De Gids. Jaargang 34
(1870)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Amerikaansche schetsen.I.
| |
[pagina 67]
| |
levensmiddelen zijn hier in overvloed en men voelt zich hier zoo onafhankelijk, daar er geen onderscheid van stand is.’ Het is naar aanleiding van dit antwoord en de herhaaldelijk aan mij gedane vragen: ‘wat denkt ge van Amerika, hebt ge de Hollandsche koloniën in Michigan en Jowa bezocht?’ dat ik het waag enkele van mijne reisindrukken aan het publiek mede te deelen. Ik kan niet ontkennen dat een bezoek naar Holland (Michigan) mij bijzonder toelachte, toen ik mij per Erie, Atlantic and Great Western en Michigan Southern railroad, van New-York met de noodige tusschenpoozen naar Chicago begaf. Vooreerst is het aan ons Hollanders in het algemeen eigen, dat men gaarne zijne landgenooten op aanzienlijke afstanden van het vaderland ontmoet, èn om in de gelegenheid gesteld te worden zijne moedertaal nog eens te spreken, èn om - wij Hollanders zijn erg nieuwsgierig van nature - inlichtingen te vragen omtrent geboorteplaats, verblijf in den vreemde, enz. Bovendien verbeelden wij ons, niettegenstaande alle internationale congressen, zoowel letterkundige als statistische, in Europa, min of meer in een exceptioneelen toestand geplaatst te zijn; ongaarne hooren wij ons verwarren met Belgen, en nog erger grieft het ons wanneer wij voor Duitschers worden aangezien. Ik spreek hier in het algemeen; het aantal uitzonderingen is groot; menigeen toch gevoelt zich gevleid, wanneer hij in Parijs of aan een der mode-badplaatsen voor een Franschman of Engelschman wordt aangesproken. In Amerika nu (wanneer ik van Amerika spreek, bedoel ik hiermede kortheidshalve de Vereenigde Staten) viel het mij in 't oog, dat men aldaar over het geheel het onderscheid niet schijnt te vatten tusschen Duitschers en Hollanders: een Duitscher is a Dutchman, en bij gratie noemt men den Hollander a Low-Dutch, en om een Amerikaan, die Motley niet gelezen heeft, aan het verstand te brengen dat een Duitscher is a German, en een Hollander a Dutchman, daar zie ik geen kans toe. Van de geographie van Europa hebben de meeste Amerikanen, die dat werelddeel niet hebben bezocht, slechts een vaag idee en bepaalt hunne wetenschap in den regel zich tot de havens, vanwaar geregelde stoombootdiensten loepen, en enkele hoofdsteden. Ik noemde daar zoo even den naam van Motley; geen werk heeft, geloof ik, in Amerika zooveel opgang gemaakt als ‘the rise of the dutch republic’, en ik zou haast zeggen, niemand | |
[pagina 68]
| |
in den vreemde heeft aan Nederlanders, die prijs stellen op hunne nationaliteit, een grooteren dienst bewezen dan de tegenwoordige gezant der Vereenigde Staten in Engeland. Hoe menigmaal werd in mijne tegenwoordigheid uitgeweid over ‘the gallant history of Holland’; door dat werk is de naam van Holland bij een groot aantal Amerikanen populair geworden, en ofschoon het in de omstreken van New-York en aan de Hudson-rivier wemelt van Hollandsche namen, zoowel van personen als plaatsen, zoo dacht toch vóór de verschijning van dat werk zelden een Amerikaan daaraan, dat die Hollanders tachtig jaar gestreden hebben voor hunne onafhankelijkheid. Maar ik dwaal geheel van mijn onderwerp af: ik wenschte namelijk over mijn bezoek aan Holland te spreken. Het was den 18den Junij 11. in Chicago drukkend warm; de zon was achter de wolken verscholen, de atmospheer, zoo als gewoonlijk in den zomer in die stad het geval is, dampig, en met genoegen dacht ik er aan des avonds te zeven ure, op mijne vaart over het meer Michigan naar Grand-Haven, wat frissche lucht te kunnen scheppen. Eindelijk had ik de juiste, pier (steiger) gevonden tusschen de talrijke elevators en aanlegplaatsen, mijne bagage bezorgd, en een oogenblik later stoomde de goed ingerigte stoomboot tusschen tal van sleepbootjes en zeilvaartuigen de Chicago-river langs naar het uitgestrekte meer. Ik kan niet zeggen, dat het meer van Michigan, namelijk het zuidelijk gedeelte, mij medeviel; de vale, grijze kleur van het water en het lage, zandige, hier en daar moerassige kustland, leverden een sterk contrast op met het kristalheldere water van het meer Ontario en de omringende heuvelachtige kust. De halve maan van huizen en torens, waarop Chicago, op een afstand gezien, geleek, vertoonde zich nu hoe langer hoe kleiner; de lichten in de boot werden opgestoken en een oogenblik later ontving ik van twee Amerikanen eene uitnoodiging om een partijtje euchre mede te spelen, waar ik hoffelijk voor bedankte. De Amerikanen zijn groote liefhebbers van kaartspel en vooral van hoog spel; overal wordt men gewaarschuwd zich niet met het spel in te laten, en op onderscheidene stoombooten ziet men met groote letters en op verschillende plaatsen aangeplakt: ‘take care forGa naar voetnoot1 well dressed gentlemen, who invite you to play euchre’. | |
[pagina 69]
| |
Over het gezelschap aan boord kan ik weinig zeggen; het geheele aantal passagiers bedroeg slechts een dertigtal, waaronder eene Israëlitische familie uit Detroit, waarvan het hoofd, een man van ongeveer zeventig jaren, met eenige belangstelling informeerde naar Amsterdam en Rotterdam, waar hij voor een veertig jaren eenigen tijd had gewoond. Ongeveer te zes ure in den morgen kwamen wij te Grandhaven aan. Eene heuvelachtige kust, hier en daar met sparrenboomen begroeid, en eene rivier, aan welker eene zijde zich het railway-depot en aan welker overzijde zich de haven en enkele witte houten huizen bevinden, is alles wat men bij een eersten oogopslag van de stad te zien krijgt. Bij nadere kennismaking valt de stad ook niet mede; eenige regte breede zandwegen, aan weêrszijden met houten trottoirs, zooals men veel in Amerika aantreft, belegd, en waarlangs een aantal winkels, een paar kerken, waaronder eene Hollandsche, en het logement, allen houten gebouwen en meest van ééne verdieping, gelegen zijn; eenige pakhuizen aan de haven, ziedaar Grand-Haven, de woonplaats van een vrij groot aantal van onze landgenooten. In het Rice-hotel, vanwaar de diligence naar Holland af zou rijden, stond bij onze aankomst een tamelijk goed ontbijt gereed en een half uur later begaven wij ons op weg. De stage of diligence was zoo primitief mogelijk en bestond uit een vierkanten bak op wielen, waarin naar de behoefte banken, waaronder veren waren aangebragt, werden geplaatst; de kap van zeildoek, waaraan eenige riempjes en pinnetjes ontbraken om behoorlijk opgerold te kunnen worden, was geheel in harmonie met het voerwerk. Het reisgezelschap bestond, met uitzondering van een Amerikaan en een Duitschen marskramer, geheel uit Hollanders, als: de koetsier, een jong mensch uit Herwijnen afkomstig, die tevens voor predikant aan de hoogeschool in Holland studeerde; een deftige oude vrouw, die voor een twintig jaren Ommen had verlaten en nu van hare inkomsten in Zeeland leefde; een Arnhemsche letterzetter, die thans in Grand-Rapids werkzaam was, een Friesche timmerman en mijn persoon. Laten wij toch nooit over een slechten weg in Nederland klagen; wie weten wil wat eerst een slechte weg is, hij ga (wanneer hij het wat ver wil zoeken) eens met de stage van Grand-haven naar Holland, dacht ik bij mij zelven. Stel u voor een zandweg, op sommige plaatsen zoo mul, dat de wielen | |
[pagina 70]
| |
tot over de assen in het zand voortgerold worden, met steile heuvels, waar de paarden niet dan met groote moeite en nadat de wagen ontlast is, zich tegen op kunnen werken, dan weder overdekt met plassen en met de noodige gaten, zoodat men bijna gedurende de geheele reis de passagiers, die van de eene zijde naar de andere geschommeld worden, als uit één mond hoort zeggen: ‘wat een weg!’ ‘die vervl..... gaten,’ afgewisseld door den koetsier, die zich somwijlen nog krachtiger uitdrukt en vooral zijne verontwaardiging lucht geeft tegen de stompen, die hier en daar door het water onzigtbaar zijn. En toch heeft de streek, waar de weg door henen loopt, iets aantrekkelijks en te gelijk iets ongezelligs, iets, ik weet het niet beter uit te drukken, zoo regt Amerikaansch. Waar vindt men bosschen zoo digt, dat het zonlicht zich naauwelijks een weg kan banen door de breedgetakte elms of regtstandige hamlocks, waar de bijl des houthakkers nog nimmer is doorgedrongen; hier liggen de boomen, - door een hevigen storm, welke voor jaren heeft plaats gehad, omvergezweept - nog door, over en op elkander; daar ziet men de zwart verkoolde stammen melankoliek boven de graauwe asch of nog smeulende takken uitsteken, als het treurig overblijfsel van zooveel majesteit, en met regt zou een Ter Haar ook hier uitroepen: ‘Verwoesting voert hier heerschappij.’ Hier en daar ontmoet men niettemin eenig teeken van leven, òf door de aanwezigheid van een pionniershut, eene woning geheel van doormidden gekliefde boomstammen, en in den regel omringd door een aantal kinderen, kippen, honden en varkens: òf door het voorbijgaan van een zwaar beladen krakenden houtwagen, door een juk stevige ossen, langzaam maar zeker, hortende en stootende voortgetrokken en onder het geleide van een dier breedgeschouderde Ieren of Nooren, aan wien het gebruik van scheermes en schaar ten eenemale onbekend schijnt te zijn. Wij hadden ongeveer twaalf mijlen van den twee en twintig mijlen langen weg (ruim zeven uren gaans) al stappende afgelegd, toen wij te twaalf ure aan de Pigeon-river en de aldaar zich bevindende herberg van Bakker aankwamen. Alhier werd onze passageprijs, bedragende anderhalve dollar currency, ingevorderd en kon men tegen dure betaling wat koffij en brood bekomen. De herbergier, uit Friesland afkomstig, woonde sedert een twintigtal jaren op deze eenzame plaats; sympathie voor het | |
[pagina 71]
| |
land zijner geboorte had hij volstrekt niet en wel om deze reden, ‘dat een man die arm was niet alleen minder werd gerekend dan een rijke, maar zelfs onregt werd aangedaan omdat hij arm was.’ Toen ik dat niet zoo in eens wilde toegeven, staafde hij zijne meening daardoor, dat hij in der tijd door den kantonregter te Heereveen in eene ingestelde vordering ten eenemale in het ongelijk was gesteld, enkel en alleen omdat hij, zooals hij beweerde, arm was. De man verwarde zeer zeker Amerikaansche met Hollandsche toestanden; in het Amerika der negentiende eeuw laat zich zoo iets beter begrijpen. Van hier werd de weg iets beter, het bosch wat doorzigtiger, en nadat wij nog een vrij broede creek, waarover een houten brug was gelegd, waren overgegaan, lag de kolonie Holland regt voor ons uit. Te vier ure stapte ik aan het tamelijk goede hôtel van Meijers af. De stad Holland (zooals de kolonie genoemd wordt) heeft al zeer weinig van eene Hollandsche stad of van een Hollandsch dorp. Lange breede straten, of liever mulle zandwegen met houten trottoirs, waarlangs witte houten huizen, de meesten van eene verdieping, zijn gebouwd, sommige met, andere zonder tuintjes; eenige houten kerken, eveneens wit geschilderd en van dezelfde bouworde als men in Amerika bijna alle kerken op de dorpen aantreft, zie hier in korte woorden hoe de kolonie zich aan den vreemdeling voordoet. Nabij het riviertje, de Sheldon, zoo ik mij niet vergis, is wat meer bedrijvigheid: aldaar bevinden zich eenige zaagmolens, waarvan sommigen door stoom worden gedreven, eene kalkblusscherij, eene bierbrouwerij, een scheepstimmerwerf voor kleine schepen en eene fabriek voor landbouwwerktuigen. De trots van Holland is de zoogenaamde hoogeschool, een vrij groot vierkant steenen gebouw, voornamelijk gesticht tot opleiding voor het leeraarsambt. Het aantal professoren bedraagt vier en het aantal studenten ongeveer dertig. Door de ingevallen vacantie waren de meesten afwezig. De volgende dag was juist een zondag. Des morgens te acht ure werd de gemeente door het luiden der klokken genoodigd ter kerk te gaan; van alle kanten kwamen de boeren in hunne lage wagens aanzetten, meest allen opgepropt met vrome kerkgangers. Maar die arme paarden! Stallen zijn hier genoegzaam niet; zij werden alzoo meêdoogenloos aan een paal of boom gebonden totdat de preek geëindigd was. En dat dit soms lang kan duren, hiervan was ik zelf getuige. | |
[pagina 72]
| |
De groote kerk was goed bezet, daar het bekend was, dat Ds. O., een der matadors aldaar, zou preken. Dat zijne woorden gereeden ingang vonden bij de gemeente, wil ik gaarne gelooven, ofschoon het mij bleek, dat zijne opwekking tot weldadigheid geringen invloed had, daar het kerkezakje aan drie vierde der gemeente te vergeefs werd toegestoken. Zooals men weet, wordt de Zondag in Amerika zeer streng gehouden; de dienst op de spoortreinen en stoombooten wordt met enkele uitzonderingen geheel gestaakt; bijna overal zijn alle herbergen, zelf ook die waar geen sterke drank verkocht wordt, gesloten, en men zou hieruit alligt opmaken, dat die dag onverdeeld aan de godsvereering wordt toegewijd. Om hieruit evenwel de gevolgtrekking te maken, dat het Amerikaansche volk zooveel godsdienstiger is dan b.v. het Nederlandsche, vind ik zeer gewaagd. Het spreekt van zelf dat die dag voor den vreemdeling, vooral op die plaatsen, waar zich ter naauwernood een redelijk logement bevindt, zeer taai is, en zoo was het ook in Holland. Te vergeefs had ik uitgezien naar een rijpaard of voertuig om nader met de streek bekend te worden; herhaaldelijk had ik de bijna geheel onbeschaduwde zandwegen op en neêrgewandeld, en niets bleef mij over dan in de gemeenschappelijke kamer van den kastelein en familie, dienstboden en reizigers, enz., den verderen dag door te brengen met brieven schrijven en lezen. Het aantal Nederlanders in deze kolonie en omliggende dorpen, Zeeland, Friesland en Overijssel, bedraagt, naar ik vernam, ongeveer twaalf duizend, voor het grootste gedeelte landbouwers en winkeliers. In den regel wordt alles, wat maar eenigszins op industrie betrekking heeft, als zaagmolens, bierbrouwerijen, enz., door Amerikanen ondernomen en wel om de zeer natuurlijke reden, dat de meeste Nederlanders, die zich hier komen vestigen, òf gewoonlijk niets meer bezitten, nadat zij hunnen overtogt hebben betaald, dan om in de eerste behoeften te kunnen voorzien, òf landbouwers zijn, die zoo spoedig mogelijk hetzelfde bedrijf weder bij de hand nemen. Voor het grootste gedeelte is de bevolking alhier de christelijk afgescheiden beginselen toegedaan; alhier vinden zij predikanten en scholen geheel naar hun smaak; de dagbladen, die hier uitkomen, hebben een bepaalde kleur; in één woord, hier in het afgelegen Michigan hebben zij, om zoo te zeggen, het heft in handen en kunnen zij in tegenstelling van het vaderland heer- | |
[pagina 73]
| |
schen. Een van de voorname drijfveren, die tot het stichten van deze kolonie geleid hebben, zoek ik dan ook gedeeltelijk in eene zekere heerschzucht, te meer daar de vestiging geschiedde onder geleide van een predikant, die dezelfde beginselen was toegedaan. Dit neemt niet weg, dat men alleszins de volharding en de energie moet bewonderen, waarmede deze eerste kolonisten voor een vijf en twintigtal jaren waren bezield; het spreekt van zelf, dat aan eene vestiging zoo midden in de bosschen tal van ontberingen, vooral gedurende den strengen winter, zijn verbonden en vooral, wanneer men in aanmerking neemt, dat geheele huisgezinnen, van al het noodige ontbloot, met ouden van dagen en kinderen zich onder de emigranten bevonden. Voorzeker verdient Ds. van Raalten - de man onder wiens leiding de kolonie werd gesticht, die alle ontberingen met zijne volgelingen deelde, die deze plaats, in menig opzigt gunstig gelegen, in de nabijheid van het meer Michigan, waarlangs, naar ik vernam, eerlang een spoorweg zal gelegd worden en die alzoo eene goede toekomst te gemoet gaat, zoo juist wist uit te kiezen, wiens naam in geheel Holland steeds met eere wordt genoemd - ook den dank van allen, die zich verheugen, dat duizenden van hunne landgenooten aldaar in beteren toestand verkeeren dan op de onvruchtbare heidevelden van Drenthe, de Veluwe,, Staats-Vlaanderen, enz. Zooals bekend is, wordt de maire en de vrederegter in de meeste staten (waar ik misschien later op terugkom) door de bevolking voor den tijd van twee of vier jaren gekozen, en genoot in Holland sedert geruimen tijd Ds. Ledeboer de eer deze beide betrekkingen te bekleeden. Zonderlinge combinatie! En nu, wat de gesteldheid van den grond aangaat, moet ik beginnen te verklaren, dat ik geen landbouwer ben en derhalve daarover slechts een zeer oppervlakkig oordeel kan uitspreken. Ligt het dorp of de stad zelve in een zandige omgeving, dit komt daardoor, dat zij op een plateau is aangelegd: zoodra men evenwel daarbuiten komt, bevindt men zich te midden van het bosch of van den ontgonnen boschgrond, waaraan eene zekere humuslaag van verrotte bladeren, enz., eene zekere vruchtbaarheid schenkt. Naar het mij voorkomt is evenwel dit gedeelte van Michigan in geenen deele te vergelijken met de vette gronden van Jowa of de welige prairien van Illinois en Minnesota. De tarwe en de maïs stonden dit jaar nog al welig en schijnt | |
[pagina 74]
| |
men hier, even als in Wisconsin, met voordeel eene zekere meststof te gebruiken, welke van de kalkbergen uit het noorden van Michigan afkomstig is. Bijna zonder uitzondering was ieder der inwoners, die ik gesproken heb, tevreden over zijn eenmaal ondernomen en volvoerd plan, om zich in de nieuwe wereld neder te zetten; wel heeft men in den eersten tijd met moeijelijkheden van allerlei aard te kampen, vooral ook bij het oprigten van winkelzaken, maar eenmaal goed gevestigd zijnde, is het verwonderlijk, welke vlugt zulke zaken soms kunnen nemen. De firma Doornik en Steketee, Roest en anderen, zijn aanzienlijke kantoren in Holland en Grand-Rapids. Een schoenmaker, uit Axel afkomstig, vertelde mij, dat hij voor een tiental jaren door allerlei tegenspoed zoo ver gekomen was, dat zijn boeltje voor de belasting zou verkocht worden, en dat hij nog juist genoeg had, om bij tijds met zijn huisgezin naar Amerika te komen. Nu was hij bezitter van een huis en tuin geheel onbezwaard en van eene goede affaire. En zoo zou ik er meer kunnen aanwijzen: ieder, die werken wil, kan in Amerika op de eene of andere wijze zijn brood verdienen, mits men niet te keurig zij in hetgeen men aanpakt. Een boerenknecht, uit Kloosterburen afkomstig, de type van een echten Groninger, had, geloof ik, allerlei ambachten doorloopen, die van New-York tot New-Orleans, en vandaar tot Holland te vinden zijn, en had zooals hij mij verhaalde, nimmer gebrek gekend. Maar wat vooral de alhier gevestigde Hollanders zoozeer toelacht is, dat in Amerika geen onderscheid van stand bestaat, dat er geene vormen worden in acht genomen. De meesten toch behoorden in het vaderland tot den dienstbaren stand; bijna allen waren in eene ondergeschikte betrekking geplaatst, en nu hier in Amerika, waar de knecht den meester niet met ongedekten hoofde behoeft te naderen, gevoelen zij zich onafhankelijk. Menigmaal hoorde ik uit den mond van onze landgenooten, wanneer ik met hen over Nederland sprak: ‘Is me dat .....een land, waar men voor ieder met den hoed in de hand moet staan; ik wil er nooit meer iets van hooren.’ Welk een verschil met de Nederlanders, die men op veel grooteren afstand, in Oost-Indië ontmoet, en die nog steeds met belangstelling over hun vaderland hooren spreken! Het leven is hier, de verdiensten in aanmerking genomen, | |
[pagina 75]
| |
bepaald goedkoop wat de noodzakelijke levensbehoeften aangaat; de prijs der tarwe (rogge vindt men slechts zeer zelden in Amerika) was dezen zomer ongeveer drie en een halve dollar currency per mud, het rundvleesch twaalf centen (Amerikaansch) het pond, boter enz., naar verhouding. Geen werkman verkeert dan ook in zulke omstandigheden, of hij en zijn gezin kan zoo hij hard werkt (want dit wordt in Amerika algemeen gedaan), iederen dag behoorlijk vleesch en eijeren bekomen. Hoeveel heeft hij ook in dit opzigt voor bij den arbeidsman in Nederland, die zich in den regel gedurende het geheele jaar bijna uitsluitend met plantaardig voedsel moet tevreden stellen! Daarbij komt dat hier overvloed van hout is, zoowel voor brand als voor bouwmateriaal en dat, wanneer men zelf den arbeid verrigt en niet te keurig is in de plaats, voor zeer weinig geld eene tamelijk goede woning kan verkregen worden. Daar er slechts eenmaal 's weeks en wel des maandags morgens te zeven ure eene diligence naar Grand-Rapids vertrekt, een wagen geheel gelijk aan die, waarmede ik de reis van Grand-haven had gemaakt, besloot ik van deze gelegenheid gebruik te maken. In alle rigtingen werd eerst Holland doorkruist, om te zien of hier of daar nog boodschappen of passagiers waren op te loopen, en ofschoon de koetsier onophoudelijk zijn trompet liet hooren, bepaalde zich het aantal reizigers tot mijn persoon en een oud inwoner uit Zaamslag in Zeeland, die thans alhier aan een der stoomzaagmolens opzigter was. Grand-Rapids is na Detroit de eerste stad van Michigan, wat handel en bedrijvigheid aangaat; in het westelijk gedeelte van den staat gelegen, is dit dan ook de plaats voor Holland, van waar om zoo te zeggen alles komen moet, wat iets meer dan dagelijksche behoefte is. Uit ieder huis bijna werden dan ook aan den koetsier der diligence pakjes, trommels, hoedendoozen, brieven, mondelinge boodschappen overgebragt, met het herhaald uitdrukkelijk verzoek ‘om het vooral niet te vergeten.’ Aan Westma, vroeger schippersknecht in Mijdrecht, thans de ondernemer en koetsier der diligence van Holland op Grand-Rapids, had men tevens een perfecten conducteur; zijn geheugen scheen bijzonder ingerigt te zijn voor het onthouden van boodschappen; voor alles wist hij de goedkoopste en beste kanalen en met een enkel woord begreep hij de bedoeling. Bovendien droeg hij goede zorg voor zijne paarden, hetgeen te meer noodzakelijk was, daar de weg, ongeveer negen uren gaans | |
[pagina 76]
| |
lang, door de hevige regens van den vorigen nacht meer dan slecht was. Na twee uren rijdens langs den modderigen zandweg (straat of grindwegen zijn in dit gedeelte van Michigan eene onbekende luxe), te midden van digte bosschen, nu en dan door een riviertje, waarover de brug was weggeslagen, kwamen wij aan eene bebouwde vlakte, in welker midden zich de kerk van het dorp Zeeland bevindt. Eenige huizen, waaronder de predikantswoning, een paar winkels en hier en daar enkele verspreide boerenwoningen, maken het geheele dorp uit; de ligging evenwel, te midden van welige tarwevelden, hier en daar omzoomd door bosschen, deed mij aan de Betuwe denken. Friesland en Overijssel, dorpen geheel gelijk aan Zeeland, met hetzelfde eentoonige modèl van kerk, natuurlijk zooals overal wit geschilderd, laten wij ter zijde liggen, daar de weg, zooals Kok, een aldaar gevestigde boer, ons zeide, ten eenemale onbegaanbaar was. Een aanzienlijke omweg was daarvan het gevolg en, wat de koetsier en mijn reiscompagnon nog erger vonden, was, dat men waarschijnlijk de gelegenheid zoude moeten missen om het middagmaal te gebruiken. Mohr, aldus was de naam van mijn reisgenoot, was, zijne afkomst en opvoeding in aanmerking genomen, toch wat wij in het dagelijksche leven zouden noemen een gewikste vent. Vroeger werkzaam aan de dijk- of havenwerken in Zeeland, had hij zooveel bespaard, dat hij voor een tiental jaren met zijn huisgezin naar Noord-Amerika kon komen en wel om reden, zooals hij zeide, dat zijne kinderen daar wat meer vooruitzigt hadden dan in Europa. Teregt begreep hij, dat een eerste vereischte om vooruit te komen was, de Engelsche taal goed magtig te zijn, waarop hij zich in zijn vrijen tijd met ijver had toegelegd en het ook zoover had gebragt, dat hij gerust voor een volbloed Yankee door kon gaan, ja zelfs les gaf aan onderscheidene nieuw aangekomene Hollanders, die te oud waren om de school te bezoeken. Als knecht begonnen in de stoomhoutzaagmolen, was hij reeds tot opzigter opgeklommen en had hij nu het voornemen zelf en voor eigen rekening een dergelijke zaak te beginnen. Wederom hadden wij eenige uren door eenzame wouden, hier en daar afgewisseld door eene houthakkerswoning, voortgestapt, toen wij te twee ure de zoogenaamde Ohio-mills bereikten, waar de paarden wat moesten uitrusten en waar ook aan ons | |
[pagina 77]
| |
door eene Amerikaansche vrouw de gelegenheid werd aangeboden om wat te kunnen eten. Deze vrouw, eene weduwe van ongeveer vijftig jaren, woonde hier alleen met haren zoon, een stevige kerel van een goede twintig, die arbeider was aan de milis. De kamer, waar wij binnentraden, zag er helder uit; twee easychairs, een tafeltje met een fraai ingebonden bijbel in den eenen hoek, eene kleine naaimachine in den anderen, een kabinetorgeltje, waarop als muziek de psalmen nog opengeslagen stonden, een portret van Washington en een houten Amerikaansche klok, ziedaar het voornaamste meubilair. Vergelijk hierbij eens eene arbeiderswoning in Europa! Welk een comfort, welk eene beschaving vindt men zelfs bij dien stand van menschen en dan zoo midden in het bosch, zoover van de stad! Ons middagmaal, bestaande uit brood, koffij en zoutevisch, moest ruimschoots door de passagiers betaald worden, daar de koetsier te gast was. Michigan is, naar het zuidwestelijke gedeelte te oordeelen, voor zeven achtste bedekt met bosch; zware eiken, trotsche hamlocks, en de in Amerika zoo algemeene mapletrees wisselen elkander af op den met varens en bontgekleurde mosplanten bedekten grond. Vindt men in de flora groote afwisseling en misschien in Europa niet aanwezige houtsoorten, ook dien zelfden indruk gaf mij de fauna: nergens toch zag ik zulk eene verscheidenheid van kapellen en vogels, zoowel in grootte als in kleur. Het was ongeveer vier ure in den namiddag, toen wij een meer bevolkte streek bereikten en eenige voetgangers ontmoetten, waaronder eene familie uit Oldebroek, pas uit Nederland aangekomen, hetgeen daaraan zigtbaar was, dat de vrouwen de Geldersche kleederdragt nog niet hadden afgelegd. Een oogenblik vertoefden wij aan eene herberg, waar best bier te verkrijgen was, en een kwartier later vertoonden zich de witte huizen van Grand-Rapids, voor een gedeelte op een heuvel gebouwd. Deze stad ontleent haren naam aan de Grand-river, die hier vrij aanzienlijke rapids vormt (een woord, dat men in Amerika dikwijls hoort, maar waarvan de beteekenis, ofschoon mij de juiste vertaling in het Hollandsch onbekend is, overeenkomt met snelle loop) en alzoo eene aanzienlijke waterkracht voor alle soort van fabrieken oplevert. De stad is bijna geheel nieuw en ruim gebouwd met flinke huizen en twee overdekte houten bruggen, ieder naar mijne berekening ongeveer 150 ellen lang, | |
[pagina 78]
| |
over de rivier. Daar het tevens een centraal punt is van twee spoorwegen, de Michigan-southern en Michigan-central-railroad, heerscht hier ongemeen veel vertier. De bevolking bedraagt zeer zeker twintig duizend inwoners, waaronder een vrij groot aantal Hollanders, die hier twee Hollandsche kerken hebben en een weekblad in de Hollandsche taal. De buitenstad gaf mij vooral een aangenamen indruk; daar ziet men bevallige buitenverblijven, sierlijk aangelegde tuinen en goede wandelwegen en vooral, wanneer het een prachtige zomeravond is, gelijk ik daar trof, tal van equipages en wandelaars. Van Grand-Rapids vertrok ik den volgenden dag over Kalamasoo naar Chicago terug en hiermede was mijn uitstapje naar Holland geëindigd. | |
II.
| |
[pagina 79]
| |
niet kan beoordeelen. Had maar een ieder zoo gedacht, dan zouden nu niet de directeuren van de Atlantic-and-great-Western, van de Erie en Galveston, en wie weet van welke spoorwegen nog meer, in hun vuistje lagchen over de ligtgeloovigheid der Hollandsche renteniers; over het genoegen, dat zij die vasthoudende Hollanders, die niet gewoon zijn over een nacht ijs te gaan, zoo leelijk hebben beet gehad. Ik dacht hieraan, toen ik op het einde van Junij j.l., het stoute stuk beging om een ticket van New-York naar Chicago te nemen langs den Erie-spoorweg; ik zeg een stout stuk, want de vele ongelukken, die gedurende dit jaar op deze lijn hadden plaats gevonden, hadden het tot een spreekwoord in New-York gemaakt, dat de regter aan een misdadiger, die ter dood veroordeeld is, de keus laat, hoe hij de doodstraf wil ondergaan, òf door middel van de galg, òf door driemaal met de Erie- of viermaal met de Morris-and-Essex-spoorweg te rijden. Practisch als de Amerikanen zijn, zoo heeft men, even als ook in Engeland het geval is, zorg gedragen, dat, bij het nemen van zijn ticket, tevens de gelegenheid wordt aangeboden, zich tegen eventuele ongelukken te assureeren; de premie was dan ook dit jaar bijzonder hoog. En wat zal men zeggen van de directie dezer maatschappij? De naam van Fisk is aan de Amsterdamsche beurs even goed bekend als die van Rothschild in omgekeerde rede, en naast hem de waardige Gould, Mc. Henry, enz. Hun onbegrensde ijver, om in het belang der aandeelhouders werkzaam te zijn, blijkt immers daaruit, dat de Erie-spoorwegmaatschappij nog gepasseerden zomer de grootste schouwburg in New-York heeft gekocht en die met de meeste luxe heeft doen inrigten, natuurlijk met eene loge voor Mr. Fisk, die, behalve van alle mogelijke gemakken, ook gedurende de speelavonden van een rijk collation voor hem en zijne vrienden is voorzien; dat diezelfde maatschappij eigenares is geworden van de prachtigste stoomschepen, die misschien in de geheele wereld gevonden worden, nl. die van New-York naar Fall-river en Newport. En toen de president Grant den laatsten zomer het feest van den vrede te Boston ging bijwonen, werd hem het gebruik van een dezer booten afgestaan en werd hij vergezeld door Mr. Fisk in volle admiraalsuniform. Dat noem ik eerst humbug. Maar heb ik mij tot nu toe slechts dubbelzinnig over de Erie-spoorwegmaatschappij uitgelaten, dit moet gezegd worden | |
[pagina 80]
| |
dat zij, de menigte ongelukken daargelaten, veel te koste legt om het comfort van hare passagiers te bevorderen. Zoodra men toch te New-York zich naar Chambrestreet heeft begeven, om van daar naar Hoboken over te steken, waar de Erie-spoorweg zijnen aanvang neemt, valt het u reeds in 't oog, hoe comfort de wachtkamers en de ferry zelve zijn ingerigt; het station aan de overzijde is, het is nog niet eens juré gros, het beste van alle spoorwegen in en nabij New-York, en de passagierswagens, ofschoon geheel volgens het Amerikaansche systeem ingerigt, munten vooral uit door de gemakkelijke zitplaatsen en de geheel gevulde leuningen. Daar wij toch eenmaal met den Erie-spoorweg bezig zijn, wil ik hier in het kort de herhaaldelijk aan mij gerigte vraag: ‘hoe zijn de spoorwegen in de Vereenigde Staten ingerigt?’ trachten te beantwoorden. Of het aan de constructie van de wagens of van de rails of aan den weg ligt, weet ik niet, maar op bijna alle spoorwegen ontwaart men, in de wagens gezeten, zelfs bij sneltreinen, weinig of geen beweging, zoodat men al rijdende de courant bijna even rustig als te huis kan zitten lezen. Dit is trouwens eene behoefte, want hetzij men in de street-car, of op de ferry of in den spoortrein zich bevindt, overal ziet men mannen, vrouwen, kinderen, rijken en behoeftigen met aandacht de verschillende nieuwsbladen lezen. In den regel zijn de wegen, de Erie-, Pensylvania-centralen New-York-central-spoorweg uitgezonderd, slechts voor een track ingerigt; wachters ziet men in het geheel niet, als hier en daar bij een brug, die voor de scheepvaart moet geopend worden, of bij een tunnel, of bij een station; evenmin afsluitingen om het vee te keeren of bij de overwegen, waar men als waarschuwing op een bord ziet staan: ‘rail-road-crossing,’ of: ‘Look out for the engine when the bell rings.’ De Amerikaansche locomotief heeft eenigzins een anderen vorm dan de Europesche; zij rust op twee groote achterwielen en twee kleine voorwielen, met eene soort van houten hekwerk van voren, van ongeveer een el lengte, dat in eene punt uitloopt en slechts eenige duimen boven de rails is geplaatst om de in den weg liggende voorwerpen en vooral om de koeijen, die, niettegenstaande het gefluit, den weg versperren, op eene meer gevoelige wijze van de rails te verwijderen. Boven op de locomotief is een zware koperen bel geplaatst, die in verbinding staat met | |
[pagina 81]
| |
het platform, waar machinist en stoker zich bevinden en die geluid moet worden zoo dikwijls de trein een overweg passeert of eene stad doorsnijdt. Dit laatste is niet zeldzaam; verscheidene steden ben ik voorbijgegaan, waar de trein midden doorheen liep; ik noem hier slechts Rochester, Syracuse, Rome, Caïro, enz., en dit heeft zijn oorsprong daaraan, dat dikwijls de weg reeds is aangelegd, voor dat er van eene stad iets te bespeuren is. Alhier in Europa is men gewoon een spoorweg aan te leggen, wanneer het vertier tusschen twee plaatsen zoodanig is, dat men meent met voordeel zulk een weg te kunnen exploiteren; in Amerika evenwel ziet men juist het tegenovergestelde en begint men een spoorweg te bouwen naar eene plaats, die aan de ondernemers, hetzij door den rijkdom van den grond, hetzij door de aanwezige waterkracht, hetzij door de gunstige ligging, geschikt toeschijnt om eenmaal eene stad te kunnen worden. Natuurlijk vestigen zij, die het eerst langs dezen pas aangelegden weg gaan wonen, zich in de nabijheid van het station; hun voorbeeld wordt door anderen gevolgd en zoo verrijzen de steden rondom den spoorweg. Hebben de spoorwegmaatschappijen eene landschenking van het gouvernement gekregen, dan beginnen zij zelve de stad aan te leggen, nl. den loop der straten te bepalen en den grond te verdeelen in zoogenaamde lots, waarvan de prijs, zooals van zelve spreekt, aanzienlijk hooger is dan die van het omringende land. Zoo was ik in Minnesota, in Forestville en Greenleave, steden waarvan nog niets van wat op huizen geleek te bekennen was; Breckenridge en Watab verkeerden, naar ik vernam, dezen zomer nog in den zelfden toestand; doch dit kan spoedig veranderen. Voor de passagiers heeft men in Amerika, met uitzondering van zoogenaamde emigrantenwagens, slechts eene klasse die, dit moet gezegd worden, over het algemeen vrij goed is. De wagens, in de wandeling eenvoudig cars genoemd, zijn veel langer dan onze Europesche; aan het voor- en achtereinde bevindt zich de deur, die op een klein platteform uitkomt, waar de remmachine is gesteld; van binnen is de ruimte door een gang in twee deelen verdeeld, ter wederzijde waarvan de banken met bekleede zittingen zijn geplaatst, ieder voor twee personen ingerigt en waarvan men de leuning naar welgevallen kan stellen om voor- of achteruit te kunnen rijden. In den regel zijn deze | |
[pagina 82]
| |
wagens ingerigt voor zestien tot twintig banken aan iedere zijde. Verder is iedere wagen voorzien van twee kagchels, bij elke deur eene, voorts van eene inrigting die vooral op lange trajecten (te meer daar de trein slechts even aan de tusschenstations ophoudt) voor de reizigers tot groot gerief is, en van een vat met ijswater gevuld, met tinnen drinknap aan enne ketting bevestigd. Om eenigzins te gemoet te komen aan het gebrek, dat men genoodzaakt is met allerlei slag van menschen uren, soms dagen in een rijtuig te vertoeven, is men begonnen wagens uitsluitend ten dienste van dames on van heeren vergezeld van dames, disponibel te stellen, een wagen voor liefhebbers van rooken, en op de groote spoorweglijnen sedert de laatste jaren, de zoogenaamde drawing-room-cars aan elken personentrein toe te voegen. De Amerikanen schijnen zelve gevoeld te hebben, dat het republikeinsche idee om rondweg te verklaren, dat alle menschen dezelfde behoefte hebben en alzoo een ieder te dwingen van dezelfde klasse gebruik te maken, wat te ver gepousseerd is; hieruit toch volgt, dat men den behoeftige meer genot geeft dan hij verlangt, en daarvoor meer laat betalen, en dat men den rijke de gemakken ontzegt, die hij zich zou kunnen verschaffen. Waarom dan ook niet alle hôtels op één voet ingerigt? De drawing-room-cars, gelijk ik die op den Erie-, New-York-Central- en Northern-Indiana-spoorweg heb aangetroffen, zijn, zou ik zeggen, wagens die aan de reizigers de grootste comfort met de meeste luxe vereenigd aanbieden. In het midden bevindt zich de zoogenaamde receptiesalon, die de breedte heeft van den geheelen wagen en waarin, behalve een paar gemakkelijke banken, een achttal fauteuils zijn geplaatst, die op een spil kunnen draaijen; ter wederzijde van dezen salon bevinden zich kleinere vertrekken voor drie of vier personen ingerigt, die om de een of andere reden van het overig gezelschap afgezonderd willen zijn. En wanneer men daarbij bedenkt, dat de tapijten, waarmede de geheele vloer bedekt is, van de beste qualiteit, de gordijnen van de zwaarste zijde, de banken met het smaakvolste trijp zijn bekleed, aan spiegels, betimmering, beschildering, verlichting, enz., geene kosten zijn gespaard, dat de toiletkamer van alle gemakken is voorzien en dat deze wagen des winters geheel door ijzeren pijpen met stoom verwarmd wordt, dan kan men zich een denkbeeld ma- | |
[pagina 83]
| |
ken van hetgeen een Amerikaan onder comfort verstaat. En voor het gebruik van dezen wagen gedurende een geheelen dag wordt slechts een of anderhalve dollar boven den gewonen prijs betaald. Ik wil hier, om het artikel passagierswagens volledig te behandelen, nog even melding maken van de Pulmans-sleeping-cars, een van de grootste weldaden die ooit aan het reizend publiek zijn bewezen. Wanneer ge een sleeping-car bij dag ziet, is er niets dat u zou doen vermoeden, dat dezelfde wagen bij nacht een slaaphuis is voor een gelijk aantal passagiers als daarin zitplaatsen kunnen hebben, dan de menigte gordijnen. Maar naauwelijks is het donker geworden, of de daarmede belaste persoon, in den regel een neger, gaat aan het werk, opent tal van kistjes en kastjes onder de banken en boven de banken, geen plaatsje in den wagen is ongebruikt gelaten om wat te kunnen bergen, en in een uur tijds kunnen de reizigers de matte leden uitstrekken op een soort van matras, voorzien van kussens en dekens. Men moet zich evenwel niet voorstellen, dat deze inrigting in allen deele aan de vereischten voldoet, om een rustigen nacht te hebben; hoe goed ook, de beweging van de wielen, het geraas, wanneer de trein een brug overgaat, nu en dan het fluiten van de locomotief, vooral het gekras der remmachine, zijn allerminst geschikt om hem, die daaraan niet gewoon is, den ongestoorden slaap te doen genieten. Het spreekt van zelf dat aan deze cars ook een washroom verbonden is. En zoo kom ik tot het personeel, dat den trein bedient. Behalve machinist en stoker, verdient in de eerste plaats de conducteur genoemd te worden. Hij is in den regel een groot man, die zich alleszins bewust is van de aanzienlijke positie, die hij op een trein bekleedt; zijn uiterlijk en kleeding doen hem voor een echten gentleman doorgaan, te meer daar zijn onderscheidingsteeken alleen bestaat in een zilverenplaatje, dat hij in een knoopsgat zijner net gesneden jas draagt en waarop het woord conductor is geschreven of dat aan een riempje rondom zijn hoed bevestigd is. Statig loopt hij de wagens door, beantwoordt alle vragen, die tot hem gerigt worden, met een veelbeteekenend yes, en zoo de vraag niet zoodanig is dat er onvermijdelijk dit antwoord op moet volgen, verwaardigt hij zich in het geheel niet een antwoord te geven. Op de plaatsen, waar hij moet overnachten, logeert hij in de | |
[pagina 84]
| |
beste hôtels, en aan de stations, waar men met middageten of ontbijt wordt opgewacht, is de beste plaats steeds voor hem gereserveerd. De brakeman of de remmer, die zich minstens bij elke twee wagens bevindt, staat ver beneden den conducteur; tot zijn werkkring behoort het, de namen der stations op de meest onverstaanbare wijze uit te roepen. En eindelijk is er, behalve den bagagemeester, nog een persoon, die onophoudelijk de wagens doorloopt, iederen dag dezelfde reis maakt en uitsluitend zorg draagt, dat aan de passagiers de weg niet te lang valt. Bij het afrijden begint hij met de nieuwsbladen te koop aan te bieden, daarna geïllustreerde tijdschriften, de nieuwste romans, reisbeschrijvingen, spoorweggidsen; tusschen in zorgt hij, dat liefhebbers van rook en of pruimen, die tabak of cigaren vergeten hebben, ook hun lust kunnen voldoen: maplesugar, candies (de Amerikanen zijn enorme liefhebbers van zoetigheid), chinaasappelen, peren, hazelnoten, ziedaar de voornaamste artikelen, die men zoo al sporende tegen niet al te billijke prijzen zich kan aanschaffen. Wat vooral tot groot gerief strekt voor de reizigers, is de eenvoudige practische wijze, waarop men de bagage behandelt. Voor elk stuk bagage, dat men aan het goederen-bureau ter verzending afgeeft, ontvangt men een check, een koperen plaatje, waarop de plaats van afzending en die van bestemming is uitgedrukt, voorzien van een nummer; het corresponderende nummer wordt met een riempje aan den koffer of hoedendoos vastgehecht en men heeft niets te betalen wanneer de hoeveelheid bagage niet bovenmatig is, niets te doen, dan de check zorgvuldig te bewaren. Een oogenblik voordat men de plaats zijner bestemming bereikt (indien dit namelijk een hoofdstation is), komt de agent van de express-compagnie in den wagen, die u vraagt of ge in het bezit zijt van checks en waar uwe woonplaats is of in welk hôtel ge voornemens zijt te verblijven. Tegen reçu geeft ge hem de check af, betaalt voor ieder stuk 25 of 50 cent Amerik., en even spoedig bijna, als gij u te huis of in het hôtel bevindt, is de bagage daar ook. Ten laatste, en om hiermede voor goed van de spoorwegen af te stappen, moet ik nog vermelden, dat men niet genoodzaakt is zijn plaatsbillet aan een klein loketje in het station, te midden van gedrang en geschreeuw te nemen. Iedere maatschappij heeft in de groote steden agentschappen, waar men de tickets tegen denzelfden prijs kan koopen, en is ook dit nog | |
[pagina 85]
| |
te lastig, dan is er nog gelegenheid om in den wagen gezeten zijne plaats aan den conducteur te betalen, met eene verhooging van vijf of tien procent. Daar hierdoor alle mogelijke contrôle gemist wordt, spreekt het van zelf, dat de conducteur een man is, die groot vertrouwen geniet. Het schijnt, dat de Amerikaan niet gedwongen wil worden om daar en daar zijn plaatsbillet te nemen; want niettegenstaande deze aanzienlijke verhooging, wordt van deze wijze van plaats nemen toch veel gebruik gemaakt. Ik was alzoo langs den Erie-spoorweglijn op weg naar Chicago en wel met de express (met regt verdient zij dezen naam), die 's morgens te acht ure New-York verliet. De eerste belangrijke stad, die wij aandeden is Paterson, op zeventien mijlen afstand van New-York gelegen, waar ik vroeger eenige dagen bij een mijner vrienden had doorgebragt. Behalve door de schilderachtige ligging in de Passaic-vallei en de bekende Passaic-falls, die door de rivier van denzelfden naam gevormd worden, is deze stad vooral belangrijk door de uitgestrekte fabrieken, die zich hier bevinden en die bijna allen door waterkracht gedreven worden. De grootste locomotieffabriek in de Vereenigde Staten vindt men in Paterson; maandelijks worden hier twaalf tot veertien stuks kant en klaar afgeleverd, en juist toen ik die bezocht, had men volop werk aan eene bestelling van tachtig locomotieven, ten behoeve van den Pacific-spoorweg naar Californië. Alles toch geschiedt hier in het groot. In deze stad, en in het algemeen in den geheelen staat New-Jersey, vindt men nog een groot aantal Hollandsche afstammelingen, die zich voornamelijk op den landbouw toeleggen en die eene taal onder elkander spreken, welke een mengelmoes is van Hollandsch en Engelsch, soms onverstaanbaar. Ik bezocht in gezelschap van den Heer P., die hier woonachtig is, een dier oud-Hollandsche boeren, een zekeren Hopper; zijn eerste vraag was: ‘hoe kom jij aan?’ - ‘Wel, met de tilbury, zoo als ge ziet,’ antwoordde ik; de bedoeling was evenwel te vragen: ‘hoe gaat het?’ maar het onderscheid tusschen komen en gaan was den man niet meer duidelijk. Van mijn gastheer zeide hij, dat hij een net clever man was. Een andere boer, Snijder genaamd, dien ik ook bezocht, deed mij in zijn Hollandsch een verhaal van een ongeluk, dat hem met den wagen was overkomen, waarvan de slotsom was, dat hij gevallen | |
[pagina 86]
| |
was en ‘dat hij zich zelf toen opraapte’ (I picked myself up). Ik kan er hier moeijelijk in treden eene beschrijving te geven van de plaatsen aan dezen spoorweg gelegen, of alle schoonheden te vermelden, die de natuur in dat gedeelte van New-York-state en van Pensylvanië oplevert, of alle kunstwerken, waaraan deze weg zoo rijk is. Van deze laatste noem ik hier slechts de brug nabij Port-Jervis over de Delaware-river, achthonderd voeten lang; de talrijke bogten en wendingen die men volgt om de hoogte bij Summit, 1369 voeten boven de zee, te bereiken en de daarbij gelegen Cascadebridge, de Starucca viaduct, die op achttien bogen rust, ter gezamenlijke lengte van twaalfhonderd voet en honderdtien voet hoog, geheel gemetseld: de brug over de Susquehanna-river, enz. En wat het landschap betreft, de afwisseling van bergen en bosschen, weiden en graanvelden, rotsen en rivieren, laat zich niet beter en bondiger uitdrukken dan door het Engelsche: ‘quite bold and romantic.’ Hier is alles onder begrepen. Binghampton, Owego en vooral Elmira, eene plaats, waarvan de opkomst in de laatste jaren aan het ongelooflijke grenst, en Hornellsville, zijn de voornaamste steden die men tot Salamanca passeert. Op geen spoorweg, misschien de Pensylvania-central uitgezonderd, heb ik zulk een vertier gezien als langs de Erielijn; ik zou haast durven zeggen, dat gedurende de twaalf uren, die ik van New-York af noodig had om Hornells-ville te bereiken, geen vijf minuten zijn voorbijgegaan, zonder dat ons een goederen- of personentrein voorbijreed. En toch, wat treurige uitkomsten levert de maatschappij gedurende de laatste jaren voor de aandeelhouders op! Naauwelijks heeft men te Salamanca op den Atlantic-and-great-western-spoorweg plaats genomen, of de reukorganen worden onaangenaam aangedaan door de lucht die de petroleum-wagens van zich afgeven; en dat dit natuurlijk des te erger wordt naarmate men deze streken nadert en zich een uitstapje van Corry uit naar de Oil-region permitteert, spreekt van zelf. Het bezoek van Oil-city, Titus-ville, Franklin en Meadville, moge uit een wetenschappelijk oogpunt interessant zijn, ik voor mij verklaar gaarne, nu ik eenmaal in die streken ben geweest, dat ik er nooit weder hoop te komen. Wanneer het eenige dagen geregend heeft, zooals ik het trof, is deze togt letterlijk ondoenbaar: het baggeren door den modder, de onaangename at- | |
[pagina 87]
| |
mospheer - het is alsof alles smaakt en riekt naar de petroleum en alles er zwart en olieachtig uitziet - zijn allerminst geschikt zulk een uitstapje aanlokkelijk te maken. Ik was er trouwens te voren voor gewaarschuwd. Wie zich even als ik heeft voorgesteld de bronnen te aanschouwen, waar de petroleum van zelve even als eene fontein in de hoogte springt, zal zich bedrogen zien, daar dit reeds tot de geschiedenis behoort; overal wordt tegenwoordig de olie kunstmatig uit den grond opgepompt en langs kanalen naar de daartoe ingerigte wagens van den spoorweg gevoerd, welke uit enorme groote kuipen bestaan op wielen gesteld. Ik kan niet zeggen dat dit gedeelte van Pensylvanie mij een aangenamen indruk gaf: welken kant men ook uitziet, men ontwaart niets dan bosch, verbrande of smeulende bosschen en daartusschen tal van disteleerderijen van de petroleum. De derde staat, dien men nu betreedt, is Ohio, alwaar men eerst Warren, daarna Solon, vervolgens New-Burgh, deze beide laatste plaatsen met veel industrie, vooral ijzergieterijen en hoogovens, passeert, en eindelijk Cleveland bereikt. Cleveland, op een afstand gezien, doet u denken aan eene groote Duitsche fabriekstad. Onwillekeurig kwam mij Dortmund voor den geest, toen ik die aaneenschakeling van hoogovens, smelterijen, enz., aanschouwde, en nog meer trof mij deze gelijkenis, toen ik van het station der Atlantic-and-great-Western-spoorweg langs de berooide straten reed naar de ongeveer veertig voeten hooger gelegen bovenstad. Tot die steden, welke in Amerika met den naam van forest-city of city-of-trees bestempeld worden, als New-haven en Portland, behoort ook Cleveland. En ik moet zeggen, dat aan deze stad met regt deze naam toekomt en in het bijzonder aan het hoogere gedeelte, dat zich langs het meer Erie uitstrekt. Daar vindt men breede, ruime straten en parken, geheel door de Amerikaansche elms met hun sterk ontwikkelden wasdom en van misschien wel honderd jaren oud, beschaduwd; hoe aanlokkelijk doet zich Prospect-street niet voor, met zijne dubbele reijen maple-trees en het open square, waar het standbeeld ter eere van commodore Perry, de held van het meer Erie in 1813, geheel van Italiaansch marmer op een granieten voetstuk is opgerigt, te midden van smaakvol aangelegde bloemperken. De city-hall en de post-office zijn gebouwen, die allezins Cleveland eer aandoen, evenals de particuliere huizen of liever bui- | |
[pagina 88]
| |
tenplaatsen, die man in Superior-street en Prospect-street aantreft. Behalve een aantal kerken en scholen, verdienen onder de publieke gebouwen vooral vermelding het Medical-college, de Cases-hall, waar concertzaal, leesmuseum enz. vereenigd zijn en het Marine-hospital. Ofschoon de opkomst van Cleveland, thans met eene bevolking van ruim 60,000 zielen, niet te vergelijken is met de reuzenschreden, die Chicago in de laatste jaren heeft gemaakt, zoo behoort deze plaats nogtans tot een der levendigste en, zoowel uit een commercieel als industriëel oogpunt, tot de belangrijkste steden der Unie. Vooral is de handel, die van hier gedreven wordt met de zoogenaamde Lake-country, in het bijzonder met de mijn-distrikten aan Lake-Superior, waarheen wel twintig verschillende stoombootlijnen zijn aangelegd, aanzienlijk, en een niet mindere bron van welvaart levert de timbertrade op, door de gunstige ligging aan het meer Erie en de Cuyahaga-river en door de vele spoorwegen, die van hier uit naar alle rigtingen zijn aangelegd. Na een dag alhier vertoefd te hebben in het uitstekende hôtel Weddellhouse, vertrok ik langs den Michigan-southern en Indiana-Northern-railway naar Chicago. Ik zou nog vergeten melding te maken van het schoone spoorweg-station, de trots van Cleveland, alwaar (wel eene uitzondering in Amerika) een beambte uitsluitend belast is om de reizigers behulpzaam te zijn in het zoeken naar den goeden trein. Het noordelijk gedeelte van Ohio en Indiana en het zuidelijk gedeelte van Michigan, dat men met den trein doorrijdt, is eene voortdurende afwisseling van bosch, weiden en bouwland: over het geheel een vruchtbare streek met tal van vriendelijke dorpen. De voornaamste plaatsen zijn; Sandusky, Toledo - alwaar in het spoorweg-station, een vereenigingspunt van zes verschillende lijnen en waar natuurlijk eene ontzettende drukte heerscht, een vrij goed diner ons wachtte - Elkhardt, White-Pigeon, South-Bend en Laporte, alwaar men het uitzigt krijgt op het meer Michigan. Te Calumet, een station in eene onafzienbare vlakte gelegen; ongeveer tien mijlen van Chicago, hield de trein ongeveer een kwartier stil en hoorde ik tot mijne verwondering een vijftal werklieden van den spoorweg met elkander in druk gesprek en wel in de Hollandsche taal. Een van hen vertelde mij, dat hier een twintigtal Hollanders gevestigd zijn, bijna | |
[pagina 89]
| |
allen vroegere bewoners van het eiland Overflakkee en die zich voornamelijk met de groenteteelt, ten behoeve van de markt te Chicago, bezig houden. Hoe meer men Chicago nadert, hoe meer spoorwegen men ziet: ter linkerzijde, ter regterzijde, iets verder, ginds heel in de verte, van alle kanten komen locomotieven opdagen, die hunne passagiers en vrachten in de tweede stad van Amerika komen afzetten. Ik zeg hier de tweede stad, ofschoon in bevolking Philadelphia het verre en misschien Baltimore het ook nog wint, naar aanleiding van een gesprek, dat ik bij zekere gelegenheid bijwoonde tusschen een koopman van New-York en een van Philadelphia. Tusschen deze beide groote handelssteden heerscht, zooals men meer ziet, ja zelfs in het lakonieke Nederland, een nog grootere naijver, die natuurlijk op de individuën zelven wordt overgeplant. De inwoner van Philadelphia nu deed zijne woonplaats voorkomen als, zoo niet de grootste koopstad van de Unie, dan toch als minstens gelijk staande met New-York, waarop zijn collega antwoordde: ‘Wat spreekt gij van Philadelphia; er zijn om zoo te zeggen slechts drie what you call steden in Amerika, en dat zijn New-York, Chicago en San Francisco. Philadelphia heeft zijn tijd gehad, hoogstens staat het stil; het teert op vroegere glorie, het is de kwakerstad hij uitnemendheid; in Chicago, daar is leven, daar is energie.’ In eene opgepropte omnibus verliet ik het kolossale spoorwegstation om in het. Tremonthouse mijn intrek te nemen. Chicago, ofschoon thans eene stad met driehonderd duizend inwoners (een Amerikaan vertelde mij vier honderd duizend, maar het is hun zwak, dat zij de bevolking der steden altijd een derde grooter opgeven dan zij werkelijk is) - in 1850 telde men 28,000, in 1860 110,000 zielen, - is toch nog het type van eene stad, die in hare opkomst is. Ontzaggelijk wijd is deze stad uitgebouwd; men heeft straten van meer dan een uur lengte, voor een gedeelte nog gewone zandwegen, voor een ander gedeelte met een prachtig houten plaveisel belegd. De Lake-street, State-street en Randolph-street zijn straten, die, wat breedte, trottoirs en vooral wat de huizen betreft, allezins met Broadway kunnen wedijveren; men vindt daar de Potter-marble-store, een gebouw van zes verdiepingen en zestien ramen in het vierkant, geheel van wit marmer opgetrokken; het Tremonthouse, het Sherman-house, almede de grootste hôtels in de Vereenigde Staten. De City-hall, in een net aangelegd park | |
[pagina 90]
| |
gelegen, het Court-house, Opera-house, de Chamber of Commerce en de first Baptist-Church, zijn verder de merkwaardigste gebouwen; de Esplanade, eene kaai langs het meer Michigan, met vele particuliere huizen en sierlijke tuinen, het daarbij gelegen Dearbornpark en het Lincolnpark leveren eene aangename wandeling op. Dit geheele gedeelte van de stad is sedert een jaar of tien, wegens de moerassigheid van den bodem en den slechten afloop van het water, met al zijne gebouwen, parken, straten, enz., van zes tot acht voeten in de hoogte gebragt; een werk, dat men om wel te kunnen begrijpen, moet gezien hebben. Maar de, Amerikanen laten zich niet ligt van een eenmaal voorgenomen plan afschrikken; het verzetten of verrollen van huizen is iets, dat aldaar aan de orde van den dag is en dat ik in Chicago op onderscheidene plaatsen heb gezien. Hoeveel een huis, dat zoodanige kunstbewerking ondergaat, moet lijden en welke kosten daaraan verbonden zijn, spreekt van zelf, en toch heeft een Amerikaan het in zijn hoofd in een ander gedeelte van de stad te gaan wonen, dan neemt hij dikwijls zijn huis mede. Eén ding heb ik tegen Chicago en dat is, dat de talrijke bruggen over de Chicago-river, die met twee armen door de stad loopt en in het meer Michigan zich uitstort, gedurende meer dan den halven dag voor de scheepvaart geopend zijn. Deze bruggen zijn allen van dezelfde constructie als de Koningsbrug te Rotterdam op eenigzins grootere schaal, maar ik zou haast zeggen, dat voor het openen en sluiten nog minder tijd vereischt wordt. De levendigheid en het vertier op de rivier zijn ook aanzienlijk: stoomschepen, zeilvaartuigen en sleepbooten volgen elkander bijna onafgebroken op, en men kan zich een denkbeeld maken van hetgeen er omgaat, wanneer men bedenkt, dat in 1805, volgens de statistieke opgaven, zestig millioen bushels graan, gelijk staande met twintig millioen mudden, verscheept zijn. Chicago is dan ook de grootste graanmarkt, misschien wel van de geheele wereld, en daarbij natuurlijk de plaats, waar de grootste windhandel gedreven wordt. Om eenigzins de passage over de rivier te bevorderen, heeft men, behalve de talrijke bruggen, ook een tunnel gebouwd, behoorlijk met gaz verlicht, waar men langs eene zachte helling in afdaalt. Een bezoek aan een der grootste graan-elevators en vooral aan de kostbare waterwerken, beloont allezins de moeite. | |
[pagina 91]
| |
Onder het groot aantal vreemdelingen, dat hier gevestigd is, bevindt zich ook eene vrij aanzienlijke Hollandsche bevolking, die hier zelfs in het bezit is van twee kerken. Ofschoon in deze stad consuls van alle landen van Europa, zelfs van België, Hessen, Italië gevestigd zijn, zoo was het eenige consulaat van de beschaafde wereld, dat ik miste, het Nederlandsche. Misschien wacht men hiermede tot de geregelde stoomvaart op Amerika een fait accompli is, of verwacht men, dat de beginselen van regt en billijkheid en onderling hulpbetoon spoedig zoo algemeen zijn doorgedrongen, dat consuls zelfs niet meer noodig zijn. Want anders begrijp ik niet waarom in Winona, eene plaats waar misschien geen enkele Nederlander, in St. Louis waar hoogstens drie of vier Nederlanders gevestigd zijn, ons gouvernement vertegenwoordigd is, en niet in Chicago, waar zoo vele honderden (om geen duizendtal te noemen) van onze landgenooten hunne woonplaats hebben. Ik was alzoo te Chicago gelogeerd in het Tremont-honse, een hôtel eerste klasse, eene goede aanleiding om in het kort mijne bevinding omtrent de Amerikaansche hôtels in het algemeen mede te deelen. Uiterlijk reeds, moet ik zeggen, maken de Amerikaansche hôtels een goed effect; nergens zou ik zeggen, misschien een Grand hôtel en een hôtel du Louvre te Parijs uitgezonderd, heb ik zulke kolossale gebouwen tot dat doeleinde bestemd gezien als in New-York, Chicago, Philadelphia, Boston en St. Louis, enz., en in de steden van den tweeden of derden rang, als: Albany, Cleveland, Utica, Hartford, kunt ge er bijna vast op rekenen dat het grootste huis, dat ge aantreft, het hôtel is. Een hôtel met twee à driehonderd slaapvertrekken is in het minst geene bijzonderheid; maar wat mij wel vreemd voorkwam, is, dat niettegenstaande de groote concurrentie, in welken tijd van het jaar men ook kome, de hôtels op zijn minst altijd voor drievierde gedeelten bezet zijn. Het eerste werk wat men doet, wanneer men met een omnibus (aan alle steden in Amerika vindt men aan de spoorweg-stations omnibussen om de passagiers niet alleen naar een bepaald punt in de stad, maar naar de hôtels zelven te brengen) aan een hôtel is afgestapt, is aan de office zijn naam op te schrijven in het vreemdelingenboek, waarachter dan terstond het nommer van uwe kamer wordt ingeschreven. De office is een voornaam departement in de huishouding van een hôtel; de personen, die daar werkzaam zijn, zijn den geheelen dag en nacht (daar er des | |
[pagina 92]
| |
nachts evenveel treinen aankomen als bij dag) overkropt met werkzaamheden, het mikpunt van honderde vragers. Behalve alles wat het hôtel zelf betreft, als rekening, logis-, waschlijst, enz., wendt men zich tot de office om inlichtingen omtrent personen of plaatsen, uren van vertrek van spoorwegen of stoombooten, om brieven te frankeren, om commissiën te verrigten, enz. Nevens de office vindt men gewoonlijk een sigaren-store, waar men tegen hooge prijzen goede sigaren kan verkrijgen; een boekenstore, waar men zich van nieuwsbladen, illustratiën, spoorweg-tickets, plaatsen voor concert of comedie kan voorzien; en de bar-room, een hoofdzaak voor Amerikanen, waar men alle soorten van spirits, cobblers, sodawater, aan de toonbank kan drinken. De vestibule, rondom bezet met fauteuils met leêren zittingen en voor elke plaats een spittingbox, is de gewone verblijfplaats der gasten, wanneer zij geene bepaalde bezigheden hebben te verrigten en waar zij zich onledig houden met tabak pruimen, rooken, couranten lezen, enz. Verder vindt men op deze verdieping de lees- en schrijfsalon, de washroom, eene navolgenswaardige inrigting, waar men spiegels en al het noodige voor het toilet aantreft, de barbershop en de billartkamer. De eetzaal is, wat grootte betreft, geheel in harmonie met het hôtel; honderden kunnen daar plaats vinden, en de zoogenaamde dames-parlour is in den regel met een prachtig tapijt, lichtkroonen, sofa's en piano voorzien. In alle first-class hôtels zijn de gangen en trappen geheel met tapijten en de noodige loopers belegd en vindt men, tegenwoordig ook bij die van den tweeden rang, een elevator om de hoogere verdiepingen op eene gemakkelijke wijze te bereiken. De slaapkamers zijn in den regel klein, maar van al het noodige voorzien, tot in het minitieuse toe, dikwijls ook met een badkamer vereenigd; aan het marmeren waschbekken zijn twee kraantjes bevestigd om naar verkiezing koud of warm water te kunnen gebruiken. Wat de bediening aangaat, zoo moet ik zeggen, dat, wanneer men niet iets bijzonders verlangt, deze niets te wenschen overlaat. Iets bijzonders b.v. noem ik, wanneer men op zijne kamer een flesch sodawater verlangt; met verwondering staart de waiter u dan aan en kan niet nalaten u opmerkzaam te maken dat er een bar-room is, waar men dat kan gebruiken. Wat mij overal in de Amerikaansche hôtels zoo best beviel | |
[pagina 93]
| |
is, dat men zoo vroeg niet in den morgen kan vertrekken, of het ontbijt en de ontbijtzaal zijn geheel gereed. Geen kellners op sloffen of dienstmeiden die bezig zijn den grond te vegen; vertrekt de spoor om zes ure in den morgen, waarmede gij de stad denkt te verlaten, om half zes of vroeger is alles, ja zelfs uw warme beefsteak of ham and-eggs gereed, daar kunt ge vast op rekenen, en is de omnibus dáár om u naar het station te brengen. De Amerikaansche leefwijze verschilt eenigzins van de Europesche, maar vooral van onze Hollandsche; des morgens bij het ontbijt (men begint over het algemeen den dag zeer vroeg) wordt u een menu ter hand gesteld, waaruit ge de spijzen, die van uwe gading zijn, kunt uitzoeken; dit zelfde herhaalt zich des middags, wanneer de lijst soms een verbazenden omvang heeft gekregen, zoodat ge zelf verlegen zijt waarmede te beginnen; en wordt ge, wanneer het een gedienstige neger is, die u bedient, bestormd met een aantal schoteltjes, die ge niet gevraagd hebt. Nergens heb ik een table d'hôte ontmoet; ieder eet voor zich zelf en maakt zoo spoedig mogelijk gedaan om weder te kunnen vertrekken. Het aantal zoetigheden, dat een Amerikaan kan gebruiken, is ongelooflijk; zooveel soorten van pie, gelei en icecreams kunnen niet op de menu geplaatst zijn, of hij wil van allen gediend wezen; van alles moet hij proeven. Wat nog sterker is, is dat de pruimtabak, die hij gebruikt (eene onaangename maar algemeene gewoonte in Amerika), in den regel met maple-sugar toebereid wordt. Allerminst bevielen mij de dranken, die men bij het diner gebruikt; wijn en bier zijn eene groote uitzondering; thee en ijswater en in de Zuidelijke staten koude karnemelk (buttermilk) zijn de gewone tafeldranken. Het laatste wat men in een hôtel te verrigten heeft, is het betalen der rekening, en alzoo ook hierover een enkel woord om van dit misschien weinig interessante onderwerp, waarover ik welligt te lang heb uitgeweid, voor goed af te stappen. Zelden heeft men hiermede eenige moeijelijkheid; alles is tarief, en om fooijen wordt men bijna nimmer lastig gevallen, ofschoon zich in dit opzigt ook de Europesche invloed langzamerhand doet gevoelen. In de first-class hôtels in New-York, Philadelphia en Boston, betaalt men vijf à zes dollars, in de hoofdsteden der andere staten vier en op de kleinere plaatsen drie dollars per dag. Hieronder is alles begrepen met uitzondering van wijn en bier, hetzij men van het middagmaal gebruik | |
[pagina 94]
| |
maakt of niet. Geen ellenlange rekeningen met posten voor bougies, service, enz.; men weet voor het vertrek hoeveel men schuldig is en zelden is hierover eenig verschil. Hoe ik van Chicago door een gedeelte van Wisconsin en Minnesota kwam en van daar de Mississippi afvoer tot Rock-Island, om daarna Omaha, om zoo te zeggen het uiteinde der westersche beschaving, te bezoeken, zal ik thans maar niet vermelden en deel ik alleen mede, dat ik in het midden der maand Julij des vorigen jaars, mij des middags van des Moines naar Pella begaf. Pella is, zooals men weet, eene Hollandsche kolonie, oorspronkelijk gesticht door Ds Scholte en gelegen in een der vruchtbaarste streken van den rijken staat Jowa. Reeds toen ik des avonds aan het station, dat op twintig minuten van de stad of het dorp, zoo als men het noemen wil, gelegen is, aankwam, hoorde ik de verschillende beambten aan het station met elkander Hollandsch spreken; eene aangename gewaarwording wanneer men zoo ver van huis (want Jowa is een heel eindje de Vereenigde Staten in) en in zulk eene geheel andere maatschappij heeft verkeerd. Met de omnibus reed ik langs een modderigen weg naar het eerste hôtel, het American-house, dat niettegenstaande het aan Hollanders, de HH. Post en Bongaers, toebehoort, ik zou haast zeggen het slechtste hôtel is, dat ik in de Vereenigde Staten heb aangetroffen. Alle mogelijke ongemakken, alles wat lastig en op reis zeer onaangenaam is, kan men daar vereenigd vinden; in één woord, het was een Hollandsch hôtel, waaraan de Hollandsche hoedanigheid van zindelijkheid ten eenemale ontbrak. Gretig maakte ik dan ook gebruik van het aanbod van den Heer v.H., om de volgende dagen bij hem op de uitgestrekte farm, op een uur afstands van Pella, te komen logeren. Over het geheel moet ik zeggen, dat Pella mij een beteren indruk gaf dan Holland in Michigan. Het kwam mij voor, dat hier meer geestelijk leven is, dat de bevolking, die herwaarts is heengetrokken, op meer beschaving aanspraak kan maken. In den burgemeester. Mr. H., in den president der Pella-bank, in den Med. Doct., in den Advocaat, en vooral in mijn vriendelijken gastheer, vond ik menschen van algemeene kennis, die teregt op den naam van smart, een woord dat in de Yankeetaal eene eenigzins andere beteekenis, namelijk in beteren zin dan in het het Engelsch heeft, toekomt. | |
[pagina 95]
| |
De plaats zelve vind ik meer dan leelijk: verbeeld u een vierkant grasperk, rondom met hooge populieren beplant en daarom henen een zandweg, waarlangs de verschillende huizen, voornamelijk stores gebouwd zijn, allen, met uitzondering van het huis van wijlen Ds. Soholte, onaanzienlijke houten gebouwen. Alle wegen, die op dit plein, de zoogenaamde kom van het dorp, uitloopen, zijn zandwegen met houten trottoirs, die over het geheel veel te wenschen overlaten, zoowel wat waterloozing als onderhoud betreft; in één woord, ik vond dat alles er even slordig uitzag. Op een kleinen afstand van dit plein bevinden zich de Hollandsche kerken, de dutch reformed church en de Methodistenkerk, - kerken in allen deele gelijk aan die, welke ik vroeger beschreven heb. Wat ik dan ook het schoonste van Pella vind, zijn de omstreken, het glooijende vruchtbare land, waar geen stukje letterlijk onbebouwd is; hier en daar geven enkele heuvels van twee tot driehonderd voet, tot aan den top met welige tarwe of corn (mais) bezet, of met boschjes, waartusschen eene boerenwoning u vriendelijk toelacht, eene aangename afwisseling aan het landschap; ginds ziet ge geheele kudden vee langs de stille wegen of op de klaver weiden. Wie een liefhebber is van het stille buitenleven, hij kan in de omstreken van Pella, of liever in het grootste gedeelte van Jowa, zijn hart ophalen; overal vindt hij bijna een dankbaren grond met eene vriendelijke natuur vereenigd, en is hij tevens liefhebber van de jagt, ook hier vindt hij edel en overvloedig wild in de prairie-chicken. De kolonie is in de laatste jaren ontzaggelijk in bevolking toegenomen, ja zoo zelfs, dat men er op bedacht is geworden eene tweede kolonie in deze staat te stichten, daar het niet meer mogelijk is, dan tegen eene voor deze streek buitensporig hoogen prijs, gronden te bekomen. Ontzettend is de prijs der landerijen gestegen door den aanleg van den in 1868 geopenden spoorweg, dien krachtigen hefboom van ontwikkeling en welvaart. Aan eene commissie werd dan ook in het voorjaar van 1869 de last opgedragen een geschikt terrein op te zoeken, en op honderdzestig mijlen van Pella, in de nabijheid van Sioux-city, is men er in geslaagd, het noodige land van den staat te kunnen krijgen. Eene vergadering, waar de gegadigden zich omtrent de gedane voorstellen konden verklaren, woonde ik alhier bij; zulk eene verzameling van krachtige zonen van Nederland ziet men zelden bijeen: forsche Groningers en Friezen, | |
[pagina 96]
| |
bij wie een onverzettelijke wil en rondheid van karakter op het gelaat te lezen staan, flinke Zeeuwen en Hollanders, die nog het oude Bataafsche type behouden hebben, in één woord, het is alsof het krachtigste en gezondste deel van onze natie in Jowa gevestigd is. En niet alleen is dit waar van het mannelijk personeel; bezoek de kerk gedurende de godsdienstoefening, en gij zult daar tal van frissche, stevige boerinnen vinden, met een gezonden rooden blos op het gelaat. Ook hier zijn de Nederlanders bijna zonder uitzondering ten hoogste ingenomen met het nieuwe land hunner inwoning; velen die voor een twintigtal jaren of korter als arbeiders hierheen gekomen zijn, zijn thans bezitters van flinke boerderijen; handwerkslieden zijn bazen geworden, en ook zij, die in het klein een winkelzaak begonnen, zijn thans eigenaren van niet onaanzienlijke stores. Kan het anders, dan dat het hart van deze Nederlanders warm klopte voor het land dat hun dierbaar is geworden, toen ook hier de hevigste oorlog ontbrandde, die misschien in deze eeuw is gevoerd. Honderden namen dienst zonder den minsten aandrang en waren voor een groot gedeelte geschaard onder de vanen van Sherman, die, zooals ik vernam, hen onder zijne beste soldaten rangschikte. Een zekere Rijnsburg, Leidenaar van afkomst, deed mij een roerend verhaal, hoe hij een man, destijds van zes en vijftig jaren, met zijne drie zonen van zijne vrouw afscheid nam om als vrijwilligers dienst te nemen. ‘Nooit zal ik dulden,’ zeide hij (als de man over den oorlog begint, is hij een en al vuur), ‘nooit zal ik dulden, dat ze me de republiek aanranden; zoo oud als ik ben, niets, mijne vrouw zelfs niet, zal mij terughouden, wanneer ik denk, dat het ook mijn tijd is.’ Dat is taal, die een van der Werff waardig is. En toch, wat bloedige sporen heeft die oorlog achtergelaten! Nimmer, zou ik haast zeggen, heb ik mij in een spoorwagen of op een stoomboot bevonden, of hier of daar zag ik een der ongelukkige slagtoffers, deze op krukken, gene met één arm, ja, ik geloof zelfs geene onwaarheid te zeggen, wanneer ik u mededeel, dat zevenachtste van de brievenbestellers in New-York, Philadelphia, enz., slechts één arm ter hunner dispositie hebben. Maar wat een vreemdeling tegenwoordig het meest treft, is het aantal soldaten, dat men in de groote steden allerwege aan de hoeken der straten ziet, om door middel van een draaiorgel, of door verkoop van lucifers, de voorbijgangers tot liefdadigheid op te wekken. | |
[pagina 97]
| |
Droevig was het om te aanschouwen, die gebruinde gezigten, waarop kommer en ontbering te lezen stonden, dat vermagerde ligchaam in een verschoten uniformjas gedoken, en dat bij velen niet meer in staat was zich van den grond op te heffen, bij anderen gesteund moest worden door een houten been, gedoemd op zulk een treurige wijze hun nog treuriger leven te bestendigen. Is dit de belooning van uw strijden? Hebt ge daarvoor het zwaard aangegord, om op zulk eene ellendige wijze uw leven te eindigen, daarvoor zooveel gevaren getrotseerd en vermoeijenissen doorgestaan? Maar wenden wij ons van zulk een treurig tooneel af, dat men dagelijks kan ontmoeten, en verplaatsen wij ons nog even in Pella, waar wij de machinale wolspinnerij kunnen bezigtigen van den Heer van Houten, of een bezoek kunnen brengen aan de Pella-bank, waar men u den nieuw gebouwden geldkelder met een zoogenaamde burglar-safe laat zien, en u opmerkzaam maakt, dat de gedeponeerde gelden een interest van twaalf percent dragen, om vervolgens in de restauratie of het koffijhuis van Lenderink, onder het genot van een glas lager-bier, de pas uitgekomen Hollandsche courant, het Pella's weekblad, te lezen. De verkiezingen voor de Tweede Kamer waren in Nederland afgeloopen en ik vlaste er op, in een weekblad in de Hollandsche taal het een en ander omtrent onze binnenlandsche politiek te vernemen. Geen schijn daarvan; het nieuws uit Europa bepaalde zich tot de opsomming van alle mogelijke ongelukken, als: paarden die op hol zijn geweest, boerderijen die zijn afgebrand, vechtpartijen, die hebben plaats gehad, afgewisseld door eene mededeeling, dat in Slikkerveer of te Veendam met goed gevolg is te water gelaten het schoonerschip van dien en dien naam, of dat tot predikant bij de Hervormde Gemeente te Nicolaasga, enz., is beroepen Ds. N.N. Nu komen wij aan de Pella-omnibus, een rubriek, die het nieuws van de plaats zelf inhoudt; hier lezen wij, dat de appelboom bij Dekker tweemalen dit jaar in bloei heeft gestaan, dat de omnibus van Post en Burgers opgeschilderd is, dat de Bruin veroordeeld is tot eene boete van zes dollars, wegens het verkoopen van whiskey (in Pella bestaat eene politie-verordening, waarbij de verkoop van sterken drank ten eenemale in de plaats verboden is, tenzij om redenen van gezondheid, en in dat geval uitsluitend in de apotheek te verkrijgen), enz. en eindigt het geheel met de mededeeling, dat zij, die Amerikaansch burger willen worden en thans in de | |
[pagina 98]
| |
termen vallen, uitgenoodigd worden zich bij den burgemeester te vervoegen. Eindelijk volgt een overzigt van de gewassen van landbouw in de verschillende staten, een prijs-courant der granen, marktberigten en daarna de advertentiën, geheel op Amerikaansche leest geschoeid. Om een enkel voorbeeld te noemen: ‘Stewart is geen minister, maar Bousquet en Brinkhoff hebben ontvangen eene verbazende hoeveelheid ellewaren.’ - ‘Grant is verkozen, maar toch verkoopen de Gebroeders van Stigt tegen de laagste prijzen laarzenen schoenen.’ - ‘Hollanders! de nieuwe bakkerij is geopend; er zal voorhanden zijn koek en gebak, nooit in Marion-county en Pella te Zien geweest,’ enz. De courant eindigt met eene opgave van de aankomst en het vertrek der spoortreinen, iets waar ik juist naar zocht. Drie dagen in Pella zijn lang genoeg om zich een oppervlakkig denkbeeld te vormen van de kolonie, en ik besloot alzoo over Keokuk naar Illinois te reizen, om van daaruit Missouri en eenige Zuidelijke staten te bezoeken. En nu ik afscheid neem van Pella, doe ik het tevens van u, geachte lezer! Misschien zullen wij elkander spoedig weder ontmoeten.
A.E. Croockewit. | |
Aanmerking.Na het inzenden van dit opstel lees ik in de dagbladen, dat bij K.B. dd. 16 Maart 1870, het Nederlandsch Consulaat, 't welk vroeger te Winona gevestigd was, is overgebragt naar Chicago. |