De Gids. Jaargang 13
(1849)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De statistiek in Nederland.Eenigen tijd geleden hebben Hoofdbestuurderen der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, bij rondgaande Missive, een plan medegedeeld tot zamenstelling van een schema eener Volks-Encyclopaedie. Zij hebben voor dat werk van velen voorlichting en medewerking gevraagd, en, tot nadere bepaling van hun doel, aan elken belangstellende, voor het vak van kennis, wetenschap en kunst, door hem bij voorkeur beoefend, drie vragen ter beantwoording voorgesteld, van dezen inhoud:
Ook de schrijver van dit opstel is met de toezending van een exemplaar dezer Missive vereerd; maar hij heeft den termijn, voor de beantwoording gesteld, ongebruikt laten voorbijgaan, niet - gaarne geeft hij deze verzekering - omdat hij geen hoogen prijs stelt op de bedoeling van het Hoofdbestuur; nog minder - en hij hoopt dat men ook deze zal willen aannemen - uit kleinachting der onderscheiding hem bewezen, maar uit verlegenheid. Op het zeer uitgebreide veld, dat de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorgestelde ‘Schets voor de zamenstelling eener Volks-Encyclopaedie’ beslaat, was er slechts een uiterst klein hoekje, dat hij begreep eenigermate als zijn terrein te mogen aanmerken, enkel één onderdeel eener afdeeling, waarover hij welligt iets ter inlichting zou kunnen zeggen, een enkel woord (een druppel in die zee van kennis en wetenschap), dat misschien aan de aandacht van anderen zou kunnen ontsnappen, en daarom nam hij zich voor, de opmerkzaamheid des Hoofdbestuurs te vestigen op de Statistiek. Maar daar verrees de groote moeijelijkheid. Een antwoord op de drie gestelde vragen op de volgende wijze:
ware misschien als eene onheuschheid opgenomen, even als het bekende antwoord op zekere prijsvraag over de beste middelen tot bemesting van den grond, dat op dertig bladzijden folio slechts één enkel, en altijd hetzelfde, leelijke woord gaf. En toch was er voor hem geene keuze tusschen zulk een kategorisch antwoord en eene memorie zóó uitvoerig, dat hij gevaar zou loopen van den goeden wil der vragers te veel te vergen, en hun den onwillekeurigen wensch te ontlokken: hadden wij de zaak niet begonnen! De eenige weg tusschen onheuschheid en onbescheidenheid was dan eene onbeleefdheid: - geheel stil te zwijgen.
Indien iemand de vraag opperde, of het onderrigt in geschiedenis en aardrijkskunde, wij zeggen niet tot eene eenigzins beschaafde opvoeding, maar tot het gewoon algemeen onderwijs behoort, dan zou men zeker antwoorden met een schouderophalen, dat den twijfel moest te kennen geven, of de vraag wel ernstig gemeend was. Zelfs op de armenscholen immers, maken aardrijkskunde en geschiedenis een deel van het onderwijs uit. Maar nu doe eens iemand dezelfde vraag ten aanzien der statistiek. Welligt zou hier ook een schouderophalen het antwoord zijn, maar in tegenovergestelden zin, met de beteekenis: hoe kan iemand dàt in het hoofd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen? - Nu zouden wij echter wel willen vragen: Is dan het verledene meer waard gekend te worden, dan het tegenwoordige? Is het van minder belang te weten, wat de Staat, wat een Volk is, dan hoe het dat geworden is? Heeft de burger meer behoefte om te weten, wat er vroeger in het Vaderland gebeurd is, wanneer er oorlog was of vrede, en wanneer dure tijd of wanneer er de handel bloeide, dan wat er thans gebeurt; hoe thans de evenredigheid is tusschen behoeften en middelen, in welke verhouding en in welke betrekkingen thans het Vaderland staat tot andere natiën? Wanneer men onze leerboeken der geographie opslaat, vindt men met de meeste naauwkeurigheid opgegeven, welke de hoogste bergen zijn in de vijf werelddeelen; in hoe vele departementen Frankrijk verdeeld is; welke rivieren Duitschland telt, en welke hoofdstad aan elke rivier ligt; en wie den gang van ons lager en middelbaar onderwijs kent, weet, met hoeveel moeite dat alles op de schoolbanken den jongens wordt ingestampt, die het naderhand grootendeels weder laten slippen, omdat het hun in hun volgend leven en bedrijf bitter weinig te pas komt, of de Mont-Blanc 14000 dan 15000 voet hoog is, en welken naam het zóóveelste departement van Frankrijk draagt. Zij zouden er, dunkt ons, meer aan hebben, om te weten, hoe de productie over den aardbol verdeeld is, welke de handelsbetrekkingen zijn tusschen Frankrijk en Nederland, en op welken graad van zedelijke en materiëele ontwikkeling het volk in Duitschlands staten zich bevindt, of welke voortbrengselen zijne nijverheid oplevert, en vanwaar in de behoeften zijner consumtie voorzien wordt. Bij de lessen over de geographie des Vaderlands wordt den leerling de naam van geen afgelegen dorpje, van geen half verdroogd beekje gespaard, maar, welke de middelen van bestaan des volks zijn, hoe de gesteldheid is van handel en scheepvaart, visscherij en landbouw, hoe kanalen en wegen dienstbaar zijn tot afvoer van produkten en aanvoer van behoeften, hoe de bezittingen des volks verdeeld zijn, hoe verre beschaving en ontwikkeling in den geest der bevolking zijn doorgedrongen, daarvan mag men, naar het schijnt, zonder schade onkundig blijven. Er is echter eene verontschuldiging, die wij willen laten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelden, waarom de statistiek in de algemeene opinie nog altijd zoo achter ligt. Geographie en historie hebben sedert onheugelijke tijden onder de wetenschappen haren zetel ingenomen nomen en burgerregt verkregen. Als zelfstandige wetenschap is de statistiek eerst in den jongsten tijd in aanmerking gekomen, maar lang nog niet algemeen. Zij moet zich daarom vergenoegen, wil zij ergens ingang vinden, met hier of daar onder vreemde vlag mede te zeilen. Als men met alle naauwkeurigheid de hoogte der bergen van Zwitserland gemeten heeft, dan gebeurt het wel eens, dat men ten slotte van de les opmerkt, dat hier en daar op die bergen koeweiden gevonden worden, dat daar de Zwitsersche kaas vandaan komt en dat er in Genève horologiemakers wonen; of als men de les is doorgeworsteld, die leert, dat Berlijn is de hoofdstad van Pruissen, gelegen aan de Spree, met een koninklijk paleis, een arsenaal, een gasthuis, verscheidene musaea en schouwburgen en 340,000 en nog zóóvele honderd- en tienen eentallen van inwoners, dan vindt men nog wel aan het slot, dat er ook looijerijen en porseleinfabrijken zijn. Zonder het helder te beseffen, heeft men het gevoeld, dat statistiek niet wel gemist kon worden en men heeft er iets van aan de plaatsbeschrijving aangehangen. Wij hopen dat de tijd zal komen, dat topographie als een onderdeel der statistiek zal worden geleerd. Maar er is nog iets. De statistiek is eene der meest positieve wetenschappen, hare beginselen zijn cijfers; haar eerste deel bestaat uit optellen en aftrekken, haar tweede uit aequaties: eerst wanneer gij deze dorre streken zijt doorgeworsteld, komt ge op aangenaam en vruchtbaar terrein. En het is begrijpelijk, dat menige vlugge geest voor zoo drooge studie terugdeinst en uitroept: ‘O die statistiek!’ met dezelfde toonbuiging als de propaedeuticus klaagt: ‘O die mathesis!’ Maar is dit wel billijk? Stel u eens eenen architect voor, dweepende met zijne schoone kunst, wien we, als hij ons wees op het grootsche geheel en de harmonie der deelen in het meestergewrocht zijner kunst, de portefeuille met zijne platte gronden, doorsneden en afstanden met een: ‘o die bouwkunst!’ voorhielden. Of wat zou de sterrekundige u niet mogen antwoorden, wien ge een verwijt maaktet van zijne ellenlange formules, en daarbij te kennen gaaft, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het u bitter weinig verschelen kan, hoe vele sterren van de eerste, tweede, derde tot de twaalfde of twintigste grootte hij door zijnen kijker kan waarnemen? Maar de sterrekunde is ook geheel iets anders dan de statistiek! Wij geven u, die zoo spreekt, gaarne gelijk, en staren met u vol verbazing, bewondering en eerbied op die wetenschap, die zich buiten dezen nietigen aardbol beweegt, om de perken des hemels te verbrekenGa naar voetnoot1. Voor ons, oningewijden, grenst zij aan tooverij, met hare ontzettende ontdekkingen en hare wonderbaarlijke voorzeggingen, en het is natuurlijk, dat wij met eenige huivering tegen haar opzien, terwijl we dankbaar erkennen, welke groote diensten zij ons - al onderscheiden wij dikwijls den oorsprong niet eens - bewijst in ons dagelijksch leven en bedrijf. De statistiek daarentegen, daar kan ieder bij, en au bout du compte kan men het zonder haar ook wel doen. Haar voornaamste nut toch bewijst zij als hulpwetenschap der staathuishoudkunde, en staathuishoudkunde hebben wij allen op onze eigene hand; allen weten we mede te praten, hoe de nijverheid geregeld, de industrie beschermd, de landbouw aangemoedigd, de handel ondersteund, de armoede bestreden moet worden - en we praten er over mede, zonder ooit aan zoo iets als statistiek gedacht te hebben. Is zij dan wel iets meer, dan eene voldoening aan ijdele nieuwsgierigheid, of, nog minder, een zeker tijdverdrijf, even als iemand de bloemen telt op een behangsel, of de vierkante voeten van het vertrek afmeet, waarin hij een poosje wachten moet? - Dezulken, die zoo redeneren, zullen wij niet trachten te bekeeren. Zij staan op ééne lijn met de empirici, die over de genezing van ziekten redekavelen, zonder het menschelijk ligchaam te hebben bestudeerd. Waartoe echter zulk eene empirische staathuishoudkunde leiden kan, leert het voorbeeld van het Nederlandsche Gouvernement in Oost-Indië, dat oorzaak is geweest van den hongerdood van duizenden in de residentie Cheribon en elders op Java, omdat het bij gebrek aan behoorlijke statistiek ‘in den blinde rondtastte’Ga naar voetnoot2. Gelukkig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de gevolgen van onkunde niet altijd even vreesselijk zijn. Men zal dan ook aanvoeren, dat dit een geheel bijzonder geval is, dat het de zaak is der regering en dat geen particulier daarmeê te maken heeft. Wij zouden kunnen antwoorden met een woord, dat in den laatsten tijd eenige vermaardheid heeft gekregen en bijna eene spreuk geworden is: met het: ‘de publieke zaak wil publiek behandeld worden.’ Maar wij vreezen voor het verwijt, dat dit woord tot nog toe meer geklonken dan beduid heeft. Wij gelooven beter wapen te hebben juist in de opmerking, dat ieder zich bevoegd acht om in de staathuishoudkunde mede te spreken, en terwijl wij dit gaarne goedkeuren, en zelfs wenschen dat die bemoeijing met de algemeene volksbelangen steeds algemeener en levendiger worde in dit land, hebben wij er slechts den wensch bij te voegen, dat de belangstelling met kennis gepaard ga; kennis van beginselen en kennis van zaken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder welke zulke bemoeijing meer schade dan voordeel doet, omdat overal, zelfs daar waar men zich er het minst aan stoort, volksoordeel en volksvooroordeel een onweêrstaanbaren, schoon dan ook zijdelingschen, invloed op den gang des bestuurs uitoefenen. En die kennis ontbreekt bijna geheel, althans hare tweede helft ontbreekt, waar geene statistiek gekend wordt. Doch, laten wij al eens de aanmerking gelden, dat de statistiek geene wetenschap is, die tot de sfeer der gewone volksbeschaving afdaalt, dan rijst de vraag op: wordt de statistiek naar waarde en eisch gekend, gewaardeerd en beoefend door hen, die door hunne maatschappelijke stelling, hunne betrekkingen en staatsbedieningen eenen regtstreekschen en dadelijken invloed hebben op den gang des bestuurs? Het ontkennend antwoord kan niet uitblijven: men hebbe slechts de geschiedboeken onzer aanzienlijkste vergaderingen op te slaan om bewijzen in overvloed voor dat antwoord te vinden. Trouwens, is dat wel eens noodig? Waar zouden ze de statistiek des lands hebben kunnen leeren kennen, of waar de middelen vinden om ze te beoefenen? Het is alleen met de uiterste inspanning en met groote kosten van tijd en geld mogelijk de verspreide fragmenten van gegevens, die er bij ons bestaan, bijeen te verzamelen; en wanneer men dan alles bijeengezameld heeft, wat er te vinden is, zijn er nog zoo vele lacunes, dat het toch onmogelijk blijft een eenigzins voldoend geheel zamen te stellen, dat tot vasten grondslag van studie kan dienen. Slaan wij eenen blik op de bronnen van statistieke kennis, die ten onzent geopend zijn. Men kan ze in drie afdeelingen splitsen:
Of de regering zelve in het bezit is eener goede statistiek? - Moeijelijk is deze vraag te beantwoorden. Gaat men de inrigting en het raderwerk van ons staatsbestuur na, dan moet men tot de conclusie komen, dat op de bureaux der onderscheidene ministeriën kostbare en vrij volledige bouw- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoffen voorhanden moeten zijn. Doch dit is nog geene statistiek, evenmin als een hoop hout, steen en kalk een huis is. Of al in lessenaars en kasten, op archievenkamers en pakzolders de volledigste en keurigst bewerkte staten en tabellen vergaderd liggen, beduidt weinig, wanneer er geene ordenende hand is, die ze verzamelt, rangschikt, vergelijkt en er de resultaten van trekt. Of al onderscheidene klerken en adjuncten dagelijks werk vinden om lijsten bij te schrijven, baat weinig, wanneer de minister niet in staat is om ieder oogenblik, met een enkelen opslag, er uit op te maken hoe de stand van zaken is. En dat dit niet het geval is, is wel eens gebleken. - Doch het is ons niet gegeven in de geheimen der bureaux door te dringen. Wij moeten de kennis en waardering der statistiek bij de regering voornamelijk toetsen aan hetgeen van haar te dien aanzien openbaar wordt. Daaronder behooren: verstrooide opgaven in de Staats-Courant, nu en dan voorkomende, al te spaarzaam en al te stelselloos, om ze tot een maatstaf te kunnen gebruiken; wijders de mededeelingen, welke nu en dan in bijzondere memoriën aan de Staten-Generaal geschieden, wanneer ze toevallig tot toelichting of verdediging van een aanhangig wets-ontwerp noodig zijn; ook deze ontsnappen veelal aan de kritiek, deels omdat zij voor een grooter publiek ontoegankelijk blijven, deels ook, omdat zij dikwijls met een bijzonder oogmerk worden medegedeeld, anders dan de zuiver wetenschappelijke kennis der waarheid: - eindelijk en voornamelijk de verslagen, welke, in voldoening aan de voorschriften der grondwet, jaarlijks over onderwijs en armenwezen bij de Staten-Generaal worden ingeleverd. Deze verslagen nu geven juist geen schitterend bewijs voor het duidelijk begrip van de statistiek bij de regering. Zij mogen al ten aanzien der opgaven van cijfers en feiten geene aanleiding tot ernstige en gegronde aanmerkingen geven; met de rangschikking en waardering dier feitelijke bijzonderheden is het droevig gesteld. Men beschuldige dit oordeel niet van aanmatiging. Indien men autoriteit verlangt, wij hebben de autoriteit voor ons van de Commissiën uit de Tweede Kamer van de Staten-Generaal, die gerapporteerd hebben over de verslagen van 1845 en 1846 betreffende het armenwezen, en over die van 1845 en 1846 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nopens het onderwijs. Ten aanzien van het eerste onderwerp zegt de CommissieGa naar voetnoot1: ‘Hetgeen hier dus medegedeeld wordt, zijn enkel eenige weinige resultaten, in cijfers uitgedrukt. Beschouwingen omtrent den inwendigen toestand der inrigtingen (tot leniging, voorkoming, enz., der armoede) derzelver werking, meerdere of mindere doelmatigheid, middelen tot verbetering en dergelijke, komen in het geheel niet voor, gelijk ook eenige opheldering omtrent den aard van eene en andere min bekende instelling niet overbodig zou zijn geweest. Dergelijke soort van opgaven zouden het belangrijke der tabellen verhoogen. Daarenboven, zullen de mededeelingen voor het algemeen en voor de Staten-Generaal volkomen bruikbaar en nuttig zijn, dan moest men daarin gezegde of dergelijke zaken noodwendig aantreffen. Het leven, achter de doode cijfers verborgen, moest meer worden te voorschijn geroepen. En dit in verband brengende met het voorschrift van art. 226 der Grondwet, valt het inderdaad te betwijfelen, of op de wijze, als thans geschiedt, wel volledig aan het beoogde doel wordt beantwoord.’ De Commissie heeft zich zelve hierna de moeijelijke maar verdienstelijke taak getroost, om de doode cijfers der regering tot een organisch geheel om te werken en zich loffelijk van die taak gekweten. - Wat nu betreft het andere onderwerp, het onderwijs, het rapport der CommissieGa naar voetnoot2 is schier niet anders dan ééne lange klagt, dat de verslagen der regering aan geen der drie vereischten, door de Grondwet gevorderd: tijdigheid, volledigheid en uitvoerigheid, voldoen, dat zij, in plaats van een goed geheel te vormen, niet meer zijn dan eene onzamenhangende en onvolledige reeks van opgaven uit verschillende bronnen geput, en dat zij, gelijk bepaaldelijk van het lager onderwijs gezegd wordt, ‘meer loopen over het uitwendige dan over het inwendige van het onderwijs. Het verstrekken van rijks- en provinciale subsidiën tot aanbouw en verbetering van scholen en onderwijzers- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woningen, de toestand der onderwijzersgezelschappen, het stichten van nieuwe scholen, opgave van door de provinciale Commissiën afgegeven acten van algemeene toelating, zijn de voornaamste elementen van deze afdeeling. Over den staat van het onderwijs zelf wordt òf in zeer algemeene uitdrukkingen gesproken, òf geheel gezwegen.’ Maar wij hebben met het oude afgesloten, en het is welligt onbillijk de tegenwoordige bewindslieden hard te vallen over hetgeen niet hun werk is. De bovenbedoelde verslagen zijn niet aan de vertegenwoordiging medegedeeld door het ministerie, dat vooruitgang en openbaarheid tot zijne leuze gekozen heeft. Zij dagteekenen van vroeger dan den 25en Maart 1848. Wat heeft echter de nieuwe regering verrigt, dat als teeken kan dienen, dat zij ook in dit opzigt eenen anderen weg wenscht te bewandelen? Niet veel is daarvan tot heden aan het licht gekomen, maar toch iets. Hier is het de plaats om met onvoorwaardelijken lof te herinneren aan de uitstekende Statistiek van onzen buitenlandschen handel en onze zeevaart over de jaren 1846 en 1847, uitgegeven van wege den minister van financiënGa naar voetnoot1, een werk, dat zich in alle opzigten aanbeveelt, en met de uitstekendsten van dien aard, buiten'slands verschenen, kan wedijveren. De minister van financiën, of, juister gesproken, de Heer Mr. P.P. van Bosse, heeft zich door dit werk jegens de Statistiek zeer verdienstelijk gemaakt, en wij kunnen niets beters wenschen, dan dat op de nu eenmaal zoo goed gelegde grondslagen getrouw worde voortgebouwd. Wij bedoelen hier voortbouwen niet alleen in dien zin, dat van elk nu volgend jaar gelijke statistiek ons worde geschonken, maar dat ook het verledene - zij het dan minder uitvoerig - met het tegenwoordige tot een geheel worde ineengewerkt. Zoo zou de draad aangehecht kunnen worden tusschen de ‘Bijdragen’Ga naar voetnoot2 van J.A. Drieling over de jaren 1824-1828 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopende, maar met dat jaar afgebroken (een werk, niet zonder verdienste, ofschoon voor een quasi-officieel stuk vrij onvolledig en oppervlakkig), en de thans verschenen Statistiek. Voor het overige echter valt er ook nu nog weinig te zeggen van de waarde, die de regering aan de Statistiek schijnt te hechten. Kort na de optreding van den tegenwoordigen minister van financiën, werd eenige verwachting opgewekt door de aanstelling van een jong, ijverig en kundig geleerde bij dat departement, naar verzekerd werd, ten behoeve der statistiek. Doch daarbij is het gebleven, en zoo het vergund is, eene gissing te wagen, die op geen' anderen grond bérust dan de overweging van de wijze en de voorwaarden, waarop deze aanstelling geschied is, dan zal het daar ook wel bij blijven; omdat het op zulken voet ook den ijverigsten en bekwaamsten geleerde aan de middelen en aan het gezag ontbreken moet, die tot bereiking van het hem voorgestelde doel onmisbaar zijn. Er is nog eene andere officiëele bron van statistieke kennis, die telken jare geopend wordt om hare schatten te laten vloeijen. Het zijn de verslagen, die in de gewone jaarlijksche vergaderingen van Provinciale Staten, in voldoening aan de Reglementen op de uitoefening van de magt en het gezag der staten, door het collegie van gedeputeerden worden medegedeeld. Voorzeker, zij mogen rijke bronnen genaamd worden, die verzamelingen van ieder jaar, die, over het geheele land geregeld, een overzigt van den stand van zaken kunnen opleveren, en dit voordeel hebben, dat zij in elke provincie de bijzonderheden, aan dat gewest eigen, scherp op den voorgrond afteekenen. Zij moeten rijke bronnen geacht worden, wanneer men nagaat de uitgebreide, ofschoon juist niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer wetenschappelijk zamengestelde reeks van onderwerpen, die er ter behandeling zijn voorgeschreven, verdeeld in de volgende rubrieken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe komt het dan, dat zij zoo weinig wezenlijke vrucht hebben opgeleverd? Zeker is daarvan eene reden, dat zij nog nooit tot een geheel zijn zamengesteld en verwerkt, maar in het stof der archieven, of, wat bijna op hetzelfde nederkomt, naast elkander in de kolommen der Staats-Courant begraven worden. Maar de voorname reden ligt in den aard der verslagen zelve. De voorgeschreven aanleg is goed, maar de uitwerking is meestal uiterst gebrekkig. De eenparigheid, die de regering getracht heeft tot stand te brengen, door bepaalde rubrieken vast te stellen, ontbreekt niet te min geheel. In het eene verslag b.v. zal men onder de § bevolking een uitgewerkten staat van geboorten, huwelijken en sterfgevallen vinden, met al wat daartoe behoort; in een ander heeft men er zich afgemaakt met een: op 1o Januarij van het vorige jaar was de bevolking zóóveel; op 1o Januarij van dit jaar zóóveel: ergo vermeerdering of vermindering zóóveel. In het eene verslag bepaalt zich de § Justitiewezen tot de eenvoudige vermelding van de jongste veranderingen in het personeel der regterlijke magt; in een ander wordt eene uitvoerige statistiek van de regtspraak gedurende het laatste jaar gegeven. Het eene verslag deelt een' beredeneerden staat mede van den toestand der nijver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid; het andere vergenoegt zich met de opgaaf van de concessiën, die er tot oprigting van molens en fabrijken gegeven zijn. Sommige dezer verslagen onderscheiden zich door eene magerheid, waarvan men zich moeijelijk een denkbeeld kan maken, en die ze ten eenemale voor den statisticus onbruikbaar makenGa naar voetnoot1. Men ziet, de officieele statistiek in Nederland is tot heden nog slechts op eene zeer geringe hoogte van volkomenheid gekomen. - Beter is het zeker gesteld met die, welke van corporatiën, genootschappen en maatschappijen uitgaat, ofschoon ook hier nog veel te wenschen overblijft. De op openbaar gezag gevestigde collegiën (de commissiën van landbouw, van onderwijs, de geneeskundige commissiën, de kamers van koophandel en fabrijken) zijn te veel van het stelsel van inter nos en intra pariëtes doordrongen, om het van hunne roeping te achten, het algemeen deelgenoot te maken van hunne wetenschap. Vooral is het te betreuren, dat de kamers van koophandel en fabrijken in dit opzigt, als in zoo vele anderen, niet meer dan een dood ligchaam zijn. Hoe belangrijke en kostbare mededeelingen konden zij geven over de eigenaardige nijverheid van ieder oord, van elke stad onzes lands; hoe bruikbare wenken over de oorzaken van opkomst en verval. - Wat er overigens goeds geschiedt, is het werk van vrijwillige vereenigingen en maatschappijen. Wij hebben hier het oog op de Maatschappij van Nijverheid te Haarlem, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, de Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van provinciale welvaart, de Maatschappij van Weldadigheid, de Maatschappijen van Landbouw en anderen, die zich op verschillende wijzen de statistiek ernstig hebben aangetrokken, en belangrijke mededeelingen verzameld en bekend gemaakt hebben. Maar ook hier geldt weder het groote bezwaar: gebrek aan eenheid en zamenwerking; en een tweede niet geringer bezwaar voor de vruchtbare beoefening der statistiek kleeft er aan haren arbeid, de moeijelijkheid om er mede bekend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden. Als men niet lid dier vereenigingen is, blijft men gewoonlijk vreemd aan hare handelingen; en worden de resultaten er van ook soms met loffelijke vrijgevigheid meer algemeen verspreid, dan is de moeijelijkheid nog maar ten halve opgeheven. Hoe kostbare bouwstoffen de verslagen, berigten, mededeelingen, tijdschriften, werken en jaarboeken dezer vereenigingen ook bevatten, de wetenschappelijke onderzoeker plukt er weinig meer vrucht van, dan iemand zou hebben, die voor zijne studiën de bibliotheek van Leiden tot zijne dienst zoude hebben - maar zonder catalogus. Wij komen eindelijk tot den arbeid van bijzondere personen, en ofschoon de stoffe rijk is, kunnen wij hier kort zijn. Zeer groot is het getal geschriften - en goede geschriften - over statistiek, die in de laatste jaren hier te lande het licht hebben gezien, en het bewijs leveren, én dat er behoefte is aan zulken arbeid, én dat er de wetenschap met ijver en kunde beoefend wordt; wij behoeven slechts te herinneren aan hetgeen door den Heer Sloet tot Oldhuis en anderen geleverd is in het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek (waardige opvolger van Prof. Wttewaall's Bijdragen tot de Staathuishoudkunde en Statistiek), aan de Statistiek van Drenthe, door den Heer Alstorphius Grevelink, aan Luttenberg's Proeve van onderzoek omtrent het armwezen in ons vaderland, aan de Geschiedenis der belastingen in Nederland, van den Heer P. Engels; aan Portielje's Handel van Nederland in 1844; aan Lobatto's Jaarboekje; aan talrijke brochures, die bij gelegenheid der behandeling van eene of andere kwestie van den dag bestemd werden om daarover licht te verspreiden, en vooral ook aan de statistieke mededeelingen in onderscheidene tijdschriften en dagbladen, en niet het minst in de provinciale jaarboekjes verstrooid. Doch ook hier moet weder gezegd worden: het zijn niet meer dan fragmenten, die, met hoeveel studie ook bijeengebragt, nog geen geheel vormen; bouwstoffen, maar geen gebouw. En wanneer men deze geschriften ter zijde stelt, dan blijft en niets over, dat genoemd mag worden. Eene volledige Statistiek van Nederland ontbreekt nog ten eenenmale. Twee werken zijn in den laatsten tijd versche- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, die misschien aanspraak maken op de erkenning, dat zij eenigzins in de behoefte hebben voorzien. Wij kunnen er dien lof niet aan toekennen. Het eene bevat, onder den zonderlingen titel: ‘Neerlands financiewezen van den vroegeren en tegenwoordigen tijd, in verband met handel, koopvaart, marine, muntstelsel, armwezen, enz., met opgaven omtrent den toestand van andere rijken’Ga naar voetnoot1, een mengelmoes van cijfers en opgaven, dat zich alleen onderscheidt door stelselloosheid en verwarring. Het andere is de ‘Algemeene Statistiek voor Handel en Nijverheid,’ bearbeid door D. BuddinghGa naar voetnoot2, hoofdzakelijk eene vertaling van von Reden's gebrekkige compilatie, waar, Dl. III, blz. 133-171, Nederland behandeld wordt, maar zoo oppervlakkig, onvolledig en onwetenschappelijk, dat ieder, met welk doel hij het boek ook ter hand neme, het onvoldaan zal nederleggenGa naar voetnoot3.
Wij gelooven uit dit overzigt veilig de slotsom te kunnen trekken, dat de statistiek in Nederland nog in den staat der kindschheid verkeert. Wat is er te doen, om haren wasdom te bevorderen en haar tot die ontwikkeling te brengen, welke de wetenschap reeds lang in Engeland, in Frankrijk, in Pruissen en in België bereikt heeft? - Eene eerste voorwaarde is, dat de algemeene belangstelling voor haar wakker worde. De vervulling dezer voorwaarde zal niet uitblijven; reeds zien wij daarvan verblijdende teekenen in de warmte, waarmede de laatste vergaderingen der Maatschappij van Nijverheid, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en het Landhuishoudkundig Congres zich harer hebben aangetrokken. Maar nog eenen anderen waarborg hebben wij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de vervulling dezer voorwaarde. De tijd van geheimhouding in de zaken van het staatsbestuur is voorbij; de veranderde inrigting onzer staatsinstellingen dwingt de regering meer en meer tot openbaarheid, de natie tot kennisneming. Statistiek is de grondslag dier openbaarheid, en met iederen dag zal zich de behoefte aan statistieke kennis krachtiger doen gevoelen. - Eene tweede voorwaarde is wakkere lust tot wetenschappelijke beoefening der wetenschap. Dat ook deze in het algemeen niet ontbreekt, blijkt reeds uit de talrijke afzonderlijke geschriften, die er bestaan, en waarvan wij hierboven eenigen opnoemden. En tot bevestiging van deze verwachting komt eene opmerking te stade, waaraan wij meenen eenig gewigt te mogen hechten. De Hollandsche geleerde is, in overeenstemming met het algemeen volkskarakter, meer positief dan speculatief. Onderzoek gaat bij hem boven divinatie, kritiek boven conjectuur; hij houdt er van, om feiten en daadzaken vast te stellen, meer dan om ‘holle theorieën’ in de lucht te bouwen. Zijn zin voor degelijkheid en soliditeit behoedt hem voor het trekken van besluiten, zonder alles wel nagespoord en onderzocht te hebben; zijne gezetheid - assiduitas - maakt hem eene taak gemakkelijk, waarvoor vlugger geest, uit louter vrees voor verveling, terugdeinst. Voor zulk eenen aanleg is de studie der statistiek uitermate geschikt, die vóór alles geduld, voorzigtigheid, naauwkeurige waarneming en ernstige inachtneming ook van kleinigheden vordert. - Eindelijk is er nog eene derde voorwaarde, last not least. Zij is deze, dat ter beschikking van de publieke belangstelling en van de studie der geleerden de noodige hulpmiddelen, de elementen van statistieke kennis gesteld worden, niet in ruime mate, niet overvloedig, maar voldoende, volledig. Het volksleven moet in al zijne phases, in al zijne rigtingen en toestanden voor de kennisneming openliggen; ieder verschijnsel, ieder cijfer, ieder feit moet met stiptheid opgeteekend, met naauwkeurigheid bij de andere verzameld, naar een vast stelsel gerangschikt worden; geene bijzonderheid mag onder voorwendsel van onbeduidendheid ter zijde geschoven, geene zoogenaamde kleinigheid over het hoofd gezien worden. Hier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan geene kleinigheden. En deze opteekening, bijeenbrenging en rangschikking moet zoodanig geschieden, dat zij geloof eischen, vertrouwen inboezemen, gezag hebben. Aan wie zal deze taak worden opgedragen? De zelfstandige arbeid van bijzondere personen of vereenigingen is onvoldoende om deze eischen te vervullen; het is voor bijzondere personen onmogelijk, altijd de juiste kennis der bijzonderheden te verkrijgen; zij kunnen aan hunne mededeelingen luttel autoriteit bijzetten, en wat door hen geleverd wordt, blijft altijd fragmentarisch, zonder band en zamenhang. Dezelfde zwarigheden blijven meerendeels bestaan, wanneer de regering de taak onder verschillende ambtenaren bij de onderscheidene departementen van algemeen bestuur versnippert. Wel is er dan meerder waarborg voor de juistheid der gestelde feiten, maar nog geen voldoende, omdat de verantwoordelijkheid te veel verdeeld is; en bovendien ontbreekt dan ook nog de ordenende hand, die verzamelt, schift, rangschikt en de deelen tot een geheel zamenvoegt. Wij hebben reeds gelegenheid gehad op te merken, dat het Provinciaal Utrechtsch Genootschap in den laatsten tijd zich de zaak der statistiek bijzonder heeft aangetrokken. In het jaar 1846 heeft de Sectie der Regtsgeleerdheid en Staatswetenschappen eene commissie benoemd tot aanwijzing der middelen ter verkrijging eener Nederlandsche Statistiek. Deze commissie heeft in de bijeenkomst van 1847 een rapport uitgebragt, dat door de sectie en daarna door de algemeene vergadering is aangenomen en goedgekeurd. Het eerste en voornaamste voorstel dezer commissie was: ‘dat de Regering in de eerste plaats dient aangezocht te worden, om het bureau der Statistiek bij het Departement van algemeen bestuur, opgerigt bij Koninklijk Besluit van 3 Julij 1826, doch sedert 1830 ingeslapen, weder in het leven te roepen en daaraan meerder nut te geven, door de te verzamelen bouwstoffen door eene wetenschappelijke Commissie of door een op te rigten Genootschap te laten bewerken en openbaar maken; in beide gevallen met toevoeging van provinciale Commissiën.’ Dit voorstel hinkt eenigzins op twee gedachten. Het wil de zaak der statistiek deels aan een statistiek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bureau, van de regering uitgaande, deels aan eene commissie of een genootschap toevertrouwd hebben. Wij vreezen, dat dit de weg niet is, om iets degelijks tot stand te brengen. De poging tot oprigting van een bijzonder genootschap voor de statistiek zou, gelooven wij, onoverkomelijke bezwaren ontmoeten; trouwens het rapport zelf heeft die reeds voldoende aangetoond. Eene commissie! - wij weten bij ondervinding genoeg wat hier te lande commissiën zijn, wat zij uitvoeren, of liever, wat zij niet uitvoeren. ‘Er bestaat nog wel eene statistieke regeringscommissie,’ zeide de Heer Sloet tot Oldhuis even waar als geestigGa naar voetnoot1, ‘maar deze laat sinds jaar en dag niets van zich hooren; men veronderstelt, dat de leden uitgestorven zijn, of onder den zwaren last des ouderdoms gebukt gaan.’ Wij duchten, dat iedere nieuwe commissie al spoedig in denzelfden doodslaap zou verzinken. Het commissoriale belemmert den geregelden en vluggen gang der werkzaamheden; waar niemand persoonlijk verantwoordelijk is, verflaauwt de ijver, en wordt de ambitie niet geprikkeld; de traagheid des eenen dooft den lust des anderen; bovendien, wanneer zulke arbeid aan eene commissie of aan bestuurderen van een genootschap wordt opgedragen, moet die arbeid voor de leden van dat bestuur of die commissie bijzaak worden, waaraan zij zich alleen wijden, wanneer hunne andere bezigheden het vergunnen; men weet, hoe het dan gaat; de bijzaak wordt van dag tot dag verschoven, en er komt niets van. Wij aarzelen niet als onze stellige meening uit te drukken, dat er geen andere weg is, om tot eene goede statistiek in Nederland te geraken, dan deze: dat de regering zich de zaak ter harte neme, en het vervallen statistiek bureau weder herstelle. Zonder hare medewerking en haar gezag zal elke poging slechts halve resultaten opleveren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat der regering door de wetgevende magt de middelen beschikbaar gesteld worden, om met onbekrompenheid in de financieele behoeften dezer inrigting te voorzien. Al moest daarvoor jaarlijks ook ƒ 50,000 afgezonderd worden, de uitgaaf zou nog gering zijn in vergelijking van het nut, zelfs van het materieele nut, dat eene goede kennis van 's lands statistiek zou opleveren. Het is reeds genoeg aangewezen, tot hoevele misrekeningen en verliezen het gebrek aan zulke kennis heeft geleid. dat deze instelling gevestigd worde, onafhankelijk van een of ander bijzonder departement van bestuur, onafhankelijk vooral van de willekeur van afwisselende regeringspersonen. Als zuiver wetenschappelijke instelling moet zij staan buiten de bewegingen der politiek, en zich, zelfs tegenover eenen minister, zelfstanding kunnen handhaven. Zij moet tegenover de ambtenaren met gezag bekleed zijn, en niet hebben te verzoeken, maar kunnen vorderen de inlichtingen, die zij behoeft. Zonder zulk gezag zou zij al spoedig op onwil, kleingeestigheid, bekrompenheid en traagheid stuiten. dat aan het hoofd der instelling geplaatst worde één man, om uitsluitend daaraan zijnen tijd en arbeid te besteden, en persoonlijk verantwoordelijk. Εἷς Κοίǫανος ἒστω - één zij de baas - moet hier als leuze gelden: één, die weet wat hem te doen staat, die de vrije keus heeft zijner mede-arbeiders en zijner ondergeschikten, die onbelemmerd zijne taak kan vervullen, en doordrongen is van het besef, dat zij op hem alleen rust; één man, maar die zich dan ook geheel aan deze ééne taak kunne wijden, die ze niet als bijzaak, maar als hoofdzaak behandele, en daarin zijnen afgepaalden werkkring, de bestemming van zijn wetenschappelijk leven vinde.
Met zulk eene inrigting, maar met zulk eene alléén, gelooven wij, dat een statistiek bureau zijn kan wat het zijn moet. Vraagt men nu, hoe de werking van zoodanig bureau vruchtbaar gemaakt zou worden voor het leven, het antwoord kan kort zijn. Vóór alles zou de zamenstelling en uitgave eener uitvoerige, volledige, kritisch bewerkte Statistiek des Rijks, zoo als tot nog geheel ontbreekt, verkrijgbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te stellen voor matigen prijs, gevorderd worden, welke in het vervolg, van jaar tot jaar, op de gelegde grondslagen voortbouwende, voortgezet dient te worden; daarnaast zou eene andere, beknoptere bewerking, geschikt tot meer algemeene verspreiding en tot popularisatie der statistieke wetenschap, in aanmerking komen. Een ander werk, liefst in den vorm van tijdschrift, zou aangelegd dienen te worden, om daarin op te nemen de meer algemeene beschouwingen, de wetenswaardige bijzonderheden, die in het zamenstel dier Statistiek geene geschikte plaats konden vinden, en de bijzondere kwestiën, waarop in gegevene omstandigheden de aandacht bepaaldelijk gevestigd moest worden; in dat tijdschrift zou dan ook de Statistiek van andere volken, die thans bij ons ten eenemale veronachtzaamd wordt, en waaraan toch voor eene handeldrijvende natie naauwelijks minder behoefte bestaat, dan aan hare eigene, worden behandeld. Daarmede in verband zou bij het bureau opgerigt moeten worden eene bibliotheek van alle werken over den vroegeren en lateren toestand van dit land en van de beste en nuttigste buitenlandsche geschriften, tot de statistiek betrekking hebbende. - Wijders zou het statistiek bureau dienstbaar gesteld moeten worden, om aan de regering, de vertegenwoordiging en in het algemeen aan iederen belanghebbende met de meeste liberaliteit mededeelingen te doen en inlichtingen te verschaffen. De regering behoefde dan, zoo als thans gebeuren moet, niet bij elke voorkomende moeijelijkheid aan alle 1217 gemeentebesturen over een of ander punt inlichtingen en opgaven te vragen, die deze dikwijls toch niet geven kunnen; de Staten-Generaal zouden dan niet meer in de verlegenheid geraken, waarin zij thans weleens verward zijn, of zij, ten halve ingelicht, of de gegevene inlichtingen slechts ten halve vertrouwende, een voorgesteld wetsontwerp zonder goeden grond verwerpen of op goed geloof aannemen zullen. De beoefenaar der wetenschap, maar ook de handelaar, de nijvere burger zou den weg geopend vinden, om in alle omstandigheden, die kunnen voorkomen, de veelzijdige kennis op te doen, welke hij behoeft of verlangt. Geheimhouding en verkeerde voorstelling zouden onmogelijk worden; er zou licht komen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ons staatsleven, en: ‘licht is in de politische wereld zoowel als in de natuur, een noodzakelijk levenselement, bij welks gemis geene of niet dan eene halve ziekelijke ontwikkeling te wachten is’Ga naar voetnoot1. Wij weten niet, of de regering zich bewogen zal gevoelen of zich zal laten bewegen, om zulk eene inrigting hier te lande te vestigen. Maar is het besef der behoefte daaraan nog niet bij haar levendig geworden, dan achten wij het raadzaam, dat van alle pogingen tot oprigting er van worde afgezien. Zonder hare krachtige, loyale medewerking zouden die pogingen toch weinig goeds uitrigten. Kwam er al iets tot stand, het zou niet meer dan een halve maatregel zijn; en halve maatregelen hebben altijd deze uitwerking, dat zij, zelve onvoldoende, niettemin de heele ad Kalendas Graecas verschuiven. Beter is het dan nog te wachten, tot de drang der omstandigheden, de eischen der ontwaakte publieke opinie, en, het meest van alles, de eigene behoefte de regering noodzaakt, om de handen aan het werk te slaan. Dat zal niet uitblijven.
20 Junij 1849. s. vissering. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix.Ofschoon niet regtstreeks in verband staande met de voorgaande beschouwingen, kan echter welligt de volgende Schets eener Statistiek voor het Koningrijk der Nederlanden hier eene plaats vinden. Zij zal welligt dezen of genen ten antwoord kunnen strekken, bij wien onder het lezen de vraag is opgerezen, wat dan toch eigenlijk die statistiek is, wat zij bedoelt en omvat. - Tot opheldering diene het volgende: Deze Schets is reeds in het begin van 1846, uit liefhebberij en ten behoeve van eigen studie ontworpen, doch sedert en portefeuille blijven liggen. In den loop van hetzelfde jaar heeft de Heer Sloet tot Olthuis in het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en StatistiekGa naar voetnoot1, eene Beredeneerde Schets eener gewestelijke Statistiek medegedeeld, die wij als hoogstverdienstelijk aanmerken. Bij de toetsing van de onze aan dat werk, hebben wij bemerkt, dat in de hoofdverdeelingen merkelijk onderscheid bestaat. Wij achten dit onderscheid niet van dien aard, dat daarom de hiervoorgestelde vorm in hare grondslagen eene geheele verandering zou behoeven. De statistiek, in de Schets van den Hr. Sloet beöogd, is eene provinciale; die van onze Schets omvat het geheele koningrijk, en dit verschil geeft reeds tot uiteenloopende rangschikking der deelen aanleiding. Bovendien | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat het hiermede als met de inrigting en indeeling eener bibliotheek: variis modis bene fit. Het komt er maar op aan dat de vakken zóó verdeeld zijn, dat alles er in geplaatst kan worden, wat er in behoort, en dat eene geleidelijke orde aan elk onderdeel zijne eigenaardige plaats naast en tusschen de overige aanwijze, waar men het zonder veel moeite kan vinden. - Voor het overige geven wij deze Schets lang niet voor volledig uit, in dien zin, dat alle bijzondere punten en onderwerpen, welke in aanmerking moeten komen, er ook in genoemd zijn. Maar wij vleijen ons, dat al, wat er nog mogt ontbreken, in de aangelegde ramen gevoegelijk ingeschoven zal kunnen worden, zonder het verband te breken of verwarring te veroorzaken, en dat het niet noodig zal zijn aan het zamenstel, zoo als het daar ligt, een hors d'oeuvre van ‘Verscheidene Bijzonderheden’ aan te hechten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schets voor eene statistiek van het Koningrijk der Nederlanden.deze statistiek moet omvatten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Het land.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De staat.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Het volk.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Het vermogen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|