De Gids. Jaargang 23
(1859)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
De kinderen van Ferdinand en Isabella, en van Philips de Schoone bij Joanna.Het huwelijk van het eerste doorluchtig echtpaar hier aan het hoofd genoemd, waarop onze gedachte zich naauwelijks vestigt, zonder schier onmiddellijk verbonden te zijn aan de breede, phantasie-rijke namen van Columbus en Grenada, doch waarachter wij, helaas! in onze verbeelding onwillekeurig het weêr alle poëzie doodende woord ‘inquisitie’ hatelijk en afschuwwekkend terstond zien omhoog stijgen, is gewis meer dan eenig ander in hunne eeuw, zoo men den invloed nagaat welken hunne kinderen en kindskinderen op het lot van zoovele volkeren en staten hebben uitgeoefend, voor de geschiedenis van Europa gewigtig geworden. Ook voor ons Nederlanders is het in dit opzigt vooral niet zonder beteekenis gebleven. - Was toch niet eene dochter daaruit, eene ongelukkige krankzinnige dochter, voor deze gewesten - door erfregt, list en geweld, geenszins door eigene aansluiting of nationalen wil, eerst onder Bourgondiëns hertogen naauwer vereenigd, en daarop weêr van dezen als bruidschat toegevallen aan eenen zoon van Oostenrijk, - de schakel, waarmede die aan het magtige Spanje werden vastgeketend? En behoorde weêr niet tot de onmiddellijke gevolgen van dat huwelijk van den Habsburgschen Philips met eene infante van Castilië en Aragon, de eindelijke vereeniging der stamgenooten van die noordelijke, door de natuur zoo schaars bedeelde, streken, in eene afzonderlijke, zelfstandige, eenmaal zoo bloeijende | |
[pagina 53]
| |
en veelvermogende republiek? Immers, verre van ons trotsch te mogen verwarmen in de zon die binnen des algemeenen landheers staten niet meer onderging; veeleer met verzaking van alle vroeger wettig verkregene regten en privilegiën, als een onderdeel, als eene satrapie beschouwd van het groote rijk alwaar zich de hoofdmagt gevestigd had, ontwikkelden wij juist uit dezen onnatuurlijken, wederregtelijken toestand, onze latere onafhankelijkheid. Wie heeft er wel niet eens over gedacht, - al mogt die gedachte ook met den naam van grilligen inval bestempeld worden, tot een van die opwerpingen behooren waaraan geen einde komt, evenmin als daarbij een begin is, - hoe geheel anders intusschen onze geschiedenis zou geworden zijn, ware eens Joanna's broeder niet zoo jong gestorven, of zijn kind niet dood geboren, of hare oudere zuster of dier zoon langer dan zij zelve blijven leven. Doch genoeg, hopen wij, om onzen, beleefdelijk veronderstelden, lezer althans eenig belang in te boezemen voor de gezamenlijke kinderen in ons opschrift aangeduid. Wij wenschten hier van ieder hunner eene zeer korte levensschets te geven: ten minste eenige hoofdbijzonderheden op te teekenen. Meer dan éen daaruit vervult eene belangrijke plaats in onze geschiedenis. Ter verdediging van onzen arbeid - men noeme dien blootweg eene compilatie, als men zoo goed vindt - zouden wij, in geval, met bescheidenheid kunnen inbrengen, dat de verschillende bouwstoffen, waaruit wij dien in een hebben gezet, toch allen geenszins zoo maar voor het oprapen naast elkander lagen, noch altijd daar te vinden waren, waar men oppervlakkig vermeenen zou, die wel met eenig omroeren en zoeken te zullen aantreffen. Zoo zou, om slechts iets te noemen, een, die Robertsons ‘History of the reign of the Emperor Charles V’ in handen nam, met het doel om daaruit een of ander te vernemen omtrent de naaste verwanten van den keizer, het getal zijner kinderen en zoo meer, - de bloote namen zelfs van die allen niet ontmoeten, al bladerde hij ook dat werk van voor tot achter naauwkeurig door. Wij hadden echter nog eene andere, eene nadere bedoeling voor ons schrijven. - Het is verdrietig zoovele onjuistheden als men ieder oogenblik bespeurt, wanneer men, zelfs als degelijk erkende, geschiedwerken raadpleegt en onderling vergelijkt. Wij deden dit laatste hier met eenen juist niet zoo aanzienlijken voorraad boeken, grootere en kleine, ons daarbij alleen bezig hou- | |
[pagina 54]
| |
dende met een klein aantal bijzondere personen, allen zich trouwens bewegende binnen eenen en denzelfden, betrekkelijk niet ruimen, tijdkring. Onze onderscheidene annotatiën in dit opzigt deelen wij hierop kortelijk mede: bij wijze, als het zoo heeten mag, van variae lectiones. Gereedelijk komen wij ieders aanmerking voor, dat vele, ja welligt de meesten der ónzen, niet van dat gehalte zijn, dat de zaak, of de persoon wien zij telkens gelden, daarmede staat of valt. Nogtans kunnen de volgende bladzijden voor sommigen misschien daarom wel als proeve dienen, tot een voorbeeld strekken, hoe vaak de een, naar het schijnt, weêr onbedacht iets verkeerds van een ander overneemt; en in elk geval ons aansporen tot een dubbel bekijken, zoo dikwijls wij in eenigen auteur een enkel persoon, eenen afzonderlijken datum, of eenig ander getal begeeren na te slaan. - Beginnen wij alzoo eens met op te merken, dat in de ‘Handleiding tot de kennis der Vaderlandsche Geschiedenis,’ door Lodewijk Mulder (van onzen reeds in ‘de Gids’ daaraan geschonken lof nemen wij natuurlijk, om deze bijkomende kleinigheid, niets terug) mede nog onjuist staat aangewezen: ‘Philips de Schoone liet behalve drie dochters twee zonen na’Ga naar voetnoot1. Ook in de ‘Geschiedenis des Vaderlands,’ door W.A. Elberts, ontmoet men dezelfde fout. ‘Filips’ - leest men daar - ‘liet vijf kinderen na, waarvan het oudste Karel, te Gent geboren, toen zes jaren oud, hem onder den naam van Karel II opvolgde, doch die als keizer van Duitschland, later meer bekend is geworden onder den naam van Karel V’Ga naar voetnoot2. Maar ook Wagenaar schrijft insgelijks: ‘Vyf Kinderen hadt Filips bij Joanna van Kastilie verwekt: drie Dogters, van welken de laatste omtrent vier maanden na zijnen dood ter weereld kwam, en twee Zoonen, Karel en Ferdinand’Ga naar voetnoot3. Kluchtig genoeg, dat misschien Wagenaar zelfs Bilderdyk even eene verschrijving deed begaan; want, dat die beter wist zal terstond mede blijken. Inmiddels vindt men ook weêr bij laatstgenoemden: ‘Filip liet nevens zijne twee zonen, Karel en Ferdinand, drie dochters na, Elisabeth, Maria, Katharina, waar van de laatste posthuma (sic) was, in den gewoonlijk aangenomen zin van het woord’Ga naar voetnoot4. Onwillekeurig kunnen alzoo ook mede deze regelen van Bilderdyk anderen wel hebben misleid: ofschoon men dan zeggen mogt, dat zij, in dat geval, den voor een oogenblik niet verder rondzienden | |
[pagina 55]
| |
afschrijver van hem eene regte poets hebben gespeeld; daar Bilderdyk toch de vier dochters van Philips de Schoone - want zoovele liet hij ook na: te zamen zes kinderen - achtereenvolgens in hetzelfde deel opnoemt. Namelijk eerst, op bl. 312, ‘Leonora’, die nu aan het slot bij hem vergeten wordt. Vervolgens, op bl. 321, ‘Elisabeth.’ Later, op bl. 331, ‘Maria.’ Deze maken alzoo met die ‘Katharina’ te zamen vier uit, goed geteld. Het blijft echter vreemd, wanneer men nagaat, hoe Bilderdyk met dat al hier zelf wel eenigzins in de war geraakt schijnt te zijn. Die ten slotte vergetene Leonora is hij, zou men mogen zeggen, al eer kwijt geraakt, en dat blijft zoo bij hem. Immers, bij de vermelding van de geboorte van ‘Maria’, schrijft hij nog: dat zij Philips tweede dochter was, waar men natuurlijk lezen moet derde. En zoo spreekt hij weêr later, in het vijfde deel zijner historie, een paar reizen van die zelfde Leonora, niet als de zuster, maar als de schoonzuster van Karel V. - Men leze aldaar, om kort te gaan, op bladz. 45, in plaats van ‘Leonora 's Konings oudste schoonzuster’: Leonora 's Keizers oudste zuster. Insgelijks, op bl. 70, voor ‘Het huwelijk van François met Karels schoonzuster’: het huwelijk van François met Karels zuster. - Zou Bilderdyk, nu hij eenmaal niet meer aan het bestaan dier Leonora, als zuster van Karel, scheen te denken, slechts later, bij eene kleine hieruit voortgerezene moeijelijkheid (als het huwelijk van Frans I ter sprake kwam met eene zuster van Karel - Eleonora genaamd - die hij nogtans bij zijne eigene opsomming van Philips kinderen, in die plaats hier boven, nergens zag staan) zich van de zaak maar hebben afgemaakt met - men zou haast zeggen - zoo wat in het blinde weg nu doodeenvoudig schoonzuster te schrijven? Ik mag dat niet aannemen, doch de fout is wel zonderling. Men kan Arend hier ook (gelijk trouwens wel meer) op eene geringe onnaauwkeurigheid betrappen. Op bl. 281 van het tweede deel, derde stuk, zijner ‘Algemeene Geschiedenis des Vaderlands,’ schrijft hij onder anderen aldus: ‘Vóor zijn vertrek (naar Spanje in 1501) droeg Filips de zorg voor de opvoeding van zijn jeugdigen zoon, den naderhand beroemden Karel V, en van zijn dochtertje Isabella, later koningin van Denemarken, aan de hertogin-weduwe van Bourgondië op’ Hij verwijst daarbij naar Wagenaar, D. IV, bl. 320. Slaat men nu deze plaats op, zoo bevindt men dat aldaar van ‘Karel en nog eene ouder Dogter’ gesproken wordt, wier opvoeding bij die | |
[pagina 56]
| |
gelegenheid aan de weduwe van Karel de Stoute werd toevertrouwd; doch de naam van die dochter blijft er onvermeld. Het zou intusschen hiér Eleonora moeten geweest zijn: Isabella (de Spaansche naam voor Elisabeth) was jonger dan Karel. Maar wij zagen reeds, dat Wagenaar in het getal van de dochters zich vergist heeft, en daar hij zijne drie niet bepaald opnoemt, zoo kunnen wij ook niet raden, wíe hij miste. - Ook soms Eleonore? - Indien deze er niet geweest ware, nu ja, dan kon men in plaats van ‘de oudste dochter van Philips’ ook ‘Elisabeth’ of ‘Isabella’ schrijven, en het waarschijnlijkste komt mij ook voor, dat mede Arend (die zich hier juist niet in vele bijzonderheden begeeft, en zelfs het getal van die dochters niet eens noemt, veel minder hare afzonderlijke namen), door die aangehaalde plaatsen van Wagenaar en Bilderdyk zich heeft laten van 't spoor brengen. - Toen Philips, om hier af te stappen, op het einde van 1501, zich met zijne gemalin naar Spanje begaf, had hij reeds drie kinderen, gelijk wij wel verder zullen zien. Vreemd alweêr, dat ook Prescott voor een oogenblik die oudere Eleonora over het hoofd ziet. Zoo zegt hij, in zijne ‘History of the reign of Ferdinand and Isabella (Vol. II, ch. XII, p. 182. Lond. Ed. 1854): ‘The first fruit of this marriage’ (van Philips met Joanna) ‘was the celebrated Charles the Fifth, born at Ghent, February 24 th., 1500.’ - Intusschen schreef hij reeds zijne ‘Latter days of Charles the Fifth’ in den zomer van 1851Ga naar voetnoot1. En daarin verhaalt hij nog (bl. 132) onder anderen, hoe geschokt de keizer werd, weinige maanden voor zijn dood, over het afsterven van zijne zuster Eleonora, die vijftien maanden ouder was, volgens Karels, daar ter plaatse aangehaalde, eigene woorden. Wanneer ik alzoo sprak, hoe mede Prescott voor een oogenblik die Eleonora vergat, zoo wil ik daarom niet beweren, dat de verdienstelijke schrijver daarin geen tijd genoeg had, om dien blunder van ‘the first fruit’ uit de latere editiën van zijnen ‘Ferdinand and Isabella’ te doen verdwijnen. - Prof. Visscher in zijn ‘Leiddraad tot de Algemeene Geschiedenis van het Vaderland’ noemt al de kinderen van Philips de Schoone en Joanna behoorlijk op. ‘Een jonger broeder van Karel, in Spanje geboren, heette Ferdinand. Deze is hem later | |
[pagina 57]
| |
als keizer van het duitsche rijk opgevolgd. Zijne zusters, behalve de reeds genoemde Eleonora, waren Elisabeth, Maria en Katharina’Ga naar voetnoot1. Een paar regels te voren stond: ‘Reeds was de echt des hertogs met eene dochter Eleonora gezegend, toen hem te Gent een zoon geboren werd.’ Tot dus verre alles wel. - Maar nu leest men weêr verder, op bl. 22: ‘dat Karel V met Isabella, de dochter zijner zuster, in den echt trad,’ en daartegen protesteer ik. Die Isabella was de dochter zijner tante. - Karels moeder, Joanna, had nog twee jongere zusters, waarvan weêr Maria de oudste was. Deze was getrouwd met Emanuel de Gelukkige, ook wel de Groote genaamd, die van 1495-1521 over Portugal regeerde. En uit dit huwelijk werd Isabella geboren, met wie, in 1526, Karel V trouwde. Zij was alzoo zijne cousine, niet zijne nièce. Nogtans kon hier ligt eene vergissing plaats grijpen, daar die zelfde Emanuel, na den vroegtijdigen dood van Maria, die reeds zijne tweede vrouw was (hij was eerst gehuwd geweest met Maria's oudste zuster, Isabella, de oudste dochter van Ferdinand en Isabella) voor de derde maal in het huwelijk trad, en dat wel met die vaak besprokene, 'k zou haast zeggen, die telkens vergetene, Eleonora, die hém overleefde, even als haren tweeden gemaal, Frans I. Men kon alzoo ligtelijk verkeerd redeneren, op deze wijze: Karel trouwde met eene dochter van Emanuel, die getrouwd was geweest met zijne zuster, ergo: met de dochter van zijne zuster. - Alles goed, mits dan ook die vrouw van Karel het kind dier zuster geweest ware; doch, gelijk wij zoo even zagen, Isabella was de dochter eener vroegere vrouw van Emanuel. Wel was, als men dan zoo wil, zijne zuster Eleonora, bij Karels huwelijk, de stiefmoeder zijner bruid. Misschien kon, wat Bilderdyk schreef (D. V, bl. 41): ‘Inmiddels voltrok Karel op 's Pausen verlof zijn huwelijk met Prinses Izabella,’ enz., - indien men eenmaal aan geene andere vrouw van Emanuel, buiten die eigene zuster, dacht, de dwaling onwillekeurig versterken. Doch gewis, dat in het katholieke schiereiland geene huwelijken zelfs tusschen neef en nicht mogten gesloten worden (en zeker nog niet) zonder dispensatie van Rome. Ofschoon wij hiervan zelfs geen al te breeden kring kunnen trekken, zoo zij toch nog het volgende, met een waarschuwend C.C. - | |
[pagina 58]
| |
Cave Canem! - medegedeeld uit ‘Wolfgang Menzel's Geschichte der Deutschen bis auf die neuesten Tage’Ga naar voetnoot1, en dat wel van bl. 536. ‘Philipp der Schöne schloss endlich einen Stillstand mit Karl von Geldern, um nach dem Tode der Königin Isabelle von Castilien im Namen ihrer Tochter Johanna, seiner Gemahlin, dieses Königreich in Besitz zu nehmen. Aber sein Schwiegervater, der alte Ferdinand von Arragonien, misgönnte der Tochter und dem Eidam die Thronrechte, so lange er noch lebte, und heirathete noch bei hohen Jahren eine junge Französin, um wo möglich noch einen Erben zu erzielen, der dem jungen Habsburger wenigstens den Besitz Arragoniens entreissen sollte. Der grausame Vater lies die arme Johanna, während Philipp noch in den Niederlanden war, in Medina del Campo einsperren. Sie wollte zu ihrem Gatten, den sie gränzenlos liebte. Sie stellte sich unter das Thor und wich nicht von der Stelle, trotz Nacht und bösem Wetter, bis aufgemacht werden würde. Ihrem Gemahl selbst wurde sie als wahnsinnig geschildert, aber sein Abgesandter fand, dass sie ganz bei Sinnen und nur von der zärtlichsten Liebe für ihn bewegt sey. Er vereinte sich wieder mit ihr. Aber bald darauf starb er, an einer Erkältung oder an Gift. Man warf Johannen vor, ihn aus Eifersucht vergiftet zu haben, aber das lag nicht in ihrem bisherigen Charakter. Weit sicherer trifft der Verdacht den alten Ferdinand.’ - Onze Denunziant of Franzosenfresser, zoo als Börne en Heine dezen Menzel in hunne bekende zoetsappige brochuren beurtelings gelieven te noemen, maakt het hier in elk geval wel wat al te erg. Wilde hij soms als Duitscher partij trekken voor zijnen vrij onbeduidenden ‘jungen Habsburger’, zoo diende hij dat althans op betere gronden te doen; nu zou men haast vragen, of hij wel te goeder trouw aldus schreef. Wij kunnen hier niet in te vele bijzonderheden treden; nogtans verdienen deze zaken wel, om ze eenigzins nader in oogenschouw te nemen. De eenige zoon van Ferdinand en Isabella, Joan, was kort na zijn huwelijk, in 1497, kinderloos gestorven. De eerzuchtige Philips, die met Joans eerstvolgende zuster, Joanna, getrouwd was, beschouwde van dat oogenblik af, met en benevens zijne gade, zich als erfgenaam van de troonen van Castilië en Aragon. Doch daar was nog eene oudere zuster van Joan, Isabella, reeds even vermeld als gehuwd aan Emanuel van Portugal. Ferdinand en Isabella wenschten, wat Philips zich terstond had aangematigd, wettig te | |
[pagina 59]
| |
doen erkennen in hunne oudste dochter en haren echtgenoot. De Cortes van Aragon waren eenigzins weêrbarstig: volgens de zoogenaamde Salische wet, mogt ook bij hen geene vrouw de kroon dragen. Maar toen kort daarop Isabella en Emanuel een zoon kregen, Miguel, was daarmede die zwarigheid vooreerst uit. Al kon de moeder zelve geene erfgename zijn van den troon, zoo werd daarom niet betwist, dat zij de regten daarop kon overbrengen op eene mannelijke spruit, en dien ten gevolge werd de jonge Miguel, op plegtige wijze, als de wettige opvolger, ook voor de kroon van Aragon erkend. Miguels moeder was inmiddels overleden een uur na zijne geboorte. De zoon stierf insgelijks reeds vóor zijn tweede jaar, en door diens dood viel nu van zelf zijn regt van opvolging op Joanna en Philips. Het was om deze reden, dat de aartshertog met haar de reis naar Spanje aannam, in het laatst van 1501: namelijk, om zich beiden met hunne kinderen door de gezamenlijke Cortes als troonerfgenamen te laten huldigen. De tegenkanting van Aragon, vroeger bij Isabella (Emanuels echtgenoote) ingebragt, was ditmaal geen hinderpaal meer. ‘There was some opposition raised,’ schrijft Prescott (waarbij hij naar de eigene woorden van Zurita verwijst) ‘but the king Ferdinand had managed it so discreetly beforehand, that there was not the same difficulty as formerly’Ga naar voetnoot1. Spanje stond echter weldra Philips tegen, en in weêrwil van Ferdinand en Isabella, maar vooral van Joanna, die te ver in zwangerschap gevorderd was om de terugreis met hem te kunnen aannemen, vertrok hij, in December 1502, met zijn gansche Vlaamsche gevolg, weêr naar de Nederlanden. In Maart daarop beviel Joanna van haren tweeden zoon, Ferdinand. Na het vertrek van haren echtgenoot, wien zij hartstogtelijk - mogelijk wel al te hartstogtelijk - lief had, was zij steeds in diepe droefgeestigheid verzonken geweest, en openbaarde zich die krankzinnigheid, welke haar tot den dood bijbleef. Op eenen avond, in November van dit zelfde jaar, 1503, terwijl hare moeder afwezig was te Segovia, verliet zij hare vertrekken in het kasteel te Medina del Campo, ongekleed en zonder haar voornemen bekend te maken. Zij kon het verlangen niet meer weêrstaan om haren onverschilligen echtgenoot te volgen. De bisschop van Burgos, belast met het toezigt van haar huis, wist niets beters te doen, als zij halstarrig weigerde zelfs om zich wat | |
[pagina 60]
| |
meer te kleeden, en ten minste den dag af te wachten; dan de poorten van het kasteel te sluiten en in allerijl naar hare moeder te zenden. Joanna hevig verontwaardigd, bleef den ganschen nacht in de open lucht bij een der poorten staan, en was er hoogstens toe te bewegen - welke moeite en pogingen Ximenes, de beroemde aartsbisschop van Toledo, en een neef des konings, de admiraal Henriques (door Isabella, die ziek lag, terstond vooruitgezonden) ook aanwendden - om den nacht althans in eene ellendige, digt daarbij gelegene keuken door te brengen. Zoodra de dag aanbrak, nam zij echter dadelijk hare vorige standplaats weêr in, en niet zonder inspanning gelukte het eerst der hevig geschokte moeder, welke haar nog in dien zelfden toestand vond, om de kranke binnen hare vertrekken terug te geleiden. Ziedaar het eenvoudig verhaal van dat gebeurde te Medina, zoo als geloofwaardige tijdgenooten zulks hebben medegedeeldGa naar voetnoot1. Vooreerst leefde Isabella alzoo nog. Bovendien had Menzel ook mogen bedenken, dat die ‘grausame’ vader zijne dochter toch nog al met toegevendheid liet ‘einsperren,’ wanneer zij maar zoo naar de poort kon loopen, en daar gedurende een ganschen nacht in de vrije lucht blijven staan: tirannen hebben anders nog al strenge en scherpe wachters. Intusschen leed, door hetgeen hier gebeurd was, de gezondheid van de moeder ontegenzeggelijk meer dan die van de dochter. Joanna keerde in het begin van de lente van 1504 weêr naar Vlaanderen terug, tot haren echtgenoot. Het ligtzinnig gedrag van dezen, gevoegd bij zijne koelheid jegens haar, verergerden daarop in nog heviger mate den kanker harer jaloezie, en daarmede de vlagen harer krankzinnigheid. Ergerlijke tooneelen grepen soms plaats aan het hof van Philips. De tijdingen daarvan griefden hare ongelukkige ouders diep. Ferdinand verviel in eene ziekte, en Isabella kwijnde weg nog in dit zelfde jaar. Zij stierf op den 26sten November 1504. Van toen af verrezen zeer ernstige geschillen tusschen Ferdinand en zijn schoonzoon. Eerstgenoemde was door Isabella, kort voor haren dood, in haar uitvoerig testament, tot regent van Castilië benoemd, gedurende de minderjarigheid van Joanna's oudsten zoon. Volgens de geschreven wet van Castilië had de souverein het regt een regentschap te benoemen, in geval van nog geene meerderjarigheid of onvermogen van den vermoedelijken troonopvolger. De | |
[pagina 61]
| |
Cortes, door Ferdinand in Januarij van het volgende jaar bijeengeroepen, schonken hunne volle goedkeuring aan de beschikking van Isabella, legden den eed van getrouwheid af aan Joanna als koningin en eigenaar (reina proprietaria) van den troon, en aan Philips als haren gemaal; doch erkenden verder Ferdinand als den wettigen regent van het rijk. Deze zwoer vervolgens zelf den gebruikelijken eed van de wetten en vrijheden van het land te zullen eerbiedigen; en een afgezantschap uit de Cortes vertrok met een geschreven document naar Vlaanderen, om de nieuwe souvereinen van al het gebeurde behoorlijk te onderrigten. Philips gaf echter zijne regten op den troon van Castilië maar geenszins zoo dadelijk op. Ferdinand had den Castiliaanschen adel, gedurende al den tijd zijner regering, volstrekt niet voor zich ingenomen, daar hij steeds er op uit was geweest om hunne groote privilegiën te kortwieken en de vrijheden der steden daarentegen te doen rijzen. Slechts weinig getrouwe aanhangers mogt hij daarom onder de Grandes tellen, en de meesten hunner spiegelden zich eene veel liefelijker toekomst voor onder het bestuur van een jeugdig, onervaren vorst als Philips, dan onder den voortdurenden zwaren schepter van diens schoonvader; vooral nu de geliefde Isabella aan de gemeenschappelijke regering, steeds nog zoo verstandig door haar geleid, door den dood ontrukt was. Zij zetteden alzoo, reeds van het oogenblik af, dat die bepaling omtrent het regentschap, in Isabella's testament, was uitgelekt, Philips in geheime brieven aan, om zijne regten op den troon van Castilië niet op te geven. Dit lag trouwens reeds in het geheel niet in zijn karakter; doch nu nog daarenboven door de Grandes gerugsteund, besloot hij oogenblikkelijk naar Spanje te gaan, zijnen schoonvader tevens aanschrijvende, dat hij de regering onmiddellijk moest neêrleggen en zich begeven binnen zijne Aragonesche staten. Was Philips intusschen hierbij in zijn goed regt of niet? - that is the question. Ferdinand had dadelijk na den dood zijner gade, afstand gedaan van den titel van koning van Castilië, welken hij sedert zijn huwelijk gevoerd had. En te gelijk had hij met de wapenherauten, naar de gebruikelijke wijze, de beklimming van den Castiliaanschen troon door Philips en Joanna, plegtig laten verkondigen. Wij hebben gezien, dat zij reeds vroeger als de vermoedelijke erfgenamen van het rijk werden gehuldigd. Alleen was daarbij destijds nog de bepaling gemaakt door de | |
[pagina 62]
| |
Cortes van Aragon, dat ingeval Ferdinand nog soms een zoon mogt krijgen, deze zijn opvolger in genoemd rijk zou zijn. Maar Castilië stond intusschen geheel op zich zelve: het eigenlijk rijk van Isabella. En wat was daar vroeger gebeurd? Wel, toen Isabella aan den troon kwam en als koningin werd uitgeroepen, als reina proprietaria, toen was toch tevens haar gemaal, bij die zelfde proclamatie aan het volk, tot koning van Castilië verkondigd, welken titel, naar wij zoo even zagen, hij ook behield tot aan den dood zijner vrouw. Dien zelfden titel erkende ook Ferdinand terstond als wettig te zijn overgegaan op den man zijner dochter. Schoonvader en schoonzoon stonden beurtelings in dezelfde verhouding tot den Castiliaanschen troon. En de Cortes, even als zij vroeger Philips als toekomstigen koning hadden gehuldigd, legden mede als zoodanig in die genoemde vergadering van Januarij ook den eed aan hem af. Doch in weêrwil van dit alles zou hij nu niets te zeggen hebben en Ferdinand eenig regent blijven? Neen, die beslissing van de Cortes komt ons onbillijk voor. Wij nemen terstond aan, dat Isabella wettig een regent benoemen kón: dat het geval van incapaciteit van den troonerfgenaam zich hier ook werkelijk voordeed. Doch mogt zij daarom eenen eenigen regent benoemen; moesten de regten van Philips door die eigene benoeming vervallen? Wij beweren van neen. Naar onze bescheidene meening kon en mogt Ferdinand de regent zijn voor Joanna, maar Philips daarbij voor zijn eigen persoon opkomen om de regering met hem te deelen. Dat hij voorgaf in de eerste plaats als voogd van zijne vrouw en zijnen minderjarigen zoon te mogen handelen, was welligt een onomstootelijk regt voor hem in alle andere opzigten, maar hier gewis minder afdoende dan zijne eigene aanspraak op den troon, als gemaal. Het verwondert ons eenigzins, noch door Robertson, noch door Prescott deze onderscheiding gemaakt te zien. De eerste behoefde, om Philips in zijn regt te stellen, de deugdelijkheid niet te betwijfelen van dat testament van Isabella. Doch de ander ging gewis weêr te ver, met aan dat document de kracht toe te kennen van Philips te mogen uitsluiten van de regering. Er waren hier wel degelijk twee opvolgers. Indien de wet al bepaalde, om ingeval van onbekwaamheid een regent te kunnen benoemen, zoo gold dit geval hier dan toch voor Joanna alleen. Zoolang niets dergelijks tegen Philips kon worden ingebragt, mogt ook zijn zelfstandig, zijn eigen regt niet worden aangetast. Ferdinand en Philips had- | |
[pagina 63]
| |
den alzoo beiden te gelijk over Castilië kunnen regeren. De eerste juist niet tot aan de meerderjarigheid van Karel, maar zoo lang als Joanna leefde en krankzinnig bleef: daar zij immers, wanneer zij zelve de teugels van het gebied had kunnen voeren, die voor haar leven gehouden had; - de tweede tot aan den dood van Joanna, even als Ferdinand zulks gedaan had tot aan den dood van Isabella. Ware Joanna vóor Philips komen te sterven, welnu, dan waren én Ferdinand én Philips te gelijk afgetreden en de regering op den oudsten zoon, op Karel, overgegaan, en ingeval deze alsdan nog minderjarig mogt geweest zijn, was er natuurlijk weêr een nieuw regentschap ontstaan; doch verder behoeven wij nu niet te gaan. De schoonvader en schoonzoon stonden intusschen na het nu gebeurde als vuur en water tegenover elkander. Beiden deden al het mogelijke, zonder om te zien of alle middelen wel even eerlijk en regtschapen waren, om elkaâr de loef af te steken. Om zijnen gehaten schoonzoon ten minste, zoo mogelijk, den troon van Aragon af te snijden, trouwde Ferdinand alzoo weêr op den 18den Maart van het jaar 1506. Deze ‘junge Französin’ (het is alsof Menzel van eene soubrette sprak) heette nogtans Germaine de Foix, toen achttien jaren oud, eene nicht van Lodewijk XII, koning van Frankrijk. ‘Die hohen jahren’ van Ferdinand waren 53. Zijne hoop echter om nog kinderen te krijgen bleef onvervuld, en allergelukkigst voor de eenheid van Spanje. Het mag ook niet ontkend worden, dat Ferdinand door dit huwelijk nagenoeg aller gemoederen, niet zonder reden, van zich afkeerig maakte. Niet alleen door den geringen eerbied, welken hij daarmede betoonde voor de bij ieder nog zoo levendige nagedachtenis aan Isabella; maar vooral door de voorwaarden en bepalingen bij die verbindtenis aangegaan, het werk van spijt en geheel zelfzuchtige staatkunde. Doch van den anderen kant rukte hij zich door die plotselinge wending, in Frankrijks koning, een der meest geduchte bondgenooten van zijnen schoonzoon los: eenen bondgenoot, nu vooral te vreezen, daar diens aanspraken op Napels, in overleg met Philips, zich op hetzelfde oogenblik van verwarring, op nieuw dreigende aan den horizon vertoonden. Keizer Maximiliaan had zich tevens op geenszins dubbelzinnige wijze aan de zijde van zijn zoon Philips geschaard. Men stelle zich de toedragt van zaken toch ook even eenvoudig als waar voor. Ferdinand had dertig jaren, gewis niet zonder roem, mede over Castilië geregeerd. Hij was heerschzuchtig van karakter; doch | |
[pagina 64]
| |
ook zonder dat - nu hem ten slotte, in plaats van regent te kunnen blijven, waarvoor hij benoemd en door de Cortes wettig erkend was, door zijnen schoonzoon, wien hij even als Isabella haten moest wegens diens gedrag jegens hunne dochter, eenvoudig werd aangezegd, om in den kortst mogelijken tijd het land te verlaten, - was het nu wel zoo geheel onnatuurlijk, dat hij, hoe dan ook, zich zocht staande te houden? Men verlieze niet uit het oog, dat niet Castilië alleen hem dreigde te ontglippen; waarmede wij nogtans niet geacht willen worden al zijne gedragingen in dezen goed te keuren. - Waar het trouwens op déloyauteit en slechte praktijken aankwam, waren schoonvader en schoonzoon in elk geval aan elkander gewaagd. De laatste behield eindelijk het veld. Ferdinand had in het geheim een brief van Joanna weten te verkrijgen, waarin zij ten volle toestemde, dat hij voor haar de regering zou blijven voeren. Doch niet zoodra had Philips van dien brief kennis gekregen, of hij sloot zijne vrouw op, en liet haar gestreng bewaken. Op het vernemen van dat aanstaande huwelijk met de zuster van Lodewijk XII, welke tijding loodzwaar op hem was neêrgevallen, had Philips echter gezocht om een vergelijk met zijn schoonvader aan te gaan: bloot om tijd te winnen, totdat hij zelf in Spanje zou kunnen aanlanden, werwaarts hij den weg door Frankrijk nu tevens voor zich zag afgesloten. Doch zoo Philips al begreep, dat straks bij zijne aankomst het aanzienlijkste deel van Castilië zich aan zijne zijde zou scharen, en hij alsdan naar welgevallen over dat gansche verdrag zou kunnen heenstappen: zijn schoonvader toch ook ging met dezelfde kwade trouw te werk en zette ook zíjne plannen bedekt voort. Den 14den November 1505 werd inmiddels dat zoogenaamde verdrag van Salamanca tot stand gebragt, waarvan de hoofdbepalingen waren: dat Castilië zou geregeerd worden in de gezamenlijke namen van Ferdinand, Philips en Joanna: de eerste zou de helft trekken der inkomsten. Maar eindelijk landde Philips met zijne echtgenoote en talrijk gevolg, en bovendien vergezeld van drieduizend welgewapende Duitsche voetknechten, te Coruna (la Corogne) in Galicië, nog geene zes weken nadat het huwelijk met Germaine voltrokken was. Spoedig schaarden zich zes duizend Spanjaarden, met genoegzaam al den adel, aan zijne zijde. Dus uitgerust begon hij met dadelijk te proclameren, dat hij zich volstrekt niet gebonden achtte door dat verdrag van Salamanca, doch eenvoudig | |
[pagina 65]
| |
voor zich en Joanna den troon kwam in bezit nemen. Te vergeefs zocht de trouwe Ximenes voor zijnen ongelukkigen meester, die zelfs onderscheidene poorten weldra voor zich gesloten zag, Philips tot een billijk vergelijk te bewegen; ja, eene ontmoeting met zijn schoonzoon werd hem zelfs in 't begin halstarrig ontzegd. Nog voor den 23sten Junij had er eindelijk eerst eene zamenkomst tusschen beiden plaats, in eene vlakte op de grenzen van Leon en Galicië. Daar verscheen Philips met een groot uitgerust leger, alsof hij slag dacht te leveren; Ferdinand slechts gevolgd van een paar honderd edelen, meestal Aragonezen en Italianen. De gewezen koning werd diep gegriefd bij het zien van zoo velen zijner vroegere onderdanen te midden van de scharen zijner tegenstanders, doch hield zich uiterlijk zeer kalm en gedroeg zich bij dit alles met veel waardigheid. De schoonzoon was meer verlegen. Hij bleef echter, krachtig en sterk als hij zich gevoelde, onverzettelijk aan zijne, naar hij beweerde, uitsluitende regten zich vasthouden. De bijeenkomst leidde tot geenerlei beslissing. Joanna's naam werd daarbij niet genoemd. De vader mogt zelfs zijne dochter niet zien. Inmiddels waren verontrustende tijdingen uit Napels gekomen. De ongelukkige monarch, wel inziende dat hij, met hier langer te blijven onderhandelen, slechts gevaar liep van zijne Italiaansche belangen op het spel te zetten, besloot daarop liever zelf naar Napels te gaan en de eindschikking over Castilië aan den schranderen aartsbisschop van Toledo over te laten. Vier dagen later bragt deze een verdrag tot stand, waarbij de voormalige koning de volle souvereiniteit van Castilië aan Philips en Joanna overgaf, zich alleen voorbehoudende het grootmeesterschap der militaire orders, mitsgaders de inkomsten hem gevrijwaard bij Isabella's testament. Alvorens dit stuk te teekenen, maakte hij nogtans, in tegenwoordigheid van onderscheidene getuigen, een formeel protest op, waarin hij verklaarden, alles onder dwang te hebben goedgekeurd, en alleen uit afkeer voor eenen binnenlandschen oorlog; ten slotte betuigende van, zoodra hij daartoe bij magte zijn mogt, zijne regten op het regentschap te zullen doen gelden en zijne dochter uit hare gevangenis te verlossen. Maar daarop zond hij nog weêr eenen rondgaanden brief uit, gedagteekend 1 Julij, aan al de deelen van het koningrijk berigtende, dat hij, in weêrwil van zijn eigen regt en zijne magt tot het tegendeel, te voren besloten had om te zullen handelen, gelijk hij gedaan had, | |
[pagina 66]
| |
zoodra zijne kinderen den voet in Spanje zouden hebben gezet. Met regt merken zijne geschiedschrijvers op, dat het niet gemakkelijk is de draden te vatten van dit weefsel van geveinsdheid en onstandvastigheid. Waartoe moest dit laatste stuk dienen? Waarvoor de kracht van zijn protest dus bij de eigene geboorte verlamd? Gevoelde hij berouw daarover? - die vraag zou meer dan onnoozel mogen heeten. Was het, om, door zich zelf als een goedig slagtoffer te doen voorkomen, den haat der Castilianen over te laden op het hoofd van Philips? Dat zou men mogen noemen al zijne eigene glazen in te slaan, voor de voldoening van een paar bij zijn buurman te verbrijzelen. In één woord, het is moeijelijk uit deze laatste handelingen regt wijs te worden. Eene tweede en laatste ontmoeting greep hierop den 5den dier zelfde maand tusschen de beide partijen nog plaats. Deze geschiedde alleen met het doel, ofschoon het publiek daarvan onmogelijk dupe zijn kon, om te doen zien, althans uiterlijk het blijk te geven, dat zij behoorlijk verzoend waren. Spanje is het land van decorum. Het was echter ook toen nog den ongelukkigen vader niet geoorloofd zijne dochter te omhelzen. Philips nu, alléén gelaten, ontving op nieuw met Joanna de eeden der Cortes als koning en koningin; waarbij tevens de jeugdige prins Karel gehuldigd werd als vermoedelijk troonopvolger. Hij had gaarne gezien, dat men zijne vrouw, nu altijd in het zwart gekleed, steeds diep treurig en weigerachtig om aan eenige feestelijkheid van inhuldiging als anderzins deel te nemen, - krankzinnig verklaard, en daarmede den last der regering geheel alleen in zíjne handen gelegd had; doch het gevoel der natie kwam van alle kanten hiertegen op. Zijn bestuur nogtans werd in dien korten tijd reeds zóo willekeurig, zóo ligtzinnig; werd weldra zóo algemeen verafschuwd; ja, gaf hier en daar zelfs al aanleiding tot onheilvoorspellende opschuddingen, dat het bezwaarlijk te voorzien was, hoe hem de natie, met zijnen ganschen stoet van onbeschaamde Vlaamsche vreemdelingen, jaren lang zou geduld hebben. Gelukkig stierf hij vrij onverwacht, op den 25sten September 1506, nog eerst acht en twintig jaren oud. Hij overleed aan de gevolgen, als men zoo wil, van het kaats-spel. Na zich door deze zijne lievelingsuitspanning buitengewoon te hebben verhit, had hij zich plotseling te veel verkoeld, waarbij men zegt (want ik wensch met geenen Browniaan hierom overhoop te liggen) dat men verzuimde hem ader te | |
[pagina 67]
| |
laten. Van vergiftiging vindt men evenwel ditmaal ook weêr sprakeGa naar voetnoot1, even als op zijne terugreis uit Spanje, toen hij dat land voor de eerste maal bezocht had, en vervolgens te Lion ziek werd. Dat vooral Menzel van deze omstandigheden, liever zeg ik nog, deze geruchten, gretig partij trekt, en Joanna en Ferdinand beiden, ofschoon altijd meer den laatsten, hierbij voor de regtbank voert, kan niemand verwonderen: in een drama, als men toch eenmaal aan 't schilderen is, maakt iets dergelijks geen kwaad effect! Gelukkig dat de oude Ximenes te midden van de algemeene ontsteltenis, door den onverwachten dood van Philips te weeg gebragt, het hoofd niet verloor. Toen hij diens einde zag naderen, riep hij eenige aanzienlijke mannen, waaronder nog twee Vlaamsche edelen, in zijn paleis bijeen, om een voorloopig regentschap in te stellen, bestaande uit zeven leden. Joanna was trouwens door niets te bewegen om zich hierna met eenige zaak te bemoeijen: zelfs niet tot het onderteekenen van eene oproeping der Cortes. Zonder een traan te storten - zij schreidde haar gansche leven niet meer, hetwelk zij nog een halve eeuw voortsleepte - bleef zij als versteend zitten naast het lijk, dat zij zoo lang als het maar mogelijk was bij zich behield en nog aanbad, op alles antwoordende, wat men haar voorleî: dat haar vader wel komen zou om zich met zaken te bemoeijen; dat háar pligt voortaan alleen bestond in het bidden voor de ziel van den afgestorvene. Slechts voor muzijk scheen zij nog gevoelig te blijven. Eerst tegen het einde van December was zij er toe te bewegen om Burgos te verlaten (de plaats waar Philips gestorven was), en het lijk te gaan bijzetten te Grenada. Een enkel oogenblik vóor haar vertrek gaf zij, om zoo te zeggen, nog een teeken van leven, tot doodelijke ontsteltenis evenwel van alle Vlamingers in 't bijzonder. Toen herriep zij namelijk op het onverwachts alle privilegiën, sedert Isabella's dood aan afzonderlijke personen geschonken; waarbij zij tevens hare tegenwoordige raadslieden ontsloeg en de vroegere van hare moeder wederom aanstelde. Een van die gedemissioneerden, die ook juist geen phenix in de regten moet geweest zijn, voegde zij daarbij vrij sarkastisch toe: dat hij nu den tijd had, om zijne studiën te voltooijen te Salamanca. Het voorloopig regentschap handelde aldus vooreerst maar op eigene verantwoordelijkheid door, ofschoon het zich weldra door | |
[pagina 68]
| |
de bijeengekomene Cortes erkend zag. Zijne taak was gewis niet van de gemakkelijkste. Zij, die de heftigste tegenstanders van den katholieken koning geweest waren, wilden zich nu liever in de armen werpen beurtelings van Portugal of van Maximiliaan. Voor Ferdinands zaak was het voorzeker een geluk dat men zoo weinig vertrouwen stelde in al de daarop ook volgende fraaije beloften en redeneringen van den Duitschen keizer, doch nog meer voorzeker, dat het hoofd van 't regentschap, Ximenes, zijn getrouwe, volijverige, schrandere aanhanger gebleven was. Oogenblikkelijk na Philips overlijden, had hij hem verzocht weêr naar Spanje terug te komen. Ferdinand was intusschen voortgegaan met zijne Napelsche aangelegenheden in orde te brengen. Hoe langer hij uitbleef, des te hooger steeg het verlangen naar hem. De vrees voor de gevolgen eener langdurige anarchie - hoe geregeld daarin voor 't oogenblik ook voorzien mogt zijn - en niet het minst de vergelijking van de korte regering van Philips met de vroegere van Isabella en Ferdinand, deden binnen weinige maanden genoegzaam aller oogen reikhalzend op hem vestigen. Eindelijk verscheen hij in zijne eigene haven van Valencia, den 20sten Julij 1507. De Castilianen ontvingen hem daarop met opene armen, en de katholieke koning gevoelde zich op nieuw weêr zoo vast in den zadel gezeten, dat hij de bijeenroeping der Cortes, om zijne nieuwe stelling te bevestigen, vooreerst onnoodig scheen te oordeelen. Eerst in 1510, den 6den October, geschiedde zulks, en toen nam hij de wettige eeden af als bestuurder des rijks, in naam zijner dochter en als voogd van haar zoon. Nu regeerde hij nog tot aan zijnen dood, welke voorviel op den 23sten Januarij 1516. Zijne Germaine overleefde hem. Over de directe aanleiding tot zijn overlijden, schrijft Robertson aldus: ‘Ferdinand, in order to procure a blessing, of which, from his advanced age, and the intemperance of his youth, he could have little prospect, had recourse to his physicians, and by their prescription took one of those potions which are supposed to add vigour to the constitution, though they more frequently prove fatal to it. This was its effect on a frame so feeble and exhausted as that of Ferdinand’ -Ga naar voetnoot1. De kinderen van Ferdinand en Isabella, ofschoon bijna allen | |
[pagina 69]
| |
hier reeds voorgekomen, willen wij nogtans, op de rij af, nog even opnoemen. Voor het inprenten van de hoofdgebeurtenissen uit hunnen tijd, zich grootendeels rondbewegende om die vorstelijke namen, kunnen dergelijke overzigten wel eenig nut opleveren. Daarom zijn die geslachttafels tusschenbeide, vooral in de nieuwere geschiedenis, zeer aanbevelenswaardig. Vermits zij dan altijd naauwkeuriger zijn dan die bij Pütz onder andere, waar soms natuurlijke kinderen met wettige door elkander worden gesmeten, en dan weêr namen zijn vergeten, die men niet missen mogt. De afzonderlijke ‘Geslacht-Tafels der Koningen van Europa, van 1500-1852,’ door Mr. G. Dorn Seiffen uitgegeven, kunnen gewis goede diensten bewijzen, doch zijn overigens ook niet geheel vrij van kleine gebreken. Zoo missen wij reeds terstond alhier, bij Ferdinand, de vermelding van diens tweede vrouw, welke nogtans, naar wij zagen, hoe lijdelijk anders ook daarbij, eene voorname rol mede inneemt in de Spaansche geschiedenis. Van die bedoelde kinderen alzoo was de oudste: Isabella, geboren in 1470 den eersten October. Zij was eerst gehuwd met Alonso, vermoedelijken troonopvolger van Portugal, zoon van Joan II, in 1490. Slechts weinige maanden daarna betreurde zij reeds het afsterven van haren echtgenoot. Daarop verbond zij zich op nieuw met den neef en opvolger van genoemden Joan II, namelijk met Emanuel de Groote, of de Gelukkige, in 1497. Zij stierf in het volgende jaar, een uur na de geboorte van haren zoon Miguel. Zie verder hierboven bl. 58 en volgende. Joan, prins van Asturië, werd eerst acht jaren na zijne zuster den 30sten Junij 1478 geboren. In 1497 (3 April) trouwde hij met Margaretha, dochter van Maximiliaan en Maria van Bourgondië. Men vindt den naam van Margaretha bijna niet vermeld, zonder dat daarbij van haar grafschrift gewaagd wordt, door haar zelve vervaardigd toen zij schier verging op zee, bij haren overtogt, als bruid van Joan, naar Spanje. (Waarbij men niet vergeten moet, dat de Fransche koning, Karel VIII, met wien zij éerst zou getrouwd zijn, haar onbeschaamd weg aan haren vader Maximiliaan had teruggezonden, toen hij begreep een voordeeliger huwelijk te kunnen aangaan met Anna van Bretagne.) ‘Ci gist Margot, la gentil' damoiselle,
Qu'a deux maris, et encore est pucelle. -
met varianten altijd. - Joan stierf intusschen reeds in hetzelfde | |
[pagina 70]
| |
jaar, op den 4den October, kort na het huwelijk zijner zuster met Emanuel. Na zijn overlijden beviel Margaretha, doch van een dooden zoon. Zij huwde daarop andermaal in 1501, met Philibert II, hertog van Savoye, en werd wederom weduwe in 1505, zonder kinderen. Na den dood van haren broeder Philips de Schoone, werd zij door haren vader, die hier als keizer en tevens als voogd en regent voor zijnen minderjarigen zoon, prins Karel, optrad, tot gouvernante van de Bourgondische Nederlanden benoemd, en tegelijk belast met het opzigt over de opvoeding van haren neef. Niet zonder bekwaamheid bleef zij het bestuur leiden tot aan haar uiteinde. Zij stierf, zoo als men bij Bilderdyk vindt aangeteekend, ‘aan een wond in den voet, van een stuk glas in haar muiltjen gevallen, waar 't koud vuur in kwam: te Mechelen in 1530Ga naar voetnoot1; waar haar tombe ook de wond in den voet vertoont. Haar zinspreuk was: fortune, infortune, fort-une. - Met Louise van Savoye, moeder van Frans I, bragt zij te Kamerijk, den 5den Augustus 1529 (Schlosser schrijft 3 Augustus) den zoogenaamden Dames-vrede tot stand, tusschen den Franschen koning en Karel V. De beide dames hadden ieder een huis betrokken, dat met het andere inwendige gemeenschap had, en bezochten elkander dagelijks zonder formaliteiten. Trouwens, Louise en Margaretha's overleden tweede echtgenoot, Philibert, waren volle broeder en zuster, kinderen van Philips II, hertog van Savoye. Naar de bij dien vrede bedongen voorwaarden te oordeelen, won Margaretha het ver in diplomatieke talenten van hare behuwdzuster. Joanna, de ongelukkige krankzinnige volgt nu. Zij werd geboren den 6den November 1479. Wegens hare sterke gelijkenis op Ferdinands moeder, plagt Isabella haar schertsenderwijze hare ‘schoonmoeder’ te noemen; waarbij wij, mutatis mutandis, onwillekeurig aan het: ‘At, pater ut gnati, sic nos debemus, amici
Si quod sit vitium, non fastidire’ -
van Horatius denken; want Joanna bezat weinig uiterlijke bekoorlijkheden: hetgeen, bij eenen echtgenoot als de hare, een | |
[pagina 71]
| |
wezenlijk ongeluk heeten mogt. Zij trouwde met Philips in 1496; volgens PrescottGa naar voetnoot1, te Rijssel; volgens WagenaarGa naar voetnoot2, BilderdykGa naar voetnoot3 en ArendGa naar voetnoot4 te Antwerpen: welk laatste waarschijnlijker is, te meer daar zij te Arnemuiden binnenliepGa naar voetnoot5. Arend (in 't voorbijgaan) zegt, dat het huwelijk plaats greep op den 19den October; Bilderdyk op den 20sten; Wagenaar en insgelijks wêer VisscherGa naar voetnoot6, op den 21sten dier maand. SchlosserGa naar voetnoot7 stelt het eerst een jaar daarna, in 1497, na den dood van Joan. Ten onregte: de zuster trouwde vóor den broeder. De bruid van den laatsten, Margaretha, vertrok naar Spanje met dezelfde vloot (die daarvoor op haar had moeten wachten) waarmede Joanna was aangekomen. Over de kinderen van deze - straks. Na den terugkeer van haren vader, Ferdinand (zie boven bl. 68), was zij er naauwelijks toe te bewegen geweest een voegzamer verblijf te betrekken te Tordesillas in Valladolid. De overblijfsels van haren aangebeden Philips werden toen neêrgelegd in het klooster van St. Clara, in dier voege, dat zij uit de vensters van haar paleis op zijn graf kon turen. Dus kwijnde zij voort, nog zeven en veertig lange jaren, zonder ooit de muren van hare woning te verlaten; en ofschoon haar naam al dien tijd, te gelijk met dien van haren zoon, Karel V, in alle publieke akten verscheen, zoo was zij evenwel er niet éenmaal toe te bewegen om een enkel stuk te onderteekenen, veel minder om aan eenige zaak, den staat betreffende, deel te nemen. Karel wachtte nogtans, om de kroon van Spanje neêr te leggen, eerst haren dood af, en liet toen voor zijne beide ouders een prachtig graf oprigten in de hoofdkerk van Grenada, naast dat van Ferdinand en Isabella. Maria was hun vierde kind, en zag het eerste levenslicht te Cordova in 1482. Zij trouwde met Emanuel, weduwenaar van hare oudste zuster, bij wien zij onderscheidene kinderen kreeg. Twee daarvan werden koning van Portugal: Joan III, die na zijns vaders dood (1521) tot 1557 regeerde, en Hendrik, de kardinaal, die na het sneuvelen, of liever, na het verdwijnen van Joans kleinzoon en opvolger, Sebastiaan, op zeven en zestigjarigen ouderdom den troon beklom in 1578 en in het begin van 1580 overleed. De oudste dochter uit dit huwelijk was Isabella, die | |
[pagina 72]
| |
1526 de vrouw werd van Karel V. Portugal, gelijk men weet, werd in 1580 door Alva aan Spanje gebragt. De aanspraak van Philips II op de erfenis van dat rijk, na Hendriks kinderloozen dood, berustte in de eerste plaats op zijne afstamming van Isabella, ten andere, op zijn eigen (eerste) huwelijk, hetwelk wij nog zullen aanstippen. Zonder ons hier verder in die Portugesche opvolgings-quaestie te willen begeven, zij ter loops slechts aangemerkt, dat eenige duizenden Spanjaarden, met Alva aan het hoofd, aan de zaak van Philips juist geen kwaad deden, daar hij ze, zonder dat, voor eene regtbank bezwaarlijk gewonnen had, in wêerwil van al zijne vertakkingen. Zijn grootvader, naar wien hij heette, scheen dat destijds even zoo te begrijpen bij zijn conflict met Ferdinand. ‘Dans mon bon droit j'ai confiance’, - vooral wanneer het in melodieuse muziek is gebragt, klinkt allerliefst; in het prozaïsche, werkelijke leven doen nogtans wat bajonetten met geschut daarbij, in elk geval, geen kwaad. Katharina, of gelijk zij in het Spaansch heet, Catalina, het vijfde en jongste kind, was geboren den 5den December 1485. Ook háar trof een ongelukkig lot. Reeds zeer jong gehuwd, in 1501, aan Arthur, oudsten zoon van Hendrik VII, koning van Engeland, werd zij reeds weduwe vijf maanden daarna (niet acht, zoo als Dorn Seiffen opgeeft: zij waren getrouwd in November, en Arthur stierf in April). Toen werd zij de vrouw van Arthurs jongeren broeder, terstond nadat deze zijn vader, in 1509, was opgevolgd, onder den naam van Hendrik VIII: niet oneigenaardig, wanneer het woord aardig hierin voorkomen mag, koning Blaauwbaard geheeten. Bij dit tweede huwelijk speelde hare rijke, maar nog geenszins scheutig afgedane, bruidschat van vroeger eene ellendige rol. Hendrik was zes jaren jonger dan zij. Na achttien jaren getrouwd geweest te zijn, kreeg hij ernstige gewetensbezwaren, of hij eigenlijk wel een huwelijk had mogen aangaan met de weduwe zijns broeders. De schoone oogen van Anna Boleyn, eene der hofdames, en maar volstrekt niet zoo ligt te verbidden als te voren eene zuster van haar jegens den koning geweest was, - bragten gewis veel tot die onrust bij. Het eenvoudigste was nu in zijn oog, zich van Katharina te laten scheiden, en met de andere te trouwen. Een regt tiran als hij was, altijd gewoon geweest om te regeren als een satraap, zonder zich over privilegiën of iets van dien aard te bekommeren, begreep hij | |
[pagina 73]
| |
ook hier maar eigendunkelijk te kunnen bevelen. Daar deden zich nogtans onoverkomelijke hinderpalen op. De Paus, Clemens VII, moest dispensatie geven om dat huwelijk te mogen ontbinden, maar kón, noch mogt zulks doen. Een voorganger van hem, Julius II, woeliger gedachtenis, had juist vrijstelling moeten verleenen om dat huwelijk te mogen doen plaats hebben, en de een kon alzoo toch bezwaarlijk eene bul uitreiken, waarin hij verklaarde, dat de ander iets onwettigs verrigt had. Dit was echter niet alles. Meer nog dan de nagedachtenis van zijnen reeds lang genoeg overleden voorganger, moest Clemens, nog pas uit de handen der keizerlijke troepen en uit zijne opsluiting op den Engelenburg losgeraakt, den nog levenden Karel V ontzien, die ook uit staatkundig belang volstrekt niet gedoogen wilde, dat men zijne tante Katharina van den Engelschen troon zou jagen. Van den anderen kant weêr diende Engelands koning met eenige onderscheiding behandeld te worden. Rome trok vooreerst uit geen land rijker inkomsten dan uit Engeland. Daarenboven had Hendrik VIII zich persoonlijk zeer verdienstelijk gemaakt tegenover den Heiligen Stoel, met het schrijven van eene scherpe wederlegging van Luthers geschrift over de Babylonische gevangenschap der kerk. Als eene belooning voor dit boek, - getiteld: ‘Assertio septem sacramentorum adversus Martinum Lntherum edita ab invictissimo Angliae et Franciae rege et domino Hiberniae, Henrico ejus nominis octavo. Lond. 1521’ (waarin het nogtans heette, dat Wolsey en de geleerde bisschop Fisher van Rochester ruimschoots de haud hadden gehad) - was hij door den paus plegtig genoemd geworden ‘Beschermer des geloofs’ - defensor fidei. Het jaar daarop greep Luther den koning zelven aan op heftige wijze, gelijk reeds blijken kan uit den titel van dat nieuwe boek: ‘Contra Henricum Angliae regem Martinus Lutherus’. Hiervan echter verscheen kort daarop eene Duitsche uitgaaf, welke meer gematigd aldus luidde: ‘Antwort D. Martin Luther's auf Heinerich Königs von England Buch’. - Kon nu intusschen de paus den geloofsbeschermer, die wel eenigzins het slagtoffer van zijnen grooten ijver geworden was, zoo geheel in den steek laten zitten? De zaak was in ieder opzigt, zooals men in het dagelijksch leven zegt, een heet hangijzer om aan te pakken. Al dat hierop volgende onderhandelen en wikken en wegen verdroot echter weldra den Engelschen dwingeland, sedert lang aan geene tegenspraak of tegenkanting meer gewoon. Hij stelde eene | |
[pagina 74]
| |
diepe klove daar tusschen Rome en zijn rijk, en zich zelven aan het hoofd eener nieuwe kerk, aanvankelijk al de blijken dragende van gegrondvest te zijn door eenen verbitterden anti-pausgezinden, die met dat al een doodelijk vijand van Luther gebleven was. De gegriefde vrouw werd intusschen geheel door hem verstooten, en eerst den 23sten Mei 1533 (daar zij steeds weigerachtig bleef zelve het onbestaanbare van haar tweede huwelijk te erkennen) volgde eene taliter qualiter geregtelijke uitspraak, onder voorzitting van Cranmer, den aartsbisschop van Canterbury, waarbij de echt van Hendrik VIII met Katharina van Aragon als nul en van geener waarde, en als nooit wettig geweest, verklaard werd. In September daarop beviel Anna Boleyn van Elisabeth, de latere grootere koningin. Schlosser geeft opGa naar voetnoot1, dat bij die scheiding van 23 Mei 1533, Hendrik reeds twee jaren met Anna getrouwd was. BeckerGa naar voetnoot2, dat dit huwelijk den 14den November 1532, altijd nog vóor die scheiding, had plaats gehad. Miss Agnes Strickland, in hare biographie van Katharina van Aragon (medegedeeld in de ‘Revue Britannique’ van Augustus-November 1857) zegt alleen: dat het geschied was in den loop van hetzelfde jaar, namelijk 1533. Wat daarvan het juiste ook zij, dat huwelijk op zichzelf beschouwd, bleef te regt voor velen steeds een quaestieus punt. Doch Anna werd echter plegtig gekroond, hetwelk bij geene der volgende vrouwen van Hendrik het geval was. - Voorts schrijft Beckcr wêer: ‘Katharina gebar Hcinrich eine Tochter, Maria, aber keine männliche Erben, die er sehnlich wünschte’Ga naar voetnoot3. Daarentegen Schlosser: ‘Heinrich hatte mit Katharina fünf Kinder erzeugt’Ga naar voetnoot4. - Tel ik bij Miss Strickland goed, dan vind ik: éen zoon, geboren den 1sten Junij 1510, die daarop in Februarij overleed; nog een zoon, in November 1514 geboren, en reeds na weinige dagen gestorven; eindelijk Maria, geboren den 18den Februarij 1516: te zamen alzoo drie kinderen. De ongelukkige Katharina stierf, na een kommervol leven, den 7den Januarij 1536. Hare dochter, the bloody Mary, beklom in haar acht en dertigste jaarGa naar voetnoot5 den Engelschen troon, werd daarop, na eerst voor den vader bestemd geweest te zijn, in 1554 de vrouw van Philips II, en stierf kinderloos, vier jaren daarna. | |
[pagina 75]
| |
Het lot der vijf kinderen van Ferdinand en Isabella was, naar wij kortelijk hebben nagegaan, in 't algemeen geenszins benijdenswaardig. Dat nogtans Joanna alléén hem overleefde, gelijk Dorn Seiffen bij Ferdinand aanteekent, is eene vergissing, reeds in tegenspraak met zijne opgaven voorkomende bij Hendrik VIII. Wij willen nu op dezelfde korte wijze mede even stilstaan bij elk der kinderen, gesproten uit het huwelijk van Philips de Schoone met Joanna. Het oudste daarvan was: Eleonora, geboren in 1498. Hoe zij in 1519 de derde vrouw werd van Emanuel van Portugal, reeds gehuwd geweest met twee harer tantes; twee jaren daarop weduwe was; vervolgens, na den vrede van Kamerijk, op nieuw huwde met Frans I, op dat oogenblik weduwenaar van Claude van Bretagne; hoe zij ook Frans overleefde (die haar slecht behandeld hadGa naar voetnoot1) en eindelijk zelve stierf, weinige maanden voor Karel V, dit alles is hierboven meerendeels reeds aangestipt. Dat zij nogtans kinderloos overleed, zoo als Dorn Seiffen onder Emanuel aanteekent, is onjuist. Zij had van dezen laatsten eene dochter, Maria geheeten, welke zij op haar sterfbed haren broeder Karel nog ten dringendste aanbeval. Maria was geboren en opgevoed in Portugal, alwaar zij ook achterbleef toen hare moeder koningin van Frankrijk werd. Zij verkoos Portugal boven eenig ander land, en vatte zelfs een zeer sterken afkeer op jegens Spanje: naar men beweerde, uit spijt over de houding van haren neef Philips, met wien zij na den dood van hare nicht Maria, zelve dacht te trouwen, doch die daarop zijne hand aan Maria van Engeland geschonken had. Toen hare moeder, Eleonora, keizer Karel V, niet lang voor zijn uiteinde, tegelijk met hare jongere zuster, de koninginweduwe van Hongarije, in zijne afzondering bezocht (het was haar eerste en laatste bezoek aldaar), grepen er, als ware het voor de gewigtigste staatsaangelegenheden, geregelde onderhandelingen, waaraan de keizer zelf deel nam, tusschen Yuste en Lissabon plaats, ten einde de infante Maria te bewegen aan het verlangen harer moeder te voldoen - die in geene vijf en twintig jaren haar gezien had - om eindelijk toch eens over te komen. De koele dochter, die ten gevolge van hare eerste opvoeding, haar gansche leven door, zich van de Geestelijkheid beheerschen liet, en alleen der Heilige Kerk een warm hart toedroeg, was | |
[pagina 76]
| |
naauwelijks over te halen, om in eene grens-stad, Badajoz, hare moeder en tante te ontmoeten. Zij kwam ook op den bepaalden tijd daar aan, vergezeld van eenen aanzienlijken stoet van Portugesche grooten en hooge geestelijken, ten bewijze van de bijzondere onderscheiding, welke zij in Portugal genoot. Doch welke pogingen de moeder daarop ook aanwendde, de dochter bleef onverbiddelijk om zelfs langer dan drie weken daar te Badajoz te vertoeven, en keerde voor altijd weer naar Portugal terug. De geschokte moeder werd dadelijk op de terugreis ziek en overleed kort daarna. Wij zagen, dat zij stervende nogtans hare altijd geliefde dochter den keizer aanbeval. Zij liet haar de aanzienlijke bezittingen na, welke zij zoowel in Frankrijk als Spanje had. Deze, gevoegd bij hare Portugesche inkomsten, maakten Maria onmetelijk rijk. Zij bleef echter ongehuwd, schonk ontzettend veel weg aan kerken en geestelijke instellingen, en stierf in den reuk eener halve heilige. Karel (V), die hierop volgde, was, gelijk wij bereids gezien hebben, te Gent geboren, den 24sten Februarij 1500, en overleed den 21sten September 1558. Over een zoo hoogst gewigtig leven als het zijne, is het misschien beter niets te zeggen, dan met twee woorden zich van de voornaamste omstandigheden daaruit te willen afmaken. Wij wenschen bij eene andere gelegenheid meer in 't breede op hem terug te komen. Genoeg zij het hier de kinderen, uit zijn reeds gemeld huwelijk met Isabella van Portugal, even op te noemen. Voor 't overige is Robertsons getuigenis over dien echt zeer kort, doch zeer gunstig: ‘Charles lived with Isabella in perfect harmony, and treated her on all occasions with much distinction and regard’Ga naar voetnoot1. - Ook Strada spreekt in dien geestGa naar voetnoot2. Isabella stierf den 1sten Mei 1539, kort na de bevalling van een zoon, die slechts weinige dagen leefde. Hun zoon, Philips (II), was geboren in 1527, den 21sten Mei. Deze is viermaal getrouwd geweest. Reeds vóor zijn zeventiende jaar met zijne nicht Maria, genoegzaam even oud als hij, de dochter van zijns vaders jongste zuster, Katharina, en van Joan III, oudsten zoon van Emanuel van Portugal bij Maria, diens tweede gemalin. Op deze dubbele verwantschap berustte Philips latere aanspraak op den Portugeschen troon, reeds boven aangeroerd. Uit dit huwelijk van hem werd, | |
[pagina 77]
| |
den 8sten Julij 1545, de beruchte Don Carlos geboren. De moeder stierf weinige dagen daarna; volgens van Meteren, ‘door verzuim van de Hertoginne van Alba, en andere groote Vrouwen, die haar in 't kraambed bewaren en regeeren zouden (gelijk toen het gerucht liep) welke gegaan waren om den aflaat te verdienen, die (volgens het geloof en gevoelen van Spanje) daar te verkrijgen was, door het zien, bijstaan en helpen der rechtsplegingen van eenige Lutheranen, door de heilige Inquisitie gedood. Zo heeft ondertusschen de Vorstin, door onbedachtsaamheid, een Meloen of dergelijke vrucht gegeten, daar aan men de oorzaak van haren dood toeschreef.’Ga naar voetnoot1 Arend - moge dit hier volgen - gaf in 1828Ga naar voetnoot2 een boekske uit over Don Carlos, waarin hij, § 1, diens geboortejaar stelt in 1544. In eene noot daarbij verwijst hij er op, hoe ten onregte dit jaar bij anderen 1545 is. ‘Immers in 1544 reeds’ - dit zijn zijne eigene woorden - ‘vereenigde zich Filips met zijne tweede gemalin Maria van Engeland.’ - Ongelukkiger begin had hij nooit kunnen maken; klaarblijkelijk was de schrijver hier geheel in de war. Dat tweede huwelijk toch had eerst tien jaren later plaats, in 1554. En welke gevolgtrekking nog, om Carlos maar in Julij 1544 te laten geboren worden, dewijl immers zijn vader nog in dat zelfde jaar zou hertrouwd zijn?! - Intusschen heeft ook voor al de rest die daarin voorkomt, deze monographie van Arend volstrekt geene waarde meer (indien zij die vroeger al had!) sinds de onderzoekingen, in den jongsten tijd, van eenen Ranke, von Raumer, Prescott, Motley, nu laatstelijk nog van eenen nieuwen Duitschen geleerde, Adolph Helfferich,Ga naar voetnoot3 de geheimzinnige zaak van den dood onzes Spaanschen helds zoo veel verder aan het daglicht hebben gebragt, na de ontdekking van geheel nieuwe bronnen in de archieven van Simancas, en de vlijtige nasporing van brieven en andere oorkonden uit de manuscrip- | |
[pagina 78]
| |
ten-verzamelingen van sommige der voornaamste bibliotheken van Europa, inzonderheid uit die van Weenen en Parijs. Wat nu nóg in dezen voorbijgezien, of onbekend mogt zijn gebleven, zal spoedig, naar wij wenschen, uit den voltooiden arbeid van den hoogst verdienstelijken Gachard het publiek worden aangeboden. Middelerwijl vinde de volgende korte schets hier nog éenige belangstelling. Gaarne beginnen wij daarbij met de opmerking, dat, wanneer Horatius al te regt mag uitroepen: ‘vele dappere mannen hebben vóor Agamemnon geleefd, maar liggen nu in den nacht der tijden begraven, omdat hun geen Homerus ten deel viel’ - de gevolgtrekking hieruit volstrekt niet mag worden afgeleid, dat het derhalve ook de gewigtigste verschijningen zijn onder de menschen-kinderen, van wie, eeuwen achtereen, zoo in proza als poëzie wordt gewag gemaakt. Althans bij Don Carlos mag die gevolgtrekking minder dan ergens gemaakt worden. Zoo toch al het laatste woord omtrent hem nog niet mag uitgesproken worden, dit staat ten minste nu eenmaal genoegzaam vast, dat hij op zich zelven beschouwd eene vrij onbeduidende figuur is geweest, die schaars verdiende eenige afzonderlijke plaats in de geschiedenis in te nemen. Zijne algemeene bekendheid trouwens heeft hij gewis ook meerendeels aan de dichters alleen te danken, wier phantasiën hier een zoo ruim veld geopend werd. Carlos toch stierf jong en men wist niet regt hoe; zijne jeugdige stiefmoeder, aan wie hij eenmaal in de verte werd uitgehuwelijkt, weinige maanden na hem. Het zou wel een wonder geweest zijn, indien deze omstandigheden niet in verband waren gebragt voor de zamenstelling van een roman. Schiller vooral heeft daarbij nog dapper partij getrokken van des dollemans voorgenomene vlugt, die in een drama, natuurlijk, stellig naar de Nederlanden moest ontworpen zijn. Dit is intusschen onomstootelijk uitgemaakt, dat er nooit de minste minnehandel tusschen Carlos en Elisabeth heeft plaats gevonden, zoodat in 't vervolg de vraag ten minste niet meer behoeft gedaan te worden: ‘of, hy zich in der daadt met de gedaante en voeghlykheid zyner stiefmoeder bevangen vond?’Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 79]
| |
Verder zijn Ranke en von Raumer tot de overtuiging gekomen, dat beiden hunnen natuurlijken dood zijn gestorvenGa naar voetnoot1. De beste bronnen hebben hen tot deze zelfde uitkomst geleid: namelijk de, meestal nog ongebruikt geblevene, berigten van de Fransche, Venetiaansche, Toskaansche en andere gezanten, waaronder de pauselijke nuncii vooral niet te vergeten, aan het hof van Philips II. Het behoeft schier geene aanwijzing, op hoeveel vasteren grond deze geschiedvorschers hier alzoo voortbouwden, dan zelfs de tijdgenooten konden doen. Van een voorval in het paleis, dat zorgvuldig, geheim gehouden werd, is het toch duidelijk, dat deze laatsten slechts allerlei geruchten vermogten op te zamelen; terwijl die gezanten, behalve dat zij meer of minder voldoende ophelderingen voor hunne hoven ontvingen, beter dan ieder ander in staat waren, om met eigene oogen rond te zien. - Ook Prescott heeft ruimschoots van diezelfde stukken gebruik gemaakt, even als ook Motley, die hier echter niet zoo volledig is. Beiden komen nogtans weer hierin overeen, dat zij de reeds aangeduide resultaten van Ranke en von Raumer mede tot de hunne maken. Bij Prescott evenwel, die nog zoo vele andere bronnen voor zich geopend zag, schijnt het nog zoo niet boven allen twijfel verheven te zijn, of de dood van Carlos ten minste niet eenigzins verhaast kon wezen. En dat men deze bedenking ook voor als nog in het midden mag laten; ja, of het welligt niet veiliger zou wezen zich bij dit punt liever nog te houden aan dat voorschrift van ‘dans le doute abstiens toi!’ - zulks blijft ons, om kort te gaan, tot heden toe, méde op goede gronden, althans vrij verdedigbaar voorkomen. Misschien, dat de rijke voorraad, welken hij nog dagelijks weet te vermeerderen, waarin Gachard steeds zoo gelukkig rondwoelt, het hieromtrent weldra tot meer volkomene zekerheid brengt. Doch het is meer dan tijd om van deze algemeene beschouwingen, overeenkomstig ons eenmaal aangenomen plan, terug te treden tot de zeer korte levensschets zelve van Don Carlos. Wij hebben gezien, hoe zijne moeder kort na zijne geboorte bezweek. Maar ook zijn vader zag hij in zijne eerste kinds- | |
[pagina 80]
| |
heid weinig. Philips was te dier tijde regent van Spanje, daar Karel V zich meestal in zijne andere staten moest ophouden. Deze ontbood, in den herfst van 1548, zijn zoon bij zich, in de Nederlanden, en gaf hem tevens bevel het regentschap in handen te stellen van Maximiliaan, later den tweeden keizer van dien naam, den oudsten zoon van Ferdinand, 's keizers broeder, en gehuwd met Maria, oudste zuster van Philips. In 1551 keerde laatstgenoemde weer binnen Spanje terug, om dat land op nieuw te verlaten in het midden van 1554, voor het aangaan van zijn tweede huwelijk. Andermaal gaf hij het regentschap over, en dat wel deze keer aan Joanna, zijne jongste zuster, die pas weduwe geworden was. Deze behield zulks tot aan zijne tweede terugkomst, welke nogtans niet plaats had voor den dood van Karel V. Carlos zag zich alzoo aan de zorg toevertrouwd, beurtelings van twee tantes, die hem beiden echter zeer lief hadden, en waarvan zelfs de jongste hem in den grond hielp bederven. Ten minste de keizer, haar vader, verweet haar zulks uitdrukkelijk, nadat hij, in Spanje teruggekeerd, om daar zijne verdere dagen meer in afzondering te gaan doorbrengen, den knaap voor het eerst gezien had.Ga naar voetnoot1 Slechts een enkel gezegde van Carlos had den grootvader bevallen, doch overigens ook niets. Carlos toch ook - hierop komen alle berigten neer - was van zijne vroege jeugd af lui, trotsch en verwaand, ja een regte vlegel jegens iedereen, en bovendien nog wreed. Zoo vond hij, om maar iets te noemen, er groot behagen in, om hazen of andere dieren levend te braden. De keizer ging daarop ook wel voort met uit de verte een waakzaam oog op den prins te houden: maar om dien bij zich te nemen, gelijk zijn gouverneur (een broeder van onzen hertog van Alva) zoo gaarne gezien had, daartoe was hij volstrekt niet te bewegen. Wat ons van het uiterlijk van Carlos bekend is geworden, mag evenmin gunstig heeten. Hij had een bijzonder dik hoofd, zwart haar, goede kleur, doch hoogen schouder, en daarbij nog was zijn eene been langer dan het andere.Ga naar voetnoot2 Ter verschooning | |
[pagina 81]
| |
evenwel van de veelvuldige gebreken en driften die wij, schaars zonder eenig gelukkig tegenwigt, bij hem vermeld vinden, zij hier bij dit portret van hem tevens gevoegd, dat hij veeltijds ziekelijk was, en zijn gansche leven door leed aan tusschen-poozende koortsen, ten gevolge van zijn galachtig gestel. Zijn geest zonk daaronder weg, even als zijn ligchaam verkwijnde, zoodat men zelfs voor zijn vroegen dood begon te vreezen. Dus schreef nog, den 1sten Maart 1559, de bisschop van Limoges aan zijn hof: ‘Le pauvre prince est si bas et exténué, il va d'heure à heure tant affoiblissant, que les plus sages de ceste court en ont bien petite espérance.’Ga naar voetnoot1 Het was niet lang na deze dagteekening dat Philips zijn derde huwelijk aanging. Ter bevestiging hunner wederzijdsche vriendschap was tusschen den Franschen en Spaanschen monarch, bij den vrede van Cateau-Cambresis (3 April 1559) bepaald dat de laatste zou trouwen met de oudere dochter van den eersten. In de préliminaires van dien vrede was gesproken geweest van Don Carlos. Doch eene maand later was Philips andermaal weduwenaar geworden, daar de ‘bloody Mary’ reeds den 17den November 1558 overleed. En al wat nu gebeurde was eenvoudig, dat de naam van Carlos hierop plaats maakte voor dien zijns vaders. - Carlos en Elisabeth nogtans hadden elkander nog nooit gezien. Van innige teleurstelling, of minnenijd, kon alzoo geene redelijke sprake zijn. Hoe weinig innemends daarenboven hij bezat, behoeven wij slechts in de gedachte te houden, om alle verdere liefdesbetrekkingen tusschen zoodanigen knaap en eene zoowel om hare deugden als bekoorlijkheden gevierde prinses, terstond te verwerpen. Al wat van dezen aard, het eerst door een zekeren Abbé St. Real, uit eigene vinding, of uit een, waar ook opgeraapt, gerucht, vermeld is, en sedert door andere liefhebbers van dergelijke intrigues, gretig naverteld, steunt niet op het minste degelijk bewijs. Wel zijn die genoegzaam voorhanden, om veilig te mogen beweren, dat Isabella (gelijk zij voortaan aan het Spaansche hof heette) eene lieve, brave vrouw was, en ook steeds met haren echtgenoot op den besten voet leefde. Mag men toch ook niet hierbij voegen, dat zij aan den Spaanschen | |
[pagina 82]
| |
koning altijd nog beter, in elk geval veel glansrijker partij deed, dan aan dien ziekelijken, onbeduidenden, onbehagelijken prins? Philips stond zelfs nog drie jaren onder dien leeftijd, waarbij de dichter eerst spreekt van: Nel mezzo del cammin di nostra vita -Ga naar voetnoot1.
Ernstige bedenkingen van den kant van jaren, al ware het ook geen zuiver staatkundig huwelijk geweest, konden er dus mede niet bestaan. Trouwens, eene natuurlijke vraag hierbij is: maar hoe oud was Elisabeth bij haar trouwen? Vreemd genoeg voorzeker, dat hierop geen bepaald antwoord kan gegeven worden, aangezien er drie verschillende opgaven hieromtrent voorhanden zijn, die ieder afzonderlijk, om haren zegsman, geloof verdienen. Volgens de Thou (en dezen heeft ook hier weer Hooft gevolgdGa naar voetnoot2) telde zij toen elf jaren. Sismondi vermeldt, dat zij destijds in haar vijftiende jaar ging. En Philips geschiedschrijver weer, Cabrera, van wien Prescott onder andere getuigt, dat hij was, ‘the best informed historian of the period, who in his boyhood had frequent access to the house of Ruy GomezGa naar voetnoot3,’ ('s Konings bekenden gunsteling) - berigt, dat Elisabeth bij haar huwelijk reeds achttien jaren bereikt had. Tirez-vous de là, George Dandin! - Als deze laatste opgaven nogtans getrouw geweest waren, dan zou er waarschijnlijk nooit eenig gerucht zijn ontstaan van eenigen minnehandel, aangezien die, op zich zelven beschouwd, alsdan nog veel onnatuurlijker zou geweest zijn. Tenzij men ons mogt willen tegenwerpen, dat uit dien eigen hoofde het onderwerp, vooral in de oogen van eenen Franschman, wel des te piquanter had kunnen schijnen om daarvan iets romantisch-dramatisch op te bouwen. Elf jaren wijders is hier wel wat al te jong, en zonder hierbij in verdere redeneringen te treden, verwerpen wij daarom ook die opgaven van de Thou. Van zelf vervallen wij alzoo in dat Horatiaansche medio tutissimus. Nog dit zij hier slechts aangevoerd, en daarmede stappen wij van dit gansche huwelijk af. Van den kant van Frankrijk was men begonnen, na den dood van Philips Engelsche Koningin, om die ruiling voor te stellen, indien wij het zóo maar eens noemen mogen) van hem zelven voor zijn zoon. Ook | |
[pagina 83]
| |
niets natuurlijker dan dat; zoodra het toch om staatkundige garantie te doen was, mogt men zich ongetwijfeld veiliger achten door eene huwelijksverbindtenis met den eigen Koning, dan door eene met den Prins van Asturiën. Philips inmiddels had in dien tusschentijd nog zijn best gedaan om de hand te verkrijgen van Maria's opvolgster, Elisabeth. Eerst toen hij zijne plannen, om ook door een huwelijk met haar zijn invloed in Engeland te kunnen behouden, voor goed vermeende te moeten opgeven, fladderde hij - en vrai papillon - zou men haast geneigd zijn te schrijven, van de meer rijpere bekoorlijkheden der Engelsche Elisabeth (zij was reeds geboren den 17den September 1633) op die van de, om hare schoonheid gevierde, Fransche naamgenoote over, bijaldien men niet billijk gedwongen werd te erkennen, dat hij bij al die trouwzaken zijne Spaansche deftigheid volstrekt niet op het spel zette. Dit bewijzen althans zijne onderhandelingen hierbij, en de telkens door hem gestelde voorwaarden. Twintig dagen na de voltrekking van het huwelijk in Spanje liet Philips zijn zoon, gelijk zulks in dat rijk gebruikelijk wasGa naar voetnoot1, op plegtige wijze door de Cortes als erfgenaam van den troon erkennen. Carlos, steeds door de koorts ondermijnd, vertoonde bij die feestelijke gelegenheid slechts een ziekelijk uiterlijk. Vooral om in een zachter klimaat zijne gezondheid, zooveel mogelijk, te doen herstellen, zond zijn vader hem daarop in Augustus van het volgende jaar naar de luisterrijke hooge-school van Alcala de Henares. De eenmaal zoo beroemd geworden Alexander van Parma, en de latere held van Lepanto, Don Joan, vergezelden hem derwaarts. Alle drie waren nagenoeg van denzelfden leeftijd. Ongelukkig voor Carlos, stak die evenwel, in ieder opzigt, bij de beide anderen geweldig af, al mogten ook omtrent Don Joan, diegenen van onze voorvaderen nog zoo geen ongelijk hebben gehad, van wie Hooft schreef: ‘De voorzienighen eighenden terstondt op zynen persoon, dat niemandt uiterlyk aan te zien waar wat 'er in stak: ende noemden hem een' groote lantaarne zonder lichtGa naar voetnoot2.’ Eerst weinige maanden was Carlos te Alcala geweest, toen hem een ongeluk overkwam, dat de ellendigste gevolgen na zich sleepte. Eens op een avond, in April 1562, terwijl hij dan daar ter studie lei, viel hij van de trappen ‘in 't najaghen | |
[pagina 84]
| |
van zeekere joffrouw’ (de dochter van den concierge, naar wij van elders vernemenGa naar voetnoot1) ‘om haarder kuisheit kraft te doen’ - opdat wij Hooft zelven hier nog maar eens laten spreken. ‘Zyn brein’ dus gaat deze voort ‘zouw daar door gequetst wezen.’ Waarop hij echter onmiddellijk zeer vertroostend laat volgen: ‘Doch voegt men 'er by, dat het al te vooren niet recht gestelt wasGa naar voetnoot2.’ - Carlos werd intusschen bewusteloos weggedragen. De ergste verschijnselen deden zich bij hem voor. Hij kreeg koorts met uitslag; zijn hoofd begon vreeselijk te zwellen; daarbij kwam volslagene blindheid en delirium. Na een vrij stormachtig consult van de eerste geneesheeren des Konings (de beroemde Vesalius was onder anderen daarbij tegenwoordig) werd besloten hem te trepanéren. De operatie geschiedde met de meeste voorzorgen, doch de toestand bleef dezelfde. Allerwegen vertoonde zich de hevigste onrust. Geen middel werd onbeproefd gelaten: processiën, bedevaarten, vasten, alles te vergeefs. Daarop ging men over tot de volgende kuur. In het klooster van Jesus Maria lag het gebeente van een Franciscaner monnik, eene eeuw geleden gestorven in den reuk van heiligheid. In plegtigen optogt begaf Philips met het gansche hof zich naar de kerk. Daar werd het geraamte uit de kist genomen, naar het vertrek van den Prins overgebragt en naast hem op zijn bed gelegd, in dier voege dat de schedel van den dooden Fra Diego het voorhoofd aanraakte van Don Carlos. De ijlende toestand, waarin de lijder nu steeds verkeerde, kwam, gelukkig in dit opzigt, den hevigen schok voor, welken die onverwachte ontmoeting anders ligt veroorzaakt kon hebben. Doch niet aldus dacht men in Spanje hierover. Binnen twee maanden kon Carlos weer door de kamer wandelen, en dit had men natuurlijk aan die tusschenkomst van Fra Diego te danken. Op voorspraak van Philips werd hij ook gekanoniseerd.Ga naar voetnoot3. Nogtans schijnt die herstelling van Carlos op verre na zoo | |
[pagina 85]
| |
volkomen niet geweest te zijn als men aanvankelijk dacht. Uit de verschillende berigten, welke men hierna aantreft, mag men veilig opmaken, dat hij weinig minder dan krankzinnig was. Zoo schrijft nog Brantôme van hem, die zich in 1565 te Madrid bevond: ‘Quand il alloit par les rues qnelque bele dame, et fust elle des plus grandes du pays, il la prenoit et la baisoit par force devant tout le monde; il l'appelloit putain, bagasse, chienne, et force autres injures leur disoit-ilGa naar voetnoot1.’ - Het zou ons veel te wijd afvoeren, indien wij al de dolle streken, die nog van hem vermeld worden, hier gingen mededeelen. Hoe hij Don Garcia de Toledo, zijn gouverneur, op het lijf viel, en een ander aanzienlijk edelman, zijn kamerheer, omdat die niet spoedig genoeg was binnengekomen, uit het venster wilde smijten, gaan wij slechts zonder meer voorbij. Insgelijks, dat hij den president zelven van den raad van Castilië, Espinosa, den lateren groot-inquisiteur, uit drift over het wegjagen van iemand uit het paleis, ruw bij den kraag pakte, terwijl hij zijn dolk trok, zoodat de ander zich voor hem op de knieën moest werpen, om het te ontkomen. Dat hij eenen armen schoenmaker dwong, de voor hem niet naar zijn zin gemaakte laarzen, die hij aan kleine stukken sneed (atténuante) naar binnen te zwelgen; op een anderen tijd weer, een huis wilde laten omverhalen, en al de bewoners daarvan ombrengen, omdat men uit een der vensters daarvan hem in 't voorbijgaan onvoorzigtiglijk eenig water op het hoofd gegooid had; dit alles en meer van dien aard roeren wij mede niet verder aan. En even zoo zij ook slechts kortelijk nog gemeld, dat de Prins, toen Alva afscheid bij hem kwam nemen, om naar de Nederlanden te vertrekken, hem woedend met zijn ponjaard aanviel, met den uitroep: ‘gij zult niet gaan, maar ik.’ De ijzeren hertog hield hem echter, bij wijze van dringend smeeken, zoo stevig in zijne armen gekneld (totdat men uit de nabij zijnde kamer kwam toeschieten), dat Carlos inmiddels geen vinger verroeren kon. Hoe al deze gebeurtenissen, vooral een schandaal als het laatste, iemand als Philips moesten ergeren, laat zich ligt verklaren. - Beider karakter verschilde ook hemelsbreed: Sympathie tusschen hen had daarom reeds nooit bestaan. Wat daar nu intusschen verder moge zijn voorgevallen, hetgeen tot de inhechtenisneming van Carlos directe aanleiding gaf, ligt nog | |
[pagina 86]
| |
in het duistere. Had hij willen vlugten, of zelfs een aanslag willen smeden op het leven zijns vaders? Zoowel het eene als het andere kon waar zijn: wij hebben gezien dat hij dol genoeg was, om tot alles in staat te zijn. Dat wij Carlos daarom geenszins schuldig willen noemen, maar hem slechts medelijdenswaardig heeten, behoeft geen lang betoog. Maar evenmin dan ook, dat men Philips in dit opzigt althans niet hard mag vallen, toen hij er eindelijk toe overging, om zijnen krankzinnigen zoon weerloos te maken, hetgeen wel niet anders kon, dan met hem streng op te sluiten. In den nacht van den 18den Januarij 1568, werd alzoo Carlos, op bevel des Konings, die daarbij zelf tegenwoordig was, in zijn bed overvallen en in bewaring genomen. Hij sliep altijd als een bandiet, met pistolen, geweer en degen om en naast zich. Daarbij had hij zijne kamer voorzien van eene bijzondere sluiting; doch Philips had, volgens gewoonte, ook zijne maatregelen goed genomen. Groot gerucht maakte natuurlijk deze zaak toen zij ruchtbaar werd, en geen wonder dat zij de algemeene belangstelling gaande maakte. De Koning gaf wel kennis van het voorval aan de groote steden binnen zijn rijk, en verder aan de voornaamste hoven van Europa, doch meestal in zulke dubbelzinnige of duistere bewoordingen, dat de nieuwsgierigheid daardoor slechts nog meer werd opgewekt. Alleen berigtte, den 5den Februarij 1568, de Fransche gezant te Madrid, Fourquevaulx, aan zijnen Koning, Karel IX, dat de Spaansche monarch hem door Ruy Gomez had laten zeggen: ‘dat hij reeds voor meer dan drie jaren wel gemerkt had, dat zijn zoon was “plus mal composé de son cerveau que de sa personne, et qu'il n'avait jamais l'entendement bien rassis.” Dat de Koning nogtans lang hierover gezwegen had, in de hoop dat de tijd verstand en matiging (discretion) zou aanbrengen; doch dat de zaken slechts verergerd waren. En dat hij dus eindelijk, na rijp beraad, en in de vaste overtuiging, dat de troonsbestijging van zijn zoon slechts het verderf van al zijne onderdanen zou meêbrengen, hem in een goed vertrek had laten opsluiten, in eenen toren van het paleis te Madrid, juist onder de kamer van de KoninginGa naar voetnoot1.’ Deze taal was ten minste verstaanbaar genoeg, doch niet zoo | |
[pagina 87]
| |
duidelijk schijnt voor Paus Pius V het door hem in dezen ontvangen berigt geweest te zijn. Hij liet althans om nadere inlichtingen vragen, en de Koning zond hem die ook in een brief in cijferschrift. Wanneer wij in het bezit van dezen brief waren, zouden wij waarschijnlijk nog iets naders van deze gansche zaak vernemen; doch naar mij in een beleefd schrijven van den Heer Gachard zelven verzekerd is, welke vlijtige nasporing men ook in het Vaticaan gedaan heeft, die brief is tot heden toe nergens kunnen gevonden wordenGa naar voetnoot1. Prescott vermeldt nog, dat al de processtukken welke bij dit voorval gediend hadden, volgens Cabrera in 1592 op bevel des Konings in eene groene kist in het Archief van Simancas werden nedergelegd, doch dat in 1828, Ferdinand VII - naar algemeen verhaald wordt door de geleerden van Madrid - die daaruit had laten ligten, zonder dat iemand verder weet aan te wijzen, wáar die gebleven zijnGa naar voetnoot2. En of nu wijders Don Carlos zijnen dood in de gevangenschap zelf hebbe verhaast door allerlei buitensporigheden en ongeregeldheden (dan eens at hij in geene dagen achtereen, en dan weer als een verslindende wolf; half naakt liep hij door de kamer, waarvan hij den vloer liet drijven van water; pannen met sneeuw en ijs liet hij soms bij herhaling des nachts in zijn bed brengen, en zoo meer van dien aard) - en of hij ook soms hierin nog op bevel des Konings op bedekte wijze geholpen zij - de soepen die hij kreeg, schreef FourquevaulxGa naar voetnoot3, werden in het geheim klaar gemaakt in het vertrek van Ruy Gomez, dat aan de gevangenkamer grensde - dit alles laten wij voor het oogenblik daar. Genoeg zij het hier te vermelden, dat de ongelukkige stierf in den zeer vroegen morgen van den 24sten Julij 1568 en nog aan den avond van dien zelfden dag naar het klooster van St. Domingo Reul werd overgebragt. Bij dat wegdragen van het lijk, greep nog tusschen de grandes die daarmede belast waren, een geschil plaats over den voorrang. Gelukkig dat Philips, die zeer bedaard uit een open venster alles toekeek, de orde spoedig herstelde. De begrafenis in de kerk van het klooster geschiedde met | |
[pagina 88]
| |
veel plegtigheid. In 1573 liet Philips het lijk overbrengen naar de vorstelijke grafkelders in het Escuriaal. Het tweede, reeds aangestipte huwelijk van Philips, duurde van 1554-1558. Hij was zelf op dien tijd liever verbonden geworden aan eene andere Maria, namelijk die van Portugal, of van Avis, de dochter van zijne tante Eleonora. Maar zijn vader drong, uithoofde van staatkundige redenen, op dit huwelijk aan met Maria Tudor, die weinig bekoorlijkheden meer bezat, ja, nooit gehad hadGa naar voetnoot1, en bovendien elf jaren ouder was dan hij. En als een andere Isaac - dus roept Sandoval, een Spaansch geschiedschrijver van Karel, vol bewondering uit - legde hij zich als een slagtoffer neêr op het altaar van kinderpligt. Het derde, met Elisabeth, de heldin uit het Carlistische drama, dochter van Hendrik II van Frankrijk en van Catharina van Medicis, had reeds plaats in 1559 en eindigde met haren vroegtijdigen dood in 1568, nog geene drie maanden na dien van Don Carlos. Zij beviel, kort te voren, ontijdig, van eene dochter, die ook dadelijk stierf. Van de beide dochters, die haar echter overleefden, was de jongste Clara Eugenia, later gehuwd aan den aartshertog Albertus, wien zij de Nederlanden tot bruidschat aanbragt: een vorstelijk uitzet, dat echter nog half verdiend moest worden. De oudste, Katharina, trouwde met Karel Emanuel van Savoye. Philips vierde en laatste gemalin, welke, zonderling genoeg, mede eenmaal voor Don Carlos was bestemd geworden, heette Anna. Met deze trouwde hij in 1570. Zij was de oudste dochter van keizer Maximiliaan II en van Maria, Philips eigene zuster. Deze Anna werd moeder van drie zonen en eene dochter, welke allen vroeg gestorven zijn, op Philips na, die als de derde van dien naam,op twintigjarigen ouderdom zijnen vader opvolgde in 1598. Behalve deze zoo even genoemde Maria, had Karel V nog eene jongere dochter, Joanna (de volgorde bij Dorn Seiffen is niet juist), alzoo drie wettige kinderen. Hij is slechts eenmaal getrouwd geweest. Maria werd geboren in 1528, en huwde op haar twintigste jaar met Maximiliaan, bij wien zij zestien kinderen kreeg, | |
[pagina 89]
| |
waaronder twee die keizer werden: Rudolf II en Matthias. Zij overleefde haren echtgenoot, die op den 12den October 1576 overleed. Zelve stierf zij in 1602. Joanna, die acht jaren jonger was dan haar broeder, werd bij diens huwelijk met Maria van Engeland, door den keizer belast, naar wij reeds zagen, met het regentschap van Spanje. Geheel in het begin van dat zelfde jaar was zij weduwe geworden, na slechts anderhalf jaar getrouwd geweest te zijn met den erfgenaam der Portugesche kroon, den zoon van Joan III, die nogtans nimmer regeren zou. Drie weken na diens dood schonk zij het leven aan den avontuurlijken Dom Sebastiaan, die, na zijnen grootvader op den Portugeschen troon te zijn opgevolgd, in 1578 in eenen veldslag tegen de ongeloovigen, op het gebied van Marokko geleverd, spoorloos verdween. Het zou wel een wonder geweest zijn, indien zich later geene would-be-Sebastiaans hadden opgedaan. Te meer daar, na den kinderloozen dood van den kardinaal Hendrik - die daarop, als naaste aan den troon (hij was de eenige nog in leven zijnde zoon van EmanuelGa naar voetnoot1), nog twee jaren over Portugal regeerde - de verschillende aanspraken op dien troon, allen zich grondende op afstamming van kinderen van Emanuel, door Philips II, gelijk bereids ter loops werd opgemerkt, maar met het zwaard ten zijnen eigenen voordeele waren beslist, en er alzoo altijd ligt kans bleef op eenigen aanhang. - Van die Joanna, om even tot haar terug te keeren, vinden wij nog opgeteekend, dat zij nooit vreemde gezanten ontving, zonder eenen sluijer voor te hangen, dien zij in het begin van elke audientie slechts even opligtte, met de vraag: ‘ben ik de prinses niet?’ en daarop terstond weêr vallen liet. Haar Spaansche levensbeschrijver merkt aan, alsof hij deze idiosyncrisie zocht te vergoêlijken, dat het toch ook niet noodig was, ten einde haar te hooren, om haar gezigt te zien. Hierover zal niemand met hem willen twisten. Met Prescott zouden wij anders eer geneigd zijn aan te nemen, dat er welligt een zeer gering spoor van de kwaal der ongelukkige grootmoeder, naar wie zij heette, ook door de kleindochter liep: alhoewel die overigens niet zonder bekwaamheden was. Toen bij den dood haars schoonvaders bleek, dat deze de voogdij over den on- | |
[pagina 90]
| |
mondigen Sebastiaan, en tevens het regentschap van Portugal, aan zijne weduwe had achtergelaten (bij ons reeds bekend als Karels jongste zuster); vermeende Joanna, dat men háre regten daarbij te kort had gedaan, en zond zij alzoo eenen gezant, Don Frederik Hendrik de Guzman, met brieven voor de koningin-regentes en verscheidene hooge, aanzienlijke personen in Portugal, om hare pretentiën toe te lichten en te handhaven. Don Guzman hield stil te Yuste, om den keizer van zijne zending kennis te geven. Deze nam eenvoudig de dépêches van Joanna in bezit, legde andere daarvoor in de plaats, waarbij hij der koningin-weduwe zijn leedwezen betuigde over haar geleden verlies en tevens de verzekering schonk van zijne voortdurende toegenegenheid, terwijl hij verder zijne dochter duidelijk onder het oog bragt, hoe verkeerd zij gedaan had, met de goede verstandhouding tusschen de hoven van Spanje en Portugal, welligt door hare overijling, op het spel te zetten. Uit dit enkele voorval, inmiddels, ziet men genoegzaam, hoe Karel in het afgezonderd leven, hetwelk hij na zijnen afstand had gekozen, zich daarom nog geenzins aan alle behandeling van staats-aangelegenheden onttrokken had. - Joanna, die als regentes van Spanje steeds haar verblijf hield te Valladolid, woonde het afsterven haars vaders ook juist niet bij: hij zou trouwens niet gewild hebben, dat zij overkwam. De dochter betoonde anders van dézen kant althans de innigste toegenegenheid voor hem, dat zij, ter verlevendiging harer herinnering zijner nagedachtenis, terstond tot het minste voorwerp toe, hetwelk hem toebehoord had, onder behoorlijk geleide naar hare residentie liet overbrengen: onder andere nog eene kat en een papegaai. Bij zijne aankomst in Spanje, twee jaren geleden, was Karel juist niet met die zelfde oplettendheid in alle kleinigheden door de regentes ontvangen geworden, niettegenstaande Philips daarvoor nog afzonderlijke bevelen had overgezonden: - doch dit zou háre schuld niet zoozeer geweest zijn. Zij had althans, op de tijding van zijne behoudene aankomst, terstond plegtige dankzegging in alle kerken laten opzenden. - Nadat Philips de teugels van het gebied zelf weêr in handen genomen had, bleef zij nogtans aan zijn hof verkeeren. Twee natuurlijke kinderen van Karel V kwamen tot groote geschiedkundige vermaardheid: vooral de zoon. Intusschen is de dochter, die van deze beiden de oudste was, bij onze landgenooten althans niet minder bekend geworden, als zijnde geene andere dan | |
[pagina 91]
| |
Margaretha, later hertogin van Parma, onze landvoogdes van 1559 tot even na de komst van Alva. Zij was geboren te Oudenaarden in 1522, toen haar vader alzoo in zijn drie en twintigste jaar en nog ongetrouwd was. Hare moeder, Johanna van der Gheenst geheeten, behoorde, volgens Prescott, ‘to a noble Flemish house’,Ga naar voetnoot1 en insgelijks noemt haar ook Motley: of a respectable family’Ga naar voetnoot2. Deze laatste is trouwens met zich zelven niet zeer in overeenstemming, als hij later van haar schrijft: ‘She was the daughter of the puissant Charles the Fifth, but her mother was only the daughter of a citizen of Oadenarde; of a ““quidam”” like the nameless weaver who had been burned by her express order’Ga naar voetnoot3. Intusschen moet het blijken uit een oorspronkelijk stuk, berustende te Oudenaarden, en te vinden (naar ik zie aangehaald) in den ‘Messager des Sciences et des Arts de la Belgique’, 1836, No. 4, dat hetgeen Strada (wien Prescott hier voornamelijk volgt, even als Motley) met anderen omtrent die geboorte van Margaretha hebben gezegd, zeer onjuist is: daar volgens aangeduid document, Johanna van der Gheenst slechts een arm Vlaamsch meisje was, van geringen stand. Welligt, dat voor de meerdere waarschijnlijkheid van het laatste berigt, reeds de omstandigheid eenigzins zou mogen pleiten, dat Margaretha, gedurende haar veeljarig verblijf in de Nederlanden, hare geboorteplaats nimmer bezocht heeft. Het geheim harer afkomst bleef intusschen niet lang bedekt, en zij genoot ook eene zeer zorgvuldige opvoeding, eerst onder de leiding van baars vaders tante, Margaretha van Savoye, op dat oogenblik onze landvoogdes, na wier dood zij werd toevertrouwd aan de zorg van Karels beminde zuster, Maria van Hongarije, welke aan Margaretha van Savoye insgelijks in de landvoogdij was opgevolgd. Nog zeer jong zijnde, huwde zij met Alexander van Medicis, groothertog van Toskanen, een der ellendigste tirannen van zijn tijd, en zelf, naar het algemeen gevoelen, een bastaard van paus Clemens VII; ofschoon hij, volgens anderen weer, | |
[pagina 92]
| |
de natuurlijke zoon was van Lorenze II van Medicis. Van dezen echtgenoot werd zij nogtans, gelukkig, weldra ontslagen door den aan hem gepleegden moord van zijn eigen bloedverwant, Lorenzino van Medicis, reeds in het eerste jaar van haar huwelijk. Weinige jaren daarna werd zij op nieuw in den echt verbonden aan Octavio Farneze, niet de neef, gelijk Motley berigtGa naar voetnoot1, maar een kleinzoon van paus Paulus III. De vader van Octavio (verwekt in een geheim huwelijk van Paulus vóor diens priesterwijding) was door den paus beleend geworden met Parma en Piacenza, in 1543 door laatstgenoemden vrij eigendunkelijk tot hertogdommen verheven. Dit huwelijk moest alzoo dienen, zoowel om voor het huis van Farneze het bezit van die hertogdommen te bestendigen, als voor het belang van den keizer zelven, die daarmede tevens den regerenden paus natuurlijk naauwer aan zich verbond. Doch voor het overige was, en bleef het eene zeer ongelukkige verbindtenis. Margaretha, ditmaal veel ouder dan haar man (haar vorige echtgenoot was, omgekeerd, ruim tweemaal zoo oud geweest als zij) kon nimmer haar afkeer van hem overwinnen; daarvoor was haar geest al te fier, al te heerschzuchtig. Maar ook haar ligchaam had reeds iets geweldig mannelijks. Zij reed te paard trots den besten ruiter. Hare lip wekte gewis de begeerte op ook van menigen jongen Nederlander, in zoo verre als die altijd prijkte met eenen geenszins twijfelachtigen knevel; terwijl zij, als om het spel te volmaken, nog vaak leed - aan het podagraGa naar voetnoot2. Dat zij dus ook zeer goed van haren man scheiden kon, om hier de landvoogdij waar te nemen, behoeft geen opzettelijk betoog. Deze zag zich van zijn kant door die benoeming, op eene hoogst eervolle wijze, insgelijks gelukkig van haar verlost. En Philips II won nog daarbij, - behalve dat hij Margaretha onder allen die daarnaar stonden voor de geschiktste hield om naar zijne bijzondere inzigten het bestuur alhier te leiden, aangezien zij in het eigen land geboren en, hetgeen niet minder woog, door Loyola zelven in de leer onderwezen was, - dat hij er op rekenen mogt in den erkentelijken echtgenoot (die zijne eigene staten tot aan zijnen dood toe rustig en mild bleef voortregeren) vooreerst eenen minder gevaarlijken tegenstander te hebben, daar toch nog | |
[pagina 93]
| |
altijd Spaansche troepen het kasteel van Piacenza wederregtelijk bezet hielden. - Wat haar bewind betrof, zulks is veelzijdig beoordeeld, ook wel geroemd. Doch zooveel is zeker, dat zij het meeste van dien roem in elk geval onverdiend heeft ingeoogst, daar reeds Wagenaar te regt opmerkt: ‘de harde regeering van haaren Opvolger Alva is oorzaak geweest, dat haar naam bij de Nederlanders in goede gedagtenis gebleeven isGa naar voetnoot1.’ Motley's oordeel over haar is ook geenszins gunstig. ‘The Regent, Margaretha,’ - dus schrijft hij - ‘who, it must be confessed, never exhibited any remarkable proof of intellectual ability during the period of her residence in the Netherlands, was often inspired by a feeble and indefinite hope that the matter might be arranged by a compromise between the views of conflicting parties. - Unfortunately the inquisition. was not a fit subject foy a compromise’ laat hij er op volgenGa naar voetnoot2. - Meer loffelijk voor Margaretha is hetgeen Prescott over haar schrijft, in het algemeen minder streng in het beoordeelen van al de personen, die voor Motley's geschiedkundigen regterstoel komen, dan deze. Maar men verlieze ook nimmer uit het oog, hoe beiden, bij de beschouwing van dezelfde karakters, zich nogtans op een geheel ander standpunt hebben gezet. De eerste schrijft meer eene algemeene geschiedenis; de andere slechts eene belangrijke episode daaruit. En is het nu niet gansch natuurlijk, dat, wanneer b.v. iemand van Frankrijk uitgaat, en een volledig werk zamenstelt over een Napoleon, diens kleuren niet zoo doorgaans donker zullen wezen als van dengenen, die de worstelingen zoekt te schilderen van een of ander volk dat zich van des dwingelands magt zocht los te rukken; - te meer, wanneer datzelfde volk, zonder hem ook al onder zijne zonen te tellen, toch met streelende zelfvoldoening mag neerzien op zijne staatkundige verwantschap? Margaretha begreep alras, toen Alva met zijne knechten herwaarts was overgezonden, dat haar tijd voorbij was, nam ook spoedig haar ontslag, en vertrok weer naar Parma. Later verscheen zij nog voor eene korte poos op het Staatstooneel, kort vóor de afzwering van Philips. De koning kwam toen op den vrij dwazen inval van te gelooven, dat zij altijd nog meer zou vermogen om zijn gebroken gezag hier te herstellen - door de dankbare nagedachtenis, welke zij, naar zijne meening, | |
[pagina 94]
| |
diep in ieders harte had achtergelaten, - dan elk krijgsgeweld. Haar beroemde zoon Alexander was op dat oogenblik met de landvoogdij bekleed. Deze was echter de eerste, die zich met het denkbeeld niet vereenigen kon, dat zij weer aan het hoofd van het bestuur zou komen, waarbij hij zelf alsdan tot het bloot opperbevelhebberschap, gelijk hij dat vroeger onder Don Joan gevoerd had, zou moeten terugtreden. De moeder zag ook weldra alle nieuwe bezwaren in, vooral bij dien onwil van haar eigen zoon. Zij verzocht terstond wederom haar ontslag, en tevens de bevestiging van Alexander in de landvoogdij. Daarom had Prof. Visscher ook liever niet moeten schrijven: dat Philips haar naar de Nederlanden terugzond, om in het hooge staatsbewind haar zoon te vervangen: ‘zoo als zij werkelijk deedGa naar voetnoot1.’ Het eenige wat zij deed was dit, dat zij op verzoek des konings (die haar met dat al vrij lang op dit antwoord liet wachten) vooreerst althans, ofschoon buiten eenige betrekking, nog in de Nederlanden achterbleef, welke zij eerst voor goed verlaten mogt tegen het najaar van 1583. Hierop vestigde zij zich tot haren dood te Ortona. Hoofts berigt is mede onjuist dat zij weer ‘binnen weynigh maanden naar Italië keerde’Ga naar voetnoot2. - Zij stierf in Februarij van 1586; haar echtgenoot in November deszelfden jaars. Arend vermeldtGa naar voetnoot3, dat zij overleed vijf jaren na 1583; doch de bedoeling was gewis na vijftien honderd éen en tachtig, welk jaar nog even te voren stond aangeteekend. Nog zij hier ter loops opgemerkt, dat die phenix van Portugal, welke de vrouw werd van haren zoon, Alexander van Parma, namelijk Maria, de dochter van Eduard, hertog van Guimaranez, bij gevolg de kleindochter niet was van Joan III, gelijk Motley haar éérst heetGa naar voetnoot4; maar wel, zoo als hij ook later schrijft, van EmanuelGa naar voetnoot5. - Vertot noemt deze Maria, zonder veel nadenken: ‘fille cadette du prince Edouard et soeur aînée de la duehesse de BraganceGa naar voetnoot6.’ Het tweede is goed. Don Joan van Oostenrijk, de oudere - gelijk hij in de geschiedenis genoemd wordt, ter onderscheiding van den lateren | |
[pagina 95]
| |
Spaanschen bastaard van dien zelfden naam, den natuurlijken zoon van Philips IV - stierf als onze landvoogd, op den 1sten October 1578. Dit laatste althans staat wel zoo vast als hetgeen op zijne geboorte betrekking heeft. Meer algemeen houdt men voor de plaats daarvan Regensburg, alwaar hij op den verjaardag zijns vaders, in 1545, zou ter wereld gekomen zijn uit zekere Barbara Blomberg, eene waschvrouw, die geroepen werd om de droefgeestigheid des keizers te verdrijven door haren zangGa naar voetnoot1. Zij bleek echter later eene regte duivelin te zijn. Getrouwd met zekeren Pyramus Kegel, die Commissaris gemaakt werd in het leger bij de Nederlanden, werd zij weduwe in het begin van Alva's bestunr, en onder diens bijzonder opzigt geplaatst. De ijzeren hertog (gelijk men hém welligt gepaster zou kunnen heeten, dan men zulks Wellington deed) was nogtans eer in staat, om de harten van drie millioenen voor zich te doen sidderen, dan om het karakter te buigen van deze Barbara. Eigenlijk schijnt hij zelfs bang voor haar geweest te zijn. Philips verbood dat zij andermaal trouwen zou. Alva berigtte dat zij omringd was van aanzoekers. Philips gelaste daarop dat zij in een klooster zou gaan. Alva, die haar met kunst en vliegwerk rustig binnen Gent had weten te krijgen, antwoordde slechts: dat zij zou losbreken als de naam van klooster maar voor haar gerept werd. Philips wilde haar alsdan in Spanje hebben, en schreef hoe haar zoon Don Joan geërgerd werd door het schandelijk leven hetwelk zij leidde. Zíj verklaarde Alva, haren zoon wel te willen zien, maar zich liever in stukken te laten houwen dan naar Spanje te reizen: wel bewust, als zij zeide te wezen, hoe men in dat land de vrouwen behandelde. Dus leefde de weduwe Kegel onder de schandelijkste uitspattingen en de dolzinnigste verkwistingen (haar geld te zenden, stond gelijk met dat in een put te gooijen, zei Alva; en daarbij hield zij er reeds eene tamelijke hofhouding op na) hier in de Nederlanden voort, tot dat zij eindelijk, bij de komst van haren eigen zoon als landvoogd, door dezen naar Spanje werd getroond, alwaar zij gedwongen werd hare verdere dagen te slijten. Maar nu wreekte | |
[pagina 96]
| |
zij zich nog op Don Joan met te verklaren: dat het geheel verkeerd was, wanneer hij geloofde de zoon te zijn van Karel V. Wat daarvan wezen mogt, de laatste beschouwde hem ten minste als zoodanig. Terstond na de geboorte van het kindGa naar voetnoot1 (Prescott zegt: toen het drie jaren oud wasGa naar voetnoot2) had hij, onder groot geheim, de verzorging daarvan opgedragen aan zijn getrouwen hofmeyer Quixada. Deze ontdekte dat geheim zelfs niet aan zijne eigene echtgenoote: eene uitmuntende vrouw, die het kind reeds als haar eigen lief had, en het zorgvuldig groot bragt, in de meening dat het in elk geval van haren Quixada was. Weinige maanden voor zijn dood liet Karel ook de moeder met haar pleegkind in zijne nabijheid komen, nadat reeds sedert eenigen tijd Quixada zijn intrek genomen had in het klooster van Yuste. Als Joan intusschen, gelijk Prescott opgeeftGa naar voetnoot3, toen een veelbelovende knaap was van elf jaren, dan valt bij dezen ook diens geboortejaar eerst in 1547, zoo als men dat trouwens ook wel bij anderen vindt aangewezen. De keizer vond het nogtans beter, even als zijn eigen broeder Ferdinand geheel afhankelijk van hem zelven was achtergelaten, zoo ook op zijn doodbed, bij monde van zijnen trouwen Quixada, Philips slechts zijnen natuurlijken broeder bijzonder aan te bevelen. Deze voldeed, men moet het erkennen, op edelmoedige wijze (al kwam welligt ook wat komedie-spel daarbij) aan de wenschen zijns vaders, kort na diens overlijden. Hij liet Joan verder opvoeden te gelijk met Don Carlos, en met den jongen Alexander van Parma. De laatste was deze eer, van aan het Spaansche hof te worden opgevoed, bloot verschuldigd aan de staatkunde des konings, die zich op deze wijze zocht te vergewissen van de kalmte zijns vaders, wiens kasteel van Piaeenza, nog altijd door, met Castilianen bezet was. De drie jongelingen, naar wij reeds zagen, bezochten gezamenlijk de toen beroemde Universiteit van Alcala de Henares, gesticht door den grooten Ximenes. Zoo het al de geleerdheid niet was van den schranderen prelaat, dan zou men toch mogen zeggen, dat zij aldaar in ruime mate van diens krijgshaftigen geest hadden geërfd. Aanvankelijk was Don Joan, door den altijd behoedzamen Philips, voor den geestelijken stand be- | |
[pagina 97]
| |
stemd geworden. Doch hij ontvlugtte, om deel te nemen aan de expeditie van Malta; keerde echter op uitdrukkelijk bevel des konings weer terug; bragt daarop eenigen tijd in ongenade door; verzoende zich weer met Philips, ten gevolge van zijne ontdekking aan hem van sommige gevaarlijke plannen van Don Carlos, en bekwam vervolgens het opperbevel tegen de opgestane Mooren van Grenada, geheel in het begin van 1570Ga naar voetnoot1. Zijne eerste zege was zeer schitterend; maar ook zeer bloedig en wreed. Nog grooteren luister verwierf hij op den 8sten October van het volgende jaar, bij Lepanto. Zijn hoofd scheen echter niet tegen al dien buitengewonen roem bestand. Grootsche, ja echt Spaansch avontuurlijke plannen gingen daarin rond: hij droomde van nu af aan van het eene koningrijk na het andere. Eerst wilde hij zich eenen geheel nieuwen troon stichten te Tunis, welk plan weer verwisseld werd met dat, van Elisabeth van den haren te verdrijven, Maria Stuart uit de gevangenis te verlossen, met haar te trouwen, en zoodoende koning te worden van Engeland en Schotland te gelijk: alles onder voorafgaande goedkeuring van den Paus, Gregorius XIII. Deze ondersteunde hem zelfs milddadiglijk met de noodige excommunicatie-bullen en brieven van investituur. In de allereerste plaats had hij echter meer behoefte aan troepen en geld; doch daarvoor was Philips weer niet te stemmen. Vrij onverwacht zond die hem naar de Nederlanden. Onze held nam nogtans gretig dit bloote regentschap aan, zich terstond voorspiegelende, hoe hij met behulp der Spaansche troepen, die van daar weggezonden moesten worden, Engeland zou kunnen veroveren. Hoe hij, om geen tijd te verliezen, als een moor verkleed in allerijl door Frankrijk reisde, en toch in het voorbijgaan nog, door bemiddeling van den Spaanschen gezant, wien hij te Parijs heimelijk bezocht, insgelijks in het geheim, dien zelfden nacht een bal op de Louvre bijwoonde, en nog smoorlijk verliefde op de schoone Margaretha van Navarre, zij slechts even vlugtig aangestipt. Even als zijn verder lot hier bij ons. Dat was in éen woord ellendig. Hij was, in die eerste tijden na de pacificatie van Gend, waarin, over en weer, meer met pen en papier dan met het zwaard gehandeld werd, hier volstrekt niet op zijne plaats. | |
[pagina 98]
| |
De troepen gingen weg, ja - maar, wat hij ook dreef of niet, de landkant uit: een dubbel verlies voor hem! Al zijne hersenschimmen zag hij éen voor éen verdwijnen in rook. Aan Philips in al zijne geheimen verraden, daar de beruchte Perez, aan wien hij zijn vertrouwen schonk, die terstond aan zijnen meester mededeelde; vervolgens door beiden in alles gedwarsboomd, zonder dat hij zelf vermoedde, hoe regt Macchiavellistisch men uit het kabinet te Madrid al zijne handelingen beurtelings bestuurde of verlamde; ten laatste, door den koel overlegden moord van EscovedoGa naar voetnoot1, van zijnen getrouwsten en onontbeerlijksten steun beroofd, kwijnde hij eindelijk weg in eene ellendige hut, niet ver van Namen, waar hij met het leger lag, hem onder Parma, die zijn opvolger werd, weer teruggezonden. En alsof nu zijn gansche leven, van de geboorte af, reeds niet avontuurlijk genoeg geweest ware, zoo leze men slechts, wat hem ná zijn dood nog wedervoer, in de eigene woorden van Hooft. ‘Het lichaam van Don Juan werd ontleedt, gepakt in verscheyde reyzmaalen, en alzoo, om kosten te schuwen, te paarde door Vrankrijk, naa Spanje, gevoert; aldaar weeder te zaamen gehecht, en eyndtlijk in 't Escuriaal, neevens de grafsteê zyns vaaders geleyt. Dit verzoek was zyn' jongste eerzucht geweestGa naar voetnoot2.’ Elisabeth, de zuster die op Karel V volgde, was geboren het jaar na hem, en overleed, gelukkig zou men mogen zeggen, reeds in 1536. Het lot toch had haar, zelfs nog zeer jong zijnde, verbonden aan Christiaan II, koning van Denemarken: dien Nero van het Noorden, onder wiens regering de Unie van Calmar zich oploste, den bekenden minnaar van ons Amsterdamsch Duifje, Duveke, door wier invloed, maar vooral door dien harer moeder Brigitte - eene fruitverkoopster, welke hij te Bergen, in Noorwegen, waar zij een winkel hield, reeds in 1507 had leeren kennen - hij die democratische gevoelens zou hebben ingezogen, waarmede hij in zijn rijk op alles wat adel was toomeloos lostrok, en die eindelijk, post varia fata, en na onzen landgenooten mede last genoeg te | |
[pagina 99]
| |
hebben bezorgd, in 1552, in zijn eigen rijk, op het slot Sonderburg van het eiland Alsen, in harde gevangenis geraakte, waaruit hij, na door tusschenkomst van zijn schoonbroeder Karel eerst in 1544 eenige verzachting te hebben ondergaan, in 1549 naar het slot Kallundsborg, waar hij wat meer vrijheid genoot, werd overgebragt, om aldaar, na nog weer tien altijd zeer lange jaren, eindelijk te sterven. Elisabeth, inmiddels, overleed niet kinderloos, zoo als Dorn Seiffen aanwijst. Zij had bij Christiaan éen zoon en twee dochters, welke zij op hare vlugt herwaarts medenam, toen haar gemaal voor den met de geestelijkheid tegen hem verbonden Deenschen adel het land had moeten ruimen, drie jaren vóor haren dood. Eene dezer dochters, de fiere Christierna, gehuwd met den hertog Frans van Lotharingen, stond nog zeer naar de landvoogdij over de Nederlanden, waarmede Philips destijds echter beter vond Margaretha van Parma te bekleeden, in weerwil eerstgenoemde, of liever moest men schrijven, mede juist omdat die in dezen volijverig ondersteund werd ook door onzen Willem van Oranje, op dit oogenblik weduwnaar van zijne eerste vrouw, en zich met de hoop vleijende van te zullen trouwen met Renée, hare oudste dochter. De Spaansche autocraat hield trouwens den Nederlandschen adel liefst op meer eerbiedigen afstand van zich, en alzoo moest deze geheele verbindtenis wel in duigen vallenGa naar voetnoot1. Na het overlijden der moeder was Christierna, met hare zuster, die later Paltsgravin werd, liefderijk opgenomen door hare behuwdtante Margaretha van Savoye, onze regentes. De zoon overleed op denzelfden tijd, in de Nederlanden, toen de vader gevangen werdGa naar voetnoot2. Ferdinand (I), het vierde kind van Philips en Joanna, hebben wij (op bl. 59) in Spanje zien geboren worden. Hij bleef aldaar gedurende zijne jeugd, en werd op volkomen Spaansche wijze opgevoed. Zijn grootvader, naar wien hij heette, zou eerst nog voornemens geweest zijn, hem de kroon van Aragon te laten erven; bij diens dood echter was slechts voor een jaargeld ten zijnen behoeve gezorgd, en zijn broeder Karel tot eenig opvolger van al de staten benoemd. Intusschen scheen Ximenes het niet overbodig te achten, toen hij, na | |
[pagina 100]
| |
Ferdinands dood, terstond het regentschap in naam van den afwezigen Karel andermaal op zich nam, om den jongen Ferdinand, die wel blijken gaf van zeer eerzuchtig te zijn, liefst te Madrid, waar hij zijn hof hield, bij zich te nemen, opdat zijne bewegingen hem niet konden ontgaan. En Karel vond het daarop mede meer raadzaam, zijnen broeder de reis aan te bevelen naar Duitschland, naar het heette om zijnen ouden grootvader, Maximiliaan, te bezoeken. Het ‘tu felix Austria nube!’ kan ook ruimschoots op Ferdinand worden toegepast. In 1521 namelijk huwde hij met Anna, eerst Elisabeth geheeten, de dochter van Ladislaus VII; waardoor hij, toen haar broeder vijf jaren later in den ongelukkigen slag van Mohacz, tegen de Turken, het leven verloor, de kroonen erfde van Bohemen en Hongarije: eene erfenis, trouwens, waarvan het genot, door lastige verwikkelingen, ja zelfs gevaarlijke oorlogen, vooral in het begin nog al getemperd werd. In 1531 werd hij door de ijverige bemoeijingen van Karel - die voorgaf, zelf op den duur, uit hoofde van zijne vele andere staten niet altijd naar eisch voor de belangen van het Duitsche rijk te kunnen zorgen, - tot Roomsch koning benoemd (nogtans niet zonder hevige tegenkanting van Saxen), en als zoodanig ook te Aken gekroond. Twintig jaren later was des keizers staatkunde ten opzigte van het Rijk weer geheel veranderd. Zijn eenig streven was toen, om al zijne landen, met de keizerskroon, voor altijd in zijn eigen geslacht te vereenigen, en daarvoor zocht hij, in de eerste plaats, op alle mogelijke wijzen Ferdinand zelven te bewegen, om ten behoeve van Philips (II) de waardigheid van Roomsch koning neer te leggen. Deze was hiertoe echter volstrekt niet over te halen. Karel zocht daarop dan ten minste Philips als twéeden Roomsch koning, naast en benevens Ferdinand, te doen erkennen: opdat de zoon alzoo den oom althans als keizer kon opvolgen, wanneer hij zulks den vader eenmaal niet doen mogt. Philips zelf werd naar Duitschland opontboden, om dit plan in eigen persoon te helpen bewerken. Het ontbrak hem, gewis, allerminst aan eerzucht, en hij kwam ook haastig om te ambiëren. Ongelukkig was hij evenwel een dier candidaten, wien men beter doet den raad te geven, om liefst nimmer in eigen persoon te komen. Zijn geheel Spaansch karakter, zijn ondragelijke trots staken zoo ongunstig af, niet alleen bij Ferdinand, anders reeds geheel en al een Duitscher geworden, maar | |
[pagina 101]
| |
nog meer bij diens oudsten zoon, Maximiliaan, in Duitschland geboren, algemeen bemind en de beste verwachtingen van zich gevende, dat er van het gansche plan onmogelijk iéts komen kon. Karel had intusschen met al zijne machinatiën in dezen, te veel in getal en te verwikkeld om ze hier meer in het bijzondere te kunnen nagaanGa naar voetnoot1, helaas niets anders gewonnen, dan dat hij daarmede den grond legde voor jaloezij en misverstand tusschen de verschillende takken van het huis van Oostenrijk. Ferdinand toch moest wel, uit zucht naar zelfbehoud, zich van nu af meer scharen aan de zijde der jegens den keizer zich zoo weerbarstig getoond hebbende keurvorsten; inzonderheid sloot hij zich nu naauw aan die van Maurits van Saxen. De keizer nogtans, tenax propositi als hij was, gaf zijn geliefd denkbeeld nooit geheel op, maar deed nog eene laatste poging bij zijn broeder - nadat hij zijne Bourgondische staten en ook Spanje reeds aan Philips had afgestaan - ten einde te zien of die ook nú nog soms te bewegen zou zijn, om van zijnen titel van Roomsch koning vrijwillig afstand te doen voor de eene of andere provincie, hetzij in Italië, hetzij in de Nederlanden, waarmede hij hem zou schadeloos stellen. Doch alles vruchteloos; Ferdinand bleef in dit opzigt onverzettelijk als eene rots. Eerst toen eindelijk maakte Karel, met al de formaliteiten daarbij behoorende, eene volledige acte op, waarin hij vooreerst zijne keizerskroon neêrlei, en Duitschlands vorsten tevens van hunne onderhoorigheid aan hem, qua talis, ontsloeg; ten andere die zelfde waardigheid en regten aan zijnen broeder den Roomschen koning overdroeg. Met dit stuk, benevens de keizerlijke insigniën, werd zijn gunsteling, de prins van Oranje, naar Duitschland gezonden. Het duurde echter nog eenigen tijd alvorens Ferdinand de keurvorsten bijeen kon roepen, die daarop, de deugdelijkheid van Karels afdanking beamende, eerstge-noemden huldigden als hunnen wettigen keizer. Niet alzoo evenwel de paus, Paulus IV. Deze overmoedige prelaat begon met Ferdinands gezant, als die hem namens zijn meester van hetgeen gebeurd was plegtig kwam kennis geven, in trotsche bewoordingen te verwijten: dat die overdragt en aanvaarding van de kroon buiten verzoek om inwilliging van den Heiligen stoel | |
[pagina 102]
| |
had plaats gegrepen, en eindigde, na het stellen van de onbeschaamdste voorwaarden om zijne sanctie te erlangen, waaraan natuurlijk niet voldaan werd, met gedurende zijne gansche hierarchie Ferdinand niet als keizer te erkennen. Van dezen tijd af hielden de keizers op, om de bevestiging van den paus te verzoeken. - Op den rijksdag te Worms had Karel zijnen broeder reeds de meeste zijner Duitsche staten wettig afgestaan. Eerst in 1540 verkreeg Ferdinand ze gezamenlijk in erfelijken eigendom. Hij leefde tot 1564, wanneer de keizerskroon overging op den reeds meer genoemden Maximiliaan (II), buiten wien hij nog twee zonen kreeg, en daarboven elf dochters. Maria, de geliefde zuster, welke Karel zoo kort overleefde, was geboren in 1505 (en niet in 1503, gelijk bij Bouillet en anderen staat aangewezen; want ook eerst in de lente van 1504 keerde hare moeder Joanna uit Spanje naar Vlaanderen, tot haren echtgenoot, terug). Nog zeer jeugdig zijnde huwde zij met Lodewijk II, koning van Hongarije en Bohemen (die altijd nog jonger was dan zij), den broeder van Ferdinands vrouw. En daar bij hunne gelijktijdige verloving bepaald was, dat, in geval van Lodewijks kinderloos overlijden, de kroonen, die hij droeg, in eigendom op de zuster zouden overgaan, zoo werd, naar wij reeds gezien hebben, Ferdinand ook op deze wijze koning over hare staten. Van al zijne zusters stelde Karel het meeste vertrouwen in haar; en als een bewijs hunner wederzijdsche toegenegenheid moge mede gelden, dat zij zich belastte met de opvoeding van zijne natuurlijke dochter Margaretha. Na den dood van onze eerste landvoogdes Margaretha, Karels tante, werd Maria door hem tot hare opvolgster benoemd, welke betrekking zij tot diens afstand van de Nederlanden vervullen bleef. Daarop trok zij, even als hare zuster Eleonora, met hem naar Spanje. Karel dacht niet ongunstig over de bekwaamheid van de sexe om te regeren, en gewis telde hij ook onder de eigene leden van zijn geslacht menigeen die daarvan de blijken gaf: daaronder Maria niet het minst. Zelfs Bilderdyk noemt haar ‘een zeer verstandige en geleerde vrouw,’ hierop echter terstond latende volgen, comme de peur d'en dire trop: ‘doch hetgeen niet verhinderde, dat er van jaar tot jaar eindeloos gehaspel over de opbrengsten wasGa naar voetnoot1.’ Intusschen merkt Schlosser ergens aan, en | |
[pagina 103]
| |
gewis niet zoo geheel ten onregte, dat dáarom de keizer verkoos hier in de Nederlanden liever regentessen dan regenten te zien, dewijl deze zich niet zoo behoefden te schamen, door vleijerij als zij konden, de harde hoofden te buigen dier zoo republikeinschgezinde bewoners, wier privilegiën ook zoo weinig strookten met zijne streng monarchale beginselen. Over het bezoek, door Maria met Eleonora aan haren broeder te Yuste gebragt, hebben wij boven reeds gesproken. De vrij plotselinge dood harer zuster schokte Maria hevig. De beide weduwen waren de laatste jaren niet van elkander gescheiden geweest. ‘Ik zal niet gevoelen,’ sprak de keizer tot Quixada, ‘dat mijne oudste zuster gestorven is, voor ik de koningin van Hongarije alléen in mijne kamer heb zien komen.’ - Dit zag hij nog; want Maria bragt hem, kort na dien dood, een tweede doch laatste bezoek te Yuste, en begaf zich daarop ter woon in de nabuurschap van Valladolid. Karel, tot het laatste toe rusteloos, wendde nog alle pogingen bij haar aan, ten einde zij het regentschap over de Nederlanden weer op zou vatten, dewijl hij haar daarvoor, boven alle anderen, geschikt achtte. Met weerzin legde zij nog de belofte daarvan af, doch beider dood volgde weldra. Zij overleefde haren broeder slechts weinige weken. Katharina, het zesde en laatste kind van Philips en Joanna, werd eerst geboren na den dood haars vaders. In hetzelfde vertrek nogtans, waar zij ter wereld kwam, lag diens lijk nog op een praalbed. Van een monnik had hare moeder de gelukkige legende gehoord van eenen koning, die weer levend werd, na veertien jaren dood geweest te zijn. Met strakken blik bleef zij nu op zijn overschot zitten staren, om dat blijde oogenblik af te wachten'. Hare jaloezie bleef niettemin nog voortknagen; geene van hare vrouwelijke bedienden mogt dat bed naderen; geene van hare vrouwelijke nabestaanden zelfs eenen enkelen voet in het vertrek zetten; ja, zij weigerde dit verlof zelfs halsstarrig aan de bejaarde vroedvrouw, welke men met opzet voor haar gekozen had. - Katharina, gelijk wij ons kunnen herinneren, werd de vrouw van Joan III, koning van Portugal, uit welken echt de kinderen sproten - eene dochter en een zoon - waarmede wij den zoon en de jongste dochter van Karel V in het huwelijk hebben zien treden. Wij herinneren ons insgelijks, hoe na den dood van Joan III, het door hem aan Katharina opgedragen regentschap, alsmede de voogdij over den | |
[pagina 104]
| |
onmondigen Sebastiaan, eerst nog door hare schoondochter Joanna, als moeder van Sebastiaan, stond betwist te worden, doch hoe Karel tusschen beide kwam. Dat regentschap had evenwel al zeer weinig aantrekkelijks in de oogen zelve der dweep. zieke Katharina. Reeds in 1561 stond zij het vrijwillig af aan den jongeren broeder haars overleden echtgenoots, den kardinaal Hendrik, - om de wereld met al hare ijdelheden in een klooster te kunnen ontvlugten. Zij stierf op hoogen ouderdom, in 1578. En hiermede zijn alzoo, eindelijk, al die kinderen en ook kleinkinderen van Ferdinand en Isabella, dood en begraven. Onze taak eindigt daardoor van zelve. Hadden wij vermeend, die, van het begin tot het einde, in een eenvoudig, onderhoudend verhaal te kunnen zamenvatten, ook onze eerste woorden waren hier mogelijk geworden: daar was eens een koning en eene koningin. Doch onze bedoeling was ook meerendeels, om door het blootleggen van enkele geschiedkundige onnaauw-keurigheden, alle aangetroffen binnen een betrekkelijk kort tijdperk, en in een klein aantal schrijvers - ultima Thule - slechts een gering bewijs meer te leveren, hoe men, bij het rondslaan en opzoeken van zelfs als degelijk erkende historische werken, dat ‘hij heeft het gezegd!’ αὐτὸς ἔϕα - gelijk de volgelingen van hunnen onfeilbaren Pythagoras steeds iedereen toeduwden, - maar niet zoo terstond en onvoorwaardelijk moet in den mond nemen.
engelbregt. |
|