| |
| |
| |
De Verkiezingsroman.
Zóó wordt men lid van de Tweede Kamer. Een Hollandsche verkiezingsroman door Henry van Meerbeke. Tweede, herziene druk. Amsterdam, Gebroeders Binger. 1870.
De gewone, twee-jaarlijksche verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn uitgeschreven. Wijkerdam zoowel als het naburige Dungermeer ziet zijn vertegenwoordiger aftreden. Wijkerdam zal een nieuwen candidaat moeten stellen, want de geachte afgevaardigde van dit district heeft wegens zijne hooge jaren niet weder in aanmerking willen komen. Dungermeer zal het niet behoeven, maar wellicht verkiezen te doen: de Heer van Buuren die zitting had voor dit district, wekte het misnoegen van zijne zenders op. De man is bij de behandeling der spoorwegbegrooting zoo dikwijls absent geweest. Er was bij amendement eene lijn voorgesteld, waarvan de richting voor Dungermeer blijkbaar nadeelig moest zijn en van Buuren was er niet om tegen te stemmen. Zou het waar zijn, dat hij de Rhijn-Spoorweg-Maatschappij een dienst had willen doen? Men weet in elk geval, dat hij nog al aandeelen heeft. Maar ook, dit alles nog eens daargelaten, is zijn invloed niet meegevallen. Hij kan nooit iets voor zijne vrienden van de Regeering gedaan krijgen. Men is, in 't kort, van Buuren een weinig moe.
Men: dat wil natuurlijk zeggen, de partij, die tot heden in beide districten oppermachtig was. Want er zijn, zoo hier als daar, welgezinden, die door hunne tegenstanders minder eerbiedig grijzen, er zijn eensgezinden, die op hunne beurt door de anderen gelen genoemd worden, en de grijzen hebben tot
| |
| |
nu toe hunne candidaten zien zegevieren. Het schijnt evenwel, dat te Durgermeer, ditmaal, de gelen grooten moed hebben. Zij willen het misnoegen dat van Buuren bij hunne tegenstanders gaande maakte, zich ten nutte maken. Aanmerkt de sluwheid waarmede zij te werk gaan: trouwens alle politieke mannen en mannetjes in onze provinciesteden moeten bij uitstek sluw en voor diplomaten in de wieg gelegd zijn. Ten minste, indien Henry van Meerbeke hen goed bekeken heeft. De gelen dan te Dungermeer geven met zekeren ophef ruchtbaarheid aan hun plan om ditmaal hun slag te slaan. - Wat gebeurt? - De grijzen, uit vrees dat zij overrompeld mogen worden eer zij het omtrent een nieuwen candidaat eens geworden zijn, sluiten zich in der haast om hun aftredenden vertegenwoordiger aaneen en stellen van Buuren tot canditaat. Niet anders hebben de edelaardige gelen gewenscht dan dat de grijzen met een candidaat zouden opgescheept wezen, door een deel der hunnen niet begeerd. Het komt er nu nog maar op aan die misnoegden te bewegen om met de gelen te stemmen. De keuze van een candidaat zal hier alles afdoen. Geen politieke vermaardheid uit het kamp der eensgezinden: die zou al de zwervende kiezers naar het vaandel der grijzen terugdrijven. Geen man als heftig, als volbloed eensgezinde bekend. Liefst geen man uit het district zelf. Eigenlijk, om de waarheid te zeggen, geen man die ergens of om eenige reden bijzonder bekend is. In alle andere zaken moge onbekend onbemind maken, in verkiezingszaken maakt onbekend bemind.
Zou een jong advocaat zonder praktijk geen dienst kunnen doen? Het denkbeeld is niet kwaad. Na veel zoekens noemt zelfs eindelijk de Heer Louis Molmer, een der hoofden zijner partij, een naam en.... daar niemand den man kent, vindt iedereen hem geschikt.
Wie is hij dien iedereen als candidaat voor de vertegenwoordiging van het beroemde Durgermeer geschikt keurt daar niemand hem kent? Schreven wij zelven een roman, wij zouden met deze vraag een hoofdstuk sluiten, op de volgende bladzijde doodbedaard, als ware er niets gebeurd, over honderd andere dingen gaan keuvelen en vele hoofdstukken verder aldus voortgaan:
Er leefde omstreeks dezen tijd op bovenkamers bij baas Wittemeijer, Mr. Meubelmaker te Wijkerdam, een eenzaam heer met rossige bakkebaarden. Hij telde een en dertig jaren. Schoon
| |
| |
was hij niet, maar hij had een gunstig voorkomen. Hij was advocaat, maar hij had geen cliënten. Hij had geen cliënten, maar vele lievelings-auteurs in het rijk der fraaie letteren. Hij was rechtsgeleerde en knap; nogtans wist hij hoegenaamd niets van den stand, het streven of den strijd der politieke partijen in zijn vaderland. Hij had geen partij gekozen; wilde zelfs geen partij kiezen en schuwde alle politieke beginselen - nogtans was hij een rechtschapen man. Hij verdiende zijn eigen brood niet en werd door een milden oom onderhouden - nogtans was hij verliefd.
Dit laatste ‘nogtans’ is niet zoo zonderling als het voorlaatste, dat cursief werd gezet en op eene onderstelling schijnt te rusten even ongehoord als ongepast: die van de waarschijnlijkheid eener zekere scheiding van politieke beginselen en rechtschapenheid. Alsof men met recht zou mogen zeggen bijv.: ‘kies geen man van politieke beginselen, maar een rechtschapen man’ of omgekeerd. Nogtans schijnt in dit zeer zonderlinge, verbijsterende, verraderlijke ‘nogtans’ de strekking van den geheelen verkiezingsroman: ‘Zóó wordt men’ verborgen te liggen.
‘Doch laat ons de gebeurtenissen niet vooruitloopen.’
Het is omstreeks twee uren in den namiddag. Het uur der visites loopt op zijn einde. Van de stoep des Heeren van Ramen daalt een jongman in zwarten rok, vest, broek en handschoenen. Een kalme wanhoop teekent zich tusschen de rosachtige bakkebaarden om zijn mond. Mr. Frits Molmer - want hij is het - heeft zoo even bij Clara's vader aanzoek gedaan om Clara's hand. De vader van Clara heeft hem afgewezen. Hij, vader van Ramen is door vlijt en inspanning de rijke brouwer geworden, die hij is: mag hij weten, waarvan Mijnheer de advocaat zijne echtgenoote denkt te onderhouden en, opdat hij, brouwer, zich niet over zijn schoonzoon zou hebben te schamen, wat Mijnheer de rechtsgeleerde in de wereld om handen heeft? - Het antwoord is onbevredigend geweest. Het heeft moeielijk anders kunnen wezen. Daarom kan er van geen engagement sprake zijn. Zal er ooit sprake van kunnen komen, als Mr. Molmer zich werkkring en positie zal veroverd hebben? - Het antwoord op deze vraag behoudt Clara's vader wijselijk aan zich, totdat die tijd zal gekomen zijn. Voorshands schiet Mr. F. Molmer niet veel anders over dan met kalme wanhoop op het gelaat, en gedachten aan kantoor, hard werken, Clara en de Oost in het hart, van Ramens stoep af te dalen.
| |
| |
Weinig wist hij, toen hij in het gevoel van martelaar en held voortschreed en de trap naar zijne kamer beklom, dat op datzelfde oogenblik de schoone Clara onder huilen en pruilen met voor haar beminnelijk karakter al te geringe terughouding dwong om hem als man te mogen hebben!
Op zijne kamer vond hij een brief.
Den volgenden morgen stoof hij in een wagentje over den straatweg naar Dungermeer. Hij ging er zijne candidatuur met oom Louis Molmer bespreken. Niet, dat hij zelf zooveel haast maakte of brandde van drift. Zijn flauw karakter moest veeleer door anderen voortgezweept worden. Maar Lucas de koetsier is een eerzuchtig man. Vooruit op den straatweg is een tilbury zichtbaar. Die zal ingehaald; die moet voorbijgereden worden. Een vermakelijke wedren vangt aan. Als in Cremers Pauwenveêrke is de lezer bij den strijd tegenwoordig. Als Lucas met zijn tweespan zijn mededinger heeft ingehaald en hem toeroept uit te halen, geeft deze den nieuwkoop uit de Gekroonde Gans - want hij was het - een paar rukken met den toom en de hit stuift in galop vooruit. Lucas geraakt in woede. Hij hangt over het slijkbord heen. Hij slaat met den zweep; hij rukt aan de teugels; ‘toe Bet!’ ‘toe Kee!’ krijscht zijn mond. Als de wind snorren de rijtuigen de boomen voorbij en onder het geraas der wielen, het geblaf van uitschietende honden, terwijl de menschen te hoop loopen, Lucas gilt: toe Bet! toe Kee! en Mr. Molmer zijn koetsier bij den slip van diens jas naar binnen trekt, doet de toekomstige vertegenwoordiger zijne eerste intrede in de hoofdplaats van zijn district als een dolleman.
Met oom Louis zijn na een fijn, Fransch déjeuner de voorloopige overleggingen omtrent de candidatuur spoedig afgeloopen. Neefs kansen staan niet slecht. Die zijn in de laatste dagen zelfs verbeterd, sinds de ontevredenen onder de grijzen tegenover van Buuren den oud-minister Houweel hebben gesteld: ‘waar veel varkens zijn wordt de spoeling dun...’ ‘Bij verkiezingen gaat dat niet door, hoe meer candidaten hoe meer kansen...’
Neef is wel wat verwonderd, dat de zijne reeds zoo goed zouden staan: - ‘hebben er zich dan reeds zoo veel voor mij verklaard?’
- ‘Voor u? Geen enkele - ik geloof dat, buiten mij, geen zes kiezers in dit distrikt weten dat gij bestaat.’
Neefs verbazing klimt. - ‘Ik kan toch niet gelooven dat
| |
| |
de bewoners van Dungermeer eensklaps zullen meenen, dat ik nu juist...’
- ‘Dat zullen zij ook niet,’ antwoordt oom - ‘zij zullen niets meenen, maar doen wat anderen hun zeggen; kiezers meenen in den regel niet. Als gij, even als ik, sedert jaren u met verkiezingen hadt ingelaten, zoudt gij zulke vragen niet doen.’
Alleen, ook voor die met zoo veel kieschen eerbied beschrevene kiezers, maar vooral voor oom's geweten als politiek man en hoofd der Dungermeersche eensgezinden is één ding noodig. Oom wordt in een oogenblik tragisch-deftig. ‘Ik wil uwe belangen wel trachten te bevorderen, maar niet met verzaking mijner beginselen. Uit volle overtuiging ben ik de eensgezinde partij toegedaan; haar programma is mijn programma: haar streven het mijne. Kunt gij ruiterlijk, met de hand op het hart verklaren, dat gij dezelfde gevoelens hebt?’
Eer de lezer het antwoord op deze vraag verneemt en opdat hij dit wel begrijpe, zij hem een gesprek medegedeeld dat den vorigen avond tusschen Molmer en zijn vriend Patters den dokter had plaats gehad.
De advocaat was na het lezen van ooms brief over zijne candidatuur in geestdrift geraakt. Die candidatuur kon de brug worden tot het beloofde land zijner liefde. Zou Vader van Ramen het hernieuwd aanzoek van een lid der Tweede Kamer afwijzen? Maar deze blijdschap had maar kort geduurd. Geheel naar den aard van zijn traag, mijmerend en besluiteloos karakter zou hij zelfs door de gedachte aan al de bezwaren zijner candidatuur terneergeslagen Ooms voorstel hebben afgeslagen, indien niet zijn levenslustige, practische en doortastende vriend Patters met zijne gewone luidruchtigheid zijn trap was opgestormd en daarna zoo goed geweest was hem op en voort te zweepen. ‘Aan het werk gaan! Opperbest.’ ‘Beter van daag dan morgen! Clara opgeven? Om den drommel niet!’ riep de vroolijke doktor en dronk, toen hij den brief over de candidatuur te Dungermeer gelezen had, vol vertrouwen twee glazen Rhijnwijn op Molmers lidmaatschap der Kamer en Molmers verloving met Clara leeg.
Zóó ver is men echter nog juist niet.
Er zijn bezwaren.
Een kaper op de kust in den persoon van Jonkheer David van den Berken, een dom en fatterig surnumerair bij de pos- | |
| |
terijen te Dungermeer, maar om zijn titel bij Clara's moeder zeer in gunst, baart niet veel zorg en brengt het, ondanks de dubbel-overgehaalde geslepenheid van een der vele slimmerts in den verkiezingsroman, zekeren geheimzinnigen van Hoven, niet verder dan tot het ridderschap der droevige figuur.
Maar - en hier komen die lastige beginselen spoken - Molmer wordt te Dungermeer als candidaat der eensgezinden begeerd en Clara's vader is welgezind, volbloed, met hart en ziel, tot dweepens toe welgezind. En zou ooit welgezinde de hand zijner dochter in de hand van een gelen volksvertegenwoordiger leggen?
Zelfs de dokter wien geen candidatuur ter wereld, maar wel de vereeniging van Clara met zijn vriend ter harte gaat, is onthutst. Doch maar één oogenblik. Hij slaat nogmaals een blik in den brief uit Dungermeer - en er gaat hem een licht op. Daarom spreekt hij:
‘Zoudt gij u met een gerust geweten voor een overtuigd aanhanger van de grijze zienswijze kunnen uitgeven?’
‘Waarachtig niet.’
‘Van de gele dan?’
‘Evenmin. - Ik deed immers tot dusverre niets aan de politiek?’
‘Dan staan uwe politieke gevoelens thans in volkomen overeenstemming met de eischen van uw omstandigheden. - Menig Staatsman zou wenschen, dat hij in zulk een benijdenswaard geval verkeerde, en daarom - nog eens zeg ik: gelukskind! Hoor: de gelen, om te beter te slagen, zoeken naar iemand die niet bekend is als geel, het staat duidelijk in den brief; en het laat zich begrijpen, want waarvoor moet gij dienen? Voor lokvink, die grijze kiezers naar het gele net leidt. Welke houding zult gij nu aannemen? Juist die van daareven. Gij hebt u weinig met politiek ingelaten; gij vat het onderscheid tusschen de partijen niet recht; maar gij zult - is het niet zoo? - steeds voor alles de algemeene belangen in het oog houden? (Frits knikte toestemmend); zaken voor personen laten gaan? (Frits knikte weder); den vooruitgang bevorderen, zonder schokken; behouden, wat behouden moet worden; hervormen wat hervorming noodig heeft, en steeds het heil des vaderlands als rigtsnoer nemen? (nadrukkelijke knik). Welnu met zoo te praten en niets meer en niets minder te zeggen, zult gij der waarheid getrouw blijven, en
| |
| |
tevens juist verklaren wat uw partij verlangt - algemeenheden, mijn vriend, en niets dan algemeenheden!’
‘Maar van Ramen?’
‘Terwijl gij zoo sprekende de gelen in geestdrift brengt, en u bij hen den naam maakt van een behendig man, een politiek vernuft, een aankomend Talleyrand of Machiavelli, dien het van het hoogste belang is voor hunne partij te winnen, zal van Ramen uitroepen: ik mistrouw het toch eenigzins, dat de gelen hem steunen, maar die loopen misschien in den val; welk verstand, welk doorzigt; het zijn de ware, het zijn onze, het zijn mijne beginselen, die ik daar hoor!... en dat terwijl gij niets dan algemeenheden zegt, en u zorgvuldig wacht voor verklaringen die zin hebben! O zegepraal! Naar Dungermeer, mijn waarde, naar Dungermeer!’
't Is misschien niet overbodig tegen de herhaalde verklaringen van Oom Molmer en vriend Patters omtrent de rechtschapenheid van Frits een eenvoudig protest in te leggen. Met u uit te geven voor 'tgeen gij niet zijt; met voor de waarheid als 't heet uit te komen, ja, maar voor eene waarheid waarvan gij weet, zoowel dat zij niets zegt voor u, als dat zij veel zegt voor die u vertrouwen; door, met volkomen wetenschap dat er tusschen u en hen een misverstand bestaat, dat misverstand niet alleen te laten voortduren, maar het te exploiteeren tot uw eigen voordeel; door, als u gebleken mocht zijn dat de wereld nog altijd bedrogen wil zijn, willens en wetens u tot de rol van bedrieger te leenen en zonder gewetenswroeging de voordeelen der dubbelhartigheid op te steken, komt gij er misschien wel. Zóó wordt men misschien, als men 't verkiest, lid van de Tweede Kamer, wellicht nog meer; zóó blijft men geen rechtschapen man.
De auteur schijnt te meenen van wel. De rechtschapenheid van Mr. Frits Molmer schijnt bij hem als een paal boven de steeds wassende wateren der dubbelhartigheid te staan tot den einde toe en maar één oogenblik te wankelen. Voor Frits de zege, voor Frits het loon van Clara's hand. Het.... schijnt. Stouter toch durven wij niet spreken ten opzichte van een schrijver wiens groot talent van voorstellen en verhalen slechts geëvenaard wordt door de volkomene kunst waarmede hij zijne eigene meening verbergt en die zijne lezers in volslagen twijfel brengt of hij tot hun vermaak een verkiezingsgrap of tot hunne leering en kastijding eene verkiezingssatire heeft willen schrijven;
| |
| |
of hij enkel de bitterheid van 't cynisme kent of ook nog verontwaardiging; of hij de misbruiken en de dwaasheden en het kermisgeschreeuw en het boerenbedrog die eene goede zaak onvermijdelijk aankleven geeselt, dan of hij achter zijn glimlach eene diepe verachting verbergt voor die zaak zelve. Het schijnt intusschen dat aan dokter Patters gelijk later aan den apotheker ter Woude en dien zeer vermakelijken kiezer die voor de eerste maal in zijn leven meestemt, omdat hij eindelijk een candidaat gevonden heeft die niet wil zeggen van welke kleur, richting of partij hij is en hoe hij oordeelt over dit of dat - het schijnt dat aan deze burgers de taak is opgedragen om het gezond verstand in den roman te vertegenwoordigen.
Daarom is het van belang Patters' nadere toelichting van zijn vriendenraad te vernemen.
Want Molmer kan zich aan de gedachte zijner candidatuur nog niet gewennen. Niet dat het hem tegen de borst zou stuiten algemeenheden voor zeer bepaalde meeningen te moeten verkoopen, maar - ‘neem eens aan dat ik benoemd werd, ik zou dan partij moeten trekken, een stelsel omhelzen, beginselen....’
Op dit woord stuift Patters op als een gewonde leeuw.
‘Daar is het weder! Als gij afgevaardigde waart, zoudt gij u niet door studie en nadenken spoedig op de hoogte kunnen stellen van de vraagstukken, die behandeld worden? Zou uwe regtschapenheid u daarover niet doen oordeelen en beslissen naar uw beste weten? Welnu, dat is genoeg. Beginselen! ongelukkig woord! Ik heb van niets meer afschuw dan van beginselen! Alle politieke rampen komen in onzen tijd voort uit beginselen! Zien wij een bekwaam minister, berekend voor zijne taak, die met doorzigt, kennis en ijver zijn departement beheert, omverwerpen, en vraagt men naar de reden van die baldadigheid, dan heet het: zijn beginselen waren de onzen niet!.... Waarom werd Klaassen verleden maand als wethouder benoemd, ofschoon ieder weet, dat hij zijn eigen huishouding niet in orde kan houden, en van Kroonen voorbijgegaan, wiens degelijkheid en kennis door niemand wordt geloochend? Om hun beginselen! Geloof mij, het zijn ellendige dingen die beginselen, en als men van iemand getuigt, dat hij een man van vaste beginselen is, wees dan tegen hem op uwe hoede.’
‘Wat draaft gij door!’
| |
| |
‘Meent gij? Lees de verslagen der zittingen onzer Tweede Kamer. Elk lid heeft zijne beginselen. Hij is daar trotsch op, en brengt ze overal bij te pas; denk niet dat Everts laatst op de voltooijing van het kanaal naar Dorreheide aandrong om in een goed blaadje bij zijn kiezers te blijven, het was uit beginsel; ook niet, dat hij voor het recès stemde, dewijl hij naar huis wilde, omdat zijne vrouw bevallen moest; louter beginsel.’
- - - ‘Zoodra een nieuw ministerie optreedt, ziet gij de sprekers elkander verdringen om te betoogen, dat de minister van oorlog tien jaar geleden in een brochure bijvoorbeeld gezegd heeft: “weelde heeft menig volk tot zijn verderf gebracht”; en de minister van binnenlandsche zaken, toen hij lid der Kamer was: “de heilzame ontwikkeling der volksbedrijvigheid verspreidt overal in den lande welvaart, hier en daar zelfs weelde.” Nu roepen zij zegevierend uit: “Wat! de eene minister verwerpt de weelde als verderfelijk, de andere noemt de oorzaken, welke haar voortbrengen, heilzaam! Hoe is eenheid van rigting bij zulke tegenstrijdige beginselen van de raadslieden der kroon te wachten?” De ministers, in plaats van hun schouders op te halen, gaan dan betoogen dat ook zij regt hebben op den naam van mannen van beginselen, en willen bewijzen dat de uitdrukking in de brochure en die van de redevoering eigenlijk juist hetzelfde beteekenen; hier pogen zij de woorden wat te verzachten, dáár ze wat te versterken: altijd met het onvermijdelijke gevolg, dat al hun tegenstanders nu om wraak schreeuwen over zulke verloochening hunner antecedenten! Aan zulke nuttige beraadslagingen besteden onze Staten-Generaal twee derden van hun tijd, mijn vriend. - Wat ik u bidden mag, Frits, wacht u voor beginselen!’
- ‘Een schoone raad aan iemand, van wien gij verlangt dat hij de politieke loopbaan zal gaan betreden!’
‘De beste dien ik u kan geven! Het vaderland heeft tegenwoordig aan niets zoozeer behoefte als aan beginsellooze vertegenwoordigers; aan staatslieden, die niet met een kant en klaar stelsel optreden, en daarnaar personen, zaken en toestanden willen inkrimpen en uitrekken als op een Procrustusbed; aan onbevangen mannen, die de feiten beoordeelen naar hun aard, en volgens hun beste overtuiging handelen met verstand, zonder er zich over te bekommeren of dit strookt met dit of dat stelsel of beginsel! Want wat zoo genoemd wordt
| |
| |
is, op het veld der politiek, meestal niet meer dan een klank!’ -
Het spreekt van zelf, dat wij naar den letterkundigen mensch ons in de geestige uitvallen van den vroolijken Patters verkneuteren en door niets ter wereld het genot ons laten bederven dat de fijne opmerkingsgave en de humor van den auteur ons op zoo menige bladzijde van zijn boek bereiden. Iedereen, die niet als Frits Molmer zijn tijd verdroomd en verlezen, maar, al moest hij daardoor ook ongeschikt worden voor Tweede Kamer zoowel als kiezersrechten, om zich heen gezien heeft, weet hoe veel voegen, scheuren en naden er in de pantsers van politieke partijen en personen zijn waardoor des dokters scherpe pijltjes dringen kunnen.
Maar evenzeer spreekt het van zelf, dat wij ons geen oogenblik laten verbijsteren of onder het genot vergeten dat wij met een handig woordenspel te doen hebben en met niets meer. Partijzucht wordt met het belijden der beginselen eener partij: het schermen met, het bluffen op, het schreeuwen over beginselen wordt met het bezitten van beginselen beurtelings verwisseld en verward. Het kwaad dat terecht van de uitgebazuinde ‘klanken’ en de winderige, bedriegelijke ‘algemeenheden’ wordt gezegd, wordt in één adem op rekening der beginselen geplaatst en zoo, als de tooverroede van den stijl wat handig voor de oogen van den onervarene gezwaaid is, krijgt de politieke beginselloosheid in een staatsman zelfs het voorkomen van eene deugd.
Het plan klinkt voor ooren van het eentonige strijdrumoer vermoeid aanlokkelijk genoeg: ‘onbevangene’ mannen als vertegenwoordigers uitgezonden, eerlijke, rechtschapene menschen, tot nu toe zorgvuldig vreemd gebleven aan den strijd der partijen en zelfs met de betwiste stellingen zoo weinig bekend, dat zij daarover nog geen oordeel vormden, worden als vertegenwoordigers uitgezonden en beoordeelen de feiten al naar zij voorkomen, naar hun aard en bij het licht van hun eigen gezond verstand. Hoe idyllisch! 't Is wonder dat niemand aan Z.H. Pius IX dezen zoo eenvoudigen raad heeft gegeven. Geen Dupanloup en geen Deschamps, geen Darboy en geen Zwijsen, mannen die niet ter raadsvergadering zouden kunnen opgaan zonder ‘bevangen’ te zijn in allerlei gedachten en overtuigingen, vruchten van een half leven nadenkens, arme bevooroordeelden! mannen in de zaken van den Oosterschen ritus, van de tucht in de
| |
| |
kloosters en de onfeilbaarheid van den Paus zonder antecedenten maar met veel rechtschapenheid-in-het-algemeen zou hij noodig hebben, Mr. Gladstone bijv., prof. Vissering, prof. Tyndall, de daimio Prins Satzouma, en vele anderen. Of, zoo deze mannen zich misschien nog te weinig met hun Shakespeare en Goethe mochten hebben opgesloten, dan een oecumenisch Concilie opgeroepen van alle in de groote vragen van Rome's episcopaat ‘onbevangenen’, het liefst jongelui, die pas kwamen kijken en bij wie verstand en karakter nog zoo veel mogelijk in-het-algemeen zijn!
In het geval van Frits Molmer komt het geheele stelsel van den verstandigen dokter Patters neder op eene verheerlijking van de traagheid en het uitreiken van premiën aan de domheid. Een jong advocaat die zijn tijd gedachteloos heeft verbeuzeld, is voor de candidatuur der Tweede Kamer geschikt, omdat hij wegens zijne onkunde niet eens met oordeel partij heeft kunnen kiezen. Was hij wakkerder geweest; had hij datzelfde ‘rechtschapen oordeel’ en dat ‘gezond verstand’ dat hij nu zorgvuldig, om toch maar ‘onbevangen’ te blijven, moet opsluiten totdat in de afdeelingen der Tweede Kamer de feiten hem voorgelegd worden, een paar jaar vroeger over de belangen des lands laten gaan, zoodat hij nu reeds eene bepaalde meening durfde uitspreken, die wellicht met die van vele anderen overeenkwam, diezelfde man zou ongeschikt zijn!
‘Maar Mr. Molmer was geen partijman.’ - Hij was eenvoudig een in de dingen waartoe men hem riep, onbekwaam man. Dat zijn vele anderen ook; maar dezen worden dan ten minste door een zeker gevoel van kieschheid teruggehouden om met hunne onwetendheid onder den schoonen naam van onbevooroordeeldheid te pronken. - ‘Zóó wordt men toch lid van de Tweede Kamer’... - Misschien. Maar dan dient een auteur, indien hij niet enkel grappen wil maken voor het publiek, maar onder al zijn vroolijke scherts door laten voelen den warmen stroom van zijn ernst en zijn liefde voor het goede, dien onbeschaamden speculant op de dwaasheden der menigte te straffen. Henry van Meerbeke neemt hem en zijne vrienden in bescherming - - naar het schijnt. Want waar in zijn boek is de man, waar de daad, waar de overtuiging waaraan hij onverdeeld zijn hart gegeven heeft of wenschen kan dat wij het zullen doen?
Ondertusschen zit Oom Louis Molmer nog steeds op antwoord
| |
| |
van zijn neef te wachten. Dit is volgens voorschrift van Patters zeer voorzichtig ingekleed. Neef durft eene stellige verklaring van eensgezindheid niet afleggen: ‘ik heb mij nog te weinig op de politiek toegelegd om mij rekenschap te kunnen geven van al de beginselen der eensgezinden.’
Menschen, ook politieke menschen, doen niets liever dan onderrichten. Oom Molmer vliegt naar een dagblad en citeert zegevierend uit een artikel over Onze houding bij de aanstaande verkiezingen, de slotpassage, waarin alle eensgezinde kiezers aldus worden toegesproken: ‘dat zij op hunne hoede zijn! dat zij als één man voor de eensgezinde candidaten stemmen, en fier hunne banier omhoog houden, waarop geschreven staat: welvaart, voorspoed, rust, orde en oprechtheid! dan gewis zal de overwinning hun zijn.’
Dat, licht Oom nader toe, zijn onze beginselen: ‘bevordering van de welvaart der natie, aanwakkering van den voorspoed des volks; handhaving van rust en orde in moederland en koloniën; opregtheid in alle handelingen van het bestuur’ ‘- - kunt gij er u mede vereenigen? Ja of neen?’
Neef is geen man òf van ‘Ja’ òf van ‘neen’; wel van ‘Ja. maar’. Hij kan er zich mede vereenigen; wil ze zelfs in een brief onderteekenen; maar dan moet er geen woord in komen dat hem bindt aan partij, zelfs niet het woord eensgezind.
Oom vindt dit wel vreemd. ‘De eensgezinde beginselen zijn de uwen - - en gij wilt er toch niet voor uitkomen, dat gij eensgezind zijt’ - zoo peinst hij. Eindelijk toch, vooral ter wille der grijzen die gelokt moeten worden, slaat hij toe; de brief met al de eensgezinde beginselen er in, maar zonder zekere woorden, wordt geschreven en onderteekend, en Mr. F. Molmer is candidaat der eensgezinden van Dungermeer.
Terwijl Oom en neef ook al ter bevordering der candidatuur een bezoek gaan brengen bij den Heer Dagbraker, vermogend steenbakker, steun der gelen en vader van twee beminnelijke dochters, waar Frits zijn gastheer te vergeefs naar zijne politieke overtuiging laat visschen, maar des te beter slaagt om, nadat hij bij Oom zijne liefde voor Clara zorgvuldig verzweeg, den indruk te maken alsof hij aan de dochters het hof maakte. Terwijl hij met één woord er zich in werkte en zijner liefde hinderpalen in den weg legde die de auteur met groote kunst door zijn verkiezingsroman heen gewerkt heeft,
| |
| |
werkten van haar kant te Wijkerdam de omstandigheden samen om hem geheel in te sluiten.
Tot heden toe hadden de kiezers van dit district gestemd naar de aanbeveling van de kiezersvereeniging Regt en Wet in de hoofdplaats. Maar de kiezersvereeniging Regt en Wet had steeds tot candidaat aanbevolen den man dien haar geacht Bestuur had voorgedragen. En het geachte Bestuur had steeds voorgedragen dien zijn geachte President de Heer Vaargast, notaris en groot politiek man, voorstelde.
De Heer Vaargast kan dus zeggen wat Lodewijk de Veertiende van den staat zeî: Het kiesdistrict? dat ben ik.
Stil! Hij zeide dat wel niet bepaald. Hij had, de slimme vogel, voor zich genoeg aan het werkelijk bezit van den invloed; maar ook hem had de voorspoed een weinig aan het duizelen gebracht en bewogen nu en dan met zijn invloed te pronken. En er moest iets dergelijks gezegd zijn; wellicht door een onvoorzichtig vereerder, aanhanger of afhangeling. En ergens had dat woord als een vonk den toorn en den beleedigden trots vlam doen vatten. Ten minste toen Vaargast, ouder gewoonte, de keuze van hem, Vaargast, van het Bestuur, van Regt en Wet, van de welgezinde partij, van het geheele district aan Mr. van Breemsma had verzegd en van deze minnelijke schikking iets uitgelekt was, toen was er één geweest die zijne forsche handen balde en, niet onwaarschijnlijk met een vloek tusschen de opeengeklemde tanden, zeî: ‘dat zal je de... Die ééne was Klingeveer, Secretaris van Regt en Wet. Die ééne besloot van zijn recht als lid der vereeniging gebruik te maken, en zou als candidaat aan zijne medeleden voorstellen Mr. Sparrehout.
De toestand werd kritiek. De eendracht dreigde in Regt en Wet geknakt te worden en met haar Vaargast's macht. Deze was intusschen de man niet om zich spoedig uit het veld te laten slaan. Toen er geheimzinnige geruchten omtrent verdeeldheid in het Bestuur onder de Wijkerdammers begonnen te loopen, had hij met Klingeveer eene vriendschappelijke samenkomst, waarin hij dezen met zoete woordjes zocht te paaien, in afwachting, dat hij hem op de Bestuursvergadering wel klein zou krijgen.
Die vergadering had plaats - en werd later door van Meerbeke met een fijnheid van opmerking, een kracht van voorstelling en een overvloed van geest beschreven, die de Be- | |
| |
stuursvergadering van Regt en Wet in de gedachtenis zullen doen leven. Zij werd op de bovenzaal van ‘het Wapen van Nederland’ rondom eene groene tafel tusschen het biljart en een hoop opeengedrongen stoelen gehouden. Een theeservies stond op het biljart. Daar kwamen samen Vaargast met zijn gladde tong, zijn slimmen kop en zijn doorzettendheid; Van Ramen, brouwer en groot staatkundige, die niets liever deed dan zich zelven hooren oreeren; Klingeveer, luidruchtig, zijne ruwheid voor oprechtheid houdende, geneigd om geen boorden te dragen en in zijne hemdsmouwen te zitten, geen kwaad man over het geheel; van der Grotten, boekverkooper, halve geleerde en gezworen aanhanger van den president; ter Woude, een blond apothekertje, die allen te slim af blijkt te wezen; Haalhuyzen eindelijk, de penningmeester, en Boomers, een oud man, goedhartige nullen. Daar poogde Vaargast met indrukwekkende plechtigheid, door in vriendelijke woorden over vrede en eensgezindheid, in roerende termen over het gemeenschappelijk belang en de noodzakelijkheid van persoonlijke opofferingen uit te weiden... zijn zin te krijgen. Daar stond Klingeveer op, verklaarde, met de handen in de broekzakken, terwijl zijn bovenlijf op het onderstuk heen en weder wiegde, ‘dat hij er feestelijk voor bedankte om voor spek en boonen er bij te zitten,’ en deed de zachte golven van Vaargast's welsprekendheid tot schuim spatten op de ruwe klippen van zijn koppigheid. Daar verwarde de Heer Van Ramen, het oog in den geest op de Pitts, Burke en Fox gericht, zich in de tusschenzinnen van zijn gemoedelijk
geleuter. Daar trachtte Van der Grotten zijn president te helpen en werkte hem en zich zelven er slechts te dieper in. Daar meende eensklaps de Heer Haalhuyzen, dat hij ook een lood in 't zakje moest leggen en hield de volgende vermakelijke oratie: ‘Wat zal ik eigenlijk van de verkiezingen en de candidaturen zeggen? Ik ben, zooals de heeren weten, met hart en ziel welgezind, en dan ben ik het ook met onzen voor..., met den geachten voorzitter meen ik..., eens, dat wij eendragtig moeten wezen, want dat er anders stemversnippering komt, en ik ben het geheel eens met Van R... met ons geacht medelid Van Ramen..., dat de kiezers veel te veel wegblijven, en stemmen voor personen, die wij hun niet hebben voorgesteld, en dat zulke stemver-snippering bewijst dat zij niet politiek ontwikkeld zijn, en daarom moesten wij, zooals de geachte... het geachte medelid
| |
| |
Van der Grotten, wil ik zeggen... heeft in het midden gebragt, ons maar houden aan onzen geachten voorzitter. Ik ben nog maar kort lid van dit geacht bestuur; toen ik daartoe overgehaald werd, zeide men mij, dat men een penningmeester noodig had om de kas te houden, waartoe ik, om mijn vak, zoo geschikt zou wezen, en dat ik verder slechts voor den vorm nu en dan een vergadering zou moeten bijwonen, en door het aannemen van die betrekking een goeden dienst zou doen aan de goede zaak, en ik mij niet met verkiezingen behoefde te bemoeijen, maar dat veilig kon overlaten aan den heer Vaargast, aan onzen geachten voorzitter, bedoel ik. Zoo denk ik nu over de zaak.’ Zoo sprak Haalhuyzen en kalmeerde Klingeveer ganschelijk niet. Daar, bij dat biljart, waarop Klingeveer zeer oneerbiedig zijn zetel koos, ontstond straks een onparlementaire ruzie. Daar vermaande de oude Heer Boomers tot vrede en eensgezindheid, en schonk ter bevordering hiervan, terwijl de vergadering geschorst werd, Chateaux-Margaux en Rudesheimer, maar zonder veel vrucht. Daar poogde nogmaals Vaargast eerst langs een zoet lijntje, straks bij overrompeling, eene acclamatie te verkrijgen voor Breemsma, maar verloor met elke poging meer terrein. Daar bleef Klingeveer onverzettelijk en nam eindelijk zijn ontslag als secretaris met de belofte dat men meer van hem hooren zou. Daar eindelijk behaalde het klein apothekertje de zege. Edelmoediglijk had hij een voorstel om de algemeene vergadering over de candidaten te laten beslissen, ingetrokken, om nu na de tweede schorsing met Van Ramen een ander in te dienen. Noch Van Breemsma, noch Sparrehout zal in aanmerking komen. Eene nieuwe candidatuur wordt gesteld. Eene commissie van drie leden zal haar voordragen. - Vaargast overziet de kansen van het
slagveld. ‘Zoowaar de secretaris Jacob Klingeveer heet, geeft hij Spaarehout niet op, zoolang er nog van Van Breemsma wordt gesproken: wèl, als Van Breemsma ook van de baan gaat.’ Van dezen kant is voor Vaargast alle kans verkeken. Maar er is nog eene kans aan de andere zijde: als president, volgens gewoonte met de voorstellers in de commissie benoemd, zal hij Van Ramen kunnen winnen en dus toch zijn zin doorzetten... hij besluit den edelmoedige te spelen, geeft Klingeveer de hand en helpt mede aan het applaudissement vóór Ter Woude's voorstel. Ook nu is deze hem te gauw. Onmiddellijk nadat het applaudissement verstomd is, vraagt hij het woord. Zijn mede- | |
| |
voorsteller Van Ramen bedankt voor de eer om in de commissie te zitten. Het is in het onderwerpelijke geval voor den voorzitter niet wenschelijk, dat die er deel van uitmake. Hoe onpartijdig ook, men is en blijft mensch. Men mag noch van den president, noch van den vice-president de zelfverloochening eischen dat zij tot eene andere candidatuur medewerken dan die zij zelven verlangen; - al zijn zij, dit weten wij, er toe in staat, evenmin van hen als van den Heer Klingeveer mag men haar eischen. Over zulk eene rede moge men inwendig gaan koken en brieschen - er is openlijk niets tegen te zeggen. Vooral niet toen Klingeveer uitriep: Juist zoo, Heeren! kon men niet minder zijn dan hij. Het resultaat was: de commissie voor de nieuwe candidatuur samengesteld uit Ter Woude, Haalhuyzen, Boomers!
Den volgenden dag ontmoette Mevrouw Boomers de commissie op de stoep van baas Wittemeijer, en wekte door deze mededeeling op het diner van Van Ramen de uiteenloopendste gewaarwordingen op bij Patters, Vaargast, Clara en hare ouders! Mr. Molmer candidaat voor Wijkerdam!
Inderdaad had Ter Woude zijne medegecommitterden weten te beduiden, dat er niemand anders, en niemand beter te vinden zou zijn dan Mr. Frits en had met hen aan den advocaat de - candidatuur aangeboden. Deze in den brand, omdat hij van de Dungermeersche zaak in vele dagen nog niet reppen mocht en geen andere reden voor eene weigering bedenken kon, vroeg en verkreeg twaalf uren tot beraad. Als Patters maar kwam! Maar Patters kwam eerst binnenstuiven nadat het diner was afgeloopen. Toen was goede raad duur, want de commissie kon alle oogenblikken komen. Voor Dungermeer bedanken - Frits kan het tegenover zijn Oom niet doen. Wijkerdam opgeven, waar de grijzen nog altijd hun man de zege hadden bezorgd - dat wilde Patters niet van het hart. En dan was er nog die ellendige verklaring in den vorm van een brief voor Dungermeer door Molmer onderteekend! Die moest alle kans te Wijkerdam bederven. - Intusschen helderde bij 't inzien van dat stuk, dat nog slechts op omslag en adres wachtte, het gelaat van den dokter op. Welbeschouwd was dat stuk zoo slecht niet! De onderteekenaar - een ander had het voor Mr. Molmer gesteld - vol ‘afschuw van alle geheimzinnigheid en gewoon met open vizier zijne beginselen te belijden en te verdedigen’; ‘er eene eer in stellende voor
| |
| |
zijne overtuiging bij elke gelegenheid openlijk uit te komen’, is bereid om ten opzichte ‘van zijn staatkundige rigting de meest onbewimpelde verklaring te geven’, bromt, als het op stuk van zaken komt, over het bekend: ‘bevorderen van 's volks welvaart’, ‘het verspreiden van den voorspoed onder alle klassen der maatschappij’, ‘het handhaven van de rust en het aankweeken van de orde op elk gebied’, het eischen van ‘opregtheid’ in zaken van bestuur, draagt zorg dat hij tweemaal het bij verkiezingen zoo invloedrijke woord ‘kordaat’ gebruikt en eindigt met de betuiging dat hij zich ‘deze beginselen, die hem dierbaar geworden zijn’, nooit schamen zal. - ‘Dat ding’, zegt Patters, ‘schaadt niets hoegenaamd’. In het ruime geweten van den dokter is er naast ‘dat ding’ nog wel plaats voor eene Wijkerdamsche grijze candidatuur. Het komt er maar op aan of er met de commissie te praten en te handelen zal vallen. Komen de heeren met hun tweeën of drieën, dan moeten zij voor elkander zoo officieel zijn als het Staatsblad, en dan is er geen schipperen aan. Maar de oude Boomers zat een uur geleden reeds te slapen - Haalhuyzen is een sul; met den ‘garen’ Ter Wouden alleen.... Daar meldt Saartje een der heeren van van morgen aan. Hoe de bezoeker er uitzag?
‘Heel ordentelijk,’ antwoordde de meid.
‘Lang?’
‘Och gut, neen Meheer! een klein meheertje.’
‘Dat is Ter Woude,’ zeide Patters. ‘Laat hem boven komen, Saartje!’
En het was Ter Woude. Officieel lukten de onderhandelingen niet. De statuten van Regt en Wet, die Molmer, hoewel lid van deze kiezersvereeniging, nooit gelezen had, kwamen voor den dag, en het bleek, dat zij als haar doel stelden: ‘mede te werken tot verzekering der voordeelen van den arbeid aan de bevolking, tot bevordering van volksvlijt, tot handhaving en uitbreiding van regelmaat in het staats-, provinciaal- en gemeentebestuur; tot het volgen eener regtvaardige staatkunde, die wars is van alle omwegen.’ Deze ‘beginselen’ kon Frits wel als de zijne erkennen. Van zijn kant bracht Ter Woude's mandaat niet mee de onafhankelijkheid van den candidaat aan banden te leggen. Maar als de gezant, die te slim was om zich van zijn stuk te laten brengen, bij den advocaat aandrong op een eenvoudig ja of neen op het aanbod der commissie dat in zich sloot toetreding tot de welgezinde beginselen, dan
| |
| |
trok Frits zich terug en wikkelde zich in een mantel van zoo deftige uitspraken, dat de dokter besloot aan het verstoppertje spelen een eind te maken en Ter Woude in vertrouwen mededeelde dat de advocaat reeds de candidaat der eensgezinden van Dungermeer was. De officieele zending leed daarmede schipbreuk.
Maar een mensch is zóó niet, of zelfs na het mislukken van eene officieele zending drinkt hij gaarne een officieus glas wijn en ‘schipperen’ is een woord in afkomst en karakter echt nationaal. Na eene poos keuvelens zegt Patters op eens: ‘Beken nu maar officieus, Ter Woude, dat Regt en Wet erg in den brand zit om een candidaat.’ Ter Woude kan het niet ontkennen. Diens hoofddoel intusschen, beweerde de dokter later, was enkel om Sparrehout en Van Breemsma in de wielen te rijden: ‘bij verkiezingen is men veel meer tegen iemand dan vóór iemand.’ - ‘Zou daar geen mouw aan te passen zijn?’ vroeg Patters verder, en het bleek den slimmert van wel. - ‘De beginselen!? - ‘Nu ja; maar Mr. Molmer behoort bepaald niet tot de gele partij; in zijne verklaring heeft hij toch niet anders onderteekend dan dingen waarover alle verstandige lieden het eens zijn.’ - Dat stemt de apotheker toe. Hij zelf wil wel bekennen, dat hij het in den grond met dr. Patters eens is. Ook hem zou een onafhankelijk man als candidaat het meest gewenscht zijn. De candidatuur van Mr. Molmer voor de gelen te Dungermeer kent hij eigenlijk maar officieus, en als gezant van Regt en Wet heeft hij niet te maken met hetgeen hij als mensch weet. De Heer Molmer heeft straks zijne instemming betuigd met art. 1 der welgezinde statuten: zou zijne verklaring voor Dungermeer hem niet beletten, die betuiging van instemming met de welgezinde beginselen officieel voor een commissie te herhalen? - Zij zou dat blijkbaar niet - indien daarbij - o die lastige nauwgezetheid! - maar het woord ‘welgezind’ en ‘welgezinde beginselen’ niet gebezigd werd! - Conform wordt
besloten.
Als nu de ‘rechtschapen’ Mr. Molmer van zijn stemmenmakelaar den raad ontvangt, die ieder ander van schaamte door den grond zou hebben doen gaan: ‘Gij hebt niet anders te doen dan morgen, zonder aarzeling en op den toon der overtuiging, in tegenwoordigheid der commissie de verklaring af te leggen, dat gij met hart en ziel de beginselen zijt toegedaan, nedergeschreven in art. 1 onzer statuten’ - dan brengt
| |
| |
hij het niet verder dan tot een armzalig beklag: ‘Ik speel met dat al een droevige rol. Te Dungermeer eene verklaring door Van Hoven opgesteld. Te Wijkerdam eene verklaring van beginselen uit een boekje, dat ik vóór heden nooit had ingezien.’ Inderdaad; wèl droevig.
Dat lesje intusschen zeide hij den volgenden morgen zonder haperen op. Des avonds was er algemeene vergadering van Regt en Wet. De hoop dat er wat ‘gebeuren’ zou, deed haar zeer talrijk bezocht zijn. Er gebeurde tot aller groote verwondering niets. Er sprak een enkele voor Sparrehout; een ander voor Van Breemsma, nog wel in de hoop van aan Vaargast aangenaam te zijn, maar deze verklaarde in eenige deftige, gevoelvolle woorden de voorkeur van het Bestuur voor Mr. Molmer. Vader Van Ramen ondersteunde deze candidatuur met groote warmte en straks was de candidaat der Dungermeersche gelen ook die der Wijkerdamsche grijzen.
In zijne oogenblikken van bezinning dacht Patters met koddigen angst hoe dat af zou loopen, als de candidatuur van Dungermeer bekend werd! Maar hij beloofde zichzelven bij de hand te zullen zijn!
Zelf nam hij op zich om Oom Louis Molmer op de hoogte te helpen en tot kalmte te brengen; 't geen hem gelukte.
Een paar dagen lang was de populariteit van den candidaat te Wijkerdam rijzende. Clara straalde van hoop en trots; Van Ramen was als vader en als staatkundige in de wolken; zijne echtgenoote door de voorstelling van den staatsierok waarin de leden der Tweede Kamer aan het Hof mochten verschijnen, ten eenemale bekeerd. Terwijl Frits op raad zijner vrienden zich onzichtbaar hield, ontdekte de wereld, op grond der redeneering dat hij toch wel een knap mensch moest zijn, indien men hem tot candidaat voor de Tweede Kamer stelde, gedurig nieuwe voortreffelijkheden in hem: het stroomde brieven en kranten bij hem en het muziekgezelschap Door Tijd en Vlijt en de liedertafel Helicon, ‘twee ligchamen, die bij dag noch nacht ooit eene kans om in het openbaar te spelen en te zingen ongebruikt lieten voorbijgaan’, waren slechts met de uiterste moeite van het plan eener serenade af te brengen.
Toen viel de slag.
De Provinciale Courant bracht op de societeit de advertentie die Mr. F. Molmer als candidaat der gelen aanbeval. Verwondering, ontsteltenis, woede! Ter Woude en de argelooze Patters
| |
| |
die gezorgd hadden tegenwoordig te zijn, verzekerden op ‘ernstigen toon’, dat Mr. Molmer steeds openlijk voor zijne gevoelen uitkwam, dat hij een man van ‘karakter’ was; maar de onnoozele Wijkerdammers konden maar niet vatten, dat deze man van karakter geen dubbel spel speelde!
En nu ontstond er bij, in en om Frits Molmer een worsteling en eene botsing van belangen, wenschen, hartstochten, van politiek en liefde, door den auteur met een levendigheid in den vorm beschreven en met eene kunstvaardigheid door elkander gevlochten, die bewondering verdienen. Tot de laatste bladzijde toe blijft de nieuwsgierigheid gespannen, omdat noch de stijl noch het verhaal zelf een oogenblik van matheid kent. Bij een boek zoo uitgebreid als dit achten wij dit geen geringen lof.
Vaargast is te handig om de schoone gelegenheid die zich zoo ongezocht aanbiedt, ongebruikt te laten voorbijgaan. Onmiddellijk schrijft hij eene bestuursvergadering uit. Dáár moet hij zorgen de meerderheid te hebben. Wetende wat man hij voor heeft, stapt hij zoo vrijpostig en ongegeneerd mogelijk bij Klingeveer binnen. Al zijne zalvende deftigheid is verdwenen. Hij buldert van toorn. Zij zijn bedrogen; de wereld zal hen beiden, Vaargast en Klingeveer, mannen gewoon om recht door zee te gaan, voor intriganten houden. Klingeveer vat vuur. Zijne groote vuisten beuken de tafel. - Hoe is het mogelijk, dat twee mannen, zoo geheel en al voor elkander geschapen, elkander ooit hebben kunnen misverstaan! - Hoe edelmoedig is Vaargast. Er moet in plaats van den verrader een ander tot candidaat gesteld worden. - ‘Zal het’ (met de hand op Klingeveers schouder) ‘zal het Sparrehout zijn?’ - Klingeveer is geroerd. Sparrehout heeft geschreven, dat hij voor deze verkiezing niet in aanmerking wenschte te komen. ‘Vaargast had dit vermoed. Trouwens, zoo is de manier van doen der meeste candidaten als de kansen verkeken zijn.’ - Dan de Witte? - Er is geen denken aan. - Wie dan? - De beurt om edelmoedig te zijn is aan Klingeveer: laat het Van Breemsma wezen. - De sluwe notaris heeft voorloopig zijn zin.
Op de bestuurdersvergadering vindt hij intusschen weer zijn man. Van Ramen laat zich bepraten om weg te blijven. Boomers verschijnt evenmin. Met Klingeveer en van der Grotten zou Vaargast intusschen bij meerderheid van stemmen zijn wil hebben kunnen doorzetten, indien niet de slimme ter Woude met die satanische sluwheid die de mannen van Zóó wordt men
| |
| |
onderscheidt, met opzet een vuurtje had aangestookt, dat Klingeveer in woede deed opstuiven en hem zelven een voorwendsel gaf om schijnbaar verbolgen met Haalhuyzen de vergadering te verlaten. De overblijvenden kunnen geen wettig besluit meer nemen.
Ziedaar nu de bestuurders van Regt en Wet genoodzaakt om hun naam te plaatsen onder advertentie, aanplakbiljet en strooibriefje, ter aanbeveling van een verafschuwden candidaat! Gelijk men echter officieele liefde kan toonen, zoo kan men het officieusen haat. Een paar dagen na de laatste samenkomst verscheen er in het veelgelezen dagblad eener naburige stad een correspondentie-artikel uit Wijkerdam. In gladden stijl liet het beurtelings de Heeren Vaargast en Klingeveer wier loyauteit boven alle verdenking verheven was, de verraderlijke cryptogelen in het bestuur van Regt en Wet die de overigen hadden weten te verschalken, en den Heer Mr. F. Molmer die met voorbeeldelooze driestheid tot het ellendig spel zich geleend heeft, de revue passeeren en eindigde met het openen van het vooruitzicht dat de invloedrijkste welgezinden zich spoedig over een oprecht welgezind tegen-candidaat zouden verstaan.
In eene advertentie van dat zelfde nummer bevalen Een aantal Wijkerdamsche kiezers aan de vele welgezinden die geen vrede hadden met de candidatuur van Regt en Wet, den Heer P.C.V. Breemsma aan. - Hoe toevallig!
In de eerstvolgende veertien dagen gingen nu al de kiezersmachinatiën haar gang. Frits kon geen oog uit zijn venster slaan zonder op de pomp tegenover Wittemeijers huis een rooskleurig biljet te ontwaren waarop Een aantal welgezinde kiezers hem als gele in het grijze kamp, bij het paard van Troje vergeleken, voorts op voor hem min vleiende wijze zijn persoon in betrekking brachten met politieke beginselloosheid en Van Breemsma aanbevalen. Aan de andere zij was de pomp beplakt met een lichtbruin papier. Een groot aantal Kiezers, die niet alleen welgezind zich noemen, maar het ook zijn, had het woordenboek der kiezerszamenleving uitgeput om Mr. F. Molmer met lof, wijsheid en glorie te kroonen.
Het stroomde dagblad-artikelen, correspondentiën, ingezonden stukken en advertentiën - geteekend en ongeteekend, met den naam van een candidaat juist en met dienzelfden naam verkeerd gespeld. ‘Eenige kiezers - vele kiezers - een aantal kiezers - een zeer groot aantal kiezers - een massa
| |
| |
kiezers - kiezers wien de voorspoed van het vaderland ter harte ging - kiezers die het opnamen voor kerk en school - kiezers die hun gehechtheid betuigden aan het geëerbiedigd vorstenhuis van Oranje - kiezers die de vrijheid wilden bevorderen - kiezers die de orde verlangden te handhaven tegen een teugellooze vrijheid - kiezers, die voor orde en vrijheid tevens waren - kiezers die vooruitgang begeerden - kiezers, die ook vooruitgang begeerden, maar er bijvoegden: “zonder schokken” - kiezers, die berigt gaven tot welk kerkgenootschap zij behoorden - eensgezinde kiezers - welgezinde kiezers’ - men ziet, dat Henry van Meerbeke al de soorten van het geslacht kiezer dat hij met zoo veel eerbiedige liefde bestudeert, voor den geest heeft - ‘riepen daar, zonder vermelding hunner namen, hun medeburgers op om getrouw ter stembus te verschijnen, en hun stem uit te brengen voor of te weigeren aan Mr. Molmer.’ Eenige achtenswaardige ingezetenen van Wijkerdam hadden daartusschen eene advertentie onderteekend, vrucht van Vaargast's geheime kuiperijen, waarin zij in hoogst kalmen toon verklaarden, dat de houding van Mr. Molmer hen bewoog om te stemmen op Van Breemsma.
Patters, maar eigenlijk Ter Woude, bestuurde als een bekwaam generaal alle bewegingen van zijn candidaat. Deze was willenloos en lijdelijk. Hij stoof in woede op bij 't correspondentie-artikel uit Wijkerdam en greep naar de pen. - Ter Woude verbood het schrijven. Toen de vrienden Molmer genoeg hadden opgehemeld en het geraas der vijanden tegen hem de lui begon te vervelen, toen eerst kreeg de patient permissie om in een van de dagbladen een brief te plaatsen, waarin ‘de beginselen, die ik nooit heb verborgen’ en de poppetjes van de ‘bevordering van het welzijn des Vaderlands’, het ‘algemeen belang’, de ‘verspreiding van welvaart’, enz., enz. in het deftig kleed der verontwaardigde deugd gestoken, een goed effect deden - een brief ditmaal door den candidaat zelven opgesteld en waarbij Ter Woude slechts: ‘openhartig, rondborstig en onbewimpeld’ voegde. - Straks kwam er een kersenfeest in den tuin der societeit; voor de kinderen eerst, straks voor de ouderen. Frits wil niet gaan; maar Ter Wonde heeft het geboden en hij gaat. Onder de heeren zal de beweerde dubbelzinnigheid van zijne candidaturen ter sprake komen. Ter Woude heeft er aan gedacht een zijner vrienden op te dragen, daaromtrent eene vraag tot den candidaat te richten,
| |
| |
maar hij gelooft dat die van zelf wel komen zal. Komt die vraag, dan weet de toekomstige onafhankelijke vertegenwoordiger zijne les, van den apotheker ontvangen. En het geschiedt alzoo. De verschijning van Molmer wekt hier nieuwsgierigheid, daar verontwaardiging, overal belangstelling. Langzamerhand, terwijl de dokter en zijn vriend doen of zij niets merken, vormt zich een steeds aangroeiende groep van fluisteraars die de hoofden bij elkander steken. Één uit den hoop, een kort, dik kereltje, richt zich naar den advocaat en vraagt of hij omtrent zijne candidatuur eenige inlichting mag ontvangen. En Klingeveer vergeet zich zelven en de instructie van zijn meester en roept uit, dat hij wèl voor Van Breemsma is. Nu is het oogenblik gekomen. Molmer, ditmaal niet enkel omdat het voorschrift zoo luidt, is toornig. Hij tart ieder te bewijzen dat hij één woord gesproken heeft dat hem bindt aan eenige partij. Vrij van alle partijbanden, noch eensgezind, noch welgezind, wil hij zijn Vaderland dienen. De Heer Klingeveer, die zijn naam onder de aanbeveling plaatst van een candidaat dien hij in het geheim tegenwerkt, heeft allerminst recht dezen van dubbelhartigheid te beschuldigen. Groot effect. Sensatie. De Heer Molmer af.
Terwijl Ter Woude zijn laatste mijn aanlegt en Molmer al de verdrietelijkheden van den wassenden roem ondervindt, is er geen mensch rampzaliger dan de goedhartige brouwer Van Ramen. Molmer heeft een vriendschappelijk bezoek ontvangen van den Heer Dagbraker uit Dungermeer, met dien ouden heer en zijne beide lieve dochters in het logement gedineerd en hen op het concert in de societeit geïntroduceerd. Hij kon toch niet nalaten beleefd te zijn: hij is zelfs met beide meisjes zeer vertrouwelijk geweest. Clara heeft het bitter te kwaad als zij het verslag moet aanhooren: bij 't kersenfeest heeft zij met Molmer op eene wijze gepraat die over en weer duidelijk genoeg alles zie - en nu schijnt ‘men’ wel gelijk te hebben, dat een dubbele vrijerij juist iets is voor een man met een dubbele candidatuur!
Maar wat is haar lijden bij dat van haren vader? Toen Vaargast hem trachtte te bewegen om als lid van het Bestuur den candidaat van Regt en Wet te verstooten, heeft hij niet gewild. Vrouw en dochter steunden hem en hij bleef voor Molmer. Maar nu komt Vaargast en verhaalt hem op een toon van beklag het loopende gerucht, dat Van Ramen alleen
| |
| |
daarom vóór Molmer gestemd is, omdat hij hem tot schoonzoon wenscht: nepotisme. Dat woord is voor Van Ramen te veel. Hij, de onafhankelijke, welgezinde staatkundige, steun der welgezinden, man zonder vlek of rimpel, van nepotisme beschuldigd! Dat nooit. Molmer moet de gevolgen van zijn eigen gedrag maar dragen - iedereen zal weten dat Van Ramen geen nepotist is. Hij zal zich vóór Van Breemsma verklaren! - Vaargast is verrukt, maar verzuimt het ijzer te smeden terwijl het heet is - en terstond eene bepaalde demonstratie te eischen. En nauwelijks is het gerucht verbreid, dat ook Van Ramen tegen Molmer gekeerd is, of Patters en Ter Woude zenden den advocaat op den ongelukkigen brouwer af met de vraag om opheldering. Tot overmaat van ramp laten Vaargast en Klingeveer zich terzelfder tijd aandienen en komen vragen om eene openlijke demonstratie dezen avond, op de societeit, tegen Molmer. Van Ramen heeft lust door het raam te springen - wat moet hij doen? - Gelukkig, dat ook hier het vrouwelijk verstand redding wist. Mevr. Van Ramen verklaart eenvoudig dat de Heer Molmer ophelderingen gegeven heeft, waardoor haar echtgenoot ten volle bevredigd is. Woede en onbeschoftheid bij Klingeveer; kalme verontwaardiging bij Vaargast, wien het diep grieft te bemerken, ‘dat onze hooggewaardeerde van Ramen tot de gele partij is overgegaan’; wanhoop bij van Ramen. ‘Ook dat nog!!’
Maar het vrouwelijk verstand deed nu zijne taak niet ten halve. Toen Frits vertrok had hij eene verklaring in zijn zak, waarbij de onderteekenaars verklaarden dat de staatkundige gevoelens van Mr. F. Molmer niet aandruischen tegen de welgezinde beginselen. Van Ramen heeft zijne handteekening toegezegd.
Nu behoeft nog maar enkel de laatste mijn van ter Woude te springen. Op den laatsten avond voor den verkiezingsdag ontvangen de boeren-kiezers in het district een strooibiljet aan huis. ‘Eenige Wijkerdamsche gematigd welgezinde’ prijzen er de candidatuur van van Breemsma in aan. Zij zijn zoo voorkomend om er een afdruk bij te voegen van een opstel door dezen heer voor jaren in een tijdschrift geplaatst. In dat opstel, dat den schijn heeft van nieuw te zijn, wil de schrijver het belastingstelsel radicaal hervormen, door eenvoudig den landbouwenden stand zwaardere lasten op te leggen!
Als de verkiezing plaats heeft, is Mr. Molmer in beide districten verkozen.
| |
| |
Zóó wordt men lid van de Tweede Kamer.
Zóó bezit men Clara echter nog niet. Zij zelve is door de ophelderingen omtrent de Dungermeersche vrijaadje spoedig gerustgesteld. Maar het woord nepotisme en afvallige brandt haren vader nog op de ziel. Geen Clara, indien Mr. Molmer niet opteert voor het welgezinde Wijkermeer!
Oom Molmer heeft recht om te verwachten, dat hij het doe voor Dungermeer. In dezen strijd geeft Frits, naar zijn aard, toe aan den drang die het laatst op hem geoefend wordt. Reeds is hij op weg om Oom van zijn ondankbaar besluit om Wijkermeer aan te nemen te vertellen - als de coupé uit de ‘Krans’ hem inhaalt bij het veer. Vaargast en van der Grotten springen er uit. Eerst aan Molmer, straks aan Vader van Ramen weet hij te beduiden, daar van Frits toch nooit een overtuigd welgezinde zal te maken zijn, dat het belang der welgezinde partij eischt de optie voor Dungermeer, opdat Wijkerdam zich na eene nieuwe verkiezing moge verheugen in een zuiveren welgezinde - - - Mr. Van Breemsma.
Zóó kreeg Vaargast ten slotte toch zijn zin.
Wij hebben ons het genot niet kunnen ontzeggen om van het geestige en boeiende Zóó wordt men te spreken door een uitvoerig verslag. Ééne bijzonderheid vergaten wij. Molmer ontving in de laatste dagen voor zijne verkiezing deputatiën en brieven. Die gezanten en de schrijvers dier brieven vroegen in beleefde termen, als kiezers, verklarende dat hunne stem van het antwoord af moest hangen, welke de overtuigingen van Mr. Molmer waren omtrent het belastingstelsel, over het cultuurstelsel, het communaal grondbezit en het consignatie-systeem, eindelijk over de wet op het lager onderwijs.
Mr. Frits Molmer, de kundige, rechtschapen, rondborstige man, zette die deputatiën de deur uit, wierp de brieven in de snippermand en beantwoordde geen enkelen.
Dat was voor Frits zeer gemakkelijk en dat was zeer gemakkelijk voor den auteur. Beiden waren er mee verlegen. De auteur was een te groot realist om die vragen niet te laten doen, die hij wel wist dat moesten gedaan wezen in het geval dat hij opvoerde. Maar zij wierpen zijne fictie omver en daarom beantwoordde hij ze niet.
De fictie, dat de verschillende partijen in het land waar men
| |
| |
lid van eene Tweede Kamer kan worden, zelve niet weten wat zij willen en in algemeene termen in den grond dezelfde algemeenheden als beginselen vooropstellen, is met hare telkens wederkeerende formules: bevordering van welvaart, aankweeking van voorspoed onder alle standen, enz., enz. voor het komisch effect onbetaalbaar. Maar zij is te zeer eene fictie. Zij schaadt aan den indruk van het boek. De lezer vergeet geen oogenblik, dat eigenlijk gelen en grijzen gelijk hebben als zij tegenover elkander blijven staan en den fraaien Mr. Molmer een dubbelhartig man en zijne houding onzedelijk noemen. Onder al het geschreeuw en het rumoer, de laagheden en kleingeestigheden der verkiezingen door; bij al de onkunde veler kiezers en de slimheid van weinige leiders; ondanks al het slijk dat deze zaak bezoedelt en het klatergoud van den schijn waarmede zij pronkt, wordt het heilig belang van sommige groote vragen gevoeld en bedoeld. Het kiesstelsel waarborgt hare behartiging - en zóó groot is de levenskracht van waarheid en recht - zijne misbruiken kunnen zijne zegeningen vertragen, tegenhouden niet.
Zóó wordt men lid van de Tweede Kamer is een geestig boek, een boek vol menschenkennis en studie, een leerzaam en een doorwrocht boek; maar of het, met zijn volslagen gebrek aan edele karakters en edele motieven, met zijn cynische minachting der menschelijke natuur en zijn ongeloof in de kracht van het goede, is een goed boek, dat zouden wij wel willen vragen. Zulk een boek te kunnen schrijven is een benijdbaar voorrecht. Dit boek geschreven te hebben is het daarom nog niet.
W., Januari '70.
S. Gorter. |
|