De Gids. Jaargang 19
(1855)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Nieuwe kaarten en atlassen.
De eilanden beoosten Java van Bali tot Timor, volgens de laatste waarnemingen en berigten te zamengesteld door Jacob Swart. Amsterdam, Wed. G. Hulst van Keulen. 1853. 2 blad.
| |
[pagina 159]
| |
‘de Gids,’ deels regtstreeks van de vervaardigers of uitgevers toegezonden. De eerste waren natuurlijk ter beoordeeling bestemd, bij de andere mogt ik een zoodanig doel veronderstellen, gelijk werkelijk de uitdrukking van den wensch daartoe in onderscheidene gevallen met de toezending gepaard ging. In enkele gevallen, waar misschien alleen een geschenk uit vriendschap of welwillendheid beoogd werd, mag ik mij toch verzekerd houden, dat eene aankondiging van mijne hand, en zelfs eene enkele bescheidene aanmerking, indien daartoe stof mogt zijn, aan de auteurs niet zal mishagen. Het aantal der ontvangene kaarten en geschriften is echter zoo groot, dat ik mij, om niet te veel op eens van het geduld der lezers van ‘de Gids,’ bij een niet zeer uitlokkend onderwerp, te vergen, tot eene splitsing genoodzaakt zie. Terwijl ik verschillende handboeken over oude en nieuwe aardrijkskunde en Kramers' thans voltooid ‘Geographisch Woordenboek der geheele aarde’ tot eene volgende gelegenheid moet laten rusten, zal ik mij ditmaal tot een vlugtig overzigt der kaarten en atlassen bepalen, waarvan de titels aan het hoofd van dit artikel zijn gesteld. Deze titels - het is eene opmerking, die de aanvaarding mijner taak moet voorafgaan - geven intusschen op verre na geen volledig overzigt van hetgeen de laatste jaren in ons Vaderland op het gebied der Cartographie hebben opgeleverd, ook dan niet, wanneer men daarbij voegt de kaarten, die ik in mijn artikel van November 1852, en die, welke ik reeds in 1848 in mijne artikelen over ‘Bijbelsche Aardrijkskunde’, hetzij opzettelijk besproken, hetzij in het voorbijgaan vermeld heb. Ofschoon het geheel buiten mijn bestek ligt eene ook maar eenigzins volledige opgave te beproeven, moet ik hier toch met een enkel woord van den noesten arbeid onzer zeeofficieren tot verbetering der zeekaarten gewagen. Ik moet dit te meer doen, daar ik mij te verwijten heb in mijn vorig artikel, toen ik op bl. 532 en 533 een vlugtig overzigt gaf van hetgeen in ons Vaderland in de laatste jaren tot bevordering en uitbreiding der aardrijkskunde was verrigt, geheel van de werkzaamheden der Commissie voor het verbeteren der Indische zeekaarten, van de zoo verdienstelijke zeemansgidsen der Heeren Melvill van Carnbée, Smits en Gregory, van de talrijke en nog jaarlijks vermeerderende hydrographische kaarten, door de firma Hulst van Keulen | |
[pagina 160]
| |
in het licht gegeven, en van de talrijke belangrijke bijdragen tot onze geographische kennis in de bekende tijdschriften voor het zeewezen van de Heeren Swart en Tindal, Pilaar en Obreen, te hebben gezwegen. Dit stilzwijgen was intusschen noch aan volslagen onbekendheid met deze zoo hoog te waarderen pogingen, noch aan eenige zucht tot miskenning of achteruitzetting van den arbeid onzer hydrographen en zeeofficieren te wijten; maar alleen daaraan, dat deze werken aan de uiterste grens lagen van het gebied, hetwelk ik voornemens was te overzien, en zich daardoor aan mijn blik onttogen. Wanneer men uitgaat van de beschouwing van populaire aardrijkskundige werken, geschikt voor het onderwijs of voor dagelijksche raadpleging in de huisgezinnen, dan zal men, ook bij een ruimeren blik op hetgeen het gebied der aardrijkskunde in het algemeen oplevert, zeker wel in de laatste plaats aan zeekaarten en zeemansgidsen denken, welker gebruik zich schier uitsluitend tot den zeeman of den geograaf van professie bepaalt. Nogtans is mij de opmerking gemaakt, dat ik, den belangrijksten oorspronkelijken arbeid ter zijde latende, mij in mijn artikel hoofdzakelijk slechts had bezig gehouden met kaarten, die hoogstens als verdienstelijke compilatiën te beschouwen waren. Hoe waar dit ook zijn moge, het lag in den aard van het door mij behandelde onderwerp; op het veld der ‘populaire aardrijkskunde,’ zal men in den regel wel geene zelfstandige kustopnemingen, plaatsbepalingen, hoogtemetingen en wat dies meer zij, kunnen verwachten, en tevreden mogen zijn, wanneer de uitkomsten van het onderzoek van wetenschappelijke reizigers en zeevarenden, van sterrekundigen en landopmeters, zooveel mogelijk tot een bruikbaar geheel zijn vereenigd. Doch dat ik ook daar, waar ik herinnerde wat de ‘wetenschappelijke aardrijkskunde’ onder ons heeft gewrocht, van de ijzeren vlijt en gewigtige resultaten der Nederlandsche hydrographen heb gezwegen, maakt mij thans eene amende honorable ten pligt. En ofschoon ik er verre af ben, van mij ook maar eenigzins tot een oordeel over hydrographischen arbeid bevoegd te achten, weet ik de welgemeendheid van mijn confiteor niet beter te toonen, dan door, bij wijze van voorbeeld, eenigzins uitvoeriger de kaart der eilanden beoosten Java van den Heer Jacob Swart te bespreken, welker titel onder de boven dit opstel geplaatste den eersten rang inneemt. | |
[pagina 161]
| |
Reeds in 1842 werd door den Heer Swart eene kaart der eilanden beoosten Java uitgegeven, die, onder toezigt der Commissie tot het verbeteren van de Indische zeekaarten, in 1839 ontworpen was door den Heer C.W.M. van de Velde, toenmaals adelborst der eerste klasse, belast met het beheer van het depôt der zeekaarten te Batavia. Tot het zamenstellen dezer kaart had zich de Heer van de Velde bediend van de waarnemingen van den Kapitein ter zee A.C. Edeling, den Kapitein-Luitenant ter zee L.J. de Vriese en den Luitenant ter zee 1e klasse W.T. Baars. De gedeelten door ieder dezer officieren opgenomen, waren door eene bijzondere kleur onderscheiden; het ontbrekende, d.i. verreweg het grootste gedeelte, was aangevuld volgens den bekenden Gids van Horsburgh. De waarnemingen van Edeling en de Vriese bepaalden zich tot enkele kleine gedeelten der kusten van Flores, Adonare, Lomblem, Pantar, Timor en Samauw. Meer omvattend waren die van den Heer Baars; doch volgens de eigene verklaring van dien officier, had de vervaardiger der kaart hem waarnemingen toegekend, die zich merkelijk verder uitstrekten dan de kusten, die hij inderdaad had opgenomen. Hij achtte dan ook de geheele kaart enkel bruikbaar voor een overzigt, maar onvoldoende voor de zeevaart. De behoefte eener goede kaart van deze vrij ingewikkelde vaarwaters was dus nog geenszins bevredigd, en de Commissie voor de verbetering der zeekaarten deed dus wel, de uitgave eener betere toe te vertrouwen aan den Heer H.D.A. Smits. Deze werd in 1851 in twee bladen, met een bijblad van plans en havens en eene afzonderlijke ‘Beschrijving,’ te Batavia in het licht gegeven, en als zoo voldoende beschouwd, dat zij op last der Britsche admiraliteit ook in het Engelsch werd vertaald. Nogtans werd later de hydrographische kennis van Timor en de omliggende eilanden wederom met nieuwe waarnemingen verrijkt, waaronder vooral die in den ‘Zeemansgids voor de vaarwaters van Java naar en door den Molukschen Archipel en terug’ van F.A.A. Gregory, in het begin van 1853 door den Heer Swart in het licht gegeven, vermelding verdienen. Dit en misschien ook de omstandigheid, dat de kaart van den Heer Smits te Batavia met minder goede hulpmiddelen was uitgevoerd, noopte den Heer Swart om in 1853 eene nieuwe kaart der eilanden beoosten Java zamen te stellen, waarbij die van | |
[pagina 162]
| |
den Heer Smits werd ten grondslag gelegd, maar ook die van den Heer v.d. Velde werd geraadpleegd, en waarin alle nieuwe ontdekkingen zorgvuldig werden opgenomen. De kaart, door D. Veelwaard Junior met zorg gegraveerd en op groot en zwaar papier in twee bladen uitgegeven, bevat langs den onderrand een aantal cartons met plans van baaijen en havens en profielen van bergen en eilanden, die hare waarde niet weinig verhoogenGa naar voetnoot1. Zeekaarten zijn uit den aard der zaak ongeschikt voor volks- en schoolgebruik; het is toch hierbij meer om de kennis van het land dan van het water te doen, en het beloop der kusten met de aanwijzing der hoogten, die als herkenningsteekenen voor den zeeman kunnen dienen, geeft op verre na nog geene voldoende kennis van het terrein en zijne politieke verdeeling. Evenwel kunnen de kaarten voor de zeevaart aan den ontwerper van gewone kaarten de allergewigtigste diensten bewijzen; zij geven hem den zuiveren omtrek, dien zijne teekenpen slechts verder heeft op te werken en met de détails der terrein-beschrijving aan te vullen. Ik heb te liever, als een voorbeeld van hetgeen thans ten onzent in het vak der hydrographie wordt geleverd, op de besproken kaart der eilanden beoosten Java gewezen, omdat wij daarvan nog geene andere, ook maar eenigzins voldoende kaart bezitten, zoodat zich althans onze naauwkeuriger kennis schier uitsluitend tot het beloop der kusten bepaalt. Dit is althans het geval met Flores en Sumba en voor een groot gedeelte ook met Sumbawa en de meeste kleinere eilanden; overal zijn hier de binnenlanden nog schaars onderzocht en kan naauwelijks een enkel punt met voldoende zekerheid bepaald worden. De kennis van Bali met Lombok en van Timor is eenigzins meer gevorderd. Van Bali en Lombok bezitten wij eene kaart van den Heer Melvill van Carnbée in het eerste deel van den ‘Moniteur des Indes,’ en eene nog wat grootere van eerstgenoemd eiland voegde de Heer van Hoëvell toe aan zijne bekende reis; maar beider onderling verschil toont genoeg, | |
[pagina 163]
| |
hoe onzeker ook hier nog onze kennis is. Van het eiland Timor moet zelfs eene uitvoerige kaart bij het Ministerie van Koloniën berusten; doch zij bleef tot dusverre onuitgegeven, en de eenige meer betrouwbare voorstelling der binnenlanden, die wij bezitten, is vervat in de kaart van Timor van den Heer Sal. Muller, in de Verhandelingen der Natuurk. Commissie, Afd. Land- en Volkenkunde, die echter alleen het westelijk of Nederlandsch gedeelte van dit eiland bevat. De uitmuntende rapporten van den Heer Zollinger over Lombok en Sumbawa en van den Heer van Lijnden over de kleine eilanden tot de residentie Timor behoorende, kunnen natuurlijk het gemis van goede kaarten slechts voor een klein deel vergoedenGa naar voetnoot1. Om deze reden heeft dan ook de Heer Pijnappel in zijn ‘Atlas der Nederlandsche bezittingen in Oost-Indië,’ tot welks beschouwing wij thans willen overgaan, voor de eilanden beoosten Java, de kaart van den Heer Swart schier uitsluitend tot gids genomen, en alleen het binnenland eenigzins opgewerkt volgens de aangehaalde kaarten van de Heeren Muller, Melvill en van Hoëvell en de berigten der Heeren van Lijnden en Zollinger. Dit moge reeds dadelijk een bewijs opleveren van de groote zorg, waarmede de ontwerper van dien atlas de beste bronnen heeft opgespoord, en de groote voorzigtigheid, waarmede hij ze heeft gebruikt, liever weinig gevende, maar dat de proef kan doorstaan, dan veel, maar dat van twijfelachtige waarde is en dat alle kans heeft door latere nasporingen als onbruikbaar te worden uitgemonsterd. Jammer is het, dat ook de Heer Pijnappel, door een ongelukkig toeval, over de kaart van Timor, bij het Ministerie van Koloniën voorhanden, niet heeft kunnen beschikken. Ik zal mij in geene gissingen omtrent de reden verdiepen, ofschoon ik toch zeggen moet dat die reden al zeer afdoende moet geweest zijn om het te regtvaardigen, dat het gebruik dier kaart niet kon vergund worden aan een onderwijzer, die aan eene rijksinstelling voor de opleiding van Indische ambtenaren geplaatst is en zijn werk natuurlijk in de eerste plaats voor zijne leerlingen heeft bestemd. Men mist noode in den atlas van den Heer Pijnappel een uitvoeriger kaart van Timor, | |
[pagina 164]
| |
op welk eiland in den laatsten tijd, om meer dan eene reden, de aandacht nog al is gevestigd; en ik acht dat gemis slechts gedeeltelijk vergoed door de overzigtskaart voor de ligging van den Oost-Indischen Archipel met betrekking tot Australië en de naaste kusten van Azië, Afrika en Amerika, dewijl zij, hoe nuttig anders ook, niets geeft, dat ook niet een blik op de globe of wereldkaart leeren kan. Bij de doorgaande omzigtigheid en naauwkeurigheid van den Heer Pijnappel, is eene onjuistheid in zijne voorstelling van Timor moeijelijk te verklaren: ik bedoel de geheel verkeerde wijze, waarop de grenzen tusschen het Nederlandsch en Portugeesch gedeelte getrokken zijn, en het gemis van alle aanwijzing der Portugesche enclave van Ambenoe, Oekoesi en Noi-moeti. Geheel ten onregte is Loeka aan de Zuidkust binnen de grenzen van ons gebied begrepen. Dit is in strijd met alle opgaven, met de kaart van Sal. Muller en met die van Heymering in het T.v.N. I., welke laatste, geheel overeenkomstig art. 1 van het onlangs door de Tweede Kamer verworpen traktaat, aan de Zuidkust Soeai als de eerste Portugesche plaats aanduidt. Dit Soeai zal op omstreeks 125o 25′ O.L. van Greenwich gelegen zijn, zoodat de grenslijn bij den Heer Pijnappel meer dan 40′ te ver oostelijk uitkomt. De oorsprong dezer fout ligt in de kaart der Molukken van Melvill van Carnbée, die de Heer Pijnappel voor zijne kaart van den Molukschen Archipel heeft tot grondslag gelegd; maar bij eenige studie omtrent de verhouding der beide Gouvernementen op Timor ware zij ligtelijk te vermijden geweest. In het Portugeesch gebied is de Heer Pijnappel wel wat heel spaarzaam met het aanwijzen van plaatsen. Lifauw, Maubara en Manatoetoe (Mantotte), die in de geschiedenis nog al bekend en zelfs op de zeekaarten aangeduid zijn, hadden althans niet mogen ontbreken. Daarentegen zou ik zeer dankbaar zijn voor eenige opheldering omtrent de mij geheel onbekende namen Lamsana en Ouw, die van de kaart van den Heer Swart schijnen overgenomen, omdat zij daar door eenigzins gedistingueerde karakters zijn aangeduid; maar noch op eenige andere door mij geziene kaart, noch zelfs in de statistische opgaven van de Portugesche bezittingen op Timor, die ik heb kunnen raadplegen, voorkomen. De natuurlijke overgang van de kaart van den Heer | |
[pagina 165]
| |
Swart tot het laatste blad in den atlas van Pijnappel, heeft mij genoopt om de beschouwing van dit laatste werk van achteren aan te vangen, en het zal nu wenschelijk zijn, dat ik, om geregeld voort te gaan, mij aan dezelfde omgekeerde orde blijve houden. Ik sprak reeds met een woord over de kaart der Molukken, waarbij, behalve die van den Heer Melvill, de kaart der Moluksche eilanden en vaarwaters, door Gregory, Amsterdam 1847, en voor de Noordkust van Nieuw-Guinea eene schetskaart van den Heer de Bruyn Kops in het Natuurk. T.v.N. I., zijn geraadpleegd. De kaart van Gregory heeft inzonderheid gediend voor de cartons van Ternate, Banda en Amboina. Nieuw-Guinea is op de kaart van den Heer Pijnappel, mijns inziens, niet geheel voldoende voorgesteld. Vooreerst had ik gewenscht, dat die kaart zich minstens zoo ver oostelijk als die van den Heer Melvill, en liefst nog iets verder tot omstreeks 140o O.L. hadde uitgestrekt, dewijl zij dan het gansche gedeelte der Zuidkust door Nederland in bezit genomen, en het geheel der opnemingen door de Nederlandsche schepen Dourga, Triton, Sireen en Postillon, op de kaart van den Heer Sal. Muller, in de ‘Verhandelingen der Natuurk. Commissie,’ Afd. Landen Volkenkunde voorkomende, zou hebben bevat. Ten andere had ik gewenscht, dat de naam Merkusoord, die de mislukte poging eener Nederlandsche vestiging in 1828 zou herinnerd hebben, niet van deze kaart ware weggelaten, en zelfs de ligging van het toenmaals opgerigte fort du Bus daarop ware aangeduid. Bij de zamenstelling der kaart van Celebes, en inzonderheid van de cartons van het zuidelijk schiereiland en van de Menahassa, was den Heer Pijnappel het gemis van betrouwbare bronnen bijzonder gevoelig. De kaart van den Heer Melvill in den ‘Moniteur,’ zeker tot dusverre de beste, heeft hij getracht te verbeteren naar de kaart van Straat Makasser door den Heer Smits (Batavia, 1851/2), en aan te vullen, wat de aanwijzing der Christen-gemeenten betreft, uit de kaart van de Menahassa in de reize van den Heer van Rhijn, en wat de eilanden omstreeks Saleijer aangaat, uit de schetskaart van den Heer Uhlenbeek, zonder jaartal (1848?) bij de firma Hulst van Keulen uitgegeven. Bij deze kaart verdienen allezins de aanteekeningen van den ontwerper te worden nagelezen. Ook bij Borneo is de kaart van den Heer Melvill ten | |
[pagina 166]
| |
grondslag gelegd. De Noord- en Oostkusten zijn echter gewijzigd naar de opnemingen van Mundy en Belcher, waardoor vooral de Oostkust, van Kaap Oensang tot Kaap Kenioengan, aanmerkelijk van de kaart van Melvill verschilt. Heeft de Heer Pijnappel daaraan welgedaan? Ik meen deze vraag toestemmend te mogen beantwoorden, sterker dan hij het zelf in zijne aanteekeningen heeft durven doen. Bedrieg ik mij niet, dan heeft de Heer Melvill voor het noordelijk deel der Oostkust slechts oudere Engelsche kaarten kunnen raadplegen, welker gezag beneden de opnemingen van Belcher staan moet. Jammer is het, dat de Heer Pijnappel Petermann's kaart van Borneo, die een zeer goed overzigt van de opnemingen der Engelschen moet bevatten, niet schijnt gekend te hebben. Deze kaart schijnt intusschen geheel uitverkocht te zijn; ik zelf heb vergeefsche moeite gedaan om een exemplaar uit Londen te bekomen. Zeer jammer is het, dat van de verrigtingen zoowel als van de vlijtige onderzoekingen van den gezaghebber von Dewall op de Oostkust nog zoo weinig is bekend gemaakt; menige onnaauwkeurigheid der bestaande kaarten zou anders kunnen hersteld worden. Zoo schijnt Tidoeng (of Tedoeng) thans Nederlandsch te zijn, terwijl de Heer Pijnappel het nog tot de Soeloesche bezittingen brengt. ‘Tiroen, gezegd Tedoeng,’ - zoo schrijft mij de Heer Hageman te Soerabaja - ‘is een kustland, strekkende tot 4o 21′, tot zekere plaats Atas genaamd, waar benoorden Seboekoe en Tongko ligt, dat geacht wordt tot Broenei te behooren en dat onder Datoe's staat, dun bevolkt is en bedroefd weinig handel heeft. Tedoeng, onder 8 vorstjes, is sinds twee geslachten onderhoorig aan Boeloengan. Het is in 1848 formeel onder het Nederlandsch Gouvernement gebragt door den gezaghebber von Dewall, onder wiens toezigt de geheele Oostkust stond van 1845-1852.’ 't Is erg, dat wij zelfs den omvang van ons eigen gebied in Indië zoo slecht kennen en de verslagen van den Minister van Koloniën daaromtrent zoo weinig licht geven. Voor de Zuidkust van Borneo heeft de Heer Pijnappel de kaart in de Reize van Dr. Schwaner vergeleken, en voor de Westkust, of liever voor het Kapoeas-gebied, die van den Heer Groll, bij de beschrijving van dat gebied door den Heer van Lijnden in het Natuurk. Tijdschr. v.N.I. gevoegd. Jammer is het, dat hij voor het noordelijk deel der West- | |
[pagina 167]
| |
kust, Sambas, Mampawa en de landen benoorden de Kapoeas tot Sangouw, de groote kaart op de schaal van 1:250,000 van von Kessel en Ullman niet heeft kunnen raadplegen, waarvan men, al is zij onuitgegeven, toch wel vertrouwen mag, dat een exemplaar aan het Ministerie van Koloniën zal voorhanden zijn. Desniettemin veroorloof ik mij, de kaart van Borneo in Dr. Pijnappels atlas aan de lezers van mijn werk over Borneo's Westkust bijzonder aan te bevelen; zij zal hun doorgaans tot een voldoenden gids kunnen strekken. Met de voorstelling der mondingen van de Kapoeas, kan ik mij echter niet vereenigen. De Terentang, waaraan Koeboe ligt, vereenigt zich bij den Heer Pijnappel met de Oelah, die zich door de Koewala Membawang ontlast. Ofschoon zij nu op de kaarten van de Heeren Melvill en Groll beiden met de Koewala Membawang door een kleinen zijtak gemeenschap heeft, ontlast zij toch hare wateren voornamelijk door de Koewala Koeboe, bij Melvill Padang-Tikar-rivier geheeten. En dat dit zoo zijn moet, bewijst reeds de naam Koewala Koeboe (Koeboe-mond) voldoende, om niet te zeggen, dat de Heer G. Muller in 1822 van Simpang de Mendouw opvarende en verder de binnenwateren houdende langs Koeboe naar Pontianak voer, een togt, dien men zich naar de kaart van den Heer Pijnappel zonder verbazende omwegen niet kan voorstellen. Het veld der vijfde kaart is in twee deelen gesplitst. Het bovenste bevat den Archipel van Riouw, Singapore en Lingga, volgens Melvill en de zeekaarten van van der Plaat, met een carton van Tandjong Pinang; het onderste Bangka en Blitong, volgens Melvill, Lange, Smits en C. de Groot. 't Heeft mij verwonderd in de aanteekeningen van den Heer Pijnappel, nevens de kaart van Bangka van den Luitenant-Kolonel Lange, ook nog die in het Tijdschrift v.N.I., Jaarg. VIII, D. IV, genoemd te vinden. Het zijn twee drukken van dezelfde kaart, waaromtrent de voorrede van den Heer Lange, die haar zelf zamenstelde, voor zijn werk: ‘Het eiland Banka en zijne aangelegenheden’ kan geraadpleegd worden. Bij zijne terugkomst van Bangka op Java bood de Heer Lange aan den Schout-bij-Nacht van den Bosch aan, zijne kaart te kopiëren, uit erkentelijkheid voor de hulp, welke deze officier hem voor het verbeteren der kusten naar de nieuwste opnemingen had bewezen. Die kopij | |
[pagina 168]
| |
werd later afgedrukt in het T.v.N. I., maar de druk, dien de Heer Lange zelf na zijne terugkomst in Europa bezorgde, heeft natuurlijk alleen het regt voor authentiek te gelden. Sumatra is in den atlas van den Heer Pijnappel bijzonder bevoorregt; daaraan zijn twee geheele bladen gewijd, waarvan het eerste een algemeene kaart des eilands, het tweede eene voorstelling, op veel grooter schaal, van het Gouvernement van Sumatra's Westkust bevat. Dit laatste is, om ruimte te winnen, in twee deelen gesplitst, die ieder de helft van genoemd Gouvernement bevatten, en, behoudens enkele verbeteringen in de spelling der namen, geheel gevolgd naar de kaart van den ingenieur L.W. Beijerinck, in 1852 door den Heer Bogaerts te Breda uitmuntend op steen gebragt, en voor rekening van het Ministerie van Koloniën in twee bladen uitgegeven. Deze kaart, waarvoor de Heer Beijerinck van 1843 tot 1847, met hulp der Heeren Wilsen, von Kessel, Donleben, Bollin, von Ziwet, Ullmann, Steck, von Mühlenfels en von Schönberg-Müller, werkzaam was, heeft natuurlijk een gezag, waarbij dat van geene vroegere kaarten kan in aanmerking komen, en de Heer Pijnappel kon zeker niet beter doen, dan zich geheel daaraan te houden. Op de algemeene kaart van Sumatra is nu natuurlijk het Gouvernement der Westkust naar dezelfde kaart geteekend; in al het overige is de kaart van den Heer Melvill in den ‘Moniteur’ op den voet gevolgd. Voor een klein deel der Batta-landen had misschien nog de kaart van Junghuhn, behoorende bij zijn werk ‘die Battaländer auf Sumatra,’ met vrucht kunnen worden geraadpleegd. Voor de eilanden ten W. van Sumatra heeft de Heer Pijnappel zijn voordeel kunnen doen met de cartons der Banjak- en Batoe-eilanden en van een deel van Nias, op de kaart van Beijerinck voorkomende, maar het is zeer jammer, dat hij zich voor de Mentawei-eilanden niet heeft kunnen bedienen van de schetskaart van den Heer von Rosenberg, bij zijne beschrijving dier groep in het eerste deel van het Tijdschrift van het Batav. Genootschap geplaatst. Daaruit blijkt onder andere, dat het groote en naamlooze eiland, hetwelk op de kaarten der Heeren Melvill en Pijnappel tusschen Si-biroe (beter Si-beroet) en Si-pora ligt en dat von Derfelden van Hinderstein gewaagd heeft Middel-Pora te noemen, op al deze kaarten veel te groot is geteekend, of liever nog uit de zamensmel- | |
[pagina 169]
| |
ting van een groepje eilanden, van welke het grootste Karamatjet (volgens Christie Karamajat) heet, is ontstaan. Wat Java betreft bepaal ik mij tot de opmerking, dat de Heer Pijnappel, dewijl hem de lange en smalle gedaante van dit eiland zulks veroorloofde, twee kaarten daarvan op hetzelfde blad boven elkander geplaatst heeft, waarvan de bovenste, met hulp van den Heer Junghuhn vervaardigd, den natuurlijken toestand van het terrein voorstelt, terwijl de onderste ons de politieke indeeling, de groote wegen en de ligging der voornaamste plaatsen volgens de kaart van Kapitein le Clercq doet kennen. Aan deze oordeelkundige splitsing hebben wij het te danken, dat het belangrijkste onzer Oost-Indische eilanden, met vermijding van alle onduidelijkheid en verwarring, hier veel uitvoeriger is afgebeeld, dan anders uithoofde der kleine schaal, waaraan de ontwerper door zijn formaat gebonden was, mogelijk zou geweest zijn. Na alles wat ik over de bijzondere kaarten in dezen atlas gezegd heb, zal het niet noodig zijn lang bij de verzamelingskaart stil te staan. Op deze kaart komt, behalve de eilanden die later achtereenvolgens afzonderlijk aan de beurt komen, ook de groep der Philippinen en de Soeloe-Archipel over. Ofschoon in deze eilanden het Nederlandsch gezag niet geldt, behooren zij toch geographisch tot den Indischen Archipel, en leveren zij den Nederlander, zoowel uithoofde hunner physische als hunner politieke gesteldheid, een belangrijk voorwerp van studie. Dit geregtigt ons tot de vraag, of het niet doelmatig zou geweest zijn ook deze eilandengroepen op een afzonderlijk blad op grootere schaal voor te stellen, waartoe de kaarten van Berghaus, Mallat en anderen ruime bouwstoffen zouden geleverd hebben. Wanneer wij ten slotte het werk van den Heer Pijnappel nog eens in zijn geheel overzien, dan krijgen wij de overtuiging, dat daardoor aan de wetenschap en het onderwijs eene gewigtige dienst is bewezen. Reeds in mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde’ drong ik aan op de vervaardiging van een stel afzonderlijke kaarten van de voornaamste onzer Indische eilanden. Aan dien wensch is thans geheel, en nog in ruimeren zin dan ik hem geuit heb, voldaan. Een stel eenvormige kaarten, uit de beste bronnen geput, van matigen omvang en matigen prijs, al de | |
[pagina 170]
| |
deelen van den Indischen Archipel omvattende die onder Nederlandsch gezag staan, ligt thans onder het bereik van ieder, die zich als ambtenaar of industriëel, als staatsman of geschiedvorscher, met de studie onzer Indische bezittingen wil bezig houden. Noch de kaart van den Heer von Derfelden, die, om van hare grove onnaauwkeurigheden niet te spreken, de belangrijkste deelen onzer bezittingen op een te kleine schaal vertoont, en moeijelijk kan geraadpleegd worden tenzij hare acht bladen tot een geheel zijn vereenigd, in welk geval zij een onhandelbaren omvang verkrijgt; noch de kaarten van den Heer Melvill in den Moniteur, die, hoe verdienstelijk ook, geen eenvormig, volledig en systematisch stel uitmaken, en de voordeelen missen die aan het kleuren der kaarten zijn verbonden, konden zoo goed aan de behoeften van die allen voldoen. 't Is waar, - en hij zelf erkent het gereedelijk, - dat de omvang der kaart van Java, waartoe zich de Heer Pijnappel bepalen moest, van dit gewigtige en volkrijke eiland slechts eene elementaire kennis verschaffen kan, die voor velen ontoereikend is, maar juist hier ontbreekt het niet aan de middelen om in de behoefte aan uitvoeriger en uitgebreider kaarten te voorzien. De Heer Pijnappel wijst zelf daartoe op de kaarten der Heeren van de Velde en le Clercq, en ik mag er nu nog de fraaije kaart van Java bijvoegen, op de schaal van 1:1,500,000, onlangs door de Heeren Fr. Buffa en Zonen in het licht gegeven, die, tusschen de uitvoerigheid der kaarten van van de Velde en le Clercq en de beknoptheid van die van Pijnappel het midden houdende, welligt nog het meest aan de wenschen en behoeften van het algemeen zal voldoen. De Heer Pijnappel heeft in zijne aanteekeningen zelf eene appreciatie zijner kaarten gegeven, die zoo zedig is, dat zij de kritiek ontwapent, en de gebreken, die ze nog ontsieren, zich zelven zoo hoog aangerekend, dat het onheusch wezen zou er hier verder over uit te weiden. De graveurs en steendrukkers schijnen mij toe hunne taak over het geheel loffelijk vervuld te hebben, maar het kleuren kon tevens netter en met meer smaak zijn geschied, en uit dit oogpunt hadden de vervaardigers met nut bij den Heer Frijlink kunnen ter schole gaan, wiens ‘Hand-Atlas der Aarde’ ik in de derde plaats aan mijne lezers wil doen kennen. Doch daar wij ons tot dusverre alleen met de aardrijkskunde onzer | |
[pagina 171]
| |
Oost-Indische bezittingen hebben bezig gehouden, wil ik mijne beschouwing van dezen atlas met het daaraan gewijde blad aanvangen, 'twelk inderdaad zeer geschikt is om de karakteristieke deugden van deze verzameling van kaarten in het licht te stellen. Deze kaart van Nederlandsch Oost-Indië geeft niet alleen een overzigt van den geheelen Archipel, met uitzondering der Philippinen, nagenoeg op dezelfde schaal, maar met veel grooter uitvoerigheid, als de verzamelingskaart van den Heer Pijnappel, maar bovendien een vrij uitvoerige kaart van Java, welke die van den Heer Pijnappel nog min of meer in grootte overtreft. Om beiden op voegzame wijze op één blad te vereenigen, heeft de Heer Frijlink óf den wenk gevolgd, dien ik in mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde’ voor eene wandkaart onzer Oost-Indische bezittingen gegeven heb, óf hij is zelf op nagenoeg hetzelfde denkbeeld geraakt. Hoe dit zij, het doel is bereikt om een overzigt van het geheel en een uitvoeriger beeld van verreweg het gewigtigst deel te vereenigen op één blad, dat de bladen in den atlas van Pijnappel in grootte niet overtreft. Zelfs heeft de Heer Frijlink bovendien nog plaats gevonden voor cartons van de residentie Amboina, de Banda-eilanden, Batavia en omstreken en de hoogte der voornaamste bergen van Ned. Indië, zoodat niet ligt eene kaart zal te vinden zijn, die op eene zoo beperkte ruimte meer bevat. En dit resultaat is verkregen zonder eenige opoffering der duidelijkheid; zoo zelfs, dat zich integendeel de kaart ook uit dit oogpunt bijzonder aanbeveelt. Voegt men nu daarbij, dat zij, gelijk de geheele atlas, fraai op koper gegraveerd en met zorg en smaak gekleurd is, dan zal men zich van de bijzondere deugden dezer kaart eene vrij juiste voorstelling kunnen vormen. Van het formele tot het materiële overgaande, kan ik mij niet zoo geheel voldaan verklaren. Hier doet zich het eerst de vraag voor, welke bronnen de vervaardiger gebruikt heeft. De Heer Frijlink zegt in zijne aanteekeningen eenvoudig, dat hij uit de ‘beste bronnen, die hem ten dienste stonden,’ geput heeft; maar de vraag is of deze bronnen nu ook werkelijk de beste zijn, tot welke hem de toegang openstond, en of in ieder geval, bij het verschil der autoriteiten, juist het beste gekozen is. Reeds dadelijk geven de eilanden langs de Westkust van Sumatra stof tot | |
[pagina 172]
| |
eenige opmerkingen. De teekening dezer eilanden is, zoo het mij voorkomt, naar Melvill van Carnbée gevolgd, wiens kaarten hier trouwens in het algemeen de voornaamste bron van den Heer Frijlink schijnen geweest te zijn. Die teekening, ofschoon zij thans eenigzins zou kunnen verbeterd worden, gelijk reeds blijkt uit hetgeen boven bij Pijnappels kaart van Sumatra gezegd is, geeft mij op zich zelve geene stof tot berisping; maar met de namen, die er bij zijn geplaatst, is de Heer Frijlink weder, zoo het schijnt, door de kaart van von Derfelden in de war geholpen. Bij de Batoe-eilanden ontbreekt de naam der geheele groep, terwijl het grootste wederom, in plaats van Tanah Massa, den naam draagt van Mintao. Deze fout deelt de Heer Frijlink met het Geographisch Woordenboek van den Heer Kramers, die er nog een tweede aan toevoegt, wanneer hij, art. Batoe, van ‘een eiland Batoe of Mintao’ spreekt, en ook na mijne aanwijzing van den dubbelen misslag in mijn art. ‘Populaire Aardrijkskunde,’ dien op het art. Mintao herhaalt. De Heer Kramers, die eene verbetering, door mij op zijn art. Arabië gemaakt, in zijn ‘Register van Verwijzingen’ opneemt, en daardoor toont mijn artikel gelezen te hebben, behoefde mij natuurlijk niet op mijn woord te gelooven, maar indien hij mijn daarbij aangehaald opstel over de Mentawei-eilanden in het Tijdschr. v.N. Indië gelezen had, zou hij de bewijzen gevonden hebben. Het eiland Pingi, beter zoo het schijnt, Pini of Kapini, heet bij den Heer Frijlink Ringi; doch dit is zeker slechts eene fout van den graveur. Ten Zuiden der Batoe-eilanden vinden wij bij hem de Pora-eilanden, in Noord-, Middel- en Zuid-Pora onderscheiden, en nog verder zuidwaarts Groot- en Klein Nassau. Ook dit is minder juist: al deze eilanden en de kleinere in den omtrek vormen te zamen den Mentawei-archipel, waarin de Pageh- (volgens de Engelsche uitspraak Poggy-) of Nassau-eilanden eene afzonderlijke groep vormen. De naam Pora-eilanden berust geheel op misverstand. Alleen het Zuid-Pora genoemde eiland heet werkelijk Pora of Si-pora, de ware naam van Noord-Pora is Si-beroet, en die van Middel-Pora Karamatjet. Het meeste hiervan is reeds in mijn artikel over de Mentawei-eilanden zóó gezegd - en ik durf er bijvoegen, nevens de aanwijzing van de oorzaak der vergissingen op de kaarten, bewezen - als het werkelijk uit het onderzoek van den Heer von Rosenberg ge- | |
[pagina 173]
| |
bleken is te zijn. Alleen ten opzigte van den waren naam van Middel-Pora had ik mij vergist, terwijl ook mijne latere quasi-verbetering op de kaart van Midden-Sumatra, die ik bij het bekende werk van den Generaal de Stuers voegde, het doel misschoot. Op Sumatra zelf zijn de grenzen van het Gouvernement der Westkust niet goed geteekend, ofschoon overeenstemmende met de kaart van Melvill; dit Gouvernement omvat thans geenerlei deel der Oostkust. Er is een tijd geweest dat wij Biela op de Oostkust bezet en de naburige distrikten der Batta-landen aan ons gezag onderworpen hadden, maar ten gevalle der Engelschen hebben wij in 1843 dit gebied weder ontruimd. De ware grenzen van het Gouvernement ‘Sumatra's Westkust’ had de Heer Frijlink uit de kaart van den Heer Beijerinck kunnen leeren kennen. Daar Benkoelen, de Lampongs, Palembang met Djambi, Bangka met Blitong, niet onder het Gouvernement der Westkust staan, maar afzonderlijke assistent-residentiën en residentiën vormen, hadden zij, naar het elders op de kaart gevolgde stelsel, door eene afzonderlijke kleur moeten zijn aangewezen. Maar ook het rijk van Indragiri wordt door de groene kleur als eene onderhoorigheid van het Gouvernement der Westkust aangeduid. De Heer Frijlink wist dus niet, dat Indragiri en Kwantan mede in 1843 door ons ontruimd werden. Intusschen kan men Indragiri als eene onderhoorigheid van onzen vasal den Sultan van Lingga altijd nog eenigermate tot Nederlandsch-Indië rekenen, maar het behoort dan onder de residentie Riouw, en moest dus rood zijn gekleurd. Op Borneo's Westkust kan ik het niet goedkeuren, dat de Kapoeas ook ‘rivier van Pontianak’ heet; alleen het gedeelte beneden de stad Pontianak, een der vele monden van de groote rivier, draagt dezen laatsten naam. Op dezelfde wijze is Katapan niet de naam der geheele rivier van Matan (de Pawan), maar slechts die van een harer monden. Op de Oostkust behoort tot Passier slechts een smalle kuststreek omstreeks de kampong van dien naam, en geenszins een zoo uitgestrekt gebied, als de Heer Frijlink er aan schijnt te willen toekennen. Doch reeds meer dan genoeg om te toonen, dat deze fraaije kaart door onderscheidene onnaauwkeurigheden ontsierd wordt. Wij zullen, om tot een algemeen oordeel over dezen atlas te geraken, ook | |
[pagina 174]
| |
nog eene andere kaart aan eene meer opzettelijke beschouwing onderwerpen. De kaart van Nederlandsch-Indië wordt voorafgegaan door eene kaart van het oude Palestina, met cartons die de landen der Heilige Schrift (van Assyrië tot Macedonië), den togt der Israëlieten uit Egypte naar Kanaän, benevens de verdeeling van Palestina tusschen de twaalf stammen, eene doorsnede van Palestina van den Sinaï tot den grooten Hermon, een platten grond van Jeruzalem ten tijde der verwoesting door Titus, een platten grond van het tegenwoordig Jeruzalem, en de omstreken van Jeruzalem voorstellen. Men ziet hier hetzelfde streven om met de ruimte te woekeren; intusschen zijn plan en indeeling dezer kaart niet oorspronkelijk, maar geheel gevolgd naar de kaart van von Raumer en von Stülpnagel, in den atlas van Stieler. Maar deze kaart is niet slechts gevolgd in het formele, zij is ook klaarblijkelijk de hoofdbron geweest voor het materiële, ofschoon voor Palestina zelf de terreinteekening hier en daar naar de kaart van de Bruijn is gewijzigd. Naar denzelfden geograaf is ook grootendeels de verdeeling van Palestina tusschen de stammen op het carton van den togt door de woestijn gevolgd; zij is eene nuttige toegift, die op de kaart in Stieler's atlas ontbreekt, en zou nog nuttiger geworden zijn, indien de grenslijnen door het gebruik van kleuren waren verduidelijkt; doch dit is een gebrek, dat ieder bezitter van den atlas des verkiezende zelf kan verhelpen. Bij deze kaart doet zich als eerste vraag voor, of zij in het geheel in een ‘Hand-Atlas der aarde in haren tegenwoordigen toestand’ te huis behoort, en die vraag zal ongetwijfeld ontkennend moeten beantwoord worden. In weêrwil daarvan zal ieder bezitter van dezen atlas den Heer Frijlink ongetwijfeld dankbaar zijn voor deze afwijking van zijn programma. Zoo kaarten der oude aardrijkskunde in het algemeen slechts door geleerden, en hen die tot geleerden worden opgeleid, geraadpleegd worden, eene kaart van Palestina is eene behoefte voor ieder huisgezin, waarin men zich beijvert den Bijbel niet enkel te lezen, maar ook te verstaan. ‘Eene goede kaart van Palestina’ - dus schreef ik in mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde,’ bl. 546 - ‘in den smaak van die in Stielers Hand-Atlas, en eene kaart van het Vaderland in het grafelijk tijdvak en in dat der republiek | |
[pagina 175]
| |
moesten, mijns inziens, in een wel-ingerigten en volledigen School- (en Huis-) Atlas nimmer ontbreken.’ Misschien mag ik mij vleijen, dat ook deze wenk door den Heer Frijlink opgemerkt is en tot de opneming eener kaart van Palestina heeft aanleiding gegeven. Mogt hij hebben kunnen goedvinden ook evenzoo den wensch te verhooren naar een paar goede kaarten om in school of huisgezin bij de beoefening der Vaderlandsche geschiedenis te raadplegen! Deze behoefte is nog steeds niet bevredigd, want de fraaije ‘Historische Atlas van Noord-Nederland’ van Prof. Mees, die op ƒ 30.00 zal te staan komen, is voor algemeen gebruik te kostbaar en te omslagtig, en zal, zoo hij niet spoediger wordt voortgezet, nog een tiental jaren tot de voltooijing behoevenGa naar voetnoot1; van den ‘Atlas over de Geschiedenis van Nederland,’ door den Heer W.J. Hofdijk, zag nog slechts ééne kaart het licht; en de ‘Geschiedkundige Atlas van Nederland,’ die een deel uitmaakt van de ‘kleine landkaarten, uitgegeven door de Gewestelijke Vereeniging Noord-Holland van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap,’ is eveneens nog niet volledig, en bovendien, daar ‘goedkoopheid’ hier als een eerste eisch gold, minder geschikt voor het gebruik der hoogere standen, die gaarne met eenige verhooging van prijs eene fraaijere uitvoering zouden koopen. Intusschen zal ik op deze kaartjes beneden nader terugkomen. Eene tweede vraag is, of de Heer Frijlink voor zijne kaart van Palestina de beste gidsen heeft gevolgd. Terwijl het in het algemeen het streven der aardrijkskundigen is, de nieuwste ontdekkingen en politieke verdeelingen in hunne kaarten op te nemen, moeten aan kaarten van oude aardrijkskunde geheel andere eischen gedaan worden, die eene geheel andere soort van studiën vorderen. Wie eene goede kaart van het oude Palestina naar zelfstandige studie ontwerpen wil, moet niet slechts een gewone geograaf zijn, hij moet ook de Heilige Schrift grammatisch en historisch-kritisch hebben onderzocht en met de overige bronnen der | |
[pagina 176]
| |
oude aardrijkskunde vergeleken. Gelijk Stieler voor zijn blad van Palestina de hulp van von Raumer inriep, die zich door zijne werken over Bijbelsche aardrijkskunde een grooten naam heeft verworven, zoo mogt ook de Heer Frijlink op zijne beurt met de kaart van Stieler, die aan zoo goede handen was toevertrouwd geweest, zijn voordeel doen, zonder dat iemand het regt heeft dit te berispen. Intusschen had ik liever gezien, dat de Heer Frijlink zich voor Palestina zelve, en inzonderheid wat de terrein-teekening betreft, vooral aan de kaart van de Bruijn hadde gehouden, die zeker op geene minder omvattende en grondige studiën berust en het berg- en rivierstelsel op eene uitnemend duidelijke wijze voorstelt, en die met den grooten en nieuwsten ‘Atlas von Palästina und die Sinai-Halbinsel zu C. Ritters Erdkunde, Band XIV-XVI, 15 Blätter im Maasstabe von 1:333,333’ van Carl Zimmermann hadde vergeleken. Wanneer wij de kaart van den Heer Frijlink met die in den atlas van Stieler vergelijken, valt het bij den eersten aanblik in het oog, dat zij die in fraaiheid en duidelijkheid overtreft. Dit is deels een gevolg daarvan, dat de terreinteekening, met weglating veler détails, zich slechts tot de hoofdtrekken bepaalt, en dat een onnoemelijk aantal namen is achterwege gebleven. Het eerste is in zulk een Hand-Atlas te prijzen; het andere zou het ook zijn, indien de Heer Frijlink daarin niet te ver gegaan ware. Daarbij is het duister, waarom toch de meeste - naar eene oppervlakkige beschouwing zou ik zeggen alle - plaatsen, op de kaart van Stieler voorkomende, door stippen zijn aangewezen en alleen de namen zijn weggelaten; het heeft nu al het aanzien alsof de kaart onvoltooid was uitgegevenGa naar voetnoot1. Maar die weggelaten namen betreffen ten deele zeer bekende en zelfs in de Bijbelsche geschiedenis beroemde plaatsen, die nu te vergeefs op deze kaart gezocht worden; op het carton van den togt der Israëlieten door de woestijn gaat die weglating van namen zoo ver, dat het onmogelijk wordt dien togt ook maar in de hoofdzaken te volgen; zoo ver, dat zelfs het groote keerpunt van den togt, Kades-Barnea, niet is aangewezen. De Heer Frijlink zal misschien de weglating der namen van vele ook | |
[pagina 177]
| |
bekende plaatsen met de onzekerheid harer ware ligging verontschuldigen. Maar dan vraag ik vooreerst, waarom ze dan toch door stippen zijn aangewezen? en ten tweede, of dan nu alles, wat werkelijk op deze kaart voorkomt, zoo zeker is? Weinige punten in de Bijbelsche aardrijkskunde zijn zoo onzeker als de rigting zelve van den togt der Israëlieten van Egypte naar Kanaän, die hier toch door scherpe lijnen wordt aangeduid, en waarom dan nu hier althans de namen der legeringen en in de geschiedenis van den togt vermelde plaatsen niet bij hare aangeduide ligging gevoegd zijn, kan ik volstrekt niet begrijpen. Eindelijk moet ik in het algemeen opmerken, dat, hoewel het regel moet zijn in eene kaart zooveel mogelijk slechts op te nemen wat zeker is, toch in kaarten die tot opheldering van een bepaald historisch werk (gelijk de kaart van Palestina van de historische deelen des Bijbels) moeten dienen, eene slechts approximative bepaling der daarin genoemde plaatsen boven het geheel onbekend laten der lezers met hare ligging de voorkeur verdient. Wil men hierin te werk gaan zonder gevaar van het onzekere als zeker te doen voorkomen, men plaatse bij de onzekere namen een vraagteeken, gelijk op de kaart van Palestina in Stielers atlas bij eene menigte namen is geschied. Ik zeide zoo even dat de rigting van den togt der Israëlieten door de woestijn hoogst onzeker is. Bekend is het dat von Raumer daarover reeds in 1837 een afzonderlijk werkje in het licht gaf, opgehelderd door een kaartje, dat hij ook voor het carton van dien togt in Stielers atlas, behoudens kleine wijzigingen, heeft gevolgd. Maar dit werkje heeft mij van den aanvang af zeer onbevredigd gelaten, en von Raumers geheele voorstelling lijdt, mijns inziens, aan groote onwaarschijnlijkheden, die mij tot eene geheel afwijkende constructie van een aanzienlijk gedeelte van dezen togt hebben genoopt. Wie er belang in mogt stellen, te weten, hoe ik mij dien voorstel, en - wat van meer gewigt is - welke daarvoor mijne gronden zijn, kan die vinden aangewezen deels in mijn artikel: ‘de Edomieten en Nabateërs,’ in ‘de Gids’ voor 1850, D. II, bl. 677-687, met de daarbij behoorende aanteekeningen, deels in een vroeger onderzoek, naar de ligging van het Gebergte Abarim, in ‘de Gids’ voor 1848, D. I, bl. 142-176. Al het daar gezegde is tevens de kritiek en wederlegging van von Raumers door den Heer | |
[pagina 178]
| |
Frijlink gevolgd gevoelen; het zou overbodige herhaling zijn thans hierop terug te komen. Ik zou mijn bestek ver moeten overschrijden, indien ik al de kaarten van dezen atlas met dezelfde uitvoerigheid wilde bespreken. Door de naauwkeurige beschouwing van een paar kaarten heb ik den Heer Frijlink het bewijs willen geven van de bijzondere belangstelling die zijn arbeid mij inboezemt; en zoo ik mij daarop eenige aanmerkingen veroorloofd heb, hij - en het publiek met hem - zal, vertrouw ik, gereedelijk erkennen, dat men slechts werken, aan welke men wezenlijke verdiensten toekent, aan eene zoozeer in bijzonderheden tredende kritiek onderwerpt. Maar het is mij niet mogelijk op dezelfde wijze voort te gaan, en ik zie mij genoodzaakt mij verder tot eenige algemeene aanmerkingen over het plan en de uitvoering van dezen atlas te bepalen. Het plan van den geheelen atlas komt in menig opzigt overeen met dat van een atlas in XL kaarten, hetwelk ik in mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde,’ bl. 547, heb ontwikkeld. Eene vergelijking van hetgeen ons hier geleverd wordt met het daar voorgestelde ontwerp, zal mij de gemakkelijkste gelegenheid geven om mijn gevoelen over het plan en bestek van dezen atlas te uiten. Ik zal de kaarten die mij in een volledigen atlas voor Nederlanders noodig schenen, hier nogmaals opnoemen, en dan telkens opgeven, hoe en in hoeverre de Heer Frijlink in zijnen atlas elke in het bijzonder aangewezen behoefte bevredigd heeft. I. De Wereldkaart. - De Heer Frijlink schonk ons niet slechts eene gewone wereldkaart, verdeeld in het westelijk en oostelijk halfrond, benevens de poolsegmenten (No. 1), maar tevens eene afzonderlijke Noordpoolkaart (No. 2), en aan het slot van zijnen atlas ook nog eene Zuidpoolkaart (No. 24), die niet tot zijn oorspronkelijk plan behoorde, maar door de nieuwste ontdekkingen in het Zuiden van den aardbol gevorderd werd en zeker als eene welkome toegift zal beschouwd worden. Strikt genomen behoorde ook de Noordpoolkaart niet tot het oorspronkelijk plan, maar zij werd veel vroeger daarin opgenomen, en, daar het werk in afleveringen in het licht verscheen, ook veel vroeger uitgegeven. Dit is nu den ontwerper van den atlas volstrekt niet euvel te duiden, daar hij, zijne Noordpoolkaart in het licht gevende, onmogelijk voorzien | |
[pagina 179]
| |
kon, dat onze kennis van dit gedeelte van den aardbodem, ten gevolge der expeditiën tot opsporing en redding van Sir John Franklin, in de eerstvolgende jaren zoo verbazend zou worden uitgebreid. Vergelijkt men de Noordpoolkaart van den Heer Frijlink met de kaart van den Arktischen Archipel van H. Lange, gevoegd bij het werk van Dr. K. Brandes, ‘Sir John Franklin, die Unternehmungen für seine Rettung und die Nordwestliche Durchfahrt,’ (Berlin, 1854) dan kan men zich overtuigen, dat zij reeds nu ten deele verouderd is. Het is te hopen dat de Heer Frijlink, door van tijd tot tijd verbeterde uitgaven van sommige kaarten te bezorgen, even als dit met Stielers atlas het geval is, en gelijk hij zelf reeds ten aanzien van Nederland gedaan heeft, zijn werk op de hoogte zal houden der nieuwste ontdekkingen; de Noordpoolkaart zal dan wel het eerst voor zulk eene nieuwe uitgave mogen in aanmerking komen. Wat nu deze Noord- en Zuidpoolkaarten in het algemeen betreft, ofschoon ze in een hand-atlas oppervlakkig minder noodzakelijk schijnen, meen ik toch dat de Heer Frijlink wel heeft gedaan ze niet aan het Nederlandsch publiek te onthouden, juist omdat zoo vele nieuwe ontdekkingsreizen veler aandacht in de laatste jaren bij de poollanden hebben bepaald; maar ik vind het jammer, dat de Noordpoolkaart niet tevens tot eene overzigtskaart van het Russische rijk in Europa, Azië en Amerika is ingerigt, even als dit met die in Stielers atlas het geval is en, bij het volgen derzelfde inrigting, ook zonder verkleining der schaal mogelijk ware geweest. II-VI. De vijf Werelddeelen. - In plaats hiervan geeft de Heer Frijlink zes kaarten (No. 3, 16, 19, 20, 22, 23), dewijl hij Noord- en Zuid-Amerika elk op een afzonderlijk blad voorstelt. Dit is inderdaad eene verbetering van het door mij opgegeven plan, dewijl de beide deelen van Amerika niet dan op zeer kleine schaal en slechts met veel verlies van ruimte op één blad van het gebezigd formaat kunnen worden geteekend. VII-IX. Kaarten van Nederland in de verschillende tijdvakken zijner geschiedenis. X-XX. De elf Nederlandsche gewesten. - Reeds boven merkte ik op, dat de Heer Frijlink geene kaarten van Nederland overeenkomstig vroegere toestanden en verdeelingen in zijn atlas heeft opgenomen; en ofschoon ik dit blijf betreuren en de toevoeging | |
[pagina 180]
| |
van zoodanige kaarten als nog aan zijne overweging aanbeveel, zal ik hierover niet verder uitweiden. Evenmin schonk hij ons afzonderlijke kaarten der elf provinciën, maar dit laatste is inderdaad overbodig gemaakt door de wijze, waarop hij zijne kaart van Nederland (No. 9) heeft ingerigt. Ons Vaderland is namelijk voorgesteld op eene uitslaande kaart en diensvolgens op zoo groote schaal, dat uitvoeriger kaarten der bijzondere gewesten voor het dagelijksch gebruik zeldzaam zullen verlangd worden. Bovendien is nog plaats gevonden voor een carton van het Groothertogdom Luxemburg op dezelfde schaal. Tegen deze inrigting heb ik slechts ééne bedenking, namelijk dat uitslaande kaarten zeer lastig in het gebruik zijn, ligt scheuren en op de vouwen spoedig verslijten. De voorkeur schijnt mij de in zoodanige gevallen door Stieler gevolgde methode te verdienen, om, nevens eene overzigtskaart, meerdere bladen aan de voorstelling van verschillende gedeelten van eenig land, doch allen op dezelfde schaal, te wijden. Ook bevreemdt het mij dat de Heer Frijlink bij zijne kaart van Nederland afgeweken is van zijne gewoonte om ieder overschietend hoekje voor cartons te benuttigen. Voor platte gronden van Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage, of voor een afzonderlijk kaartje van de zooveel bezochte omstreken van Arnhem, ware de noodige ruimte gemakkelijk te vinden geweest. XXI-XXVI. De Indische Archipel, Java, Sumatra, Borneo, Celebes en de Molukken, Nederlands bezittingen in Afrika en Amerika. - Wij hebben reeds gezien dat de Heer Frijlink ons in No. 18 eene kaart geeft van Nederlandsch Oost-Indië, benevens eene afzonderlijke kaart van Java, op eene voor het dagelijksch gebruik zeer voldoende schaal, en cartons der voornaamste Moluksche eilanden. De Nederlandsche bezittingen aan de kust van Guinea zijn voorgesteld op een carton van de kaart van Afrika; Curaçao, benevens Buen Ayre en Aruba, op een carton van de kaart van Noord-Amerika; St. Martin, St. Eustatius en Saba op cartons te vinden op de afzonderlijke kaart van de Vereenigde Staten enz., waarover beneden, terwijl eindelijk op de kaart van Zuid-Amerika cartons van Suriname, en van Curaçao afzonderlijk op grootere schaal, voorkomen. Zelfs vindt men op de kaart van Azië nog een carton van het eilandje Desima, met de haven van Nangasaki. Men ziet dus dat de Heer Frijlink aan onze Overzeesche Bezittingen | |
[pagina 181]
| |
bijzondere aandacht gewijd heeft, en nog wel niet geheel, maar toch voor een groot deel, en zooveel zijn bestek maar eenigzins gedoogde, aan mijne wenschen te dien opzigte heeft voldaan. XXVII. België en Luxemburg. - Deze landen zijn slechts op een half blad voorgesteld op No. 10; doch Luxemburg komt bovendien, gelijk ik reeds opmerkte, op grooter schaal op de kaart van Nederland voor. De kaart van België is een der minst fraaije van dezen atlas; zij is te vol om duidelijk te zijn. De Heer Frijlink heeft dit zelf eenigzins gevoeld en verontschuldigd door de woorden: ‘De uitvoerigheid dezer kaart, het ons voorgestelde bestek in aanmerking genomen, is een gevolg van onze zucht om van dit merkwaardige land zoo weinig mogelijk onopgemerkt te laten.’ En inderdaad België is door zoo vele banden ten naauwste aan ons verbonden, dat eene uitvoerige kaart van dat rijk steeds voor ons behoefte zal zijn. Maar waarom dan ook geene grootere schaal voor deze kaart gekozen? Aan den anderen kant is het mij niet duidelijk, waarom die eer wel aan Luxemburg is ten deel gevallen. Dat Groothertogdom maakt toch geenszins een deel van ons Koningrijk uit, al draagt onze Koning ook zijne groothertogelijke kroon, en er is naauwelijks een der Belgische gewesten waarop wij Nederlanders niet meer betrekking hebben dan op Luxemburg. XXVIII. Groot-Brittanje en Ierland. XXIX. Britsch-Indië. - Eene goede kaart van het Britsche rijk met cartons van Londen, de omstreken van Londen, Dublin en omstreken, Edinburg en omstreken, en de havens van Plymouth en Portsmouth, geeft ons het zesde blad. Britsch-Indië is op eene voor Nederlanders voldoende schaal op een carton op de kaart van Azië voorgesteld. Maar ook de andere deelen van het uitgebreide koloniale rijk der Britten zijn niet vergeten. Voor Britsch Noord-Amerika kan men de Noordpoolkaart en die van Noord-Amerika, voor Britsch West-Indië het best die van de Vereenigde Staten enz. raadplegen. Op de kaart van Afrika vindt men het Kaapland en Natal (zoowel als den Oranje-Vrijstaat en de Transvaalsche republiek) op cartons, terwijl op de kaart van Australië de kolonie Zwaan-rivier, Zuid-Australië, Victoria, van Diemens-land en Nieuw Zuid-Wales afzonderlijk op grootere schaal zijn voorgesteld. Voor Hongkong raadplege men een carton der Parel-rivier met een plan van | |
[pagina 182]
| |
Canton op de kaart van Azië. Een platten grond van Gibraltar vindt men op de kaart van Spanje en een carton van Malta en Gozzo op de kaart van Italië. XXX. Denemarken, Zweden en Noorwegen. - De Heer Frijlink geeft Denemarken afzonderlijk op No. 7, met cartons van IJsland, de Faröer en Bornholm, Zweden en Noorwegen op No. 8, beiden halve bladen. Deze inrigting verdient misschien de voorkeur, dewijl de schaal voor Denemarken wel wat heel klein valt, als het met Noorwegen en Zweden op één blad wordt vereenigd. XXXI. Europisch Rusland. - Men vindt dit land op No. 14. Voor Aziatisch Rusland ware meer partij te trekken geweest van de Noordpoolkaart, zoo als reeds boven gezegd is. Polen keert op grootere schaal op de kaart van Midden-Europa terug. XXXII. Frankrijk. - No. 5 geeft ons Frankrijk met cartons van Corsica en de omstreken van Parijs. Voor Algerië raadplege men een carton op de kaart van Afrika. XXXIII-XXXV. Noord-Duitschland, Zuid-Duitschland met Zwitserland, Keizerrijk Oostenrijk. - De Heer Frijlink geeft ons Zwitserland afzonderlijk op No. 11, en vat alle Duitsche Staten, benevens al de bezittingen van den Keizer van Oostenrijk, zamen op zijne groote uitslaande kaart van Midden-Europa (No. 13). Geen land levert voor de cartographie grooter zwarigheden op dan Duitschland, en ook de Heer Frijlink heeft dit ondervonden. Hooren wij wat hij daaromtrent in zijne aanteekeningen zegt: ‘Deze kaart is geen der minst moeijelijke van de verzameling geweest. Men weet dat Duitschland uit eenige groote en onderscheidene kleine Staten is zamengesteld. Maar er zijn Rijken - zoo als Pruissen en bovenal Oostenrijk, wier Staten niet alle tot Duitschland behooren. Daarenboven vormen die Staten en Staatjes niet altijd een aaneengesloten geheel, maar zijn dikwijls zoo verbrokkeld, dat het bijna onmogelijk is, zonder een behoorlijk overzigt, zich van het geheel eenig denkbeeld te maken. Wij hebben, zooveel wij vermogten, ons best gedaan om met deze kaart zoodanig overzigt te leveren. Men vindt hier in hun onderling verband en afscheiding al de groote en kleine Staten, die geheel of ten deele tot het Duitsche bondgenootschap behooren..... Zwitserland en Polen komen mede op deze kaart voor.’ De wijze waarop de Heer Frijlink de zwarigheden, die | |
[pagina 183]
| |
zich hier aan hem aanboden, overwonnen heeft, verdient bijzondere aanbeveling. Eene kaart die van de zoo ingewikkelde politieke verdeeling van Midden-Europa een duidelijker voorstelling geeft, is mij niet bekend. De zamentelling van Oostenrijk, Pruissen en al de grootere Duitsche Staten onderscheidt men ten gevolge van het oordeelkundig gebruik der kleuren bij den eersten opslag, en de massa der kleine Staatjes, die tusschen Hanover, Pruissen, Saksen, Beijeren en Baden liggen, kan geene verwarring aanrigten, dewijl zij, ofschoon door nommers duidelijk van elkander onderscheiden, met eene en dezelfde kleur zijn gedekt. 't Zou te veel ruimte vorderen om in bijzonderheden aan te wijzen, welke groote voordeelen hierdoor verkregen zijn; doch ik ben overtuigd, dat zij bij het gebruik zeer sterk zullen gevoeld worden. Alleen zou ik nog gewenscht hebben dat dezelfde kleur, die gebruikt is om de deelen van Nederland en Denemarken aan te wijzen welke in den Duitschen bond begrepen zijn, ook gebezigd ware om de Duitsche en niet-Duitsche deelen van Oostenrijk en Pruissen van elkander af te scheiden, zoodat ook de omvang der Duitsche bondsstaten met een oogopslag ware te overzien geweest. XXXVI. Spanje en Portugal. - Men vindt deze landen op no. 4, benevens onderscheidene cartons, voorstellende Madrid, Cadiz, Gibraltar, Lissabon en omstreken en de Canarische eilanden. XXXVII. Italië. - Dit land, ook het aan Oostenrijk behoorende gedeelte, dat andermaal op de kaart van Midden-Europa voorkomt, niet uitgesloten, is afgebeeld op het 12e blad van dezen atlas, dat bovendien cartons van de omstreken van Rome en Napels en van Malta met Gozzo bevat. XXXVIII. Griekenland, Turkije. - Blad 15 van dezen atlas bevat Turkije in Europa, Griekenland en de Ionische eilanden, met cartons van Konstantinopel en den Bosporus en van Athene en den Piraeus. Voor Aziatisch Turkije verdient het carton op de kaart van Azië te worden geraadpleegd. XXXIX. Vereenigde Staten. - Dat eene uitveerige kaart van deze dagelijks in gewigt klimmende republiek thans in een voldoenden hand-atlas een volstrekt vereischte is, heeft de Heer Frijlink getoond volkomen te beseffen door zijne groote uitslaande kaart der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, | |
[pagina 184]
| |
op welke hij intusschen ook Mexico, de West-Indische eilanden en de Vereenigde Staten van Centraal-Amerika heeft opgenomen. Het belangrijkste en meest bevolkte gedeelte van den Noord-Amerikaanschen Verbonds-Staat viel hem echter zóó nog te klein en onduidelijk uit, waarom hij daarvan eene afbeelding op aanmerkelijk vergroote schaal op een carton plaatste, gelijk een ander aan den tegenovergestelden hoek der kaart een overzigt geeft van de wateren en kusten van den Atlantischen oceaan. XL. Palestina. - Over blad 17, hetwelk dit land benevens onderscheidene cartons tot opheldering der bijbelsche geschiedenis bevat, behoeft niets meer bij het reeds gezegde gevoegd te worden. Deze vlugtige schets zal, vlei ik mij, van het plan en bestek van dezen atlas een toereikend denkbeeld geven. De Heer Frijlink is er in geslaagd, op slechts 24 bladen, schier alles - en in sommige opzigten zelfs veel meer - te geven, wat volgens mijn ontwerp op 40 kaarten zou voorkomen. 't Is slechts jammer dat hij daartoe herhaaldelijk zijne toevlugt heeft moeten nemen tot uitslaande kaarten, van welke bij het gebruik de nadeelen spoedig zullen worden ondervonden. De aanteekeningen, die de Heer Frijlink bij zijnen atlas gevoegd heeft, geven eenige opheldering omtrent zijne bronnen en de schrijfwijze der namen. Omtrent het eerste punt zegt hij, dat ‘niet alleen Fransche kaarten uit Frankrijk, Engelsche uit Engeland, Duitsche uit Duitschland, maar ook Spaansche kaarten uit Spanje, Turksche uit Turkije, Russische uit Rusland, Amerikaansche uit Noord- en Zuid-Amerika moesten ontboden worden, en dat wel van allerlei uitgaven, ten einde ze onderling te kunnen vergelijken, en, na rijp onderzoek, het beste of ten minste het meest aannemelijke te kiezen.’ Deze woorden geven een zeer hoogen dunk van de moeite en kosten, die zich de Heer Frijlink getroost heeft om van alle zijden het beste en bruikbaarste bijeen te brengen, waarvan hij zich voor de zamenstelling van zijnen atlas kon bedienen. Verre zij het van mij te beweren, dat de kaarten zelve niet aan de daardoor opgewekte verwachting zouden beantwoorden. Ik geloof integendeel, dat zij in het algemeen zeer goed op de hoogte der nieuwste ontdekkingen en administratieve indeelingen zijn; maar het is der kritiek niet gemakkelijk | |
[pagina 185]
| |
gemaakt daarover te oordeelen. In zijne aanteekeningen op de bijzondere kaarten bepaalt zich de ontwerper doorgaans tot de opmerking, dat zij naar ‘goede’ en ‘echte,’ naar ‘de beste’ en ‘jongste’, naar ‘ten onzent meerendeels nog onbekende’ bronnen bewerkt zijn. Slechts zeer enkele malen treedt hij in nadere bijzonderheden. Zoo heeft hij zich voor Denemarken voornamelijk van de groote kaart door het Koninklijk Deensch Instituut van Wetenschappen uitgegeven, voor Zwitserland van die van J. Goll, te Zürich bij Füssli & Comp. in het licht gekomen, voor Rusland van eene groote Oorlogsweg-kaart, op het Topographisch bureau van het Ministerie van Oorlog te St. Petersburg vervaardigd, bediend. Ik vertrouw dat even goede hulpmiddelen voor de overige kaarten zijn geraadpleegd; maar zeker hadde het niet geschaad, indien zij waren aangewezen. Aan de schrijfwijze der eigennamen heeft de Heer Frijlink bijzondere opmerkzaamheid gewijd, en met de regelen, die hij zich gesteld heeft, zoude ik mij in het algemeen wel kunnen vereenigen. Intusschen is dit een zeer moeijelijk en teeder onderwerp, dat tot vele vragen aanleiding geeft, waarin ik mij hier niet wil verdiepen. Beter is het hierover niets dan te weinig te zeggen. Alleen wil ik aanstippen, dat de schrijfwijze Mexico, Texas, ofschoon volgens de nieuwere spelling door die van Mejico, Tejas, vervangen, toch oude regten heeft en, als bij ons van eeuwen herwaarts het burgerregt hebbende, zeer wel had kunnen behouden worden; dat het gebruik van nieuwe schrijfteekens, zoo als s voor den geaspireerden sis-klank, de duidelijkheid niet bevordert en beter achterwege bleve, zoolang men zich niet omtrent een algemeen alphabet heeft verstaan; en eindelijk dat de schrijfwijze sj voor de geaspireerde s, ofschoon zeker niet volkomen juist, toch ook kan verdedigd worden als eene poging om ‘die letterklanken, welke aan ons alphabet vreemd zijn, door letterteekens uit ons alphabet zoo na mogelijk terug te geven.’ Waar de Heer Frijlink op bl. 14 over de eigennamen in den Indischen Archipel spreekt, slaat hij, mijns inziens, den bal nog al erg mis. ‘In Soerabaia,’ zegt hij, ‘hebben wij de y, die men meestal aantreft, door eene i vervangen, ten einde de oorspronkelijke spelling meer nabij te komen. Dit Portugesche woord namelijk is, volgens de spelling in deze taal, zamengesteld uit sura (veilige) en bahia (baai).’ Maar Soerabaja is zoo | |
[pagina 186]
| |
min Portugeesch als Soerakarta; het is een zuiver Javaansche, of liever Kawische naam, die ‘dapper in 't gevaar’ beteekent; en zoolang wij in 't Nederduitsch jaar en niet iaar of yaar (gelijk in het Engelsch year) schrijven, zal Soerabaja voor ons de beste schrijfwijze zijn. Zeer onjuist is ook wat over de n en ng als uitgangen gezegd wordt, 't Is in Maleische en Javaansche woorden geenszins onverschillig of zij op n (, ) of op ng (, ) uitgaan, en de schrijfwijze Passaroeang is bepaald verwerpelijk. De juiste spelling is Pasoeroewan of Pasoeroehan, en het gebruik van ng op het einde is hier geheel verkeerd. Wij hebben die articulatie ng, even als zij in het Maleisch en Javaansch luidt, ook in onze taal, b.v. in eng, bang, en zij wordt geheel anders uitgesproken dan de enkele n, in en, ban. De Arabische tanwîn, die een neusklank op het einde der woorden als in het Fransche nation aanduidt, wordt geenszins altijd door , maar door dubbele schrijving der verschillende eindvokalen, en dus alleen wanneer o of u voorafgaat door uitgedrukt.
Wat ten slotte de uitvoering van dezen atlas betreft, deze verdient in het algemeen den hoogsten lof. De kaarten zijn door onze beste Nederlandsche kaartgraveurs, de Veelwaards, Zurcher, van Baarsel en Tuyn in koper gebragt, voor de duidelijkheid is uitnemende zorg gedragen, en de kleuren zijn net en smaakvol en met zeer veel oordeel aangebragt. Misschien zou men kunnen wenschen, dat doorgaans meer zorg aan de bergteekening besteed ware, en in het geheel bij het zamenstellen van dezen atlas aan de staatkundige aardrijksbeschrijving wat minder overwigt over de natuurkundige ware toegekend; doch, zoo men de duidelijkheid, die toch het eerste vereischte is, niet wel opofferen, zal men weldoen, zoo men uitvoerige terreinteekening begeert, zich van afzonderlijke orographische en hydrographische kaarten te bedienen, hoedanige echter in Nederland vooralsnog in een hand-atlas niet algemeen zullen verlangd worden. Ik aarzel niet aan den hand-atlas van den Heer Frijlink boven alle mij bekende kaartverzamelingen van dien aard van Nederlandschen oorsprong den voorrang toe te kennen, en mij rest niets anders dan de hoop uit te drukken, dat de ontwerper, die geene moeite of kosten gespaard heeft, om iets goeds voort te brengen, zich door de warme belangstelling des publieks - en (daar hij tevens zelf de uitgever is) ook door een ruim debiet - overvloedig moge zien schadeloos gesteld. | |
[pagina 187]
| |
De Heer van Koetsveld, reeds als geograaf bekend door de uitgave zijner, vroeger door mij beoordeelde Groote Bijbelkaart, heeft wederom aan de beschaafde Christenen en aankomende godgeleerden eene belangrijke dienst bewezen door de uitgave van zijn ‘Viertal kaarten voor de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis.’ De eerste kaart bevat het Israëlietisch rijk ten tijde van David en Salomo, benevens de aangrenzende landen van Azië en Afrika die het meest in de geschiedenis des Bijbels vermeld worden; terwijl op een carton Palestina op grootere schaal en met aanwijzing der stamverdeeling herhaald is. Het tweede blad teekent de Christelijke wereld gedurende de drie eerste eeuwen, en bevat op een carton Palestina ten tijde des Nieuwen Verbonds. Het derde blad stelt ons de Christelijke wereld voor tijdens de eerste kruistogten, met de toen nog flaauwelijk erkenbare verdeeling in de patriarchaten van Rome, Konstantinopel, Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem, terwijl op een carton de verschillende koningrijken en vorstendommen zijn afgebeeld, die in de twaalfde eeuw uit de veroveringen der kruisvaarders gevormd waren. Het vierde blad eindelijk, dat den dubbelen omvang heeft van de andere, is eene platte wereldkaart, die de verbreiding des Christendoms naar zijne splitsing in Grieksche, Roomsch-Katholieke en Protestantsche kerken, alsmede die van den Islam voorstelt, met aanduiding der plaatsen waar de verschillende zendelinggenootschappen hunne posten hebben gevestigd. Het Kaapland, Britsch-Indië en Nederlandsch-Indië zijn daarbij op drie cartons op grootere schaal voorgesteld, omdat in deze gewesten deels de verhouding der verschillende godsdiensten tot elkander zeer ingewikkeld is, deels de duidelijke aanwijzing der veelvuldige zendingsposten met de kleine schaal der algemeene kaart onbestaanbaar was. Van deze kleine verzameling zagen de beide eerste bladen reeds in 1845 en 1846 het licht, en toen daarop de Heer van Koetsveld in 1849 zijne Groote Bijbelkaart uitgaf, en in 1852, toen ik mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde’ schreef, mij nog niets van de voortzetting der vroegere onderneming was gebleken, meende ik dat hij zijn eerste plan had opgegeven. Zeer kort daarna werd ik tot mijne blijdschap van dwaling overtuigd, toen de ontwerper mij door de toezending van een afdruk van het derde blad vriendelijk teregt wees. Eindelijk ver- | |
[pagina 188]
| |
scheen in het vorige jaar ook de vierde kaart, en is thans het geheele stel, dat een zeer voldoenden cursus van aardrijkskunde voor bijbelsche en kerkelijke geschiedenis vormt, tot een kleinen atlas vereenigd, waarbij het alleen jammer is, dat het laatste blad is moeten gevouwen worden en, wegens de wijze van innaaijen en het niet zeer deugdzame papier, niet dan met het grootste beleid en geduld zonder scheuren kan worden geopend. Bij deze laatste kaart was het gebruik van kleuren onvermijdelijk, en het verblijdt mij, dat zij nu ook, blijkens het mij ter beoordeeling toegezonden exemplaar der geheele verzameling, bij de drie overige zijn aangewend, die daardoor zeer veel hebben gewonnen. Wanneer wij dezen tweeden arbeid van den Heer van Koetsveld met zijne Groote Bijbelkaart vergelijken, valt het in het oog, dat de eene geenszins door de andere wordt overbodig gemaakt. De Bijbelkaart is eene wandkaart, bepaaldelijk bestemd voor de scholen en alleen tot opheldering van de bijbelsche geschiedenis vervaardigd, waarvoor zij dan ook in zekeren zin nog veel meer geeft dan het viertal kaarten; daarentegen is dit laatste tevens en vooral voor de geschiedenis der Christelijke kerk ingerigt, en meer geschikt voor het gebruik in de huisgezinnen en op de hoogere scholen, en zoo het mij toeschijnt bijzonder aan studenten in de godgeleerdheid aan te bevelen, die echter wel zullen doen het gebruik eener meer uitvoerige kaart van Palestina, b.v. die van den Heer de Bruijn, daarmede te verbinden. In het algemeen schijnt mij het eerste blad het minst belangrijke toe, zoowel wegens de meer oppervlakkige bewerking, als omdat het ten onzent aan goede kaarten voor de bijbelsche aardrijkskunde geenszins ontbreekt. Daarentegen bestond er zeer dringende behoefte aan kaarten voor de kerkelijke geschiedenis, en men zou welligt mogen wenschen, dat de Heer van Koetsveld, met weglating der eerste kaart, zijne verzameling met nog een paar voor gewigtige tijdperken der geschiedenis van het Christendom inzonderheid in Europa, b.v. onmiddellijk vóór de hervorming en na het sluiten van den Munsterschen vrede (met cartons van ons Vaderland), hadde verrijkt. Ook zou ik eene kaart der onderlinge verhouding van het Christendom en den Islam omstreeks den tijd van Karel den Groote zeer wenschelijk hebben geacht. Maar hoe het zij, wij moeten dankbaar zijn voor hetgeen wij ontvingen en niet ver- | |
[pagina 189]
| |
geten, dat eene meerdere uitbreiding aan dezen atlas gegeven, dien door de meerdere kosten buiten het bereik van velen zou gebragt hebben, die zich nu daarvan, met dankbaarheid jegens den ontwerper, als een zeer gewenscht en schier onmisbaar hulpmiddel bij hunne studiën zullen bedienen. Het ontbrak den Heer van Koetsveld op het gebied der kerkelijke geographie niet aan voorgangers, die verdienstelijke kaarten leverden; maar het was inzonderheid de reuzenarbeid van J.E.T. Wiltsch, in zijn ‘Kirchenhistorischer Atlas von den ersten Zeiten der Ausbreitung des Christenthums bis zum Anfang des XVIten Jahrhunderts’ (Gotha, 1843), en het daarbij behoorend ‘Handbuch der kirchlichen Geographie und Statistik’ (Berlijn, 1846), die hem tot gids en voorbeeld strekte. Het is een der Hercules-werken, zoo als slechts de vlijt en volharding van Duitsche geleerden schijnt te kunnen voortbrengen, en die het overige Europa bewonderend aanstaart, terwijl het zich verheugt in de vruchten daarvan te kunnen deelen. Dezen arbeid schijnt de Heer van Koetsveld in zijne tweede en derde kaart voornamelijk gevolgd te hebben, ofschoon hij voor laatstgenoemde, wat Duitschland en de aangrenzende landen betreft, ook gebruik maakte van Kutscheits ‘Vollständiger Historisch-Geographischer Atlas des Deutschen Landes und Volkes’ (Berlin, 1842), die ook de kerkelijke verdeeling bevat, doch, helaas! tot dusverre bij de eerste aflevering stil stond. De vierde kaart is waarschijnlijk als meer zelfstandig werk te beschouwen. Ofschoon meermalen in Duitschland en ook in ons Vaderland kaarten van de verspreiding der godsdiensten werden uitgegeven, gelijk er onder andere eene voorkomt in Jaegers ‘Uitgebreide Hand-Atlas’ in 48 kaarten (Assen, van Houten), en eene bijzondere voor Neêrlandsch Indië in de reis van den Heer van Rhijn, kon echter geene geheel gevolgd worden, zoo werkelijk de nieuwste gesteldheid van zaken zou worden afgebeeld. Vooral zal de juiste aanwijzing der zendingsposten den vervaardiger groote moeite hebben gekost, en het is hem te vergeven, indien hierin nog wel iets te verbeteren is overgebleven. Vreemd is het dat de posten der Duitsche en Amerikaansche zendelingen op Borneo geheel vergeten zijn, ofschoon het mij voorkomt dat Karangan en Palingkau wel met geen ander doel op de kaart zijn gebragt, dan om er de aanwijzing der op die plaatsen gevestigde mis- | |
[pagina 190]
| |
siën mede te verbinden. Op Java zag ik met bevreemding omstreeks den hoek van Indramajoe heidenen aangeteekend. Ofschoon de Islam op Java verre van zuiver is, belijden toch, de weinige Christelijke-gemeenten uitgezonderd, al de inboorlingen schier de Mohammedaansche godsdienst en vindt men alleen in de binnenlanden van Bantam en Pasoeroewan nog overblijfselen der aan het Hindoeïsme getrouw gebleven stammen, doch te gering om op deze kaart opzettelijk te worden aangewezen. Ten opzigte van Nederlandsch Guyana is de kaart zeer onduidelijk: het is deels als katholiek, deels als heidensch gekleurd; doch de verschillende protestantsche gezindheden tellen er, volgens den Heer van Sijpesteijn, bijna 25000 belijders, tegen slechts 7000 belijders der Roomsch-katholieke godsdienst. Deze en andere dergelijke onnaauwkeurigheden zijn het gevolg van achteloosheid in het kleuren, die zoo dikwijls wordt opgemerkt waar dit uit de hand geschiedt en groote kosten moeten vermeden worden. Inderdaad laat deze kaart, of althans het exemplaar dat voor mij ligt, in dit opzigt zeer veel te wenschen overig, en dit is te meer te betreuren, daar hier juist het voornaamste op het kleuren aankomt. Voor kaarten in het algemeen, en voor zoodanige als deze kaart van de verspreiding der godsdiensten in het bijzonder, schijnt de chromo-lithographie bijzonder aan te bevelen, en het is te vreezen dat, zoolang deze in ons Vaderland niet meer algemeen wordt, net en zorgvuldig gekleurde kaarten steeds de uitzondering zullen blijven. De Heer Jaeger is als geograaf te gunstig bekend, dan dat de nieuwe kaarten, die ik van hem heb aan te kondigen, eene opzettelijke beschouwing of eene bijzondere aanbeveling zouden behoeven. Zoowel over zijn atlas in 34 kaarten, dien hij gedeeltelijk met medewerking van den Heer J. van Wijk Roelandszoon vervaardigde, als over zijne wandkaart van Europa, sprak ik reeds met een woord in mijn artikel over ‘Populaire Aardrijkskunde,’ doch zonder ze naauwkeuriger te kennen. Sedert werden mij beiden ter beoordeeling toevertrouwd en dit noopt mij er kortelijk op terug te komen. De atlas in 34 kaarten is inderdaad, gelijk ik reeds vroeger vermoed heb, voor zoover Nederland en zijne koloniën betreft, slechts eene herhaling van den ‘Atlas van het Koningrijk der Nederlanden in 13 kaarten,’ in het zoo dikwijls vermelde artikel door mij beoordeeld. | |
[pagina 191]
| |
De 21 overige bladen bevatten de Wereldkaart, de Werelddeelen (Noord- en Zuid-Amerika afzonderlijk), Spanje en Portugal, Frankrijk, Italië, Zwitserland, het Duitsch Verbond, Oostenrijk, Pruissen, België, Groot-Brittanje en Ierland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, Rusland, Polen en de oostelijke provinciën van Pruissen, Turkije en Griekenland. De lof, vroeger aan de kaarten van Nederland en zijne provinciën gegeven, is ook op de overige kaarten van dezen atlas ruimschoots toepasselijk, en het overzigt der verdeeling, bij iedere kaart gevoegd, kan bij het gebruik voor het onderwijs van veel nut zijn. Van aanmerkingen op bijzonderheden zal ik mij onthouden, daar de kaarten van dezen atlas, die ook afzonderlijk te bekomen zijn, van tijd tot tijd, en zoodra van eenig blad eene nieuwe oplage noodig is, worden herzien - eene handelwijze van den uitgever die niet genoeg kan geprezen worden, maar ten gevolge zou kunnen hebben, dat ik, bij het releveren van kleine gebreken, op dezulke wees, die reeds lang verbeterd waren. Alles te zamen genomen vormt deze verzameling van kaarten een voor Nederlanders regt bruikbaar geheel, dat alle aanbeveling verdient, al wordt het ook door den atlas van Frijlink in rijkdom van medegedeelde bijzonderheden, gebruik van minder toegankelijke hulpmiddelen en bijzondere oplettendheid op de eigenaardige behoeften van ons NederlandersGa naar voetnoot1, in één woord door zelfstandigheid en oorspronkelijkheid, zoowel als in papier en uitvoering, - maar met en om dat alles dan ook in prijs - zoozeer overtroffen, dat aan eene eigenlijke vergelijking der beide werken niet mag gedacht worden. Op Jaegers fraaije wandkaart van Europa in 6 bladen is het oordeel geheel toepasselijk, vroeger over de wandkaarten van den Heer Puls, inzonderheid over zijne Wereldkaart, geveld; namelijk dat zij voor het schoolgebruik in verhouding tot de grootte der schaal nog veel te vele bijzonderheden bevat. Daarentegen is deze kaart uitne- | |
[pagina 192]
| |
mend geschikt voor kantoren en bevat zij een schat van wetenswaardige zaken in de rijke hydrographische, orographische en statistische aanteekeningen, waarmede de ruimte in de overschietende hoeken is aangevuld. De uitvoering van deze kaart verdient, met het oog op hare bestemming bijzonderen lof. Met eene andere wandkaart van Europa, in twaalf bladen, en dus, zoo het schijnt, van nog grootere afmetingen, door den heer P. Best, onderwijzer te Amsterdam, reeds in een tweeden verbeterden druk (Leyden, Noothoven van Goor) in het licht gegeven, kan ik haar tot mijn leedwezen niet vergelijken, dewijl mij laatstgemelde slechts door aankondigingen in de dagbladen bekend is. Onvermoeid in zijne pogingen om het in Nederland voor weinige jaren nog zoo achterlijk onderwijs in de aardrijkskunde op de hoogte des tijds te brengen, heeft de heer Jaeger thans weder, bij den ondernemenden en omtrent de cartographie zoo verdienstelijken uitgever Oomkens, eene nieuwe reeks van wandkaarten voor de scholen, naar een gewijzigd stelsel, aangevangen, welke bestemd is een atlas van 10 groote kaarten, elk uit vier bladen bestaande, te vormen. Deze tien kaarten zullen alles omvatten wat voor het onderwijs in de aardrijkskunde op de lagere en zelfs middelbare scholen volstrekt vereischt wordt, t.w. de Wereldkaart, Europa, Azië, Afrika, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Australië, Nederland, de Nederlandsche overzeesche bezittingen en Palestina, en de prijs is zoo bijzonder laag gesteld, dat, zoo ik vertrouw, wel schier op elk dorp op eene of andere wijze de gelden zullen kunnen gevonden worden, om zoo onmisbare hulpmiddelen voor het onderwijs in eene der meest algemeen nuttige wetenschappen aan te schaffen. Tot dusverre heeft nog alleen de kaart van Noord-Amerika, bij wijze van proeve, het licht gezien. Op deze zou ik mij alleen de aanmerking willen veroorloven, dat, zoo de teekening overlangs in stede van overdwars ware geplaatst, de schaal, zonder dat meer papier vereischt werd, aanmerkelijk grooter had kunnen uitvallen, wat voor eene school-wandkaart een belangrijk voordeel zou moeten geacht worden. Doch waarschijnlijk is deze wijze van teekening gekozen opdat al de kaarten der verzameling denzelfden vorm zouden hebben; ten minste laat zij zich uit dit oogpunt verdedigen, daar voor de meeste andere kaarten de teekening overlangs even schadelijk zou uitko- | |
[pagina 193]
| |
men, als zij voor Noord- en Zuid-Amerika voordeelig zou zijn. Wat voor 't overige het eigenaardige van dezen nieuwen school-atlas betreft, ik kan het niet beter doen kennen dan met de woorden zelve, waarmede de uitgever, de heer Oomkens, deze nieuwe onderneming bij het publiek heeft ingeleid: ‘Ofschoon ik dankbaar moet erkennen, dat de door mij uitgegevene landkaarten, door de heeren Jaeger, van Koetsveld, Puls en van Wijk Roelandszoon bewerkt, een algemeenen bijval bij deskundigen hebben ondervonden, heeft men toch dikwerf de opmerking gemaakt, dat zelfs de door het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap bekroonde Wereldkaart en die van de Nederlanden van Puls, niet aan de vereischten eener goede schoolkaart voldeden. Men wenschte in zoodanige kaarten wel eene betrekkelijke volledigheid, maar verlangde toch niet alle bergen, rivieren, steden, enz. opgenomen te zien en tevens achtte men het noodzakelijk, dat ook de opgenomene slechts door letters en cijfers werden aangewezen. Lang heb ik gedraald, mijne reeds zoo kostbare en uitgebreide verzameling van kaarten nog met eenige te vermeerderen, maar ben eindelijk te rade geworden, aan den heer Jaeger de vervaardiging van een tiental kaarten op te dragen, die naauwkeurig, duidelijk, ongeletterd en tevens volledig waren. Aan wien toch zoude ik deze taak beter opdragen dan aan eenen man, die, vroeger leerling van den beroemden Berlijnschen aardrijkskundige Berghaus, van zijne jeugd af in dit vak werkzaam was en wiens rusteloos onderzoek en voortdurende oefening hem als geograaf in ons Vaderland eenen naam gegeven hebben, die niet dan tot aanbeveling dezer hoogst kostbare, maar ook zoo hoogst wenschelijke onderneming kan strekken?’ Ik mag hier ter plaatse over de voordeelen, aan het bijzonder plan dezer kaarten verbonden, te minder zwijgen, daar ik welligt door mijn eigen oordeel over de kaarten van den Heer Puls en de Groote Bijbelkaart van den heer van Koetsveld iets heb bijgedragen, om het te doen rijpen. Op eene schoolkaart moet, zoo mogelijk, niets voorkomen dan wat door het scherpe oog der jeugd ook op een afstand kan worden onderscheiden; doch de bereiking van dit doel wordt door niets meer bemoeijelijkt, dan wanneer men het noodig acht het veld der kaarten met een groot aantal namen te beschrijven. Het gebruik van ongeletterde kaarten | |
[pagina 194]
| |
(zoo als de Heer Oomkens het met eene ongelukkige dubbelzinnigheid uitdrukt), of beter van de zoodanige, waarop cijfers en enkele letters de plaats der volledige namen bekleeden, is misschien het beste middel om de klippen te vermijden, waarop schier alle tot dusverre in ons land uitgegeven school-wandkaarten gestrand zijn. Nu wordt echter tevens een handboekje ter verklaring der letters en cijfers bij eene zoodanige kaart onmisbaar, en de Heer Jaeger heeft het bij zijne kaart van Noord-Amerika ook daaraan niet laten ontbreken. Nog een ander gewigtig voordeel is bovendien met het gebruik van zoodanige ongeletterde kaarten verbonden. Zij dwingen den leerling om zich op zijn geheugen te verlaten en zich de ligging van landen en steden, bergen en rivieren, vast in het hoofd te prenten, en maken het den onderwijzer gemakkelijk zich van de wezenlijke vorderingen zijner leerlingen te overtuigen. Het is in zekeren zin jammer, dat een geograaf van zoo grondige vorming en uitstekende bekwaamheid als de Heer Jaeger zich in zijn aangenomen Vaderland schier uitsluitend moet wijden aan den nederigen arbeid der vervaardiging van hulpmiddelen voor het onderwijs. Wie hem kent en zijne vele kaarten in handschrift, waaronder een zeer uitgebreide en met ongeloofelijke vlijt bewerkte atlas voor physische en anthropographische aardrijkskunde, in den smaak van den beroemden ‘Physicalischen Atlas’ van Berghaus - een werk van zoo grooten omvang, dat in ons kleine land geen uitgever zich daaraan zou durven wagen - gezien heeft, zal dit gaarne met mij beamen. Mogt hem welhaast een werkkring geopend worden, waarin hij beter met den schat zijner kundigheden woekeren kan; en moge hij zich in allen gevalle troosten met de gedachte, dat wie voor de verbetering van het onderwijs is werkzaam geweest, een zaad heeft gestrooid, dat eenmaal voor de wetenschap zoowel als voor het praktische leven rijke vrucht zal dragen! De ‘School-Atlas van alle deelen der Aarde,’ door den Heer Otto Petri (firma Adolf Baedeker) te Rotterdam uitgegeven, zag het eerst het licht in 1839. Sedert volgden onderscheidene weinig veranderde drukken elkander op, tot eindelijk in 1853 een vijfde, geheel nieuw bewerkte uitgave het licht zag. De elkander zoo snel opvolgende uitgaven bewijzen zeker dat deze atlas eene behoefte vervuld heeft: hij is namelijk door prijs, omvang, inrigting, formaat, | |
[pagina 195]
| |
van alle Nederlandsche kaartverzamelingen de meest geschikte voor het gebruik der schooljeugd van de beschaafde klasse, die onze gewone instituten of zoogenaamde ‘Fransche scholen’ bezoekt, en niet enkel in de school, maar ook te huis, bij het bestuderen harer aardrijkskundige lessen, aan de raadpleging van eenvoudige en duidelijke kaarten behoefte heeft. Hoe doelmatig dit atlasje voor de Nederlandsche jeugd is ingerigt, zal al dadelijk blijken, wanneer ik opmerk, dat het, behalve eene Wereldkaart, de zes Werelddeelen (Noord- en Zuid-Amerika afzonderlijk) en 13 kaarten die de landen van Europa voorstellen (Nederland eerst op hetzelfde blad met België en Luxemburg, en dan nog eens alleen op grootere schaal), ook afzonderlijke kaarten van Nederlandsch Oost-Indië met de bezittingen in Afrika en Amerika op cartons, van het eiland Java, van de Vereenigde Staten, en van het oude Palestina met een plan van Jeruzalem bevat. Deze kaarten zijn door den bekwamen graveur Heyse te 's Hage zeer netjes op steen gebragt, niet overladen en met tamelijk veel zorg gekleurd. Aan de verbetering van enkele foutief geschreven namen mag bij een nieuwen druk wel eenige zorg worden gewijd. Zoo vind ik op de kaart van Groot-Brittanje Lauceston, in plaats van Launceston, Chicester, in plaats van Chichester, Worchester, in plaats van Worcester, Jedhurg, in plaats van Jedburgh, enz. Op de kaart van Nederlandsch-Indië zijn de grenzen van ons gebied op Sumatra en Timor ook hier niet juist getrokken. Ook acht ik het vooral in een School-Atlas zeer verkeerd dat niet altijd dezelfde meridiaan is gebezigd, maar, nevens dien van Ferro, op enkele kaarten die van Greenwich en op de kaart van Java die van Parijs is gebruikt. De gewestelijke Vereeniging Noord-Holland van het ‘Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap’ heeft ook van hare zijde tot verbetering van het onderwijs in de aardrijkskunde bijgedragen door de uitgave van een groot aantal kleine landkaarten voor schoolgebruik, voor slechts 5 cents het stuk verkrijgbaar gesteld. Tot dusverre verschenen 52 kaartjes, verdeeld in de volgende reeksen: I. Atlas van Nederland in 17 kaarten (kompleet); II. Geschiedkundige Atlas van Nederland, tot dusverre 8 kaarten; III. Atlas van Noord-Holland, tot nog toe 7 kaarten; IV. Atlas van Zuid-Holland, tot dusverre slechts 3 kaarten; V. Atlas van Neêrlands Buiten- | |
[pagina 196]
| |
landsche bezittingen, tot nog toe 5 kaarten; VI. Atlas van Europa, tot hiertoe 19 kaarten; VII. Atlas van Australië, tot dusverre 4 kaarten. Zoo het gezamenlijk aantal grooter schijnt dan 52, is dit daaraan te wijten, dat onderscheidene kaarten in meer dan ééne serie terugkeeren. De atlas van Nederland bevat het Rijk, de Hoofdstad, de 11 Provinciën, de bezittingen in Azië, Afrika en Amerika en Luxemburg. Vreemd is het, dat ook hier is voorbijgezien dat dit laatste bij een atlas van Nederland een hors d' oeuvre is. Hoe klein ook de kaartjes zijn, zij vormen voor Nederland, waarvan ieder gewest een afzonderlijk blaadje erlangt, een zeer voldoend geheel. Jammer slechts dat de uitvoering zoo ongelijk is, en terwijl sommige kaartjes, den geringen prijs in aanmerking genomen, uit dit oogpunt inderdaad allen lof verdienen, andere vrij ongelukkig zijn uitgevallen. Daar het mij echter toeschijnt, dat dit veelal aan het afdrukken te wijten is, en dus waarschijnlijk niet evenzeer van alle exemplaren geldt, zal ik mij van de bepaalde aanwijzing der gebrekkige onthouden. Voor Nederlandsch Oost-Indië is een kaartje op zóó kleine schaal van weinig nut en alleen als overzigt bruikbaar, maar men kan den atlas van Nederland uit dien van Neêrlands buitenlandsche bezittingen aanvullen, waarin echter tot nu toe alleen Java en Bali afzonderlijk voorkomen. Voor het laatste is de schaal volkomen toereikend, doch geenszins voor Java, waarvan men zelfs op de lagere scholen meer behoort te leeren dan op dit kaartje voorkomt. Misschien echter zal in deze behoefte later door kaartjes der afzonderlijke deelen voorzien worden. De atlassen van Noord- en Zuid-Holland, over welker plan de enkele tot nu toe verschenen kaartjes nog geen oordeel veroorloven, zullen slechts van plaatselijk belang zijn. Wat den atlas van Europa betreft, begrijp ik niet, waartoe de leerlingen van lagere scholen, waarvoor toch deze verzameling hoofdzakelijk bestemd schijnt, speciale kaartjes van de republiek Andorra, van Malta en Gozzo, Montenegro, de Ionische eilanden en Candia behoeven. Het kaartje van Portugal is zeer zonderling ingerigt. Ten einde de Azoren en Madeira met het Rijk in Europa op hetzelfde blaadje te brengen, is het laatste 20- en meermalen kleiner voorgesteld, dan noodig ware geweest, indien de eilanden op een carton waren geplaatst. In het geheel heeft men zich lang niet genoeg beijverd om ieder land | |
[pagina 197]
| |
van Europa op de grootst mogelijke schaal te teekenen, die de ruimte toeliet, wat toch voor eene goede en duidelijke voorstelling van zooveel gewigt is. Terwijl voor de andere werelddeelen buiten Europa - de Nederlandsche bezittingen uitgezonderd - nog niets is gedaan, ontvangen wij, behalve eene algemeene kaart van Australië, ook afzonderlijke van van Diemensland, Nieuw-Zeeland en de Sandwich-eilanden, waarvan de bijzondere noodzakelijkheid niet gemakkelijk is in te zien. Het in vele opzigten nog duistere plan des geheels zal zich intusschen wel ophelderen, naarmate de uitvoering voortschrijdt, en het zou voorbarig zijn dit te kritiseren. Maar wat mij vooral behaagt en bijzondere aanbeveling te verdienen schijnt, is de serie van kaartjes, bestemd om tot opheldering der Vaderlandsche Geschiedenis te dienen. Deze zullen voor het lager onderwijs dezelfde behoefte vervullen, die de door den Heer Hofdijk aangevangen onderneming voor het hoogere, en de voortreffelijke historische atlas van Professor Mees voor kundige beoefenaars der geschiedenis onzer republiek vervullen zal, zoodat in het gebrek van historische kaarten van Nederland weldra op verschillende wijzen zal voorzien zijn. Tot het geschiedkundig atlasje van Nederland behooren, behalve de Nederlanden, België en Luxemburg naar den nieuwsten toestand en verdeeling, die ook in andere seriën terugkomen: Nederland in de Iste eeuw, Nederland in de VIIde eeuw, Nederland omstreeks 1350, Nederland omstreeks 1560 en het Fransche Keizerrijk in 1812. Natuurlijk zijn tusschen de beide laatstgenoemde nog twee of meer kaarten te verwachten. Ik besloot voor bijna drie jaren mijn artikel ‘Populaire Aardrijkskunde’ met de volgende woorden: ‘Wij scheiden van dit overzigt onzer populaire geographische literatuur met het streelend besef, dat wij ons in Nederland op den goeden weg van vooruitgang bevinden, maar tevens met de diepe overtuiging, dat nog lang verdubbelde inspanning noodig is, eer wij onze Duitsche naburen in dit vak van wetenschap zullen hebben ingehaald.’ Sedert zijn intusschen in verschillende rigtingen belangrijke schreden voorwaarts gedaan, gelijk bepaaldelijk wat cartographie betreft uit het tegenwoordig overzigt veelzins kan blijken. Nog kunnen wij ons niet onvoorwaardelijk naast Duitschland stellen; maar ik mag toch dit artikel niet sluiten, | |
[pagina 198]
| |
zonder met een enkel woord op eene pas aangekondigde onderneming te wijzen, die wel een Herculeus labor mag genoemd worden. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië heeft den Heer baron Melvill van Carnbée, zoo gunstig door velerlei geographischen arbeid bekend, met de vervaardiging van een Algemeenen Atlas van Nederlandsch-Indië belast, en hem te dien einde alle officiële bronnen geopend, en alle vereischte inlichtingen en mededeelingen omtrent de bijzonderheden van zijnen arbeid te zijner beschikking gesteld. Dit werk zal van iedere residentie of op zich zelf staande assistent-residentie, zoowel op Java als in de buiten-bezittingen, één of twee afzonderlijke kaarten, en dus te zamen tusschen de 40 en 50 bladen in het formaat van Stielers atlas bevatten. Door de groote deelneming in Indië, door de onbekrompen medewerking der Indische regering, is de voortgang der onderneming zeker gesteld. De kaarten worden hier te lande door de zoo gunstig bekende kaartgraveurs Bogaerts en Heyse gegraveerd, en zullen, naar de reeds afgedrukte kaart van de residentie Batavia, die als proeve ter bezigtiging ligt, te oordeelen, met den voortreffelijksten cartographischen arbeid van het buitenland kunnen wedijveren. Ook de Menahassa van Menado is reeds afgedrukt, Krawang en Nieuw Guinea zijn ter perse, Buitenzorg, Bantam, Pekalongan, Bagelen, Amboina, Ternate met Halmahera, het Midden- en Zuiderdeel van den Molukschen Archipel, Noordelijk en Oostelijk Celebes en de Banda-eilanden zijn reeds afgeteekend. Ik acht mij gelukkig dit overzigt van den cartographischen arbeid in Nederland van de jongste jaren te kunnen besluiten met deze aankondiging eener onderneming, die een werk belooft ‘zoo volmaakt als in onze dagen maar kan vervaardigd worden,’ een werk, ‘dat zoowel onzen leeftijd, ons Vaderland, als het Gouvernement, onder welks bescherming en voorlichting het plaats heeft, tot eene eere verstrekken zal.’
p.j. veth. |
|