| |
| |
| |
Een dienaar van hunne Hoog-Mogenden.
(Messina, 1736)
Jansalie for ever!
[Oud Iersch handschrift.]
Even als omtrent alle zaken bestaat er ook over het nut, en bovenal over het genot van archieven, onder alle beschaafde volkeren een treffend verschil van meening. Ook zelfs bij onbeschaafde volkeren zoude zich dit verschil openbaren, indien zij zich de weelde van archieven konden veroorloven. Hun burgermans-fortuin laat dit echter niet toe. Wat is een archief? Zoo gij die vraag rigt tot uwen genialen, levenslustigen jongen vriend, in wiens geestige schetsen en omtrekken gij u dikwijls hebt vermeid, het antwoord kan geen ander zijn dan: ‘Een pakhuis van duffe, bestoven papieren, die in ongestoorde rust en op deftige wijze geel en onleesbaar liggen te worden.’ Hebt gij u daarentegen tot uwen ouden akademievriend gewend, wiens ijverige studie en onvermoeide werkzaamheid u welligt in jeugdiger dagen den uitroep van gemengde bewondering ontlokte:
‘Souffre que je t'admire, mais ne t'imite pas’! hoe geheel anders zal het antwoord luiden dat ge ontvangt! Tien tegen één, dat hij u met opgetogenheid in een archief
| |
| |
een kostbare en onuitputtelijke mijn - bedenk, dat jaarlijks de stapels aangroeijen! - van kennis en wetenschap zal doen aanschouwen, de goed-geconserveerde mummie van uw historisch volksbestaan zal leeren eerbiedigen en in de nooit ten einde toe doorsnuffelde paperassen u het beeld zal doen zien der onafwindbare windsels, die uwe achtenswaardige mummie bedekken.
Bij zulke uiteenloopende gevoelens is voor u, als oningewijde, de toestand van twijfel de veiligste. Gij prejudiciëert daardoor niets en rigt niet tusschen Carthago en Rome. Met een welbehagelijken glimlach kunt gij u langs de kin strijken bij de geestdriftige apostrophe van uwen geleerden, diepzinnigen en taaijen ouden vriend, en met denzelfden glimlach kunt gij eene gelijksoortige beweging maken bij de ondeugende omschrijving van uwen jeugdigen, veelbelovenden beschermeling.
Niet een ieder heeft echter het geluk zich in die beuijdenswaardige stelling te kunnen verschansen. Ook ten opzigte van zijne meening omtrent archieven is een mensch het slagtoffer zijner relaties.
Wij spreken niet van het wanhopige uiterste, dat men in naauwe betrekking staat tot een rijks- of provincialen archivaris; in dat geval wordt alle gewapende onzijdigheid onmogelijk; maar wij stellen de mogelijkheid, dat gij onder uwe vrienden een tijdelijk ambtenaar aan een of ander archief hebt; welnu! zelfs bij zulk een tijdelijk man wordt gij vroeg of laat gedwongen partij te kiezen. 't Was zoo beschikt, dat ook ons dat lot moest treffen, en wij behooren dan ook tot de officiëele bewonderaars en lofredenaars van archieven in het algemeen en ons Rijks-archief in het bijzonder, al mompelen we ook soms bij ons zelven, in plaats van het ‘poëta nascitur’, de hollandsche phrase: ‘Voor archivaris moet men in de wieg zijn gelegd.’ Maar dat is niet alleen ons oordeel, het is ook de op wetenschappelijke gronden steunende meening van een lief vriend, die het sieraad en de vreugde is van onzen Cincinnatus-achtigen, maandelijkschen familiedisch en daarbij belangrijke diensten op velerlei gebied bewijst, en die in ons oog slechts één gebrek heeft, namelijk, dat hij te zachtkens rust op de vroegen rijkelijk-vergaarde lauweren; het is de meening van een lief vriend, die naauwkeurig onderscheidt tusschen sanguinische, cholerische, bilieuse, nerveuse en mixte temperamenten en archivaris-organisaties.
Wij willen daarom niet beweren, dat alle archivarissen aan
| |
| |
deze normale natuur beantwoorden; de archivarisvorm kan even goed accidenteel als chronisch zijn. Bij velen is zij het eerste en dan is zij er niet te minder scherp geteekend om, even als slepende ziekten minder fel-pijnlijk plegen te zijn dan eene plotseling opkomende kwaal.
Met het denkbeeld, dat een archivaris een opperman op wetenschappelijk terrein zou zijn, hebben wij ons nooit kunnen vereenigen. Een man, die de steenen en de kalk aandraagt, maar tegelijk het gebouw opmetselt en zijn architektonischen vorm met kunstenaarsbewustheid berekent en schept, is het ideaal van een werkman, is een ridder van den geest, is een van die gelukkige meesters, die het best bediend worden, omdat ze geen dienstboden hebben; is dat onbegrijpelijke Ik, dat uit zich zelven treedt om in zich zelven terug te keeren en door die dwaze, noodelooze handeling eene diepzinnige wijsgeerige formule te tappen.
Maar wij hebben slechts te doen met een mixte-archivarisnatuur, met een tijdelijk ambtenaar, dien we het genoegen hebben onder onze relatiën te tellen en wiens karakterteekening even ongepast als ondoeltreffend zoude zijn, omdat hij weinig of niet afwijkt van iederen anderen gewonen litterator. Wij hebben ons beklaagd, dat deze betrekking ons de verpligting had opgelegd eene bepaalde officiëele meening over het nut van een archief te omhelzen. 't Is niet meer dan billijk, dat we over de schaduwzijde ook de lichtzijde van zulk een toestand stellen. Die lichtzijde bestaat hierin, dat we van tijd tot tijd franko per expeditie Koens een pak ontvangen, waarvan een lijvig en meest belangrijk handschrift den inhoud uitmaakt. Vele van die handschriften zijn een kommentaar op gehoudene gesprekken; vele een breedvoerig antwoord op gedane vragen; vele eene gemotiveerde weêrlegging van geopperde bezwaren. Enkele echter leveren eene pikante bijdrage tot de zeden en gewoonten onzer voorvaderen, of - in geijkte termen - eene lezenswaardige bladzijde uit het boek onzer geschiedenis.
Of 't de geest van tegenspraak; of 't eene opwelling van nurksheid is, die ons van die paketten de zeer vele heeft doen ter zijde leggen, handelende over den romeinschen heldenmoed van het voorgeslacht, zijne onbevlekte deugd en reine zeden, zijn godsdienstzin en vaderlandsliefde, en ons heeft doen grijpen naar de bladzijde, die ons waarschuwend de armzalige flaauwheid en lamlendigheid der achttiende eeuw voor oogen stelt?
| |
| |
Of we bij de keuze welligt door een beter doel gedreven werden? Of het handschrift zelf, dat wij thans mededeelen, ons de meeste litteraire waarde scheen te bezitten?
Wij achten ons niet geroepen op zulke onbescheidene vragen te antwoorden. Het is een zaak tusschen onze conscientie en ons; de lezer heeft slechts ‘Een dienaar van Hunne Hoog-Mogenden’ te beoordeelen!
| |
I.
Sicilië! Welk een stroom van licht en warmte stort zich over ons uit bij het noemen van uwen naam! Sicilië, weelderig, zonnig land, waar de citroenboom bloeit en tusschen het donkere loof de gouden oranje gloeit, waar melodische geluiden fluisteren en murmelen van eeuwige jeugd en liefde, van schoonheid en genot; waar een wasemige sluijer van mysticisme den al te vollen en dartelen levenslust omhuift, die uit uwe natuur spreekt, even als een teedere traan, die den hartstogt van zuidelijke oogen tempert en toch verhoogt. Sicilië, rijkgezegende, liefelijke en schoone onder de landen dezer wereld, weleer de voorraadschuur van Europa! wat zijt ge sinds eeuwen voor het menschdom eene onvervulde belofte gebleven, onvruchtbaar bij al uwe vruchtbaarheid; schraal en bar bij al de mildvloeijende bronnen, die aan uwen schoot ontspruiten!
Toch was er een tijd, waarin gij ook voor ons nog iets anders waart dan het land der poëtische droomen en verliefde verzuchtingen; waarin gij niet alleen den muzenzonen ten onzent, maar ook onzen nijveren en kloeken handelaren bekend waart en een schakel vormdet in de handelsketen, die de Republiek der Geüniëerde Provinciën in de zeventiende eeuw om de wereld had geslagen. Niet alleen in wiegelende kadansen werd toen uw naam bezongen; zij prijkte in de hortende en nuchtere phrases onzer handelscorrespondentie, in de registers onzer staatsstukken en in onze langwijlige, stadhuisachtige diplomatieke vertoogen.
De hollandsche kooplieden uit den bloeitijd der Republiek verstonden het geheim om de schatten op te delven van ieder land, al was de inboorling te vadsig of te onwetend om ze hun
| |
| |
aan te wijzen en aan te bieden; zij kenden de kunst om hun voordeel te doen, al moesten zij zelve den weg zoeken en zelve al den ontginningsarbeid verrigten; zij wisten iedere plek dienstbaar te maken aan hunne oogmerken, al ware 't slechts als geschikte pleisterplaats voor hunne kruisers en koopvaarders.
Magtige zeekasteelen doorploegden in die gouden eeuw onophoudelijk de wateren der Middellandsche Zee, ter bescherming van den uitgebreiden en winstgevenden Levantijnschen handel der Republiek, en ter tuchtiging dier Barbarijsche zeeroovers, die 't waagden de kostbare handelsvloot te verontrusten. De driekleur ontrolde fier hare banen langs al de kusten van Italië, van den Archipel, van Klein-Azië en Afrika, en werd met diep ontzag door alle volkeren gegroet. En geen wonder! welsprekender en meer doeltreffende woorden dan door de metalen monden der Hollandsche vloot gesproken werden, hadden de zuidelijke volkeren tot dien tijd niet gehoord; rijker en ondernemender kooplieden dan de onze, kende de Middellandsche Zee niet. In iedere haven prijkte het wapenschild der Republiek; hier had ze een gezant, ginds een consul gevestigd, wier taal in overeenstemmig was met de klanken der oorlogsvloot en met even grooten eerbied werd aangehoord. Eene opmerking, die voor de hand ligt, is deze, dat de houding en de welsprekendheid der diplomatie van een land gelijken tred bewaren met de capaciteit zijner kanonnen.
In beide helaas! zoowel in de diplomaten als in de kanonnen der Republiek, had zich op het tijdstip, waarop het slagtoffer van ons verhaal - de naam van held ware eene bittere ironie - zijne rol onderging, een jammerlijke achteruitgang geopenbaard. De bloeitijd was reeds lang voorbij; de tijd der uitputting en krenterigheid in vollen gang. Geen geduchte vloot meer, die rondkruiste ter bescherming en verdediging van den handel; maar ook schier geen handel meer dier bescherming waard; geene diplomaten, die met ernst en kracht de regten en belangen hunner landgenooten durfden voorstaan; maar ook luttel landgenooten meer, waar merg genoeg in zat om zich in den vreemde als kooplieden te vestigen.
De hollandsche leeuw dutte behagelijk in den geschoren tuin aan de voeten van de dommelige hollandsche oude-vrijster; de breede paruiken dienden tot oorkussen bij de onafgebroken siësta; de oligarchen knikkebolden in de goedgevulde regeringsbanken; de Edel-Achtbaren, de Edel-Mogenden en de Hoog- | |
| |
Mogenden rustten uit van de vermoeijenissen, die hunne grootvaders in de vorige eeuw hadden verduurd, en de boden van het Stadhuis - de slaperige koetsiers en invalide lakeijen der Edel-Achtbaren of van hunne zwagers en neven - hielden de wacht, ten einde de kostbare rust der beschreven vaderen niet werd verstoord.
't Was een harmonisch geheel, dat slechts verbroken werd, als nu en dan de regering werd verzet door den Stadhouder of de Staatschen. Dan werden, in plaats van de gezetene, andere regenten gezet, en als die eens weder goed gezeten waren, dan zaten ze als hunne voorgangers en dommelden met de grootste homogeneïteit.
Gij kent den tijd - laat ons nu de gordijn ophalen!
Omstreeks het jaar Onzes Heeren 1731, onder de gezegende regering van het huis van Oostenrijk, woonde te Messina een hollandsch koopman, David Flotard genaamd.
Franschman van afkomst en geboorte, was hij in Nederland genaturaliseerd en met hart en ziel verbonden aan het land zijner aanneming, welks belangen hij in menige geheime zending, hem door de Republiek gedurende den Spaanschen Successieoorlog opgedragen, met onvermoeiden ijver, met warmte en bekwaamheid had behartigd. De vrede van Utrecht had aan dien werkkring een einde gemaakt. In 1714 verkreeg hij den rang van kapitein in het Engelsche leger, met een pensioen van negenhonderd gulden, en korten tijd daarna werd hij door de Staten als resident naar Genève gezonden. Nu was de kapiteinstitel even als het residentschap zeer eervol; maar de een gaf weinig en het andere leverde niet veel op, want het pensioen werd slecht betaald en de inkomsten der zwitsersche zending waren gering
David Flotard, echtgenoot en vader, zag zich dus verpligt naar een beter-bezoldigden post om te zien, hoe ongaarne hij ook de dienst van Hunne Hoog-Mogenden verliet, en hij verkreeg in 1722 eene aanstelling als luitenant-kolonel in dienst van Koning Frederik August van Polen. Zijne diplomatische bekwaamheden deden hem echter weldra die betrekking verwisselen tegen die van resident van den Poolschen Koning te Messina, welke hij in 1726 aanvaardde. Onder de bescherming van zijne vroegere meesters, de Staten, en ondersteund door zijne veelvuldige vrienden in Nederland en Engeland, vond Flotard
| |
| |
gelegenheid, bij zijn officieël ambt, handelszaken uit te oefenen, die tamelijk rijke vruchten bleken af te werpen. Op den oogenblik, waarop wij hem bij onze lezers inleiden, mogt hij een welgesteld man worden genoemd, die bij alle hollandsche en engelsche kooplieden op het eiland Sicilië, om zijne degelijkheid, eerlijkheid en dienstvaardigheid geacht en bemind was. Voorspoed in zijne zaken, achting in zijne omgeving, liefde en vrede in zijn huis; voorwaar! David Flotard kon zich gelukkig prijzen.
Maar niet alleen bij de vreemdelingen, bij de Italianen zelve had zijn naam een goede klank en, schoon hij een trouw protestant was, toonde zelfs de talrijke geestelijkheid zich tegen hem niet vijandig. 't Zou van hare zijde ook niet dankbaar zijn geweest, want zoovele geestelijke heeren er aan zijne deur aanklopten, zoovele werden gastvrij ontvangen en mild onthaald. Priesters en bedelmonniken vereerden hem dagelijks met hunne bezoeken en gingen zelden henen, zonder zelve zijne weldaden te hebben genoten of ze in den vorm van aalmoezen en giften voor hunne kloosters en liefdadige stichtingen mede te voeren. De franciskaner orde bovenal toonde eene groote voorliefde voor zijn huis en eene duidelijke op-prijs-stelling zijner gastvrijheid en milddadigheid.
Zoo er bij den poolschen resident eenige diplomatie liep onder zijne welwillendheid voor de geestelijkheid; wie zal haar afkeuren? Die diplomatie, zoo ze bestond, mogt handig schijnen, zij bereikte echter niet haar ontwijfelbaar doel: behoud van rust en ongestoorde vrijheid van beweging. De ondervinding leerde den armen Flotard te laat, dat zijne onbeperkte gastvrijheid onvermogend was om hem van die zijde te verzekeren; integendeel, dat zij het middel werd om zijn geheele levensgeluk te verwoesten. Maar werpen we eerst een blik op het huisgezin van den resident!
Mevrouw Flotard was eene beminnelijke, goedhartige vrouw, even als haar echtgenoot van fransche afkomst. Hoewel reeds den herfst des levens ingetreden, hadden echter tijd en wederwaardigheden weinig sporen op haar gelaat achtergelaten. Een ligte tint van coquetterie schakeerde hare calvinistische gevoelens en gaf aan haar karakter die bevallige inconsequentie, welke de aantrekkingskracht en het eigenaardig merk pleegt te zijn van hetgeen men in de wereld noemt eene allerliefste vrouw. Twee zonen en twee dochters had Mevrouw Flotard haren echtgenoot geschonken; de oudste zoon Jacob werd in den han- | |
| |
del opgeleid; de jongste, Stephanus, voor eene of andere landsbediening bestemd. Van de oudere der beide meisjes meldt de geschiedenis niets; de jongere, Jeanne Madelaine, daarentegen, vervult eene belangrijke plaats in het verhaal der lotgevallen van hare familie. Zij was, op den oogenblik waarop wij haar leeren kennen, in dien gevaarlijken leeftijd, waarin de overspannen jonkvrouwelijke verbeelding, ‘das unbestimmte Sehnen nach dem unbestimmten Etwas’, in een mystisch piëtisme hare toevlugt zoekt en de bevrediging najaagt van haar levendig opgewekt gevoel; in die ‘Sturm- und Drangperiode,’ voor het meisje te moeijelijker te doorworstelen, wijl ze die hulpmiddelen, die ventilators mist, welke de jongeling in het gewoel der bedrijvige wereld, in de verpligte werkzaamheid zijner betrekking en in de hem minder ongeoorloofde uitwegen voor zijn overstroomend en overweldigend gevoel vindt.
Al de weelderig opbruischende liefde van het jeugdige vrouwelijke gemoed rigt zich dan temet - in afwachting van neder te dalen op de aarde en zich te hechten aan den individu - naar het hemelsche, naar een hooger voorwerp, en omkleedt zich met de vormen van het piëtisme, waarvan het sensualisme een kleiner of grooter onbewust bestanddeel uitmaakt.
In het dogmatische Calvinisme vond de zeventienjarige Jeanne Madelaine weinig bevrediging voor haar gevoel en hare verbeelding. Dochter van zuidelijker luchten, onder een mild en weelderig klimaat, omringd door eene volle, krachtig ontwikkelde natuur opgegroeid, dorstte het harte van het schoone meisje naar eene betere lafenis, dan die Genève haar geven kon. Die betere lafenis wilde de Roomsche kerk haar aanbieden. IJverig onderhielden de priesters en monniken, die haar vader's huis bezochten, het argelooze kind over de bekoorlijkheden van het leven in den schoot dier kerk, wier vroom sensualisme vervulling schonk voor alle behoeften en aspiratiën. Het geestelijk huwelijk met den Hemelschen Bruidegom werd haar afgeschilderd met al de gloeijende verwen van een italiaansch palet, en het harte van de arme Jeanne Madalaine voelde zich hoe langs zoo meer getrokken tot dien staat van hemelsche gelukzaligheid, die haar zoo heerlijk werd voorgespiegeld. - Drukker en talrijker werden de bezoeken der franciskaner broeders; langduriger hun verblijf in het huis van den vreemdeling; aandachtiger en gretiger het luisterend oor van Jeanne Madelaine.
| |
| |
David Flotard begon de rente van zijne welwillendheid en gastvrijheid te innen.
Eene onverklaarbare omstandigheid had sinds eenigen tijd het gezin van Flotard verontrust. Verscheidene voorwerpen van waarde werden vermist, en welke pogingen men ook in het werk stelde om op het spoor te komen dier geheimzinnige diefstallen, zij bleven alle vruchteloos. Op zekeren morgen opende Mevrouw Flotard het kabinet, waarin zij gewoon was haar geld te bewaren, en waarvan ook hare beide dochters een sleutel bezaten, en vond tot hare groote ontsteltenis, dat een vrij aanzienlijk aantal goudstukken verdwenen was. Een streng onderzoek werd door den Heer Flotard ingesteld en de zaak aan de justitie bekend gemaakt. Al de dienstboden van het huis en de klerken op het kantoor ondergingen een regterlijk verhoor; maar wederom was alle moeite om den misdadiger te ontdekken, vergeefsch.
Eindelijk bekende de kamenier - eene oude, getrouwe, die het gezin van Genève had vergezeld - in den angst der scherpe ondervraging, dat zij de jongste dochter des huizes, Jeanne Madelaine, meermalen des nachts hare kamer had hooren verlaten en zich begeven naar het vertrek, waarin het kabinet stond. Deze bekentenis werd echter als eene schandelijke aantijging ten eenenmale verworpen en de arme kamenier als de ware schuldige beschouwd en in hechtenis genomen.
En werkelijk moest deze beschuldiging onmogelijk schijnen in het oog der ouders, die hunne kinderen hadden opgevoed in de strengste beginselen van zedelijkheid en goede trouw en hen steeds rijkelijk van alles, wat zij behoefden en wenschten, hadden voorzien.
De rij der mysteriën was hiermede echter niet gesloten. Weinige dagen na deze geheimzinnige ontvreemding, verdween plotseling Jeanne Madelaine uit het ouderlijke huis. Niemand had haar zien vertrekken; niemand wist, waar zij gebleven was. In angstige spanning zwierf de vader de stad Messina rond en trachtte bij al zijne vrienden en bekenden en bij de justitie inlichtingen omtrent zijne verlorene lieveling in te winnen. Overal ontving hij hetzelfde ontmoedigende antwoord.
Welke andere troost bleef voor het ouderharte over, dan zich te vleijen met het denkbeeld, dat Jeanne Madelaine was geschaakt - volgens zeer gewone zeden des lands - en zich weldra als boetvaardige weder aan hunne voeten zoude komen
| |
| |
werpen, om hunne vergiffenis voor hare vlugt en hunne toestemming tot haar huwelijk af te smeeken? Waarschijnlijk eene liefde, tegen wier vervulling men van de zijde der ouders hinderpalen duchtte, over welke men door eene schaking henensprong. Bij zulk eene gebeurtenis toch plegen vaak anachronismen te gebeuren en datgene vooraf te gaan, wat in den regel volgen moest. Een fraaije keus, voorwaar! voor de ouders om daarna nog hunne toestemming te weigeren!
De onzekerheid was echter niet van langen duur; reeds den volgenden dag ontving de resident het berigt, dat zijne dochter zich in het klooster van Santa Maria di Basico behond en haar wensch te kennen had gegeven om tot de roomsche kerk over te gaan en den sluijer aan te nemen. Behoeven we te zeggen, dat deze zekerheid voor de arme ouders eene groote teleurstelling was en hen smartelijk trof? Thans toch was de geliefde dochter voor altoos voor hen verloren en de band losgeknoopt, die hen aan elkander verbond. Hunne droefheid werd niet weinig vermeerderd, toen zij door verschillende aanwijzingen het noodzakelijk verband begonnen te vermoeden tusschen de plotselingen ontvlugting en de voorafgegane geheimzinnige ontvreemdingen.
De franciskaner-bedelmonniken - bleek het - hadden de gelegenheid gretig aangegrepen om eene ziel te redden van een wis verderf en tegelijk den ongeloovigen vreemdeling door middel zijner eigene dochter op brandschatting te stellen ten behoeve van hun klooster. Jeanne Madelaine meende een vroom werk te doen door het geld van haren vader te ontvreemden en dienstbaar te maken aan den bloei der kerk. Alles was goed gegaan, totdat de verdwijning der goudstukken aanleiding gaf tot zulk eene groote ruchtbaarheid en tot het strenge onderzoek, waarbij aan de arme kamenier de gevaarlijke bekentenis werd afgeperst.
Toen meenden de franciskaners, dat het niet veilig meer was hunne rol voort te spelen, en dat zij niet beter konden doen dan zich dadelijk te verzekeren van de gewonnen ziel, welke hun anders welligt, zoo 't tot eene ontdekking en verklaring kwam tusschen ouders en kind, nog mogt kunnen ontgaan. Jeanne Madelaine moest dus hare biechtvaders voor de geestelijke zusters van Santa Maria di Basico verwisselen. Het kostte weinig moeite haar tot de vlugt te bewegen; zij zelve zag er de noodzakelijkheid van in, wilde ze niet als zondaresse zich
| |
| |
werpen aan de voeten harer ouders. De bedelzakken, welke reeds zoo menige dienst hadden verrigt, werden nogmaals te baat genomen om eenige vreemde kleedingstukken en eene mantille, zoo als de siciliaansche vrouwen dragen en die haar tevens tot sluijer strekt en naauwelijks kenbaar maakt, in het huis van Flotard binnen te smokkelen.
Op den morgen van den 10den April 1731 begaf Jeanne Madelaine zich volgens gewoonte naar het vertrek, waar het huisgezin het ontbijt pleegde te gebruiken en luisterde volgens gewoonte naar de voorlezing van een kapittel uit den bijbel, welke het ontbijt vergezelde. Weinige oogenblikken daarna was zij reeds op weg naar het klooster.
Mag men het den resident euvel duiden, dat hij later in een verslag omtrent het gebeurde aan de Staten-Generaal het opvoeding-stelsel der siciliaansche franciskaner-monniken van zijn tijd met de volgende bittere uitdrukking karakteriseert: ‘Prétendre conduire les âmes en paradis par le grand chemin de l'enfer?’
Hoe jammer dat Pascal, bij het schrijven zijner Provinciales de geschiedenis van Jeanne Madelaine Flotard niet heeft gekend!
Toen de ongelukkige vader het berigt ontving van de verblijfplaats zijner dochter, begaf hij zich onmiddellijk naar den onderkoning van Sicilië, niet om zijne dochter terug te eischen of haar door dwang den overgang tot de roomsche kerk te beletten - hij was te wel overtuigd van het doellooze van zulk eene poging - maar om aan te dringen op een onderzoek naar de beweegreden harer vlugt; want nog altoos bleef hij zich vleijen met het denkbeeld, dat eene ongelukkige liefde op den bodem lag van hare handelingen; een denkbeeld, dat ook den onderkoning zeer waarschijnlijk toescheen. De ondervraging geschiedde dan ook, maar werd door de zorg der geestelijke heeren tot eene bloote formaliteit herleid. Aan Jeanne Madelaine werd de korte en bondige vraag voorgelegd, of zij zich uit een godsdienstige drijfveer naar het klooster had begeven, en toen zij natuurlijk een bevestigend antwoord daarop gaf, werd het onderzoek besloten met de treffende bede, dat de Heer haar sterken mogt in hare vrome gevoelens.
Eenige maanden later werd aan de ouders kennis gegeven, dat Jeanne Madelaine haren proeftijd had doorgestaan en onder de nonnen van Onze Lieve Vrouwe van Basico was opgenomen.
| |
| |
De zaak was daarmede echter nog niet afgeloopen. Men begreep nog eene poging te moeten aanwenden om den Heer Flotard op nieuwe schatting te stellen, en de abtdis diende aan den onderkoning eene memorie in, waarbij van den vader eene belangrijke som werd geëischt voor het onderhoud zijner dochter. Deze vordering was echter zóó ongehoord, dat het den resident gelukte den onderkoning te overtuigen, dat hij zich daaraan niet kon en mogt onderwerpen.
Hoe vele grieven hij ook tegen de afgedwaalde dochter hebben mogt, liet de Heer Flotard zich evenwel door zijne vrouw bewegen haar van tijd tot tijd in hare heilige wijkplaats te bezoeken en haar vergiffenis te schenken voor alles, wat zij tegen hem misdreven had. Maar het scheen, dat men weder nieuwe middelen gevonden had om het kind tegen den vader op te zetten; althans het gedrag van Jeanne Madelaine werd hoe langer hoe koeler en afgemetener, en Flotard staakte zijne bezoeken.
‘Les parents rentrent’, zegt het verslag, ‘dans un profond silence, et dans l'amertume de leur coeur, se consolant en Dieu, ils prirent le parti de regarder cette enfant comme mort par rapport à eux.’
Sedert dien tijd hoorden de ouders weinig meer van hun kind; - nu en dan meldde hun het algemeene gerucht, dat zij als eene heilige werd vereerd en zelfs fluisterde men met zalving van mirakelen, welke zij in hare voorbeeldige vroomheid en door de kracht des geloofs en de genade der gebenedijde Moedermaagd had verrigt. -
| |
II.
Wij zijn eenige jaren verder; jaren, waarin gewigtige veranderingen voorgevallen waren, zoowel in het bestuur des lands als in den maatschappelijken toestand van David Flotard. Het koningrijk der Beide Siciliën, gedurende meer dan twee eeuwen, sedert Ferdinand den katholieken tot Filips V, een wingewest der Spaansche monarchie, doch in 1720 door keizer Karel VI van Oostenrijk aan de kroon van Spanje ontweldigd, werd in 1734 heroverd door de veldheeren van den infant
| |
| |
Don Carlos, in de geschiedenis meest als Karel van Bourbon bekend en op den Napelschen troon de zevende van zijnen naam. Filips V, zijn vader, had hem de regten overgedragen, welke hij te voren als koning van Napels en Sicilië bezeten had, en als wettig opvolger der Spaansche vorsten en onder de voogdij van de Spaansche ministers aanvaardde Don Carlos de regering van het koningrijk. In den vorm van bestuur kwam voor 't overige weinig verandering, gelijk er trouwens niet veel afwisseling in den eentoonigsten aller regeringsvormen, in het vorstelijk absolutisme, mogelijk is; en de verhouding der Beide Siciliën tot de vreemde mogendheden, met name tot de Republiek der Vereenigde Nederlanden, bleef geheel zoo als zij bij den vrede van Munster en nader nog bij den vrede van Utrecht vastgesteld en geregeld was. Bij die tractaten, - waarover hier een enkel woord tot beter verstand van 't volgende, - waren verschillende regten aan de onderdanen van Hunne Hoog-mogenden toegekend: zoo mogten zij, onder anderen, vrijelijk gaan en keeren en zich met der woon vestigen in het rijk; zij stonden niet onder de regtspraak van het land, maar onder die van hun eigen regter, juez conservador genoemd en door den koning op voordragt van den Nederlandschen gezant of consul aangesteld; niemand mogt zonder voorkennis van dezen regter en van den consul de woning van een Nederlandsch onderdaan binnentreden; geen Nederlanders konden gevangen of hunne goederen in beslag genomen worden dan op bevel van hunnen regter; hun consul was met den juez conservador uitdrukkelijk belast voor de handhaving hunner regten te waken, en daartoe niet alleen door zijne eigene regering, maar ook door die van het land met bijzonder gezag voorzien; eindelijk mogt geen Nederlandsch onderdaan om
eenige zaak van godsdienst worden lastig gevallen, zoolang hij geene openbare stoornis bragt in de uitoefening van de godsdienst van staat.
Ook in de omstandigheden van David Flotard was even als in de regering des lands verandering gekomen. Hij had opgehouden resident van Polen te zijn, en was, op algemeen verzoek van de Hollandsche kooplieden te Messina, in 1733, door Hunne Hoog-mogenden tot consul-generaal voor het eiland Sicilië benoemd, en in die betrekking door de toenmalige regering erkend. In de commissie, welke hij van de staten-generaal ontving, komen o.a. deze uitdrukkingen voor: - ‘ende of het geviele dat de voornoemde koopluyden, trafiquenten en schipperen of
| |
| |
derselver factoren by die van 't meergemelde Coningrijk, de regeringe ofte iemand anders van de ingezetenen aldaar eenig ongelijk of overlast geschiede, alsoo dat zy redenen hadden van klagen, zal de voornoemde consul David Flotard gehouden zijn, de reparatie daarvan te vervolgen zulx en daar het behoort.’ De regering van Karel VI bekrachtigde dit patent, en beval aan alle plaatselijke overheden en regters, het stiptelijk te doen uitvoeren en den hollandschen consul alle voorregten en eerbewijzen te laten genieten, welke hem als zoodanig toekwamen. Eindelijk bevestigde Karel van Bourbon al deze bepalingen zeer uitdrukkelijk bij zijne troonsbestijging in 1734, en vermaande nog op aansporing vooral van den Spaanschen minister Patinho, in 't bijzonder den hertog de Grazia Real, onderkoning van Sicilië, tot strenge handhaving van de regten der Nederlanders, gelijk ze bij de tractaten met de republiek waren bepaald.
David Flotard toonde zich het vertrouwen volkomen waardig, door zijne landgenooten en zijne hooge lastgevers in hem gesteld. Hij spaarde moeite noch kosten om den Nederlandschen handel bevorderlijk te zijn, en het verkeer der Hollanders met Sicilië uit te breiden; hij bleef met naauwgezetheid, gelijk zijne instructie hem voorschreef, waken tegen elke inbreuk op de regten der Hollandsche kooplieden, en ging, onomkoopbaar zoowel als onbevreesd, met kracht de herhaalde pogingen tot knevelarij en de dikwerf voorkomende aanmatigingen der ondergeschikte staatsambtenaren te keer. Meermalen ontving hij dan ook van Hunne Hoog-mogenden en van Directeuren van den Levantschen handel vleijende blijken van tevredenheid, en dagelijks steeg onder de zijnen en onder allen die hem kenden en waardeerden zijn aanzien en gezag.
Een geacht man echter heeft gemeenlijk vijanden, en de consul Flotard had er vele en gevaarlijke. Vooreerst de tolbeambten en de dienaars der wereldlijke overheid in 't algemeen, wien zijne eerlijkheid in den weg stond, en die hij verzuimde door geschenken in zijn belang te stemmen en - erger nog! - de geestelijkheid, die hem zijn openlijk aan den dag gelegd misnoegen over de verleiding zijner dochter en over het schandelijke gedrag harer verleiders niet vergeven kon. Eene heerlijke gelegenheid tot wraakneming over de lastige verwijten van den verongelijkten vader werd weldra aan de geestelijke heeren door hunne eigene beschermelinge en uitverkorene, de heilige van Santa Maria di Basico, verschaft.
| |
| |
Wat er in het klooster met de jeugdige en schoone Jeanne Madelaine gebeurd was nadat zij er geruimen tijd had doorgebragt, blijft als zoovele andere kloostergeheimen een raadsel. Dat er intusschen iets zeer bijzonders en zeer verschrikkelijks met haar moest hebben plaats gehad, mag het waagstuk bewijzen, dat zij ten uitvoer bragt, het gevaarlijkste dat eene Italiaansche non kon ondernemen; namelijk hare plotselinge ontvlugting uit het klooster.
Welke de beweegreden wezen mogt, de ontvlugting was gelukt en de misdadige non moest tot elken prijs worden opgespoord en teruggebragt tot de veilige wijkplaats, die zij zoo onverwacht en schandelijk verlaten had. De vraag was dus nu alleen, waar en hoe ze te vinden was: over de straf die haar wachtte, indien ze teruggevonden werd, behoefde men niet lang te beraadslagen.
Als een loopend vuur verspreidde zich de ontzettende mare door de stad Messina, en in één oogwenk was het gansche heirleger van monniken en priesters op de been.
Terstond werd het huis van den Hollandschen consul omsingeld, en de vicaris van den aartsbisschop, begeleid door den adjudant van den gouverneur van Messina, eischte onmiddellijk toegang, ten einde de verdachte woning te kunnen doorzoeken.
Met diepe verbazing en hevige onsteltenis vernam Flotard de onverwachte mare der plotselinge ontvlugting zijner dochter, en de angstige vraag rees in zijn gemoed, wat van zijn ongelukkig kind mogt zijn geworden, en wat haar lot zou zijn, hetzij ze teruggevoerd werd in het klooster of vermist bleef. Hij gevoelde echter, dat een andere pligt op hem rustte bij den onregtmatigen eisch, die door eene vreemde magt tot hem werd gerigt, en indachtig aan de eer zijner meesters protesteerde hij, uit naam der Staten-Generaal, tegen de onwettige handeling en weigerde standvastig de gevorderde huiszoeking toe te laten. Terwijl hij met den adjudant onderhandelde, onder de plegtige verzekering van zijne volkomene onbekendheid met de daad en de schuilplaats zijner dochter, had echter de vicaris begrepen den uitslag niet te moeten afwachten en was op eigen gezag met zijn gevolg van priesters, monniken en dienaren van het geestelijk hof de trappen opgeklommen en de vertrekken binnengetreden. Eene groote menigte volks drong tegelijker tijd het huis in, dat van boven tot beneden in al zijne schuilhoeken
| |
| |
werd doorzocht, terwijl de vicaris niet terugdeinsde voor het openbreken van geslotene en gegrendelde deuren en al de dienstboden aan een verhoor onderwierp, waarbij bedreigingen van ban in kwistigen overvloed werden gebezigd.
Wat schoot den vertegenwoordiger van Hunne Hoog-mogenden tegenover het ruw geweld over, dan lijdelijk toe te zien en zijn beklag over de schending zijner regten bij de bevoegde overheid in te dienen? De bevoegde Siciliaansche overheid was echter de schroomvallige dienares der geestelijke magt, en onder vele betuigingen van leedwezen, en onder de verklaring zelfs, dat de consul gelijk had, liet zij den vicaris begaan.
De huiszoeking liep zonder vrucht af; maar men hoopte nog altoos op een gunstigen uitslag van eene naauwgezette ondervraging, en of men niet reeds ver genoeg gegaan ware in de inbreuk op de traktaten, zond de aartsbisschop zijn vicaris naar den gouverneur van Messina met het verzoek, dat hij den hollandschen consul zou gelasten, zijnen zoon Stephanus, die kanselier was van het consulaat, en al zijne dienstboden ter beschikking te stellen van den aartsbisschop. Ten einde de goede verstandhouding tusschen zijne regering en die der Beide Siciliën niet in gevaar te brengen, stemde de dienaar van Hunne Hoog-Mogenden er in toe, zijne dienstboden ter ondervraging naar den aartsbisschop te zenden, wanneer deze de plegtige belofte wilde afleggen, dat hun geen geweld en zelfs geene onheusche behandeling zou wedervaren, en verbond hij zich plegtig zijn zoon Stephanus Messina niet te doen verlaten, vóór dat de gewenschte vragen hem gedaan en door hem, naar zijn beste weten, zouden zijn beantwoord. De consul voegde er evenwel bij, dat het onderzoek tot geene uitkomsten leiden zoude, daar hij en al zijne huisgenooten in volstrekte onkunde verkeerden omtrent de vlugt van Jeanne Madelaine, hare beweegredenen en tegenwoordige wijkplaats.
Don Jozef de Grimand was zeer voldaan over deze bereidwilligheid; de aartsbisschop gaf de verlangde plegtige belofte, dat aan de dienaren van den consul niets kwaads zoude geschieden en........... liet des avonds den koetsier van den Heer Flotard, bij het verlaten der stal, door eenige sbirren gevangen nemen en naar het aartsbisschoppelijk paleis slepen, waar hij te vergeefs ondervraagd, en daarna geketend en in een onderaardschen kerker opgesloten werd! De behandeling was wel wat vreemd, maar toch niet onheusch.
| |
| |
De consul, verontwaardigd over de beleediging hem aangedaan, begaf zich onmiddellijk, in gezelschap van den engelschen consul Chamberlaine en van een anderen engelschman, den Heer Allen, die met warmte in deze zaak zijne partij trokken, naar het paleis van den gouverneur. De gouverneur was ten uiterste verbaasd, zond onmiddellijk naar den prelaat om ophelderingen te vragen en kreeg ten antwoord, dat deze alleen rekenschap verschuldigd was aan den koning. De gouverneur bleef even verbaasd, beloofde aan den koning en den Hertog de Grazia Real te zullen schrijven, maar was te zeer in de vreeze der geestelijke magt opgevoed, om zijn eigen gezag te durven doen gelden en krachtig tusschen beide te komen.
Nachtelijke opligting scheen, volgens den aartsbisschop, de meest dramatische en poëtische wijze van geregtelijk onderzoek te zijn. Den volgenden avond werd een huisknecht van den Heer Flotard op dezelfde verrassende wijze aangegrepen. Tweeentwintig dagen lang genoten de beide dienaren van den consul de weelde van het vochtige en morsige souterrain van het paleis des aartsbisschops; vijf malen ondergingen zij een scherp verhoor en werden toen uit hunnen kerker ontslagen, tegen vergoeding van de verblijf-en onderhoudskosten. 't Was een duur en slecht logement geweest.
De wereldlijke magt nam nu de zaak over. Men was inmiddels overtuigd, dat de aartsbisschop volkomen gelijk had, en het koninklijk geregtshof liet dan ook op klaarlichten dag een aantal dienstboden van den hollandschen consul gevangen nemen, en met hunne liverij aan het lijf, langs de straten van Messina naar de gevangenis slepen. Vele vrienden van den huize werden onverwachts opgeligt en in verzekerde bewaring gesteld, of welligt mishandeling en vrees den een of anderen tot bekentenis en aanwijzing der voortvlugtige non brengen mogt.
Deze vermetele schending van het volkenregt en van de bestaande tractaten ging echter te ver, en openlijk protesteerde David Flotard in naam zijner Souvereinen, tegen het geweld, zijn huis aangedaan. Met medewerking van den engelschen consul en van vele hollandsche en engelsche kooplieden, rigtte de verongelijkte vertegenwoordiger van Hunne Hoog-Mogenden memoriën aan den koning van Napels, aan den Hertog de Grazia Real, den Markies de Monte-Allegro en onderscheidene hooggeplaatste personen, en drong in deze smeekschriften, waarbij geene de minste bedreiging of voornemen tot verzet
| |
| |
werd gevoegd, eerbiedig aan op herstel van het onregt en op eene wettige behandeling zijner zaak. Reeds vroeger had hij aan de Staten-Generaal kennis gegeven van hetgeen in zijn huis en met zijne huisgenooten was geschied; thans drong hij ernstig bij haar aan op eene bepaalde beslissing en verzocht hij de bescherming zijner regering.
Hunne Hoog-Mogenden namen de zaak dan ook ter harte, onder betrachting der gouden spreuk: festina lente! - Zij zonden de brieven en memoriën van den consul aan hunnen ambassadeur te Madrid, den Heer van der Meer; ‘omme - daar in Napels nog geen gezant van Haer Hoog-Moghende verwijlde - zoodanige devoiren te doen als hij de bequaamste zal oordeelen, ten einde redelijke satisfactie werde gegeven door het hof van Napels en Sicilië, en de consul Flotard tegen alle feytelijke proceduuren secuur werde gestelt, ende de voorregten en privilegiën aan de consuls competeerende geconserveert moghen werden.’
Verscheidene maanden verliepen, zonder dat er iets gebeurde, en de zaak werd op de lange baan geschoven. Waarschijnlijk wachtte het Napelsche hof - onderrigt van de stappen, door de Staten-Generaal gedaan - nadere bevelen uit Spanje; welligt werd het eenigzins in toom gehouden door de omstandigheid, dat juist eenige hollandsche oorlogschepen in de Middellandsche Zee kruisten ter tuchtiging der Barbarysche zeeroovers.
Hoe 't zij, men deed vele schoone beloften; men verzekerde, dat men de regten der vreemden niet schenden, maar de tractaten in eere houden wilde; men beval openlijk de dienstboden van den consul weder in vrijheid te stellen, doch men hield ze heimelijk voortdurend achter slot. De toestand van het gezin van Flotard was wanhopig; het huis werd als eene vesting bewaakt en geen der huisgenooten waagde zich op straat te vertoonen. Mevrouw Flotard en hare oudste dochter zagen zich verpligt met hare kamenier - de eenige dienstbode, die hun overbleef - al de huiselijke werkzaamheden te verrigten.
Onzekerheid omtrent hun verder lot, onzekerheid omtrent het verblijf der ongelukkige Jeanne Madelaine; was er meer noodig om het gezin van Flotard diep en smartelijk neder te drukken?
Eindelijk echter scheen het lot van den consul te zullen worden beslist. De napelsche regering had een besluit genomen en David Flotard werd bij den Heer de Grimand ontboden. Vol hope, dat de vertoogen zijner souvereinen een gunstigen
| |
| |
ommekeer in de meening van het hof van Napels zouden hebben te weeg gebragt, haastte hij zich aan de uitnoodiging gehoor te geven; maar wie schetst zijne verbazing en verontwaardiging, toen de gouverneur, onder vele betuigingen van leedwezen, hem den inhoud der besluiten mededeelde, die hij uit de hoofdstad had ontvangen?
Woordelijk luidde het daarin, nadat over de verregaande aanmatiging en vermetelheid van den consul was gesproken:
‘Soo ordonneert Syne Majesteit, dat den Gouverneur van Messina, Don Joseph de Grimand, by hem hebbe te ontbieden den voornoemden David Flotard, en aan hem wel uytdrukkelijk te seggen, dat Syne Majesteit's begeerte is, dat in syne rijken deszelfs souvereine orders gerespecteerd en naargekomen werden, en dat ofwel den voornoemden Flotard geen onderdaan soude mogen zijn, hy sigh egter niet kan dispenseeren, omme gedurende syn verblijf in de dominiën van den Koning, sigh te houden binnen de paalen van reverentie en dat hy soowel ten opsigte van het civile als van het crimineele aan de statuten en wetten van het Ryk is gebonden, aangesien hy als consul van syne natie geene de minste immuniteit is genietende nog ten opsigte van syn persoon, nog voor syn huys nog familie; maar dat die alleen aan de ordinaire justitie van de plaats syn onderworpen. Dat hy wyders ook hebbe te verstaan, dat of men wel voor ditmaal sal passeeren het regtmatige en aan syne kant verdiende ressentiment over de impertinente handelingen, die hy in deese saak heeft gehouden, hy egter staat kan maken, dat ingevalle hy in het toekoomende weder tot dergelijke excessen mogte koomen, men hem in een cachot sal doen brengen.’
De regering der Beide Siciliën had zich overtuigd, dat Hunne Hoog-Mogenden de zaak van hunnen dienaar met hunne gewone waardige kalmte opnamen en geen plan hadden zich daardoor in hunne zoete ruste te doen storen; zij kon dus nu veilig voortgaan op den ingeslagen weg en den ketterschen vreemdeling, ten gevalle der geestelijkheid, straffeloos vervolgen en ten ondergang brengen. Zij haastte zich dan nu ook om van die rustige en bezadigde gezindheid der Staten-Generaal gebruik te maken en overwon hare laatste vrees voor den Leeuw met Zeven Pijlen, toen zij merkte, dat het beestje zoo mak was als een juffersschoothond en door ouderdom zijn gebit had verloren.
De koning keurde alles goed, wat door de geestelijkheid in
| |
| |
deze zaak was verrigt, en beval dat op nieuw ‘de allerrigoureuste perquisitiën’ in het werk zouden worden gesteld om de vlugtelinge te ontdekken en op 't spoor te komen der misdadige handlangers van Jeanne Madelaine. Men behoefde daarbij niemand te ontzien, noch Hollanders, noch Engelschen, noch zelfs de bloedverwanten van den consul; hunne huizen mogten vrijelijk worden doorzocht en zij zelve aan het scherpste verhoor, en - bij vermoeden van schuld - aan de strengste straffen worden onderworpen.
Stephanus Flotard werd op last van den gouverneur in hechtenis genomen, en in weêrwil der ernstigste vertoogen en plegtigste protesten van zijn vader, in de citadel van Messina opgesloten. Onderscheidene dienstboden der hollandsche kooplieden werden opgeligt en in de gevangenis geworpen, en de loods van het schip, waarmede men meende dat Jeanne Madelaine ontvlugt was, werd in verzekerde bewaring gesteld en met de pijnbank bedreigd, zoo hij niet wilde bekennen, op den dag der vlugt een jong meisje aan boord van het schip te hebben gezien.
De stelling van den dienaar van Hunne Hoog-Mogenden was inderdaad onhoudbaar geworden; zijn eigen persoon liep ieder oogenblik gevaar; wat zou het einde zijn, nu men eenmaal de tractaten geschonden en de regten der vreemdelingen op de onbeschaamdste wijze met voeten getreden had?
David Flotard wendde zich op nieuw en steeds dringender tot zijne souvereinen; hij zond hun een uitvoerig verslag van al het gebeurde en wees hun op de gevolgen eener zoo verregaande minachting der gesloten verbindtenissen en verguizing hunner waardigheid; hij beschreef hun den toestand van zijn gezin en van al zijne landgenooten op het eiland Sicilië, en smeekte om hunne bescherming en tusschenkomst.
Voorzeker, het behoud hunner eigene eer, het belang van den handel, de zorg voor de veiligheid hunner onderdanen vorderden thans dringend krachtige maatregelen. Met het zenden van twee of drie oorlogschepen en het rigten van een ernstig vertoog aan het hof van Napels zoude ongetwijfeld een einde zijn gemaakt aan de ongehoorde beleedigingen hunnen dienaar en hun wapenschild aangedaan. Nog boezemde hun naam ontzag genoeg in, om in deze zaak met een luttel krachtsontwikkeling te kunnen volstaan. Maar, allez voir s'ils viennent, Jean! De Staten-Generaal bleven thuis, en vergenoegden zich bij resolutie van 30 Augustus de belangen van David Flotard nog- | |
| |
maals aan te bevelen aan haren gezant in Spanje, terwijl ze inmiddels op landsvaderlijken toon haren ongelukkigen dienaar vermaanden: ‘sigh voorsightigh te gedragen om geene rechtmaatige reeden van offensie te geven.’
Ziedaar de hulp, die zij den verongelijkten consul boden!
Te midden van de angstige vreeze voor zijn lot en dat zijner huisgenooten; onder den druk der grievende teleurstelling; die hij van zijne souvereinen ondervond en waardoor hij ten prooi werd gelaten aan willekeur en fanatisme, brak echter ééne lichtstraal aan den somberen hemel van David Flotard door. De pijnlijke onzekerheid, waarin hij verkeerde omtrent het lot zijner afgedwaalde, maar steeds innig geliefde Jeanne Madelaine, werd eindelijk opgeheven door het ontvangen van eenen brief, door haar zelve uit 's Gravenhage aan hare ouders geschreven. Wij meenen onzen lezers, en bovenal onze lezeressen, geene ondienst te doen door de mededeeling van dezen, voor 't bekommerde ouderharte zoo welkomen epistel, waarin niet onduidelijk gezinspeeld wordt op de aanleiding der vlugt, en welke ons een blik doet slaan op het karakter en in het gemoed van het jammerlijk bedrogene kind.
| |
Monsieur et madame, mes très-chers et honorez père et mère,
Si je n'étois persuadée par mille épreuves de la bonté de vôtre coeur, de vôtre amour pour vos enfants et en particulier de l'affection, que vous m'avez toujours démontrée en toute rencontre, lors même que je m'en étois rendue indigne, je n'oserois aujourd'huy me présenter devant vous pour vous demander le retour de vôtre tendresse, sachant combien peu je la mérite. Ce n'est donc que la connoissance de vôtre bonté, qui m'enhardit à revenir comme l'enfant prodigue me jetter à vos genoux pour vous demander un généreux pardon d'une faute, qui bien que grande en elle-même, ne laisse pourtant pas de paroître moindre, si l'on veut bien réfléchir à la force des préjugés, qui en effet étoient si fort maitre de moy, qu'il ne m'a pas fallu moins de quatre ans pour pouvoir commencer à connoitre le précipice, dans lequel ma trop grande crédulité m'avoit conduite. En effet, mes très chers parens, il n'y pas un an que j'ay commencé à ouvrir les yeux sur mon égarement, car avant ce tems-là j' étois si fort persuadée que je marchois le grand chemin du paradis, et que j'avois fait la plus belle chose du
| |
| |
monde, que je tenois pour ennemis déclarés tous ceux qui m'auroient dit le contraire. Il auroit même été presqu' impossible de jamais me désabuser, ven que croyant être sûre de mon fait, je ne m'embarrassois plus d'examiner la religion que j'avois si témérairement embrassée; mais par bonheur pour moy ceux qui la confessoient ont été le livre animé qui m'a forcé à réfléchir à ce que j'avois fait de bonne foy. En leur conduite si contraire à la vraie religion, je trouvai le premier rayon de cette lumière, qui ne m'avoit été que trop longtems cachée; la bonté de Dieu, n'ayant pas permis que je fusse plus de tems victime de leur hypocrisie, dissipa peu à peu le beau masque qui me découvroit leur difformité, me foisant voir combien je m'étois trompée dans la fausse opinion de la droiture de cette religion et de la sainteté de ses enfans. Ce sont ces puissantes raisons, qui me firent résoudre de tenter toutes sortes de moyens pour m'éloigner des personnes qui m'avoient si cruellement trompée, et me rejoindre à une église de laquelle je m'étois si mal à propos séparée. La chose pourtant n'étoit pas facile à exécuter; d'un côté il me sembloit que je ne pouvois pas m'adresser à des parens que j'avois si sensiblement offensés et que je mettrois en trop grand risque dans un païs comme celuy où nous étions; de l'autre je ne pouvois me fier à personne, enfermée comme je l'étois. Après avoir
songé à mille moyens, sans m'arrêter à aucun, le moins que j'y pensois, et ne croyant dans le moment que parler par pure raillerie, je m'aperceu avoir trouvé ce que je cherchois depuis longtems, et j'exécutoi avec joye et avec une hardiesse que Dien seul pouvoit m'inspirer dans une affaire aussy dangereuse, une chose qu'il favorisoit onvertement, ce qui se voit clairement par son heureuse réussite. Pour le lieu où je devois me retirer, je n'ay pas hésité de choisir ma patrie, où je sçavois que mon frère ainé étoit avec ma soeur, sûre que j'étois de leur tendresse pour moy. Aussy en ayant donné aviś à mon frère, il vint me recevoir avant même que je m'y attendois, avec une affection dont toute autre personne moins persuadée que je l'étois de leur amour auroit été surprise, ma soeur ne m'en ayant pas moins fait connoître.
‘J'appris en arrivant les injustes violences dont l'archevèque a usé envers vous et vôtre maison et domestiques, ce qui m'a étrangement surprise et affligée. Je m'étois imaginée que ces messieurs se seroient bien gardés de faire tant d'éclat pour une chose qui ne leur fait que de la honte. Si c'est pour sçavoir ceux qui sont les auteurs de ma fuite, qu'à cela ne tienne, et que des innocens ne souffrént pas; je m'offre à declarer les coupables, qui ne sont qu'eux-mêmes, ce que je prouveray lors- | |
| |
qu'il leur plaira par de fort bonnes raisons. Pour la manière dont j'ay exécuté mon évasion, ils se passeront de la sçavoir; mais l'on connoit assez ma fermeté dans le couvent dont je suis sortie, pour comprendre que j'ay pu me résoudre à faire par moymême un pas, dans lequel je n'avois aucune espérance d'être jamais aidée. Je n'ay pas laissé de ressentir le plus vif et le plus sensible déplaisir des chagrins que ma faute vous a occasionnés et des souffrances que nos malheureux domestiques ont eues à cette oceasion. Comment ait-on pu s'imaginer que, quandmême vous auriez eu part à mon évasion, l'on se fut fié à des gens tous catholiques et du païs? C'est, il me semble, fort peu consulter le bon sens.
Enfin, mes très-chers parens, si le répentir le plus sincère et la plus sensible douleur de la faute, que j'ay commise en abandonnant la véritable réligion, dans laquelle je veux dorénavant vivre et mourir, et pour laquelle je donnerois mille vies, peuvent exciter vôtre tendresse à me recevoir en grâce et me pardonner mon égarement, je vous assure que je ne vous en ferai jamais répentir, étant dans une très-resolue intention de réparer par ma bonne conduite, mon obéissance et mon attention à mes devoirs et à ma réligion, une faute aussy terrible que celle que mon malheur m'a portée à commettre; et je vous promets à vous donner pour l'avenir autant de sujet de contentement, que je vous ay causé de chagrin par le passé. C'est ce dont je vous prie d'être fermement persuadés, espérant que ce même Dieu, qui par sa miséricorde a daigné illuminer mon âme, me continuera sa grâce jusques au dernier moment de ma vie, en sorte que je -puisse en obtenir le pardon de mes erreurs passées et me rendre digne de la précieuse bénédiction, que je vous supplie humblement de ne pas me refuser. J'ose prendre la hardiesse de me dire avec respect et soumission:
à la Haye, 22 Mai 1736.
Jeanne Madelaine Flotard.
Met welk eene vreugde ontvingen de ouders het heugelijke berigt, dat de vlugtelinge behouden was geland in de veilige haven van haar geboortegrond! Is het noodig er bij te voegen, dat de vergiffenis van ganscher harte geschonken werd, en het huisgezin van David Flotard door deze tijding het eerste gelukkige oogenblik smaakte, dat het sinds maanden had gekend?
Helaas! de verademing was van korten duur. De ‘remonstrantiën en devoiren’ van den Heer van der Meer bleven natuurlijk zonder gevolg, bij de bewustheid dat Hunne Hoog-Mogenden toch veel te vredelievend gezind waren om twist met
| |
| |
Napels te zoeken. Integendeel, men vond zich door die remonstrantiën op zoetsappigen toon te meer aangemoedigd om den consul te vervolgen om der Kerk wille.
Op een der laatste dagen van de maand October verscheen het geheele koninklijke tribunaal met den advocaat-fiscaal aan het hoofd en door eene groote bende geregtsdienaren begeleid voor het huis van den Heer Flotard en drong er met geweld in door, ten aanschouwen van de geheele bevolking van Messina, die met verbazing, doch niet zonder welgevallen zag, hoe hunne regering den vreemdeling durfde te behandelen. De kamenier - eene hollandsche en protestante - werd op nieuw in hechtenis genomen, en aan de wreedste pijnigingen en mishandelingen onderworpen, ten einde haar eene bekentenis omtrent de medepligtigen aan de vlugt van het meisje te ontwringen. Het arme schepsel bekende echter niets, om de afdoende reden, dat er geene medepligtigen geweest waren.
Nog bleef Flotard hopen op den bijstand zijner regering en hij had de naïveteit haar wederom een verslag te zenden van het voorgevallene en dringend om hare bemiddeling te verzoeken. Er volgde natuurlijk ook weder eene resolutie. Bij de resolutie van 31 December wordt door de Staten-Generaal goedgevonden aan den Spaanschen ambassadeur, den Markies de St. Gil, onder 't oog te brengen, ‘dat de proceduuren teghen den consul Flotard, ende het gevangen neemen van zijn zoon en domestiquen en het quaad tractement, hetwelk haar werd aangedaan, niet anders als zeer hard en irregulier kan voorkoomen; dat Haar Hoog-Moghende gehoopt hadden dat op de representatiën van haren ambassadeur van het hof van Spagne, haar H.M. geen directe communicatie hebbende met het hof van Napels en Siciliën, van weegen Syne Catholijke Majesteit zoude zijn geëffectueert geweest een behoorlijck en genoegsaam redres van de voorschrevene proceduuren; maar tot haar leedwesen verneemen, dat integendeel daarmede voortgegaan, ende de beswaarnissen geaggraveert en geaccumuleert werden tot groot nadeel van de gemelde consul en prejuditie van de onderdaanen van den Staat, gelijk de Zoon en Domestiequen van gemelden consul gereeckent moeten worden, ende dat....’ de Staten dus onmiddellijke voldoening eischten voor die nadeelen, die beleedigingen en irreguliere handelingen, en daarop dus ten krachtigste aandrongen? Dat ware te veel van hunne geestkracht en cordaatheid gevergd geweest! Zij bepaalden zich tot het
| |
| |
beleefde verzoek aan den Spaanschen ambassadeur om zijne goede diensten aan te wenden, opdat de Spaansche regering bij het hof van Napels mogt uitwerken, dat de zoon en domestieken ontslagen werden. -
De onvermoeide Flotard rigtte zich den 18den Januarij 1737 weder tot zijne souvereinen; zijne brieven ademen wanhoop over het lot van zijnen ongelukkigen zoon, wiens gezondheid door de lange gevangenschap was ondermijnd. Slechts een spoedig en krachtig besluit kon hem thans nog uit zijnen droevigen toestand verlossen. Als eene bittere ironie moest hem het antwoord in de ooren klinken: ‘dat daarover officiën zijn gepasseert volgens haar H.M. resolutie van den 21sten December laatstleden, en is goedgevonden en verstaan, dat vooreerst het effect daarvan zal worden afgewacht.’
Dat effect liet zich zeer lang wachten; maar de Heeren hadden ook volstrekt geen haast. Stefanus Flotard bleef nog ruim anderhalf jaar in de gevangenis zuchten en zijne krachten namen dagelijks af, zoodat hij ten laatste naar zijne regters gedragen moest worden, wanneer hij een zijner tallooze verhooren moest ondergaan. Zijn vader werd op allerlei wijze gekweld en vervolgd; het nederlandsche consulaat bleef als eene verdachte woning onder voortdurende bewaking en de handelszaken van den consul verliepen meer en meer.
Wij weten dan ook waarlijk niet, waarover wij ons meer te verwonderen hebben: over het engelengeduld en de volhardende geestkracht van den verongelijkten dienaar, of over de lamzaligheid en ongevoeligheid zijner meesters, wanneer wij in de geschiedenis vinden opgeteekend, dat Hunne Hoog-Mogenden, na den 6den Mei 1737 officiëel kennis te hebben gekregen van de troonsbestijging van Karel den VII, hem daarmede deden geluk wenschen, zonder met een enkel woord te gewagen van hunne grieven, en dat zij tien dagen later hunnen consul te Messina opdroegen om de reeds begonnen onderhandeling over een nieuw tractaat zooveel in zijn vermogen was te bevorderen. Zij voegden er bij, dat zij 't onnoodig achtten zich verder uit te laten over de bejegeningen, die hij ondervonden heeft, daar zij over deze zaak gesproken hadden met den Markies de St. Gil, ‘waarvan het effect nogh werd afgewacht’; - tevens echter vermeenen zij, dat hij ‘wel sal doen van Haar Hoog-Moghende voortaan niet te fatigueren met zoo lange epistele, als hij aan H.M. van tijd tot tijd heeft geschreven, en mis- | |
| |
schien niet altijd met de noodige klaarheyt of oock niet met het meeste fondament.’ -
Ziedaar de belangstelling en bijstand, die men betoonde aan den man, van wiens ijver en kennis men het sluiten van een belangrijk en voordeelig tractaat meende te mogen verwachten. Indien pligtbesef en waarachtige liefde voor het land zijner aanneming David Flotard niet hadden bezield, waarlijk! de aanmoediging, die hij van de Staten ondervond, zou weinig geschikt zijn geweest om zijnen ijver aan te vuren. Maar Flotard wist, wat hij aan zijn ambt verschuldigd was, en schoon welligt met bitterheid in 't harte, zette hij zich aan het werk om een tractaat met Napels te helpen sluiten, waarbij hij voor den nederlandschen handel de meest voordeelige voorwaarden trachtte te bedingen en zijne regering opmerkzaam maakte op de beste middelen om de belangen harer onderdanen te bevorderen.
De Staten waardeerden zijne bekwaamheid en goede diensten en haddèn den ongehoorden moed hem hare hooge tevredenheid te betuigen en zijn patent als consul te vernieuwen, niettegenstaande de Hertog de Grazia Real - waarschijnlijk in antwoord op, en als effect van de remonstrantiën van den Markies de St. Gil - eene memorie had ingezonden, waarin allerlei dwaze beschuldigingen tegen den consul waren opeengestapeld.
Wij zouden onze lezers vermoeijen, wanneer wij nog verder de vruchtelooze pogingen wilden vermelden, door Flotard bij Hunne Hoog-Mogenden aangewend tot herstel van het geledene onregt. Hij gaf den kamp niet op en meende ten langen leste zijn doel bij zijne lethargische souvereinen te hebben bereikt. Eindelijk toch begrepen de Staten-Generaal dat zij ten eenenmale hun gezag in den vreemde verliezen en ten spot der volken worden zouden, indien zij voortdurend niet dan betuigingen van vriendschap met een vorst bleven wisselen, die het wapen der Republiek op de meest gevoelige wijze had beleedigd zonder eenige voldoening daarvoor te verleenen, en nu nog een harer onderdanen op de meest wederregtelijke wijze gevangen hield en straffeloos liet mishandelen. Zij trokken dan eindelijk de stoute schoenen aan, en schreven een brief aan Karel van Bourbon, voor hun doen nog al krachtig, waarin zij den eisch tot invrijheidstelling van Stephanus Flotard ontwikkelen. Hoe gemakkelijk het viel, zelfs buiten eenige oorlogsbedreiging, het gezag der Republiek en de regten harer onderdanen in Sicilië te handhaven, en hoe de Nederlandsche naam
| |
| |
daar nog werd gevreesd, bleek terstond uit de handelingen der Napelsche regering na 't ontvangen van den brief der Staten-Generaal. Zoodra zag men niet, dat dezen zich de zaak in ernst zouden gaan aantrekken, of men gaf onmiddellijk toe. Overtuigd evenwel, dat het Nederlandsch bewind tevreden zou zijn, indien slechts de zoon van Flotard, op welke wijze dan ook, uit zijne gevangenschap werd ontslagen, en tevens begeerig de onwettige handelingen van den laatsten tijd met een glimp van regt te dekken, vond de regering van Napels een niet onaardig middel uit om toe te geven, zonder den schijn daarvan aan te nemen. De koning liet namelijk eerst den zoon van Flotard, als medepligtig aan de euveldaad zijner zuster, ter dood veroordeelen, en schonk hem daarna, uit aanmerking van de voorspraak der Staten-Generaal en ‘uit overmaat van lankmoedigheid’ (por exceso de verdadera complacentia) genade. Het doodvonnis werd veranderd in dat van altoosdurende verbanning, en de consul Flotard werd beleefdelijk uitgenoodigd Messina te verlaten. Hunne Hoog-Mogenden namen daarmede volkomen genoegen, ontzetten Flotard van zijn consulaat en gelastten hem terstond uit het koningrijk der Beide Siciliën te vertrekken. En daarmede was nu de zaak tot volmaakte tevredenheid van de beide hooge partijen afgedaan; het slagtoffer was en bleef Flotard met zijn gezin. De gezondheid van zijnen jongsten zoon was door de harde en langdurige gevangenschap voor altijd vernield, de toekomst zijner kinderen verspeeld, zijne reeds niet zeer aanzienlijke fortuin genoegzaam geheel uitgeput; zijne schuldenaren te Messina maakten van zijne omstandigheden misbruik, om steeds hunne betalingen te verschuiven, en toen hij dringend verzocht althans nog zoolang in Sicilië te mogen
blijven tot hij die schulden geïnd zou hebben, werd hem dit én door de Napelsche regering èn door de Staten-Generaal kortweg afgeslagen. Bijkans arm vertrok hij naar Livorno, werwaarts zijne vrouw en zijn zoon Stephanus hem waren voorafgegaan. Zijnen oudsten zoon Jacob, die, na zijne zaak bij de Staten bepleit te hebben, naar Italië was teruggekeerd, liet hij te Messina om zoo mogelijk nog de geringe overblijfselen van zijn handelshuis bijeen te verzamelen en voor volslagen ondergang te behoeden. Zijn verzoek aan de Staten-Generaal om dezen zijnen zoon in zijne plaats als consul van Sicilië aan te stellen, werd mede afgewezen; en toen het Jacob Flotard eenigen tijd later gelukt was, althans eenige orde in de zaken
| |
| |
van zijn vader te stellen, drongen eenige ambtenaren van Messina met geweld in zijne woning en ontroofden hem zijne koopmansboeken, met al de stukken die op zijne schuldvorderingen betrekking hadden, zonder dat de tusschenkomst van den Hollandschen gezant te Napels iets anders dan eene gedeeltelijke en onvoldoende teruggave kon uitwerken. De schulden bleven dan ook onbetaald en Flotard zag zich van alle onderhoud verstoken. Ten laatste vond hij zich genoopt, zoo al niet meer de regtvaardigheid, dan toch de barmhartigheid zijner vroegere lastgevers in te roepen. De Staten gaven hunnen buitengewonen gezant te Napels, Egmond van der Nyenburgh, last den gewezen consul Flotard de behulpzame hand te bieden; van der Nyenburgh sprak met Flotard te Livorno, ontving van hem verscheidene hoogst gewigtige inlichtingen omtrent den staat van het land en van den Nederlandschen handel aldaar, vertrok daarmede naar Napels, en - verrigtte voor zijn beschermeling niets. Wat de aalmoes betreft, welke Flotard, door den nood gedwongen, den Staten afsmeekte, de resolutie van 19 Januarij 1739 verklaart ‘dat belangende syne subsistentie of andere middelen van secours, het zelve als nieuws en ongewoon, werd gedeclineerd.’ En omstreeks denzelfden tijd bragt de extraordinaris-envoyé der Hoog-Mogenden te Napels verbazende sommen in rekening voor illuminatiën, presenten en dergelijke hoogst nuttige zaken; en de Hoog-Mogenden namen daarmede volkomen genoegen, zeker omdat het niets nieuws en ongewoons was.
Zoo van alle hulp verstoken waar hij die billijk verwachten kon, leefde David Flotard met zijne vrouw en kinderen van het weinige dat edelmoedige vrienden uit eigene beurs hem verstrekten, en van hetgeen hij en de zijnen door eenigen geringen arbeid nog konden verdienen. Van Livorno zwierf hij naar Turijn, en van daar vertrok hij naar Genua. In deze stad poogde hij met eenig geleend kapitaal weder eene handelszaak te beginnen; de bescherming zijner souvereinen was hem daartoe echter volstrekt noodzakelijk, althans de openlijke wederlegging van het nadeelige gerucht, dat hij in ongenade bij de staten zou gevallen zijn. Nog eenmaal beproefde hij wat de herinnering aan zijne vroegere diensten, aan zijne opofferingen en aan de ongelukken die hem en zijn huis hadden getroffen, op het gevoel van billijkheid en op de menschlievendheid der Nederlandsche regenten zoude vermogen. De
| |
| |
waarnemende Hollandsche consul te Genua was stokoud, steeds bedlegerig en sinds lang onbekwaam de belangen van den Nederlandschen handel naar behooren waar te nemen; hij zelf verlangde een eervol ontslag, en Flotard vroeg nu, omstreeks het midden van het jaar 1740, de betrekking van Hollandschen consul te Genua. De Staten-Generaal wezen ook dit verzoek van de hand. Sinds dien tijd verneemt men niets meer van Flotard en de zijnen. Haar Hoog-Mogenden waren eindelijk bevrijd van den lastigen suppliant, die hen zoo dikwijls met zijne ‘lange epistels had gefatigueerd.’ Wat er van hem en zijn huisgezin geworden is, de geschiedenis weet het niet te zeggen; hare belangstelling in zijne lotgevallen houdt op, en hij en zijn naam verdwijnen onder de duizenden van ongenoemden en nooit gekenden, die, offers van de ongeregtigheden hunner medemenschen, in stilte en in 't verborgen zich oefenen mogen in de deugd van onderwerping en gelatenheid.
De handel der Nederlanders op Sicilië, reeds lang kwijnend, ging na het vertrek van den consul Flotard bijkans geheel te niet. Het consulaat bleef lang onvervuld; later werd het aan een vreemdeling opgedragen. Naauwlijks één of twee Hollandsche huizen werden in 1740 meer gevonden in het bloeijende en voor handel en zeevaart 'zoo voordeelig gelegen Messina. Van het nieuwe handelstractaat kwam nog in lange niets. De oorlog van Engeland en Spanje bragt ook veel schade aan den handel in de Middellandsche zee toe, terwijl de Staten niet eens de gelegenheid wisten aan te grijpen om nog eenig voordeel te trekken uit dien twist. Dat de achting voor de Nederlandsche republiek in den vreemde steeds lager en lager zonk, is een maar al te wel in de geschiedenis bekend feit. Maar hoe kon het anders, en waren andere uitkomsten denkbaar geweest? Hoe te verwachten, dat een staat in het buitenland nog geëerd en gevreesd kon zijn, die de regten zijner onderdanen zoo geheel straffeloos schenden liet, en zóó hare dienaren beloonde als de Republiek der Vereenigde Nederlanden in de dagen die haren val zijn voorafgegaan?
dr. pépé brasseur d. wzn. |
|