopardo. Het mag onder de fraaije en indrukwekkende gedenkstukken geteld worden. Tusschen de laatst vermelde kerk en de S. Marco bezoeken wij de S. Maria Formosa, in 1492 gebouwd, ware het slechts om de S. Barbara met vier heiligen en de daarboven zwevende pietà, een meesterstuk van Palma Vecchio, te bewonderen. Innige, kalme godsvrucht, stille aanbiddende vroomheid stralen ons van dat bekoorlijke wezen tegen en boeijen aan de plaats, langer dan uw geestelijke leidsman aangenaam schijnt. Men heeft | |
[pagina 256]
| |
hier ook nieuwere fresco schilderijen van Paoletti (1844), voorstellende de Offerhande van Abraham, het Uitdrijven der Wisselaars uit den tempel, die, ofschoon niet onverdienstelijk, toch als wegzinken bij de stukken der oude meesters. Er heerscht in de kleuren matheid en tevens iets bonts, dat blik en geest niet boeit of verheft. Nog eene tweede West-Minster abtdij wacht ons. Het is de kerk van S. Maria gloriosa dei frari, aan de orde der Franciscaners toebehoorende. In den vorm van een kruis, met drie schepen, in spitsbogenstijl, werd zij in de helft der 13de eeuw door Nicolo Pisano gebouwd. De prachtige gewelven, door 12 ronde zuilen gedragen; de keur van gesteenten, die hare wanden versieren; het tal van gedenkstukken van beitel en penceel, maken deze kerk tot eene der schoonste van Venetië. Wij wenden ons in de eerste plaats naar het groote gedenkstuk, door keizers aan de nagedachtenis gewijd van den grootsten schilder der republiek: het graf van Tiziano. Dit gedenkstuk werd op last van keizer Ferdinand I opgerigt, maar eerst door Luigi en Pietro Zandomeneghi in 1852 geheel voltooid. Het is van inderdaad kolossale afmetingen. In het midden tusschen 4 zuilen, zit de schilder naast een engel en ontsluijert het beeld van Sais. Aan de zuilen staan 4 figuren, allegorische voorstellingen van bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst en godsdienst, en aan den wand, achter de zuilen in relief, heeft men voorstellingen van drie der beroemdste schilderijen van Tiziano, de Hemelvaart van Maria, de vermoording van Petrus, waarvan het origineel helaas! verloren is gegaan, en het martelaarschap van den H. Laurentius, te vinden in de kerk der Gezuiti te Venetië. Boven het gedenkstuk prijkt de leeuw van S. Marco. Wij achten dit huldeblijk aan den grooten schilder meer in overeenstemming met de grootheid en den omvang zijns naams, dan wel met den hoogen trap, waartoe zich zijn kunstgenie verheven had. 't Is kolossaal, maar niet keurig. Verder heeft men ook hier weder gedenkteekenen en grafgesteenten ter herinnering aan beroemde hoofden en krijgslieden der republiek, als van Jacŏpo Marcello, een lijkkist (sarkophaag) door mannelijke figuren gedragen; een ander van Benedetto Pesăro (1503); een ruiterstandbeeld van Paŏlo Savelli (1405); monumenten van de Doges Franc Foscari (1457), Nicolo Tron (1473), en Jac. Pesaro (1547) en een groot mausoleum van den Doge Giov. Pesaro, in 1659 gestorven, rustende op 4 Afrikanen, | |
[pagina 257]
| |
wier zwarte leden en trekken aan dit gedenkstuk wel iets geheel bijzonders, maar dan bijzonder smakeloos bijzetten. Hieraan grenzende heeft men het gedenkteeken voor Canova, ‘Princeps sculptorum, aetatis suae,’ in 1822 gestorven. Wij vonden daarin een vroegeren bekende terug. Het is namelijk bijna hetzelfde monument, dat wij in de Augustinerkerk te Weenen bewonderden. Fabris heeft het naar het ontwerp zijns meesters hier ter zijner nagedachtenis opgesteld, ofschoon Canova het eigenlijk voor Tizian's mausoleum schijnt bestemd te hebben. Ons kwam dit kunststuk, te allegorisch, te zamengesteld, te gekunsteld voor. Het treffende moet meer terstond tot elk gevoelig hart spreken en niet noodig hebben eerst door het verstand met moeite verwerkt en begrepen te worden. Deze kerk bezit daarenboven prachtige schilderijen, zooals eene Madonna met Heiligen, van Bellini; een S. Ambrozius, van Vivarini, en een Madonna met Heiligen en leden van het geslacht Pesaro, van Tiziano. Ons lust het niet onze lezers in nog meer kerken van de eiland-stad in te leiden, ofschoon anders die van Santi Apostoli, der Gesuiti, van Francesco della Vigna, del Redentore, van S. Salvatori, van S. Sebastiano en van S. Zaccāria hiertoe wel zouden opwekken. Allen toch zijn wegens bouw of ornamentiek der aandacht meer of minder waardig, en daarenboven in het bezit van voortreffelijke voortbrengselen der schilderkunst. Begeven wij ons echter liever naar het groote paleis der kunsten, dat Venetië bezit in hare Acadēmia delle belle arti, in de vroegere Scuola della Carita, een groot gebouw aan het Canal Grande, bij de ijzeren brug gelegen. Dit mag inderdaad een tempel der Venetiaansche kunst heeten. In 20 grootere en kleinere zalen, waarvan sommigen prachtig zijn ingerigt, heeft men eene verzameling van tusschen de 6 en 700 stukken te zamen gebragt, waaronder zich vooral de uitstekendste der Venetiaansche schoolGa naar voetnoot1 en van Venetiaansche kunstenaars bevinden. De graaf Contarini schonk in 1843 zijn schilderijen-kabinet aan deze inrigting, even als in 1850 Maria Felicita Bertrand Hellman, weduwe van graaf Bernard Renier, haar kabinet daaraan toevoegde. De Venetiaansche school dagteekent van de 15de eeuw en men kan Giovanni Bellini als haren stichter beschouwen. Natuurlijk, dat er echter reeds vroe- | |
[pagina 258]
| |
ger ook in Venetië bekwame schilders hebben bestaanGa naar voetnoot1, maar zij werkten meer individueel; er was niet dat streven naar zekere bepaalde rigting en opvatting, die vaak door een enkel genie begrepen en in het leven geroepen, van hem op zijne leerlingen overgaat, ja op het geheele gebied van de kunst zich doet geldenGa naar voetnoot2. De Venetiaansche schilderkunst onderscheidt zich door het levendige en schitterende, door den gloed der kleuren. Men mag er een uitvloeisel in zien van hare bekendheid met het Oosten; van hare vroege betrekkingen met de Vlaamsche en Duitsche schilders; van Venetië's geheel eenige ligging en natuurlijke gesteldheid. Zij kenmerkte zich al verder door trouwe opvatting en navolging der natuur, niet slechts in kleuren, maar ook in lijnen en vormen, daar zij zich niet terstond, zooals te Rome en Florence, kon rigten naar vlekkelooze modellen, en daarvoor alles nam, wat zich aanboodGa naar voetnoot3. De Venetiaansche kunst had vooral bevalligheid en smaak, zigtbaar tot in vele bijkomende voorstellingen en bijzonderheden in elk kunstwerk. Zij onderscheidde zich hierin zelf wel gunstig van de eerste pogingen der Romeinsche en Florentijnsche scholen, die in den stand der figuren, in hunne, bekleedingen iets stijfs, kouds en onnatuurlijks hadden. Coindet zegt er van: ‘Chez les Vénitiens, l'art ne prend pas un essor élevé, mais il a de la grâce, du naturel; les figures ne sont pas nobles, elles sont vraies; le coloris est de convention, tout autant qu'à Rome et à Florence, mais il séduit; les ciels, les fonds, ont une teinte grisâtre, froide, qui double l'éclat des figures et des vêtements; les peintres Vénitiens égayent leurs compositions par des images gracieuses, en introduisant dans les sujets sacrés de petits anges, gais, riants, légers, occupés les uns à chanter, les autres à jouer de quelque instrument, d'autres à porter des corbeilles de fleurs et de fruits. Les accessoires ne furent pas non plus négligés: l'on voit dans les tableaux de cette époque des trônes ornés avec la plus grande richesse, des paysages, des fragments d'architecture,’ etc.Ga naar voetnoot4. Onder de oudste | |
[pagina 259]
| |
stukken hier bewaard zijn die van Bartelomeo Vivarini zeer fraai, vooral de Maria met 4 Heiligen, door hem onderteekend als Opus Bartelomei Vivarini de Murano MCCCCLXIII, afkomstig uit de kerk der Certosa. Ook de Heilige Maagd met de 4 Kerkvaders van Giovanni d'Alemagna van 1496, is een heerlijk en goed bewaard kunststuk. In de tweede zaal vindt men eene treffende bijzonderheid: het eerste en laatste kunststuk van den grootsten schilder van Venetië, Tiziano. Hij leefde en werkte van 1477 tot 1576. Te Piève in het Venetiaansche geboren, stierf hij te Venetië, schilderende, want de pest overviel hem, toen hij op 99 jarigen leeftijd aan dat laatste stuk, de Graflegging des HeerenGa naar voetnoot1, arbeidde, welk stuk dan ook door zijn leerling Palma Giovane werd voleindigd. Zijn eerste stuk heeft tot onderwerp het bezoek van Maria aan Elisabeth en bevond zich in het vroegere klooster van S. Andrea. Hoe schoon zijn laatste werk ook zijn moge, kunstenaars beweren, dat het vooral in de teekening de mindere vastheid van den hoogen leeftijd verraadt. Prachtig daarentegen is hier van zijn penceel de Hemelvaart van Maria, afkomstig uit de kerk dei Frari. Maar ook van Marco Bazaiti, Giovanni Bellini, Palma Vecchio en Tintoretto zijn hier meesterstukken. De laatste heeft hier een groot stuk, voorstellende de wonderdadige bevrijding van een veroordeelden slaaf, door S. Markus, vol leven en uitdrukking, zoo natuurlijk en krachtig, dat zij de bekende schilders uitspraak regtvaardigen, dat men ‘de beweging bij Tintoretto moet leerenGa naar voetnoot2. Volgens ViardotGa naar voetnoot3 ‘zijn alle vereischten vereenigd om van dit schilderij eene der merkwaardigste voortbrengselen der kunst te maken: de grootschheid der uitvoering, de verstandige verdeeling der lichten, de harmonie en fijnheid der toonen, de ongehoorde kracht van de halve tint en de geheele tooverkracht der kleur (coloris) tot hare grootste hoogte opgevoerd.’ Tintoretto's portret van den Doge Mocenigo behoort mede tot zijne schoonste stukken en behoeft in dit genre zelfs niet voor de werken van Titiaan onder te doenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 260]
| |
Van Giovanni Bellini, die van 1426 tot 1516 bloeide, zijn hier ook verscheidene opmerkenswaardige stukken, als: de Heilige Jonkvrouw met het Kind en 6 Heiligen en twee zeer schoone Madonna's. Paris Bordone gaf hier eene groote en levendige voorstelling van het wonder, dat een visscher - door tusschenkomst van den Heiligen Markus in het bezit geraakt van den kostbaren ring, door den Doge, bij zijn jaarlijksch huwelijk met de Adriatische zee, van den Bucentaurus in de golven geworpen - die weder aan het hoofd der republiek aanbiedt. Het is eene legende, waarvan waarschijnlijk door den Amerikaanschen romanschrijver Cooper in zijn ‘Bravo’Ga naar voetnoot1, op zeer doelmatige wijze is partij getrokken, om deze ouden visscher Antonio beter te doen uitkomen. Het gastmaal van den Rijken man, van Bonifazio, scheen ons niet zonder verdiensten, maar wordt toch verre overtroffen door Jezus in het huis van Levi, van Paolo Veronese. Vermelding verdienen ook de 10 schilderstukken, waarin Vittore Carpaccio de geschiedenis der H. Ursula heeft voorgesteld. Dergelijke geschiedenis in beelden is een oud denkbeeld en zal bij latere groote kunstenaars niet gevonden worden. Deze weten zamengestelde gebeurtenissen tot één geheel te vereenigen; de meer kinderlijke kunstenaar is als een toeschouwer, die, in stede van het geheel te overzien, zich telkens onder de menigte begeeft en daaruit in beelden terugbrengt, wat zijn blik het meeste trofGa naar voetnoot2. Carpaccio's arbeid dagteekent dan ook van 1475 tot 1495. - In de IXde zaal heeft men eenige stukken van Hollandsche meesters, als: wild en gevogelte van Hondekoeter; eene legerplaats van ruiterij, door Wouwermans, waarbij natuurlijk het witte paard niet ontbreekt; een paar manshoofden, het eene slapend, van Van Dijk, of, gelijk de Catalogus hem noemt, Wandik. In de vergaderzaal der Akademie is nog eene kostbare verzameling van handteekeningen, waaronder een Schetsboek van Raphaël, alles uiterst belangrijk voor den wetenschappelijken beoefenaar der kunst. Maar het is meer dan tijd, dat wij de wereld der kunst verlaten om eene vaart door het Canal Grande te maken. Het doorslingert Venetië eenigermate in den vorm van de letter S omgekeerd Ƨ, en heeft eene aanzienlijke breedte, en daarin kunnen | |
[pagina 261]
| |
bij wind of minder kalm weder, de gondola's zeer goed in golvende beweging komen. Ter regter- en linkerzijde verheffen zich de meeste der groote paleizen, die, vroeger door hunne adellijke bezitters bewoond, den luister en den rijkdom van de dogenstad vormden. Van ons hôtel, nabij de Piazza, aanvangende, heeft men ter linkerhand het Palazzo Dorio-Angarini, een thans uitgestorven geslacht, in Lombardischen stijl, uit de 15e eeuw, en Venier, waarvan slechts de eerste verdieping werd voltooid en waarboven zich het welige groen eener tuin verheft. Het Palazzo da Mula, uit de 15e eeuw, is thans eene fabriek van mozaïk en geblazen glas van den vroeger reeds genoemden Sr. Salviati. Het Palazzo Angaran, later Manzoni, in Lombardischen stijl uit de 11e eeuw, is rijk aan marmer en kostbare versierselen; de paleizen Contarini en Scrigni, uit de 16e en 15e eeuw, werden ontworpen door Scamozzi. Het eerste behoorde aan een der oudste geslachten, één der 12 familiën, die het ligchaam der Patricische edelen uitmaakten. Het schonk aan Venetië 8 Doges en tal van procuratoren en senatoren. De rijkdommen van den tak, die hier woonde, deden daaraan den bijnaam van dei Scrigni verwerven. Het paleis Rezzonico uit de 17e eeuw was een vrucht van groote handelswinsten, die mede aan dat geslacht in 1687 den Venetiaanschen adel voor 100,000 dukaten deden erlangen. Paus Clemens XIII sproot uit dit dus geadelde geslacht. Het paleis Giustiniani, uit de 15e eeuw, was het eigendom van een zeer oud geslacht en is rijk aan marmer en sieraden. Tegenwoordig behoort het aan den schilder Felice Schiavoni, die er eene prachtige verzameling schilderijen heeft bijeengebragt. Het paleis Foscari is in spitsbogenstijl in de 15e eeuw opgerigt en behoorde aan de familie Giustiniani, van wie de republiek het reeds in 1428 kocht, om er een geschenk van te maken aan den hertog van Mantua. Later kwam het in 't bezit van den Doge Foscari en diende nu verder bijna altijd voor verblijf van beroemde vreemdelingen, gasten der republiek, zooals in 1574 van Hendrik III, koning van Frankrijk en Polen. Thans behoort het aan de stad Venetië. Het Palazzo Balbi in volta di Canale is dus genoemd, omdat het aan de groote bogt van het Canal Grande ligt. Men heeft hierdoor uit zijne vertrekken een zeer ruim uitzigt, dat Napoleon I met bewondering zoude genoten hebben, bij gelegenheid, dat ter zijner eer een regatta of gondelwedstrijd op | |
[pagina 262]
| |
het kanaal werd gehouden. Verder ziet men de paleizen Grimani en Persico, het laatste in Lombardischen stijl gesticht door eene familie, die in 1685 den Venetiaansche adel kocht voor 100,000 dukaten, welke zij in den krijg tegen de Turken daarvoor opofferde. De paleizen Tiepolo en Pisani stammen uit de 15e eeuw. Het laatste behoorde aan het beroemde geslacht Pisani, dat in Vittore Pisani der republiek een zijner eerste helden schonk, die hier echter niet heeft gewoond. Het paleis Barbarigo is daarentegen beroemd als verblijf van Titiaan. Langs de fraaije paleizen Bernardo en Tiepolo Sturmer, thans aan den Pruissischen gezant toebehoorende, bereikt men de Rialto. Maar op deze vaart lagen daar aan onze regterhand geene minder merkwaardige paleizen en herinneringen uit Venetiës bloeitijd. Daar ziet ge het paleis Giustiniani, thans herschapen in het hôtel Europa; Emo Treves; Tiepolo Zucchelli, verblijf van een der 12 oudste geslachten, dat twee Dogen aan de republiek schonk, nu hôtel Barbesi; Firsi, Corner della Ca Grande, dat in 1532 door Jac. Sansovino gebouwd werd en door het geslacht Cornaro bewoond, waartoe de beroemde koningin van Cyprus, Caterina Cornaro, behoorde. Het paleis Cavalli, thans eigendom des hertogs van Bordeaux, werd in de 15e eeuw gesticht en was eigendom van het geslacht Cavalli uit Verona, dat echter door de heldendaden van Giacomo Cavalli tegen de Genuezen in 1380, het Venetiaansche patricaat verkreeg. Het paleis Giustinian Lolin behoorde aan een geslacht, dat zich vermaagschapt beweerde met den Griekschen keizer Justinianus. Het paleis Grassi werd gesticht in 1718, toen de familie van dien naam uit Chioggia zich te Venetië vestigde en er voor de gewone som (100,000 dukaten) het patriciaat verkreeg. Het paleis Contarini Fasan toont een wel bewaarden spitsbogenstijl en is uit de 14e eeuw; dat van Mora-Lin werd in de 17e eeuw door Manzoni gebouwd, Het paleis Mocenigo uit de 17e eeuw herinnert mede aan een der oudste en luisterrijkste geslachten der republiek. Het heeft daarenboven eene vermaardheid van den nieuwen tijd, naardien het in 1818 het verblijf van lord Byron was, die daar verscheidene zijner poëtische scheppingen, ook de eerste zangen van zijn ‘Don Juan’ vervaardigde, en er verder dat zonderlinge leven voerde, dat door zijn geschiedschrijver, Thomas Moore, met zooveel levendigheid werd geschilderd. Langs de paleizen Contarini delle figure, dus naar zijne versierselen ge- | |
[pagina 263]
| |
naamd, komt men aan dat van Corner Spinelli, door Pietro Lombardo in renaissancestijl gebouwd en prachtig en rijk versierd, thans het eigendom van de bekende danseresse Taglioni. Het hierop volgende paleis Grimani is een der schoonste werken van Sammicheli, in Lombardischen renaissancestijl uit het midden der 16e eeuw, waarin thans het Koninklijk Postkantoor gevestigd is. Het paleis Farsetti dagteekent uit de 12e eeuw en heeft een meer Oostersche of Bizantijnsche tint. Loredan is uit denzelfden tijd en herinnert ons aan het verblijf van Pietro Lusignan, koning van Cyprus, echtgenoot van Catharino Cornaro. Langs de paleizen Dandolo, eens het verblijf van den veroveraar van Constantinopel; Bembo, uit de 14e eeuw, verblijf van den bekenden kardinaal, en van Manin, in de 16e eeuw, door Sansovino gebouwd, bereiken wij ook hier de Rialto. Wij staan hier weder aan de kern, aan het oudste gedeelte der stad. Wij staan hier voor een prachtig meesterstuk van bouwkunst. Wij staan voor een gedenkstuk door de dichterlijke scheppingen van den grootsten Bard vereeuwigd, scheppingen, zooveel onvergankelijker dan het hechtste bouwwerk, als de onsterfelijke geest boven den stoffelijken vorm staat. Te regt toch roept Byron het aan Shakespeare toe: ‘Ours is a trophy which will not decay
With the Rialto: Shylock and the Moor
And Pierre, can not be swept or worn away -
The keystones of the arch! though all were o'er,
For us repeopled were the solitary shore.’
Onwillekeurig komen ons hier de tooneelen uit den ‘Merchant of Venice’, uit den ‘Otello, the Moor of Venice,’ uit die meesterstukken van den Britschen Bard voor den geest, die als uit het verre noorden een luister werpen over deze eilandenstad, over het bruggevaarte voor ons! En inderdaad is het een trotsch werkstuk! Van 1588 tot 1599 werd het onder de leiding van Antonio da Ponte gebouwd en rust op 12,000 palen. De brug is 148 v. lang en 43 v. breed en bestaat uit één boog van 70 v. spanning, die zich in het midden 30 v. boven het water verheft. In het midden heeft men een breeden overweg, ter wederzijde door een rij winkels of kramen bepaald, waarachter ter weêrszijde en tus- | |
[pagina 264]
| |
schen de borstweringen nog een voetpad loopt. Er heerscht hier eene verbazende drukte, niet slechts omdat het hier de hoofdovergang is tusschen de beide groote eilanden, waarop Venetië zich verheft, maar ook omdat men op den regteroever de visch-, op de linker de groente- en ooftmarkt heeft. Het zijn beide voor den vreemdeling hoogstbelangrijke plekken, niet slechts om de vreemde maar kostelijke voortbrengselen van zee en land, die men er in achteloozen overvloed ziet uitgestald, maar ook om de eigenaardigheden in kleeding, gebaar en uiting, die het volksleven hier geven op te merken. Zijn marktplaatsen steeds zeer geschikte plaatsen om het volk te leeren kennen, zeker zijn ze het nergens beter dan in Italië, waar zij vaak twee, hier nog meer dan elders, op zich zelf staande deelen der bevolking, die van stad en land, vereenigen. Van de Rialto noordwaarts onze vaart vervolgende, hebben wij ter linkerhand eerst het Palazzo dei Camerlinghi, in 1525 door Guglielmo Bergamasco gebouwd. Het ontleende zijn naam aan de drie beambten der republiek, die hier als staatspenningmeesters (camerlinghi del comun) zitting hadden. Thans is hier het koninklijk hof van appel gevestigd. In het paleis Corner della Regina, in 1724 gebouwd, op de plek waar de beroemde Catharina Cornaro het levenslicht aanschouwde, is thans de Lombard of Bank van Leening gevestigd! - Wij zijn tot het Palazzo Pesaro genaderd. Het is een prachtig gebouw, dat 500,000 dukaten en 31 jaren arbeids heeft gekost. - Hoofd van dit geslacht was Jacŏpo Palmieri, consul van Pesaro. Het vestigde zieh reeds in 1225 te Venetië. Bernardo Pesaro werd er het grootste sieraad van toen hij in 1500 de vervallen zaken der republiek herstelde en Cephalonie, S. Maura en Napoli di Rumania voor haar heroverde, en te midden van die roemrijke daden sneuvelde. Ook inwendig is dit paleis, 't welk nog door een adellijk Venetiaansch geslacht bezeten en soms bewoond wordt, ter bezigtiging overwaardig. Men doorwandelt eene lange reeks zalen, die door kostbare portières gescheiden zijn en waarin fraaije schilderstukken, mozaïken, beelden, prachtige meubelen, vale zaken van den ouden tijd, zich nevens vele comforts onzer moderne salons bevinden, naar eene koepelzaal, uitziende op het Canal Grande. Hier, op de met goud en zilverdraad geborduurde kussens der vensterbanken, achter de kostbare gordijnen of geheimzinnige jalousiën, is het een weelderig zitten | |
[pagina 265]
| |
en rusten en kan men zich wel in droomen verdiepen over het leven en den luister van den goeden ouden tijd. Langs de paleizen Tron en Batagia bereikt men nu het zoogenaamde Fondaco dei Turchi, in Italiaansch-Bizantijnschen stijl, uit de 11e eeuw. Eens heeft hier Torquato Tasso gewoond en gedicht en van hier dat zijne zangen in Venetië meer dan elders inheemsch en onder het volk verspreid waren. De Stanza's zijner beroemde ‘Gerusalemme’ schijnen zelfs, nevens de zoogenaamde ‘Barcarole's’, geliefde liederen voor de gondoliers te zijn geweestGa naar voetnoot1. Thans mag men wel, als van het geheele gezang der gondoliers, dat wij slechts een enkele maal hoorden, met Byron herhalen: ‘In Venice Tasso's echos are no more,
And silent rows the songless gondolier!
Her palaces are crumbling to the shore,
And music meets not always now the ear.
Those day's are gone!’
Dit groote gebouw was even als dat andere, Fondaco dei Tedeschi genaamd, in de eerste eeuwen van Venetië's handel op de Levant, voor het verblijf van Oosterlingen en Duitschers met hunne waren bestemd. Aan de regterzijde heeft men, van de Rialto noordwaarts varende, de paleizen Micheli del Bruzà en Mangilli Valmarana, het eerste door een geslacht bewoond, dat verscheidene Dogen aan Venetië schonk, met name Vitale II, in 1155, die zoo groot aandeel had in de zegepraal van paus Alexander III over Frederic Barbarossa. Langs de paleizen Micheli dalle Colonne en Sagredo, komt men aan de beroemde Casa Doro, door Calendario, met de luchtige kantwerken en arabesken van den Arabischen stijl gesierd, ofschoon het eigenlijk in Gothischen spitsbogenstijl is opgetrokken. Het paleis Vendramin Calergi dagteekent van 1481 en is van Istrischen steen, rijkelijk met veelkleurige marmersoorten versierd, gebouwd, ja, men beweert, dat zich hierin twee schoorsteenkolommen bevinden, die afkomstig zijn zouden van den beroemden tempel van Diana te Efeze. Het paleis behoort | |
[pagina 266]
| |
thans aan den hertog de Chambord. Langs het in de 17e eeuw gestichte paleis Labia en de kerk Gli Scalzi, schiet uw vaartuig onder de ijzeren brug door, die hier de beide oevers van het kanaal vercenigt, een hier vreemd, bijna misplaatst werk van den nieuwen tijd, waar zooveel, waar zoo alles van andere tijden en denkbeelden getuigt! - En toch, het nu weder als uit het water zich opheffende stationsgebouw, prachtig en grootsch ingerigt, de ontzettende drukte van gondola's en vaartuigen, die passagiers en goederen aanvoeren, gewoel en geschreeuw in allerlei talen, de gedienstige drang van onzen fachino, ter verkrijging van plaatsen en ter bezorging der bagaglio, herinneren ons niet slechts aan den nieuwen tijd maar ook aan ons vertrek. Weldra sleept het stoomros ons weder over de groote Ponte della Laguna naar de moerassige kustvlakten en verder naar het grijze Padŏva, het naaste doel onzer reis. | |
V.Padŏva, het Patavum der Romeinen, is zeker eene der oudste steden van Opper-Italië, al voert men haar oorsprong ook niet tot Anten̅or, de broeder van Priamus terug! Van den aanvang der 15e eeuw af, begaf zij zich onder de bescherming der republiek Venetië en deelde hare lotgevallen. De stad is beroemd èn door hare Universiteit, in 1238 door keizer Frederik II gesticht; een waar licht in de duisternis der middeneeuwen; een plaats, waar de beroemdste namen van het toenmalig Europa te vinden zijn, èn door haren Heiligen en diens tempel. Wij treden de stad binnen door de Porta di Codalonga en vinden veelal kromme straten met overdekte bogengangen ter weêrszijden, vrij slecht plaveisel, redelijke mate van reinheid, indien men achterbuurten uitzondert, en poca gente of doodsche stilte. - Wij haasten ons naar eene kapel, de Annunziata, of meer eigenaardig Madonna del Arena genaamd. Zij staat aan het einde eener tuin, die mede gelegen is in de buitenste omgeving eener Romeinsche arena of kampplaats. Het is eene in 1303 gebouwde begrafeniskapel met tongewelven. Maar | |
[pagina 267]
| |
het is hier te doen om de beroemde fresken van Giotto uit 1304. Aan den noordelijken muur ziet men in 18 tafreelen het leven van Christus, van de geboorte tot de uitstorting van den H. Geest; aan de zuidzijde 16 tafreelen uit het Nieuwe Testament; in het koor 't leven der Heilige Maagd, daarover aan den westelijken muur ééne groote voorstelling van het Laatste Oordeel. Voor den kunstkenner is hier studiestoffe voor dagen! - Giotto (1270-1336) was de leerling van Cimabue, maar overtrof zijn meester daarin vooral, dat hij zich van de zuiver Bizantijnsche manier des eersten losmaakte en eene meer allegorische en individueele opvatting huldigde. Hij gaf aan handen en voeten niet meer de puntig verlengde, maar natuurlijke vormenGa naar voetnoot1. Zijn onderwerpen in deze kapel schijnen vooral aan Dante's denkbeelden ontleend en getuigen van denzelfden gedachtengang, dien wij in de schilderijen van het Campo Santo te Pisa zullen aantreffen. Giotto heeft, door naauwer vriendschap met Dante, waarschijnlijk echter ook door het lezen van diens gedicht, aanleiding gehad voor de vorming van zijn kunstgenie. Dante noemt hem als de kunstenaar, die Cimabue verdonkerde wanneer hij zegt: ‘Credette Cimabue nella pittura
Tener lo campö ed ora ha Giotto il grid!’
Wie heeft niet van den Heiligen Antonius van Padua gehoord, bij het volk hier eenvoudig weg als il Santo, de Heilige bij uitnemendheid, bekend. Zijn tempel staat aan de Piazzo del Santo, en is een der prachtigste van Italië. Het is eene kruiskerk met 7 koepels, grooter dan de S. Marco te Venetië, daar zij 280 v. lang, 138 v. breed en in den grooten koepel 116 v. hoog is. Het gevaarte heeft drie schepen en rust op 12 pilaren, terwijl nog 8 zuilen het halfronde koor schragen. In 1231 stierf de Heilige Antonius, en reeds in 1237 werd de Basiliek ter zijner eere aangevangen, maar het hoofdgebouw eerst in 1307 en het geheel in 1424 voleindigd. Onder de schoonste bijzonderheden dezer kerk zijn kunstwerken, die op het leven van den Heilige betrekking hebben, zooals de altaar-reliefs in de kapel del S.S. Sacramento, in erts, van Donatello. Zij | |
[pagina 268]
| |
stellen wonderen voor van den Heilige, als: de geschiedenis van het pasgeboren Kind, 't welk de echtgenoot zijner moeder als zijn vader aanwijst, en daardoor die moeder van de verdenking van ontrouw regtvaardigt. Het gebeurde te Rimini, waar - zelfs nadat de visschen naar de prediking van Antonius waren komen luisteren - toch nog een ongeloovige was overgebleven. Deze, Bonvillo, verklaarde aan het wonder der transsubstantiatie niet te zullen gelooven, tenzij zijn ezel de hostie aanbad. Daarop komt nu Antonius met de hostie uit de kerk en de ezel...... knielt daarvoor neder, waarop zijn meester zich onder de overige geloovige Riminezen schaart!Ga naar voetnoot1 - Deze tafreelen zijn met de grootste uitvoerigheid en keurigheid bewerkt. De kapel van den Heilige is een der prachtigste van de wereld. Onder het altaar rust zijn gebeente; daarnevens verheffen zich twee prachtige candelabres van zilver op marmeren ondergroepen. Aan de muren heeft men in half verheven beeldwerk weder voorstellingen uit het leven van den Heilige, van Lombardi, Sansovino en andere kunstenaarsGa naar voetnoot2. In het noordelijk schip bewondert men een prachtig gedenkteeken voor Caterino Cornelio, generale di mare della Veneta republica, in 1674 gestorven; in het middelschip het gedenkteeken van Alessandro Contarini, door 6 slaven gedragen; op het plein voor de kerk het ruiterstandbeeld van Erasmo da Narni, van 1438 tot 1441 bevelhebber der republiek, bewijzen van de naauwe vereeniging dezer stad met Venetië. Het 19e altaar is dat van den H Stanislaus, met een grafkelder daaronder, die vroeger aan het Poolsche volk toebehoorde. In de nabijheid ziet men een relief, ter gedachtenis van de vorstin Jablonowski, van Luigi Ferrari. - In het koor heeft men weder een twaalftal Bijbel- | |
[pagina 269]
| |
sche tafreelen in erts, van het einde der 15e eeuw, door Vellano, een leerling van Donatello, bewerkt op eene wijze, die den leerling eere doet. Aan schilderwerken is deze kerk niet zeer rijk, en zij geeft in 't geheel, ook door hare grootsche afmetingen, een indruk van eenvoud en ernst, die de ziel voor het hooge en verhevene stemt. Niet zonder belang voor den kunstvriend is de aan het kerkgebouw palende Scuola del Santo, de plaats waar de broederschap van den H. Antonius vergadert. Hier heeft men fresken van Titiaan en zijne leerlingen. In de kapel S. Griorgio, van 1377, heeft men muurschilderijen van Jacopo Avanzi en Altichieri, die onder de merkwaardige overblijfselen van oud-Christelijke kunst mogen gerekend worden. Behalve deze hoofdkerk is ook die van S. Giustina der bezigtiging overwaardig. Zij werd in 1549 door Andrea Riccio voltooid en verheft zich in grootschen en edelen stijl. Men bewondert er een schoon kunstwerk van Paŏlo Veronese, aan den marteldood der Heilige gewijd. In het oude koor heeft men koorstoelen met Bijbelsche tafreelen in hout gesneden, zeer fijn en keurig van uitvoering. Wij rijden nu de Prato della Valle rond, eene soort van publieke wandelplaats, met tal van standbeelden versierd, die - geenszins door eenige kunstwaarde uitmuntende - toch de namen van vele beroemde mannen in herinnering brengen, die hunne opleiding aan de Akademie alhier ontvingen. Daar ziet ge de namen van Savonarōla, Steph. Bathŏri, Joh. Sobieski, koning van Polen, die van Tasso, Petrarcha, Galilei en anderen. De plek, waar zij allen de lessen der wijsheid gaarden, de Universiteit, was in een gebouw, over het tegenwoordige Café Pedrocchi gelegen. Daar vindt men op de binnenplaats, onder de door Sansovino in 1552 gebouwde zuilengangen, weder houderde namen en wapens dier vroegere Cives academici. Wij bewonderen thans nog het Palazzo della ragione, of, zooals het opschrift luidt; de Juris Basilica, de tempel van Themis, tusschen de groenteen fruitmarkt, en dus in een der levendigste gedeelten van de stad gelegen. Het gebouw, uit de 14e eeuw, heeft een eigenaardig middeneeuwsch uiterlijk, maar is vooral beroemd om de groote zaal met gewelfde, houten zoldering. Niet minder geven de Palazzi della Podestà, op de groenmarkt, del Capitaneo, met den toren, die er zich uit verheft, op de Palazzo dei Signori, en vooral de Loggia del Consiglio, met hare open galerij | |
[pagina 270]
| |
door bogen gedragen, iets bijzonder eigen aardigs aan deze stad, of liever, zij geven dien bijzonderen indruk, die den vreemdeling in zoovele Italiaansche steden treft, daar zij luide getuigt van andere behoeften, andere geschiedkundige herinneringen, andere denkbeelden van kunst en levensgrootheid dan elders, dan vooral in het noorden, bij gedenkstukken uit dezelfde tijden worden waargenomen! (Wordt vervolgd.) |
|