| |
| |
| |
Staatkundige beschouwingen.
Januarij 1849.
Het merkwaardige jaar, het wonderjaar 1848 is heengevloden. Gebeurtenissen en omkeeringen zijn elkander opgevolgd met eenen spoed, die de verbazing van het nageslacht moet wekken, als eens de stift van Clio ze met getrouwheid vermelden zal. Maar is het waarschijnlijk, dat ook haar invloed op de staatsgesteldheid van Europa, op de welvaart en het geluk der volken, duurzaam en heilrijk zal wezen? Zijn er kiemen uitgestrooid, waarvan het te denken is, dat wij een gunstig gewas zullen zien voortkomen? - Nu we ons voorstellen, om onder eenigzins gewijzigden vorm weder op te teekenen, wat de geschiedenis van den dag aan onze beschouwing biedt, kan deze vraag niet gezocht schijnen. ‘In 't voorleden ligt het heden.’ - De ontwaking en strijd der nationaliteiten, de handhaving en overdrijving van het democratisch element, de woeste pogingen van socialisten en communisten, zijn ze niet het natuurlijk en noodwendig uitvloeisel van handelingen en feilen, door de staatslieden en regelaars van Europa op het congres te Weenen en daarna gepleegd? Dat men de volken als eene kudde vee aan dezen staat ontnam, om ze bij genen te voegen: - dat men beloften, in de ure des gevaars gedaan, dertig jaren lang onvervuld liet; - dat eene dynastie, uit de barrikaden opgerezen, de toezeggingen vergat, waarmede ze was ingehul- | |
| |
digd, en de mannen kerkeren en knevelen liet, die de volkomen toepassing wilden der beginselen, eens ook door haar voorgestaan; - dat de vorming en opvoeding der jeugd, van elk hooger beginsel losgemaakt, geen ijveriger behartiging vond, en stoffelijke welvaart en materieel genot als billijke vergoeding werden voorgesteld van gemis aan staatkundig leven en hoogere volksontwikkeling; - dat men de mogendheden zelve traktaten en volkenregt met voeten
zag treden, zoo vaak vrees voor een' krijg of vuige baatzucht hen dreef om de toekomst aan het oogenblik op te offeren; - dat de onderdrukking en het verachtelijk juk der Europesche pentarchie eindelijk niet meer goedschiks gedragen werd; - ziedaar feiten overbekend, bij wier beschouwing men zich enkel verwonderen moet, dat niet de ontploffing veel vroeger - en bijkans voegden wij er bij - niet nog met meer geweld, heeft plaats gehad. Maar volgens den dichter ligt ook: ‘in het nu wat worden zal.’ En wie kan, bij het aanschouwen van al wat onkunde en overmoed vernield en verwoest hebben, het nieuwe tijdperk binnentreden, zonder te wenschen, dat het een jaar van herstel zij, - herstel van wezenlijke grieven, waar die bestonden of nog bestaan, - herstel ook van zoo veel wat revolutionair geweld in blinde woede afgebroken en vernietigd heeft. Misschien zal voor vele staten van ons werelddeel de hoop op geurige vruchten verijdeld worden, omdat men de les der Grieksche zangster in den wind sloeg, die zeide, dat men ‘met de hand en niet met volle zakken zaaijen moet.’ Behartigenswaardig voorschrift, ook op het gebied der staatkunde! Vorsten en volken mogen door de dure ondervinding van het afgeloopen jaar hebben geleerd, dat geene omkeering schenkt, wat zij belooft, en dat toch het snoeijen en zuiveren van den boom boven het omhouwen en afkappen der wortels te kiezen is. Tijdige hervorming alleen is het, die tegen revolutie behoudt en behoedt. Gelukkig daarom Nederland, waar de wijsheid des Konings het gevaar voorzag en voorkwam; en ofschoon wij de overtuiging hebben, dat ook deze herziening en wijziging onzer staatswet niet aller wenschen noch verwachtingen bevredigen zal, - wij gelooven zeker, dat daardoor eene betere toekomst voorbereid en
mogelijk
| |
| |
geworden is. Met leedwezen dus namen wij kennis van het jongste geschrift, door een uitstekend landgenoot, den Heer Groen van Prinsterer, onlangs uitgegeven. Gaarne brengen en bragten we altoos openlijk en in stilte onze hulde aan de talenten, den voorbeeldigen ijver, het karakter en doorzigt van dezen schranderen man: - ‘den geleerden, smaakvollen, geestigen, vooral ook vaderlandlievenden schrijver.’ Toen ons, bij onze voldoening over de keuze op hem uitgebragt, de tegenwerping werd gemaakt, dat niemand minder dan de Heer Groen in de nieuwe Kamer scheen te voegen, voor zooverre namelijk ingenomenheid met de nieuwe bepalingen en instellingen als vereischte ter behoorlijke uitvoering gelden mogt - was het antwoord gereed: ‘voor twee groote beginselen, vrijheid van godsdienst en van onderwijs, heeft de Heer Groen altoos gestreden.’ Hij sprak in het belang der afgescheidenen, toen ieder zweeg; en zijne keurige brochure over de vrijheid van onderwijs, nog in ieders geheugen, is slechts de voortzetting van vele vroegere pogingen geweest. Wij wisten wel, dat, toen voor twintig jaren ‘eene muitzieke factie’ ook dit middel aangreep, om de grieven te vermeerderen, en onstuimig eischte, dat de grondslagen van ons onderwijs wierden aangerand - het de schrijver der ‘Nederlandsche Gedachten’ was, die ze handhaafde; zelfs noemde hij destijds (I, no. 9, bl. 35) de voortreffelijkheid van het Lager Onderwijs te betoogen, ‘een' arbeid, die overbodig behoorde te zijn: immers, moet men de deugdzaamheid bewijzen van het uitgestrooide zaad, bij het aanschouwen van den heerlijk vruchtdragenden akker?’ Wij wisten ook, dat sedert de weigering tot het oprigten eener bijzondere school te 's Hage eene
zeer verklaarbare bitterheid in het gemoed van den Heer Groen was ontstaan, naauwelijks verborgen door de keurige vormen van zijnen voortreffelijken stijl. Aan soortgelijke gronden, ‘die de staatkunde meer dan de godsdienst uitlevert,’ hebben wij steeds het verschillend oordeel over de grondwet van 1815 toegeschreven, dat wij in de schriften van dezen geëerden staatsman meenden te ontdekken, b.v. ‘Ned. Ged.,’ I, no. 2, bl. 5: ‘het was geen Troon in naam; geen constitutionele troon volgens Frankrijks Constitutie, die toen opgerigt werd;
| |
| |
men wenschte dergelijke schijn-monarchiën, onuitputtelijke bron van onvermijdelijke rampen, door het echt Koninklijk gezag onmogelijk te maken. Dit was niet enkel overleg van de Vorsten en Diplomaten: het was behoefte des tijds, het was ook, niettegenstaande ongelijksoortige wenschen van te leur gestelde eerzucht of onverbeterlijke vooringenomenheid met valsche beginselen; het was ook het verlangen der vermoeide en afgefolterde volken. Zoodanig is de geest der Nederlandsche Constitutionele Monarchie. De Koning is boven allen, onschendbaar, aan geene verantwoordelijkheid gebonden; maar voor sommige handelingen heeft hij de toestemming noodig der afgevaardigden uit het Volk.-Nederlanders, aan de Nederlandsche Grondwet onderworpen, behooren te waken voor de regten van den Troon en de vrijheden van het Volk. Thans zijn buiten twijfel de eerste in gevaar. De factie, die overal onrust en wanorde zaait, wil eene geheel andere monarchie dan onze Grondwet verlangt. Men verzette zich tegen die misdadige poging.’ - Vijf jaren later, in de ‘Beschouwingen over Staats- en Volkerenregt,’ bl. 198, schreef hij: ‘Het wordt thans niet zoo volmondig als in vroegere jaren erkend, dat de grondwet mede een afdruksel der zoogenaamde milde, vrijzinnige, liberale beginselen is. - Zij werd gemaakt in een tijd, toen men, hoe ook met afschuw tegen Napoleon en tegen het Jacobinismus vervuld, met de regten van den mensch, met de Engelsche Staatsregeling in den geest van Delolme en Montesquieu, met de denkbeelden van 1789, zeer ingenomen was; - zij is ontworpen door mannen, waaronder ook diegenen, welke gerekend mogen worden den meesten invloed uitgeoefend te hebben, meermalen hebben getoond van de gematigd- en echt-liberale begrippen geenszins afkeerig
te zijn. De inhoud zelve geeft op elke bladzijde, geeft bijna in elk artikel het bewijs, dat zij de eenigzins laag gestemde, maar toch onmiskenbare uitdrukking der nieuwere theoriën van vrijheid en gelijkheid bevat.’ - Wij herhalen nog eens, de omstandigheden waren verschillend: het kan zijn, dat de Heer Groen alleen heeft betoond, wat bij de beoordeeling eener brochure (Nederl. Ged., II, no. 8, bl. 32) wordt genoemd ‘meerdere bekend- | |
| |
heid met hetgeen de toestand der zaken vereischt.’ Verre blijve van ons de dwaze zucht, om tegenspraak op te sporen in de veelvuldige schriften eens mans, dien wij als een sieraad onzer letterkunde beschouwen. Maar het oordeel over de herziening van 1848 weegt minder zwaar, wanneer men zich herinnert, dat de Grondwet van 1815 beurtelings door dezelfde pen geroemd en afgekeurd is. Men legt dan dubbelen nadruk op hetgeen in de nieuwe brochure wordt gezegd van het ‘verdedigen tegen de pogingen van hen, die ons, door hunne theoriën, in een toestand zouden brengen, gelijksoortig aan dien, welken wij, in Frankrijk en Duitschland, sedert eenige maanden, met deernis en met ontzetting aanschouwen’ (elders erkent onze schrijver, ‘dat wij inderdaad een goed soort van ultra's hebben’); van het ‘standhouden, zoolang men geen veiliger pad kan inslaan;’ omdat ‘nu althans zonder handhaving geen hervorming, maar omkeering nabij is.’ Men troost zich over de scherts met de ‘liberaal Franco-Belgische staatsregeling, niet regtstreeks uit Londen, maar over Parijs en Brussel tot ons gebragt,’ met de woorden van Bunsen: ‘England stellte, erst seit 1688 mit voller Freiheit, den germanischen Gedanken in einem grossen Massstabe
wirklich dar, jedoch als möglichst ungegliederter Einheitsstaat, und in insularischer Form. Der Europäische Geist fand aber bald die Formel dieser grossen Naturerscheinung. Die Englische Verfassung, wie sie in ihren wesentlichen Bedingungen, unter veränderten Zuständen, in der Belgischen sich wiederholt hat’ (‘die deutsche Bundesverf.,’ Frankf., 1848, S. 9), - met het voorbeeld des Konings van Pruissen, eens, nog in 1847, een' man naar het hart van den Heer Groen (zie Voorrede voor ‘Ongeloof en Revolutie,’ bl. vii), maar die, naauwelijks twee maanden geleden, de theoriën van vroeger voor de Belgische Constitutie varen liet. - Zoo iets ons bevreemdt, het is, dat het gedrag van dezen Vorst niet meer invloed op de beschouwingen van onzen auteur gehad - hem althans niet van het onuitvoerbare zijner leer in 1848 overtuigd heeft. De toon zou bepaaldelijk op bl. 36 en volg. wel wat lager gestemd zijn geweest.
Een ander beroemd staatsman, de voormalige Minister
| |
| |
Guizot, maar die zijne doctrine in praktijk gebragt en jaren lang met zelden geëvenaarde bekwaamheid gehandhaafd heeft, totdat de ontknooping toonde, dat ook zijn inzigt had gefaald, heeft mede het onwrikbare zijner overtuiging bewezen. Hoe hadden wij lange gewenscht zijne stem te hooren over den loop der gebeurtenissen, inzonderheid over de democratie in Frankrijk. Wij behoorden een oogenblik tot de dupes, door het onmiskenbare van den stijl misleid, toen voor eenige weken een bedrieger wel zijne woorden, maar niet zijn werk in een dagblad mededeelde: - onschatbare bijdrage evenwel blijven die aanteekeningen en onafgewerkte schetsen in de Revue rétrospective, welke een' blik vergunnen in de werkplaats van een groot man. Kunnen wij zonder den schijn van aanmatiging of laatdunkendheid zeggen, dat de lezing van zijn geschrift ons onbevredigd liet? Welsprekend en keurig in taal en vorm, in dien grandiosen stijl, welken wij uit zoo vele redenen en opstellen kennen, met bewonderenswaardige kalmte en terzijdestelling van eigen leed, alleen vervuld van de hooge belangen des vaderlands, doet zich overal een edelaardig gemoed hooren. Meer moreel dan politiek wijst hij de oorzaken van het kwaad in zedelijk verval aan, en wacht eene betere toekomst van meer opgewekt godsdienstig leven. Onder de uitstekendste plaatsen rekenen wij de teekening der maatschappij, zoo als die zijn zou, waren de beginselen des Christendoms dieper doorgedrongen (ch. 7), en wat Guizot voor het onderwijs van Frankrijks jeugd voorbereid en uitgevoerd heeft, - het moge voor hem zelven zonder vrucht zijn geweest, - zal een volgend geslacht meer dankbaar erkennen. Maar toch, zou men van den man, die gedurende elf jaren in 's Konings raad was gezeten, geen dieper blikken in den
toestand der Fransche maatschappij hebben verwacht? - de ontsluijering van andere bijzonderheden, dan die Europa kende; - de vermelding van andere politieke middelen, dan het ‘résister toujours,’ aanprijzenswaard welligt tegen het Parijsch gepeupel, en misschien gelukt, bijaldien op 24 Februarij de ambtgenooten van den eersten minister zijn onbezweken moed hadden geëvenaard, maar op den duur toch geen regeringsmiddel in deze democratische tijden. Doch hier juist zoe- | |
| |
ken wij de oplossing. Mr. Guizot is aristocraat, in den goeden zin, door talent, door karakter en braafheid. Als hij de eeuwig onveranderlijke grondslagen van elke maatschappij blootlegt, de volksleiders ten toon stelt, de uitspattingen eener woelzieke natie schildert, is het als hoorde men Plato over den Atheenschen demos. Onwederlegbaar, waar hij de uitsluitende heerschappij des volks bestrijdt, geeft hij geen enkel middel ter oplossing der moeijelijke vraagstukken, die de tijd door de toenemende opkomst ‘du 4e état’ gesteld heeft. De lof en kritiek van het boek zijn besloten in eene zonderlinge misvatting van een Londensch dagblad, dat eene vertaling van een opstel, in de ‘Revue française,’ voor twaalf jaren verschenen, als het jongste geschrift van Guizot aangekondigd en beoordeeld heeft. Treffend is de overeenkomst, het artikel: ‘de la démocratie dans les sociétés modernes,’ bevat volzinnen, die men geheel in het nieuwe werk terugvindt; die zinrijke plaats uit Pascal: ‘si l'homme se vante, je l'abaisse; s'il s'abaisse, je le vante,’ had toen reeds de opmerkzaamheid van den ernstigen denker geboeid. Aandoenlijk komt ons bij de tegenwoordige lotwisseling de
weemoedige vraag voor: ‘Sait-on ce quel c'est que la patrie? Connaît-on toutes les puissances qui lient l'homme au sol ou il est né? Croit-on qu'il dispose de son existence comme de sa personne? Aux morts seuls il suffit de six pieds de terre, n'importe en que lieu. Les vivants ne se contentent pas de si peu et ne se déplacent pas si-aisément. La vie de l'homme se fixe ou se sont fixés ses intérêts, ses sentimens, ses habitudes, son être moral et social. Cela est la patrie et ne s'emporte point ailleurs. - En tous lieux, en tous temps, dès qu'il y a en une patrie, la patrie n'a pas voulu croire que le citoyen qui la quittait, pour se soustraire à ses lois, lui devînt absolument étranger: elle a encore réclamé sur lui des droits, elle lui a encore imposé des devoirs. Les factions ont souvent et cruellement abusé de cette idée; mais l'instinct des peuples l'a constamment sanctionnée, proclamant ainsi qu'il n'est pas vrai qu'on puisse a son gré oublier sa patrie, ni que la patrie ait fait tout ce qu'elle doit à la liberté de ses enfans dès qu'elle leur permet de la quitter.’ Eere den man, die bal- | |
| |
lingschap en verguizing, smaad en miskenning vergeten kon, en wiens eerste woorden tot het land, dat hem van zich stiet, niets dan verzoening ademen! Maar het stelsel, nu en vroeger aanbevolen, zou naar onze innige overtuiging niet proefhoudend zijn. Wat de wijsgeerige schrijver elders (‘de l'Etat des ames. revue franc.,’ Octobre 1838) zoo volkomen waar heeft gezegd: ‘pour agir moralement sur les hommes, il faut les aimer, et les réformer, leur inspirer confiance par l'amour
et respect par la sévérité,’ overtuigt ons, dat zijn gansche aanleg hem van de democratie verwijderen moet. De ‘liefde’ en het ‘vertrouwen’ ontbreken. - Behoeven wij hierbij te voegen, dat wij geenszins bedoelden den inhoud van Guizot's werk, - of van de brochure des Heeren Groen in deze losse opmerkingen te doen kennen. Wij stelden ons ‘lezers’ van beider schriften voor, die in onze ingenomenheid met de schrijvers deelen, - bij wie hun gevoelen weegt en invloed heeft, en die met ons een toestemmend antwoord wenschen te geven op de boven voorgestelde vraag, of van het uitgestrooide zaad goede vruchten zijn te wachten? Misschien komt hun een betoog niet ongepast of onbelangrijk voor, welks slotsom is, dat deze scherpzinnige beoordeelaars door exclusieven geest worden meêgesleept, en dat hunne beschouwingen ten voorbeeld zijn der uitspraak van den Britschen prelaat: ‘Orthodoxy is my doxy; heterodoxy another man's doxy.’ Voor hen, die geen onderscheid zien tusschen het afkeuren van dezen geest, en het hinken op twee gedachten, of een weifelend eclectismus, voor hen hebben wij niet geschreven.
Wij vatten den draad der gebeurtenissen, vóór twee maanden afgebroken, weder op. De hoofdsteden van ons werelddeel hebben beurtelings de belangstelling en aandacht tot zich getrokken: op het eind des jaars was 't Rome, dat bezorgdheid en kommer wekte, - Rome, nu verlaagd tot een brandpunt voor revolutionaire woelingen. De laaghartige moord van Graaf Rossi is slechts voorspel geweest van gruwzame tooneelen. Vanwaar die felle verbittering tegen den pauselijken minister, in jeugdiger jaren ballingschap boven het absolutisme der Oostenrijksche heerschappij verkie- | |
| |
zende; in Zwitserland, in Frankrijk, in geheel de regtsgeleerde wereld, geëerd en beroemd, nu, aan den avond zijns levens, wetenschap en ervaring aan zijn vaderland toewijdend? Hij kende zijne landgenooten, hij had den uitslag van den krijg tegen Oostenrijk voorzien en voorzegd: aan Pio Nono de bezwaren van zijn edelmoedig streven voorgehouden; maar eens geroepen in zijnen raad, heeft hij zijn bloed veil gehad voor wat hij ‘de heilige zaak van Pius en van Italië’ noemde. Een leven, rijk aan ondervinding, aan wisseling van stand en lot, had hem onvatbaar gemaakt voor begoocheling. Maar zijne krachten waren overal aan hetzelfde doel gewijd: aan de zaak van vooruitgang en ontwikkeling met eerbied voor orde en wet; afkeerig van alle uitersten, had hij het ‘inter utrumque tene’ tot zinspreuk. Welligt is het oogenblik niet meer verre, wanneer ook zij, die nu met een' medelijdenden glimlach op het werken en de pogingen van zulke staatslieden als Graaf Rossi nederzien, erkennen zullen, dat de ware vrijheid geen bekwamer noch getrouwer vrienden heeft gekend. Reeds de hulde, die een voormalig tegenstander en bestrijder, de Montalembert, hem op de
Fransche tribune heeft toegebragt, - voor beiden vereerend, - was daarvan ten voorbode. Niet evenwel de partij der Italiaansche radicalen, die den dood aan den staatsman zwoeren, omdat hij hare plannen ontdekt en verijdeld had, en rusteloos aan het wegnemen van misbruiken en het herstel der pauselijke geldmiddelen arbeidde.
Maar de dood des ministers heeft den Souverein niet gered, hem, wien geen beminnenswaardig karakter, geene volklievende bedoeling, geen eerbiedwaardige stand voor de aanslagen van woeste horden konden beveiligen. Sedert geruimen tijd opgesloten, en als een gevangene in zijn eigen paleis bewaakt, is Pius evenwel zijne hoofdstad niet ontweken, dan toen het geschut voor de poorten van Monte-Cavallo was geplant, - die poorten, waaruit voor twee jaren de boden en verkondigers der amnestie zijn heengetogen. De trouw en het beleid der vreemde gezanten, van den Beijerschen Graaf von Spaur, en den Franschen Ambassadeur d'Harcourt inzonderheid, beraamden en volvoerden een plan ter ontvlugting: zonder dat ware welligt de weldoener van
| |
| |
het Romeinsche volk hun slagtoffer geworden! Ziedaar den dank der omwentelingen! Niet één, die in de ure des gevaars eenige trouwhartigheid betoonde: de adelijken en grooten zagen hunnen wrok gekoeld over de afschaffing der schandelijkste misbruiken, en juichten in Pius' vernedering; de troepen verbroederden zich met de opgeruide bevolking, die ter naauwernood door Cicero-vacchio bedwongen werd; de Transteveranen hielden zich schuil; de Zwitsers hadden gewisselijk ook nu den ouden trouw gestand gedaan, maar zij werden aanstonds afgesneden en opgesloten: en buitendien, een bloedbad wilde de H. Vader - ook toen nog de Vader zijns volks - boven alles niet. ‘Gij ziet,’ sprak hij tot de Gezanten, die den verlaten Vorst kwamen opzoeken, ‘alles is vruchteloos.’ Toch verloochende zich de vastheid van zijn karakter niet; hij weigert zijne goedkeuring aan de voorgelegde ministerlijst te schenken; en toen hem de teekening was afgedwongen door het getier en geroep der woeste bende om het hoofd der Kardinalen Soglio en Antonelli, toen het Quirinaal door de vlammen-, de afgezonderde Zwitsers met moord werden bedreigd, - besloot Pius de hoofdstad te ontvlieden, waar zijn naam en gezag tot dekmantel van gewelddadigheid en euvelmoed werden misbruikt. Vermomd en onkenbaar zelfs voor de dienaars van zijn paleis, slaat hij des nachts den weg in naar Napels, den eenigen die hem openstond, onder geleide van den Beijerschen gezant en enkelen van zijn gevolg. ‘Indien de hedendaagsche Romeinen,’ zegt een uitstekend Fransch dagblad, ‘hunne aloude geschiedenis lezen; indien zij die onsterfelijke jaarboeken opslaan, welke aan de opvoeding des menschdoms ten grondslag worden gelegd, waarbij de kinderen verbleeken en weenen,
maar waarvan zij een onuitwischbaar aandenken behouden, - dan zullen zij bladzijden aantreffen, die zij niet lezen kunnen zonder te bloozen. Toen de dochter van Serv. Tullius Rome's poorten uitreed, kwam zij voor het lijk haars vaders, op den weg uitgestrekt; de paarden bleven staan, de rijder zag aarzelend op tot zijne meesteres; maar Tullia, haren weg vervolgende, dreef het gespan over dit heilig overschot, en, schrijft Livius: “partem sanguinis ac caedis paternae cruento vehiculo contaminata ipsa res- | |
| |
persaque tulisse ad penates suos fertur.” Zoo ook deze omwenteling te Rome: niets stuit hare vaart, noch de grootte van het misdrijf, noch ontzag voor het slagtoffer.’ Velen zullen de vergelijking gezocht, de taal gezwollen, het beeld onjuist vinden; op nieuw hebben wij gehoord, hoe diep de oude vooroordeelen zijn geworteld. ‘Een kerkhoofd opgestaan voor 't recht der Italjanen? Neen aangebeden met den naam van Liberaal? wat kon dit anders wezen, dan dienstbaarheid aan de Eeuw, dan aardsche vruchtbedoeling, dan doornen? En voorwaar, doornen heeft hij geplukt, voor staatsverbeetring hier, herstel van orde en recht?’ Doch ook zij, die niet deelen in onze gevoelens van eerbied en bewondering voor Pio Nono, moeten toch het gematigd, zachtmoedig gedrag en de vergevensgezindheid van den fel gehoonden Souverein erkennen. Reeds begint zijn lijdelijke tegenstand vrucht te dragen, en blijkt even goed berekend als menschelijk en grootmoedig te zijn geweest. Sterbini's populariteit was spoedig verloren. Gelijk alle demagogen, werd hij weldra door het volk voorbijgestreefd. Het ministerie Mamiani nam zijn ontslag. De Kamers vergaderden, maar naauwelijks was het aantal opgekomen leden genoegzaam tot het nemen van eenig besluit: nu en dan
had de Prins van Canino gelegenheid om te doen blijken van zijne sympathie voor de zaak der omwenteling, b.v. toen een verzoekschrift van het Romeinsche legioen werd ingediend, dat de bevelhebber te Ravenna zou worden gelast, om den partijganger Garribaldi niet meer te bemoeijelijken. Het volk heeft wel aanvankelijk de vlugt des Pausen met onverschilligheid vernomen; maar toen op den 19den December eenige onruststokers van buiten de tooneelen van Livorno en Genua te Rome poogden te hernieuwen, kwam de burgerwacht bij duizenden op; vorderde van het bewind de verwijdering dezer vreemde rustverstoorders, en drong tevens op het bijeenroepen der Constituerende Vergadering aan. Dit toch, ‘eene Italiaansche Constituante,’ is de leus, waaronder het pausselijk bewind bedreigd en zijn val bewerkt wordt. Een triumviraat, uit Corsini, Galletti en Camerata bestaande, nam voorloopig het staatsbestuur op zich, door de wetgevende Kamers daartoe uitgenoodigd, gaf in eene
| |
| |
proclamatie kennis aan het volk van hun voornemen, om te waken voor orde en rust, en de bijeenkomst der Constituante door alle mogelijke middelen te bespoedigen. De tijdelijke commissie, in een motu-proprio van 27 Nov. door Pius benoemd, verwierf geene gehoorzaamheid: het blijft dus een der zonderlingste verschijnsels van dit zonderlinge jaar, dat eene natie van drie millioen menschen, gedurende eene maand (van 16 November tot 14 December), zonder eigenlijk gouvernement is geweest: - of men moest het bestuur van den Circolo popolare en den overwegenden invloed van Canino Bonaparte als geregeld gezag willen beschouwen. Pogingen, om zich met den verdreven Paus te verstaan, zijn herhaaldelijk mislukt; van zijnen kant houdt deze niet op uit zijne wijkplaats Gaëta te protesteren tegen alle onwettige maatregelen te Rome, en het geweld hem aangedaan. Maar hij weigert, om door middel van buitenlandsche wapenen op den troon te worden hersteld: een tweede voorstel, om het Catholieke Europa te doorreizen, en daarna een groot Europeesch concilie bijeen te roepen, heeft Pius evenzeer afgeslagen; zoodat nu nog het plan der diplomaten overig is, die hem willen bewegen tot eene verplaatsing naar Civita-Vecchia, Bologna of Ancona, onder bescherming, zegt men, eener Fransche vloot. De grootsche ontwerpen der Spaansche kroon, waartegen ook Karel Albert protesteert, vonden bij de regering te Parijs geene goedkeuring. In noordelijk Italië was de partij der omwenteling rusteloos werkzaam, en Karel Albert zag zich genoodzaakt met een ontmoedigd leger, eene uitgeputte schatkist en eene grootendeels weêrbarstige landbevolking, de houding en den schijn aan te nemen van oorlogzuchtige bedoelingen. Uit Genua, waar de revolutionairen hunnen zetel hadden, werd de
hoofdstad Turin onophoudelijk bestookt. Reeds in de zitting der Sardinische Gedeputeerden van 4 December deed de minister Papetti mededeeling van het ingediend ontslag door het ministerie, en werd Gioberti genoemd als hoofd van een nieuw bewind. De bevrijding van vreemde overheersching werd steeds voorgesteld als het groote doel; voor het koninklijk paleis werd het Italiaansche vrijheidslied bij herhaling aangeheven; serenades en optogten voor het hotel van Gioberti
| |
| |
gehouden. De Koning, door ongesteldheid verhinderd zich te vertoonen, gaf een ontwijkend antwoord; maar aanhoudend gedrongen, beloofde hij aan de volkswenschen te zullen toegeven, en een bewind te benoemen, dat het vertrouwen der natie bezat. Eerst werd Massimo d'Azeglio naar Turin ontboden; de verstandige, gematigde schrijver van ‘Speranze e Timore,’ waarin hij, met strenge afkeuring der radicale heftigheid, het zeer uitvoerbare plan der Italiaansche ‘moderati,’ van hem zelven en zijne staatkundige vrienden Balbo, Capponi, Ridolfi en Petitti, ontvouwt. Lang vóór de omwenteling had hij aan de politieke volksopvoeding zijne zorgen toegewijd; hij wilde door gewestelijke en gemeente-instellingen het volk opleiden tot den constitutionelen regeringsvorm, kiezers, afgevaardigden, ministers vormen, berekend voor hunne taak. Wat hij van de bekrompen voorstellingen der groote meerderheid verhaalt, gaat alle denkbeeld te boven. Natuurlijk was deze verlichte man de lieveling der opgeruide menigte in de Sardinische hoofdstad niet; - de president der Gedeputeerden, Vinc. Gioberti, wiens schriften ook buiten Italië gelezen zijn, werd in een geheim gehoor bij den Koning ontvangen. Gelijk vroeger het ministerie Montanelli-Guerazzi uit Livorno aan den groothertog van Toscane, werd een ministerie Gioberti uit Genua aan den Piemonteschen Vorst afgedwongen en bijna opgelegd. Gedurende de crisis, en terwijl de Koning weigerde de Kamers te ontbinden, had Gioberti openlijk verklaard, dat hij, geheel vreemd aan al het gebeurde, zelfs niet geraadpleegd was omtrent de zamenstelling van een nieuw bewind. Hij betuigde zijn' afkeer van hen, die uit onkunde, verblindheid of met misdadige oogmerken de bestaande orde van zaken trachtten om
te keeren, en zijne verkleefdheid aan de monarchie, de vrijheid en het vaderland. Nu trad hij op als hoofd van een nieuw kabinet, zelf zonder portefeuille, met Sineo, Ratazzi, Ricci, Montezimolo, Durini, Paleocarpa, tot ambtgenooten; Generaal la Marmora bleef met de landen zeemagt belast. Het ministerie kwam tot stand, alvorens eene deputatie van de Genuesche bewegingspartij hare eischen, om de Italiaansche onafhankelijkheid, des noods door den oorlog, te bevorderen, in Turin was aangekomen. De Ge- | |
| |
deputeerden keurden een wetsontwerp goed, waarbij Parma, Piacenza en Modena, thans nog door Oostenrijksche troepen bezet, met Piemont worden vereenigd. Hagchelijker zal de taak zijn het besluit ten uitvoer te leggen. Na lang de interventie slapende en slepende te hebben gehouden, toont Oostenrijk zich ongezind een duim gronds van het Italiaansch gebied af te staan.
Omtrent de afwisselende phases dier Engelsch-Fransche bemiddeling, zijn uit Parijs belangrijke mededeelingen bekend geworden. Het beloofde congres te Brussel vergadert niet. Sedert de eerst benoemde Fransche onderhandelaar, de Tocqueville, die betrekking heeft neêrgelegd, schijnt alles aan het wankelen. De belangen van Sardinië zullen aan den Marchese Ricci worden toebetrouwd, wiens komst te Brussel herhaaldelijk vermeld en weêrsproken is geworden. Sir Henry Ellis, de gekozen vertegenwoordiger van Engeland, heeft Londen nog niet verlaten: van een Oostenrijksch gemagtigde blijkt niets; wij kunnen dus in de nieuwe benoeming van Frankrijks gelastigde, de Lagrénée, niet anders zien, dan de welwillendheid der Fransche regering. - Men wil, dat, gelijk vroeger, toen de la Marmora, uit naam van Koning Karel Albert, den Maarschalk Bugeaud het opperbevel des legers kwam aanbieden, en nog onlangs, toen Graaf Martini gelijken voorslag aan Generaal Bedeau kwam doen - de autorisatie door het Fransche kabinet alleen is geweigerd, omdat het zich bij de Engelsche ministers verbonden had, gedurende de diplomatieke onderhandelingen niet af te wijken van den weg eener louter vredelievende bemiddeling. Ook aan het voorbijgaan van Lord Minto, den gewaanden aanstoker der Italiaansche beroeringen, en het benoemen van Sir Henry Ellis, bekend door het gelukken van meer dan eene verzoenende zending bij de staten van Amerika, wilde men te Parijs eenige beteekenis hechten. Het gewigt der zaak, handhaving en bevestiging van den vrede der wereld, of het ontbranden van een' bloedigen krijg, kan niet worden ontkend, en vordert wel staatslieden van kalmen, beraden zin. Of de overige Italiaansche staten, Napels, de H. Stoel, Toskane, van het toegekende regt, om zich
te laten vertegenwoordigen, zullen gebruik maken, is onzeker; wij ver- | |
| |
namen alleen, dat de Markies Ridolfi, van den aanvang voor Toscane aangewezen, na drie maanden vruchteloos wachten te Parijs, naar Florence is teruggekeerd, - en dat Koning Ferdinand ‘il re bomba’ de wederkomst van den Engelschen gezant aan het Napelsche hof, Lord Temple, zou afwachten.
Voor Oostenrijk zelf - misschien ook voor Pruissen - blijkt de voorspelling van de Tocqueville waarheid: ‘Les hommes de notre temps s'aperçoivent que les anciens pouvoirs s'écroulent de toutes parts; ils voient toutes les anciennes influences qui meurent, toutes les anciennes barrières qui tombent; cela trouble le jugement des plus habiles; ils ne font attention qu'à la prodigieuse révolution qui s'opère sous leurs yeux, et ils croient que le genre humain va tomber pour jamais en anarchie. S'ils songeaient aux conséquences finales de cette révolution, ils concevraient peut-être d'autres craintes.
Pour moi, je ne me fie point, je le confesse, à l'esprit de liberté qui semble animer mes contemporains; je vois bien que les nations de nos jours sont turbulentes; mais je ne découvre pas clairement qu'elles soient libérales, et je redoute qu'au sortir de ces agitations qui font vaciller tous les trônes, les souverains ne se trouvent plus puissants qu'ils ne l'ont été.’ Nog zullen sommigen zich herinneren, dat ruim een jaar geleden dergelijke vrees door den toenmaligen president Ochsenbein werd uitgedrukt. Zien wij, hoe ze in Oostenrijk verwezenlijkt is. De bejaarde, geachte minister von Wessemberg was afgetreden. Een nieuw bestuur, onder praesidium van Prins Fel. von Schwarzenberg, verving hem. Reeds in het programma van 27 November had de eerste minister verklaard: ‘Wij hebben de ons door Z.M. opgedragen handhaving van het regeringsgezag, met de daaraan verbonden verantwoordelijkheid, op ons genomen; vast besloten om elken inconstitutionelen invloed tegen te gaan, maar evenzeer om geen inbreuk op het uitvoerend gezag te dulden. - Wij verlangen de constitutionele monarchie opregt en zonder voorbehoud; wij verlangen dezen staatsvorm, welks wezen en waarborg wij erkennen in de gemeenschappelijke uitoefe- | |
| |
ning der wetgevende magt, door den vorst en de vertegenwoordigende ligchamen van Oostenrijk; wij verlangen dien gegrondvest te zien op gelijkheid van regten voor, en op de onbelemmerde ontwikkeling van alle nationaliteiten, alsmede op de gelijkheid voor de wet van alle staatsburgers, gewaarborgd door de openbaarheid in alle takken van beheer, ondersteund door de instelling van vrije gemeenten en van de vrije beschikking der verschillende deelen des lands voor alle inwendige aangelegenheden,
zamengeknoopt door den gemeenschappelijken band van een krachtig centraal bestuur. - Een tweeledig doel zullen wij voor oogen houden: volledige handhaving van de aan de Oostenrijksche volken gewaarborgde vrijheid, verzekering der voorwaarden, zonder welke de vrijheid niet bestaan kan. In eene organieke vereeniging met het constitutionele Oostenrijk, zal het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk, na herstel des vredes, den zekersten waarborg vinden voor het behoud zijner nationaliteit. De verantwoordelijke raadslieden der kroon zullen pal staan op het terrein der verdragen. Zij voeden de hoop, dat weldra ook het Italiaansche volk de weldaden eener staatsregeling zal genieten, welke de verschillende stammen, onder het genot van gelijke regten, te zamen verbinden moet. - De miskenning van dit eerste regt der natiën, deed in Hongarije den burgeroorlog ontbranden. Daar te lande stonden de in hunne onvervreemdbare regten gekrenkte volken tegen eene partij op, wier eenig doel de omverwerping van de monarchie en de afscheiding van Oostenrijk is. Niet tegen de vrijheid wordt de oorlog gevoerd, maar tegen degenen die het volk in Hongarije van zijne vrijheid willen berooven. Handhaving der monarchie, eene naauwere vereeniging met ons en verwaarborg zijner nationaliteit, dit is het waarnaar dat volk streeft. - De groote taak, welke wij in overeenstemming met de bevolkingen te vervullen hebben, is het daarstellen van een nieuwen band, die alle landen en volksstammen der monarchie tot één groot staatsligchaam moet vereenigen. - Dit standpunt wijst tevens den weg aan, dien het ministerie, met opzigt tot het Duitsche vraagstuk, zal volgen. Niet in het vaneenscheuren der monarchie ligt de kracht van Duitschland. Voor Duitschland, ja, voor geheel Europa, is het eene
behoefte, dat Oos- | |
| |
tenrijk als één staat blijve bestaan. Van deze overtuiging doordrongen, zullen wij de natuurlijke ontwikkeling van het nog niet voltooide werk der staatkundige hervorming afwachten. Eerst wanneer het herboren Oostenrijk en het herboren Duitschland nieuwe en vaste vormen zullen erlangd hebben, zal het mogelijk zijn hunne wederkeerige politieke betrekkingen te regelen.’ - De laatste woorden moesten aan de Leden van het parlement te Frankfort als fijne ironie in de ooren klinken: inderdaad, het belang van de debatten, gedurende de jongste twee maanden, was opgesloten in het onderzoek naar de verhouding en betrekkingen met den Oostenrijkschen Staat, en met hoedanigen uitslag! Doch ook gewigtige binnenlandsche gebeurtenissen volgden de optreding van het nieuw staatsbewind. De vorst von Schwarzenberg, graaf Stadion en Bach, zijn zelfstandige staatslieden, ongeschikt om werktuigen in handen eener camarilla te zijn. Men wil, dat al spoedig over de buitengewone volmagten, op Windischgrätz en Jellachich verstrekt, over de inlijving van Hongarije met de overige deelen der monarchie - eene ineensmelting, strijdig met het eens gegeven keizerlijke woord - en over andere krachtige maatregelen ernstige verdeeldheid tusschen keizer Ferdinand I en zijne nieuwe ministers ontstond, en dat, toen deze van ontslag begonnen te spreken, de keizer tot het besluit kwam om zelf afstand van den troon te doen. Hoe dit zij, in den aanvang van December werden de ministers uit Weenen naar Ollmutz ontboden, alwaar keizer Ferdinand in de krooningszaal van het bisschoppelijk paleis, omringd door de leden van zijn Huis, vorst Windischgrätz, den banus Jellachich, en den ministerraad, de kroon nederlegde en plegtig abdiceerde ten behoeve van
zijn' neef, Frans Jozef, nadat ook aartshertog Frans Karel van zijne regten had afstand gedaan. Wien kan het vreemd dunken, dat een vorst, even zwak van ligchaam als van geest, tweemaal vlugteling uit het erfgebied zijner vaderen, de zorgen en onrust en kommer van het bewind moede, en verdrietig over de kuiperij en den ondank bij raadslieden en onderzaten, den scepter gaarne overgaf, nu nog te zwaaijen over de felgeschokte, maar nog ongeschonden monarchie. Zijn opvolger sprak in het eerste
| |
| |
manifest van ‘de behoefte en hooge waarde van vrije en voor den tijd gepaste staatsinstellingen,’ van ‘zijne bereidvaardigheid om zijne regten met de vertegenwoordigers zijner volken te deelen,’ van de ‘medewerking van volk en leger en staatsdienaars,’ en vestigde inzonderheid zijn vertrouwen op den geest der steeds getrouwe landbewoners, die door de jongste wetsbepalingen over de afschaffing van het onderdanen-verband en de ontheffing van den grond, in het volle genot der staatsburgerlijke regten getreden zijn. Doodelijke stilte heerschte in den rijksdag te Kremsier, toen de president-minister mededeeling van de gebeurtenis en voorlezing van de acten en protokollen kwam doen. Maar een luid gejuich van de Czeckische afgevaardigden begroette de benoeming van hunnen landgenoot, baron Culmer, tot minister zonder portefeuille, maar met zitting en stem in den ministerraad. De meening werd meer algemeen, dat het nieuwe kabinet eene ontbinding der kamer bedoelde, en den rijksdag van eene ‘souvereine constituerende vergadering’ in een ‘stendischen bijraad’ hervormen wilde. Eene leening van 80 milj., door den minister Kraus voorgesteld, zijnde een derde boven het ontdekte en ongedekte deficit, de gelijktijdige gebeurtenissen in Berlijn en het voorgevallene op de Pruissische vergadering te Brandenburg, hielden den argwaan levendig. Maar de uitkomst heeft dien gelogenstraft. Veeleer heeft de troonsbestijging van den jongen vorst nieuw leven geschonken, zoo aan het leger, tegen Hongarije in aantogt, aan het ministerie tot doorzetting van administratieve hervormingen, als aan de werkzaamheden van den rijksdag zelven, ofschoon de volstrekte onbekwaamheid van vele, van de meeste leden, door geen
gouvernementsmaatregelen is weg te nemen. Men vergete slechts niet, dat Oostenrijk sints 1805 geen moeijelijker dagen had door te worstelen. Toen was graaf Stadion, vader des tegenwoordigen ministers, de redder en hersteller van den veegen Staat; maar hij werd in den oorlog tegen Frankrijk niet slechts bijgestaan door bondgenooten, als Rusland, Pruissen en Engeland, maar gesteund door nationale geestdrift voor de zaak der dynastie. Thans heeft de zoon, bij uitputting der geldmiddelen, met een leger van een half millioen krijgs- | |
| |
lieden, eene constituerende vergadering tegenover zich en eene oproerige bevolking in den rug. Na het bedwingen van Weenen, is prins Windischgrätz de ‘redder van Europa en van Oostenrijk’ genoemd; doch Oostenrijk's heil is niet in het dempen van den October-opstand gelegen, maar in de reorganisatie van de monarchie. Het ministerie Wessemberg had tot grondslag een stelsel van federatie, waarin te veel punten van overeenkomst, van aansluiting aan het gronddenkbeeld der overwonnen partij, losmaking en ontbinding namelijk, gevonden werden, om geen wijziging te vorderen. Nu de orde hersteld was, moest er toenadering zijn tot de vaan des overwinnaars en het behoudend element zegevieren, ook bij de zamenstelling van het bewind. Niet enkel wat dit de wensch van het Hof, het was behoefte der getergde bevolking, die de anarchie moede was. Het vraagstuk, welks oplossing aan dit ministerie wordt voorgesteld, is, hoe het systeem der nationaliteiten met centralisatie te vereenigen. Daarom zijn gelijke regten (Gleichberechtigung) in het programma toegezegd, maar te gelijk de eenheid en kracht der monarchie telkens op den voorgrond geplaatst en gehandhaafd. Evenmin als het ministerie Wessemberg, wil graaf Stadion een slawisch
Oostenrijk; maar op welke wijze is het opgewekt nationaal gevoel onder de acht millioen inwoners van den Slawischen stam te stillen of te bevredigen? Dat het onmogelijk zijn zal ze onder Duitsche heerschappij, of onder het overwigt van het Germaansch element te brengen, heeft de geschiedenis der afgeloopen weken geleerd. - De oorlog met Hongarije, aanvankelijk met goeden uitslag bekroond, zou dan door veel ernstiger en bloediger krijgstooneelen worden vervangen. En toch is 't ontegenzeggelijk waar, wat in de nota van Schwarzenberg voorkomt. Oostenrijk is nog heden eene Duitsche bondsmogendheid. Deze stelling, voortgesproten uit de natuurlijke ontwikkeling van duizendjarige betrekkingen, denkt het niet op te geven. Kan het gelukken, gelijk wij opregt wenschen, dat eene inniger zamensmelting der verschillende bestanddeelen van Duitschland tot stand worde gebragt, wordt het werk der staatsregeling behoorlijk voltooid, dan zal Oostenrijk in dit nieuwe staatsligchaam zijne plaats weten
| |
| |
te handhaven. In allen gevalle zou op de toekomstige regeling van den tot nu toe bestaanden Duitschen Staten-Bond wezenlijk worden geanticipeerd, wilde men thans Oostenrijks verwijdering uit den ‘op te rigten Bondstaat’ als uitgemaakt aannemen. Als gevolgtrekking uit deze verkeerde onderstelling komt ons de magtiging voor, bij de nationale vergadering door den minister aangevraagd, om de betrekking met het Oostenrijksche keizerrijk door middel van een gezantschap aan te knoopen. - ‘Wij hebben, even als alle andere Duitsche Bondstaten, een' gevolmagtigde in de zetelplaats van het centraal bestuur. Zijne tusschenkomst zal voldoende zijn om als tot heden de betrekkingen met het ministerie te onderhouden. - Wat wij zoeken is eene oplossing van het groote vraagstuk.’ - Hoedanige die evenwel wezen zou, wordt zelfs niet aangeduid, en het merkwaardig schrijven van Duitschlands eersten staatsman Heinr. von Gagern, stelt de moeijelijkheid ten volle in het licht. ‘De voortduring eener staatseenheid der Oostenrijksche monarchie is onvereenigbaar met de onderwerping van een gedeelte aan eenen Duitschen Bondstaat, zoo als die met het volksverlangen overeenkomstig, onafhankelijk en sterk, worden moet. De nieuwe Oostenrijksche gevolmagtigde bij het centraal bestuur verklaart nu, dat het Oostenrijksche ministerie de politieke bedoeling, die aan het programma van Kremsier ten grondslag ligt, heeft gewijzigd. De regering van den keizerstaat behoudt zich haar antwoord vóór op de vragen, door het ontwerp der constitutie aan Oostenrijk gesteld: het rijksbestuur zal haar de vrijheid hiertoe niet betwisten, maar gelooft, ook na de ophelderingen omtrent de nota van 28 December, dat de toekomst zijne inzigten regtvaardigen zal. - Even
weinig als de weg van bemiddeling dáár uit het oog mag verloren worden, waar hij tot bereiken van een doel leiden kan, zoo stellig moet een stelsel van overeenkomst, aangaande het constitutiewerk, worden teruggewezen, als onvereenigbaar met de stelling door de nationale vergadering ingenomen. Waar ook de hoop moge oprijzen, dat de tijd daar is, om den sterken Bondstaat met een duurzaam, gelijkvormig oppergezag in de geboorte te verstikken en door een surrogaat te vervangen, dat min of
| |
| |
meer met den ouden Bondsdag overeenkomt, die hoop zal te schande gemaakt worden. - Doch ook afgescheiden van dit alles, eene onderhandeling met Oostenrijk blijft noodig, eensdeels om de geboorte der Duitsche constitutie, door wederzijdsche verklaringen, te bepoedigen, anderdeels om het onmiddelijk regeringsdoel van het centraal bewind te bereiken en aan zijne verpligtingen te voldoen; daartoe wordt de aanwezigheid gevorderd van een gevolmagtigde, ter plaatse waar de nieuwe inrigting wordt beslist van een rijk, dat voor een groot deel tot Duitschland be hoort en waar zich de middenpunten bevinden van groote Europesche belangen. Op welke wijze de onderhandelingen worden gevoerd, is eene bijzaak. Toen het rijksministerie de magtiging verzocht tot het aanknoopen van diplomatiek verkeer met het Oostenrijksch keizerrijk, is dit geschied omdat het zenden van rijks-commissarissen op een uitvoerend gezag berust, dat Oostenrijk aan het centraal bestuur niet toekent.’ Ziedaar de zaak uit het Duitsch oogpunt beschouwd en voorgesteld. Het is wel de oude politiek! Reeds eenmaal heeft Oostenrijk de hervorming der Bondsacte en de vestiging van een krachtig Duitschland, langs vreedzamen weg, verhinderd, zoo als de bescheiden, door Radowitz en Blittersdorf uitgegeven, ten duidelijkste bewijzen. Thans bekommert het zich niet om de besluiten der nationale vergadering en het centraal bestuur, laat het herhaald opontbod van troepen onbeantwoord, weigert zijne bijdragen voor de Duitsche vloot en het afkondigen der rijkswetten, wil het verbod, om geld uit te voeren, niet opheffen, en zendt uit 80 kiesdistricten geene afgevaardigden naar Frankfort; zoo als het reeds vroeger zijn gezant te Kopenhagen liet, terwijl Pruissische en andere troepen in Sleeswijk vochten, en toch
wil het Duitschland beletten zich een zelfstandig bestaan te verwerven! Vanwaar, terwijl den 27sten November het kabinet te Ollmütz, Duitschland en Oostenrijk nevens elkander zich wilde laten verjongen en ontwikkelen, ten einde eerst dan de verbinding van beiden vast te stellen, dat het nu eene gansch andere, bijna dreigende taal voert? Is het misschien omdat de Hongaarsche oorlog ten einde spoedt?..... Reeds vóórdat deze verwikkelingen haar toppunt hadden bereikt,
| |
| |
waren de Oostenrijksche staatslieden uit het bewind te Frankfort getreden; had de bekwame gezant van het centraal bestuur aan het hof te Londen, baron von Andryan, - mede een Oostenrijker en de lang onbekend gebleven schrijver van het belangwekkend boek: ‘Oesterreich und dessen Zukunft,’ waarin voor zeven jaren de gebeurtenissen van 1848 voorzegd en de val van Metternich's stelsel werd aangekondigd, - zijn ontslag gevraagd, en hadden vele Oostenrijksche afgevaardigden het Frankforter parlement verlaten. De jongste besluiten dezer vergadering omtrent de erfelijkheid en den duur van een rijks-opperhoofd deden een oogenblik vermoeden, dat het ‘surrogaat der Bondsacte,’ door Engelsche staatslieden áls het eindresultaat van al de Duitsche woelingen en bewegingen voorspeld, door den minister von Gagern met verontwaardiging afgewezen, werkelijk de afwisselende tooneelen besluiten zou. Aan de geschiedenis blijft voorbehouden het fijngesponnen weefsel te ontdekken, Beijerens onderhandsche pogingen, de dubbelzinnige houding van Hannover en Wurtemberg, niet 't minst buitenlandschen invloed. Nu weder leert een blik op de stemminglijst, hoe scherpe afscheiding Noord- en Zuid-Duitschland, de linie boven en beneden den Main, verdeeld en verwijderd houdt. Verschil in godsdienst, in materiële en morele belangen, schijnt eene zamensmelting, eene innige verstandhouding zelfs, nog lang te zullen beletten. Één der bekwaamste tolken der publieke opinie in Duitschland, het Keulsche dagblad, beschouwt de Duitsche eenheid als verloren. ‘Finis Germaniae,’ is het opschrift van een artikel, waarin de schoone droomen van Maart met de huidige wezenlijkheid worden vergeleken. Voorbarig welligt, want de behendige
politiek van Pruissen is nog niet ontsluijerd. Hoe euvel werd het vroeger geduid, dat de koninklijke woorden van 21 Maart: ‘Preussen geht fortan in Deutschland auf!’ in den eigenlijken zin werden opgevat: ‘es war schmähliches Unrecht dies als Gelüste nach der Kaiserkrone zu deuten.’ Gesproken in dagen van uiterst gevaar, toen Duitschland door het 50er-committé werd bestuurd, toen de republiek het zuiden bedreigde, toen Hecker's vrijscharen de benden uit Frankrijk onder Herwegh te hulp rie- | |
| |
pen, toen ieder' oogenblik een oorlog met het buitenland kon ontbranden, moesten ze niet anders beteekenen dan dat Pruissen voortaan ‘geheel en uitsluitend’ tot den aanstaanden Bond behooren, in de lotgevallen van Duitschland deelen, en zijn koning bij uitsluiting een Duitsch koning zijn zou. - Misschien zullen de loop en afloop der debatten te Frankfort, en het besluit door Frederik Willem te nemen, weldra een' duidelijken commentaar op de koninklijke woorden geven. - De triomf van zijne binnenlandsche staatkunde is, aanvankelijk met goede wenschen en sympathie, door de meerderheid des volks begroet. Alleen deze zonderlinge vorst kon op zoodanige wijs zijn doel bejagen. Eene constitutie, die de verwachting der hevigste democraten overtreft, maar geoctrooijeerd; alles liever, dan afstand doen van het ‘bij de gratie Gods.’ Reeds worden de kiezers, welhaast de leden der wetgevende kamers, met de herziening belast, alom benoemd; het zou te betreuren zijn, indien de uiterste partijen, ‘de ultra-democraten en ultra-diplomaten,’ elkander de hand reikten en ook hier alles bedierven. Men spot wel met de vrees voor reactie. Graaf Arnim-Boytsenburg schrijft: ‘Die Ethnologie ist
bekanntlich in neuester Zeit um einen neuen Völkerstamm “die Reactionaire” bereichert. Nach den ethnographisen Forschungen der Sachverständigen, namentlich auch der Kölner Zeitung, lebt dieser Stamm vorzugsweis in Pommern und der Uckermark. Er soll, wie die Bewohner dieser Gegenden überhaupt in diesem Rufe stehen, sehr “perfide” sein, was sich insbesondere dadurch zeigt, dass er das sagt, was viele andere denken.’ Dat er echter eene magtige partij in Pruissen bestaat, die de gulden dagen van vroeger terug wenscht, en dat bepaaldelijk vele landgemeenten afkeerig zijn van de in te voeren nieuwigheden, ze mogen dan binnen of buiten de landpalen van Pommeren en Uckermark leven, is èn van elders gebleken, èn zelfs in eene aanspraak des konings zijdelings erkend.
Bij de voortdurende schorsing der Britsche parlementaire beraadslagingen, werd de aandacht meer op het buitenland gevestigd; maar inzonderheid wekte belangstelling het opko- | |
| |
men eener nieuwe partij, die door het aandringen op financiële hervorming en bezuiniging eene snaar deed trillen, welke altoos weêrklank vindt. De aloude, erfelijke wijsheid der Engelsche staatslieden doorzag het gevaar, en haastte zich, door het wegnemen van misbruiken en het voorkomen van billijke wenschen, de kracht van dien magtigen hefboom te breken. Want het waren hier geene staatkundige tinnegieters, geene ‘coffee-house politicians,’ noch baatzuchtige volksleiders, die den toon gaven. Het was Rich. Cobden, nog fier op zijne behaalde zegepraal over de grondbezitters; onlangs bespot, toen hij op vermindering van land- en zeemagt durfde aandringen; thans door de ministeriëele toezeggingen en Frankrijks voorbeeld in 't gelijk gesteld: - het was de doorkundige financier Mac-Gregor, vroeger in ‘the Board of trade,’ nu in het parlement eene eervolle plaats bekleedende, wiens voorslagen omtrent eene wijziging van het handelstarief in 1840 door de tories met afkeuring ontvangen en verworpen zijn, doch dikwijls met naberouw herdacht, toen de maatregelen van Sir Robert Peel veel drukkender bepalingen oplegden. Het behoeft naauwelijks vermelding, dat mannen van zoo praktischen zin niet enkel afbreken, maar duidelijk aanwijzen, waar en hoe kan worden opgebouwd. De tweede helft van Mac-Gregor's plan bestaat in eene vereenvoudiging van het stelsel der inkomende regten (die tot acht hoofd-artikelen zouden beperkt worden), vereenigde administratie van accijns en zegel, en eene heffing van 5 pCt. op zekere opgegeven bezittingen. - Uit Britsch
Indië luiden de berigten ongunstig: het bewind van Lord Dalhousie heeft met ernstige moeijelijkheden te kampen; - eene zamenzwering onder den krijgshaftigen stam der Seikhs; kleine nederlagen van het Anglo-Indisch leger; een zeker wantrouwen in de politiek van Lord Hardinge werden openbaar. Daarentegen neemt de Engelsche invloed in Perzië toe, welks nieuwe Schach, de jeugdige Nussur-Ouddin, vooral door toedoen van den Engelschen gezant, tot het rijksbewind is verheven. - Vele staatslieden van naam zijn Lord Geo. Bentinck in het graf gevolgd: de vertegenwoordiger van Liskeard, Charles Buller, in het armwezen doorkneed, vol geest en vernuft, wiens proefstuk, het
| |
| |
bekende rapport van Lord Durham over Canada, als meesterstuk geroemd werd; - Lord Melbourne, die zeldzame bekwaamheid onder het laisser-aller en de gemakkelijke vormen van de groote wereld wist te verbergen, jaren lang Engelands eerste minister, die Koningin Victoria in de Britsche politiek inwijdde, en aan haar hof, in de gezelschappen van den goeden toon, of in den kring van staatslieden en geleerden gelijkelijk op zijne plaats was; - Lord Auckland, wiens opperbestuur in Indië door de nederlagen in Affghanistan en Cabul altoos onvergetelijk zal zijn, maar wiens groote verdiensten zelfs door deze ramp niet worden uitgewischt. - Macaulay besteedt de vrije uren, die de kiezers van Edinburg hem geschonken hebben, om weder te keeren tot de ‘Musae leniores.’ De Engelsche geschiedenis sedert de troonsbeklimming van Jacobus II, door Fox en Mackintosh reeds beschreven, maar niet afgewerkt, is nu opgevat door dezen uitstekenden schrijver, den eersten Essayist van Engeland. In het tweede deel wordt Willem III geteekend op eene wijze, belangwekkend voor alle Nederlanders, wien het niet ontbreekt aan het Nederlandsche hart, of die in onze ingenomenheid met den grooten Europeër deelen.
De keuze van den Voorzitter der Fransche republiek was overeenkomstig met de algemeene verwachting. Prins Lodewijk Napoleon vereenigde vijf millioen stemmen op zich. Wij willen de onwaardige, schandelijke middelen niet ophalen, waarvan de partijzucht zich bediend heeft. Blijkbaar was het een protest van de meerderheid der Fransche bevolking tegen de gebeurtenissen en handelingen der laatste maanden: - hier en daar nog een flikkerende weêrschijn van de oude glorie en van dankbare herinnering aan den man, die - om met Guizot te spreken - twee weldaden aan Frankrijk schonk: ‘deux choses d'un prix immense: au dedans, l'ordre civil solidement constitué; au dehors, l'indépendance nationale fortement établie par la gloire.’ Ook hij had menigmaal met zelfvoldoening gevraagd: ‘Qui est comme moi l'élu de la nation, de seize millions d'hommes?’ Opmerkelijk en ook niet onopgemerkt gebleven is de groote invloed, het overwigt der departementen bij deze verkiezing.
| |
| |
Omnes pagani Caesariani. ‘M. Louis Bonaparte est plutôt l'élu des provinces que de la capitale, et nous devons ajouter: il est plutôt l'élu des campagnes que des villes.’ Elders ook brak die weêrstand tegen het centralisatie-stelsel door. In de vergaderingen der ‘Conseils généraux,’ wier werkzaamheden zich volgens het wettelijk voorschrift tot departementale zaken moeten beperken, is meer dan één spreker met heftigheid opgekomen tegen de Parijsche dwingelandij. ‘Men moet ons niet langer uit Parijs omwentelingen pr. post toezenden of opleggen: want nu zou 't geen staatkundige omkeering, maar eene maatschappelijke zijn. - In Junij hebben de departementen wel hun verzet getoond. Is 't waar, dat wij dagen als 24 Februarij, 15 Mei, 13 Junij hebben doorgebragt? dat wij des avonds inslapen met de vraag, wat wij den volgenden morgen wezen zullen?’ Een ander zegt: ‘Wij leveren aan Europa het zonderlinge schouwspel van eene natie van 35 millioen menschen, die blootstaan de wet te ontvangen van 20 of 30 duizend oproermakers, die een straatgevecht houden, en Frankrijk behandelen als een overheerd land. Hebben wij 't weinige maanden geleden niet aanschouwd, dat een handvol misleide mannen, - ondersteund door de werkeloosheid van sommigen, den schrik van anderen, de oogluiking van velen, en bovenal door de onbekwaamheid van het gouvernement, - zich van het heiligdom der nationale vergadering meester gemaakt en de uitgelezenen des lands verdreven hebben? Algemeen verklaart zich weerstand tegen de tirannij der hoofdstad; een hevige zucht, om zich aan haar juk te onttrekken, valt in 't oog zelfs van het centraal gezag. Geene zamenzwering is dit, nog minder een
denkbeeld van federalismus; het is een open, weldoordacht plan; eene algemeen gevoelde behoefte van billijkheid; de provinciën van Frankrijk willen, evenmin als de oude gewesten van Gallië, dat hare belangen verzwolgen worden binnen Rome.’ - En het is niet alleen Bordeaux en de Gironde, die een uitgewerkt stelsel hebben overgelegd van zoogenoemde ‘decentralisation administrative,’ ook te Rennes en in Rijssel, ten noorden en westen, in de rustigste, meest arbeidzame hoofdplaatsen werd die taal gevoerd. Men herinnert zich, hoe in den voorleden
| |
| |
zomer de representant Bechard bij de nationale vergadering aan soortgelijke denkbeelden ingang zocht te geven: - eene poging destijds mislukt. In het nu zoo veel geruchtmakend voorstel van Rateau straalt dezelfde geest onmiskenbaar door, zoo als blijkt zelfs uit het gematigd verslag van den rapporteur Grévy; de nu geopende discussiën zullen er ongetwijfeld sporen van vertoonen. Het is de verkiezing van den President, welke ons tot deze uitweiding bragt, en wij willen van dit onderwerp niet scheiden, zonder een woord van hulde en vereering aan het gedrag van generaal Cavaignac te hebben gebragt. Nooit was hij grooter dan op den dag zijner aftreding, toen hij in weinige, edele woorden het bewind nederlegde, na reeds vooraf door zijne waardige houding de sympathie van politieke tegenstanders te hebben verworven. Zeldzame verloochening in Frankrijk en in dezen tijd! Van zijnen kant erkende de nieuw verkozen en onverwacht uitgeroepen Voorzitter in zijne beknopte toespraak, dat het gedrag van den generaal zijn eerlijk karakter waardig was geweest, en overeenkomstig dat gevoel van pligt, hetwelk de eerste eigenschap is van het hoofd eens staats. Hij zou trachten, zoo al geene groote, dan toch goede daden te verrigten. Ondanks de betuigingen evenwel van vertrouwen op de ministers, die hij zich gekozen had, regtschapen, bekwame, vaderlandlievende mannen, met Odilon-Barrot aan het hoofd, is er spoedig verschil van gevoelen tusschen den Voorzitter en enkele dezer staatslieden ontstaan. Met verbazing las men tien dagen na de benoeming het verslag van Léon de Maleville, minister van binnenlandsche zaken, te weeg gebragt door een Napoleontisch briefje, waarin de President de overbrenging eischte van processtukken betrekkelijk zijne vroegere
avontuurlijke aanslagen. Reeds was het ministerie ernstig geschokt door een besluit der nationale vergadering, waarbij een amendement werd aangenomen, door het lid Anglade voorgesteld, door den minister Passy krachtig bestreden, om de belasting op het zout tot een derde te verminderen. Men weet, dat de afschaffing dezer gehate belasting door het provisioneel bewind met den aanvang des jaars was toegezegd; maar de schatkist, uitgeput en ledig als ze is, kon naar het oordeel
| |
| |
van alle deskundigen haar bedrag niet ontberen, en de minister der geldmiddelen Passy, tegenover een deficit van 86 millioen over 1848, van 107 voor het loopend jaar geplaatst, had het volledig behoud voor zes maanden voorgesteld. - Overal hoort men zeggen: ‘de republiek zal ons even duur te staan komen als de invasie: reeds heeft ze in tien maanden een half milliard gekost.’ - De vervanging van den Heer de Maleville door Léon Faucher - als staat- en letterkundige gelijkelijk beroemd - is straks door nieuwe bezwaren gevolgd geworden. Van alle kanten werd nu aangedrongen op de ontbinding der nationale vergadering; tallooze petitiën kwamen uit de departementen in, ondanks het herhaaldelijk genomen besluit der volksvertegenwoordigers, dat zij niet zouden uiteengaan voor de voltooijing der organieke wetten, wier aantal zeer onlangs was bepaald. Wordt het voorstel Rateau aangenomen, dan zal Frankrijk ten derden male worden overgeleverd aan de kansen en woelingen en stormen van het algemeen stemregt. Wordt het afgestemd, dan zijn welligt ernstige schokken te duchten; want te ontkennen is het niet, dat bij alle kunde en eerlijkheid en moed der leden, toch aan de vergadering ontbreekt wat de hoofdkracht uitmaakt van iedere vertegenwoordiging, - zekere overeenstemming tusschen de representanten en hen die zij vertegenwoordigen. - De hevige, dreigende taal der clubs heeft de regering een wets-voorstel tot verbod en opheffing doen voordragen, waarop de bergpartij eene acte van beschuldiging tegen haar grondt, door Ledru-Rollin ingediend. Merkwaardige overeenkomst! Elf maanden geleden werd gelijk voorstel op soortgelijke aanleiding door den voorzitter des ministerraads tegen den toenmaligen presiderenden minister en zijne ambtgenooten
overgelegd! - Tijdens het bewind van generaal Cavaignac, had de gematigde minister Dufaure meermalen zijn voornemen aangekondigd om dergelijk verbod tegen de clubs aan de vergadering voor te slaan. Aan de dringende noodzakelijkheid van den maatregel, het volkomen uitroeijen dezer broeinesten van muiterij en oproer, valt dus wel niet te twijfelen. En toch, kan men gelooven, dat Frankrijk den cyclus zijner omwentelingen heeft afgeloopen, wanneer men zoodanige uitkomst vergelijkt bij de zegeningen
| |
| |
en beloften, die men zich van den veranderden regeringsvorm en van nieuwe instellingen had voorgespiegeld?
Met hoeveel bedachtzamer tred gaat België voort aan het verbeteren, hervormen en vereenvoudigen te arbeiden. Daar is het geen gewelddadig omkeeren, geen poging om, zoo als Burke schreef: ‘to invoke the powers of hell to rectify the disorders of earth!’ Indachtig aan de les, die de grootste staatslieden en diepzinnigste denkers hebben aangeprezen, van Aristoteles en Baco tot Montesquieu en Burke, dat alle politieke verandering geregeld en langzaam moet voortgaan, - verzuimt het gouvernement niet te besnoeijen en te bezuinigen wat overtollig is of niet door ware volksbehoefte wordt geregtvaardigd. Een jeugdige staat, die tien jaren lang een leger op den voet van oorlog moest houden, 250 millioen aan ondernemingen en openbare werken ten koste legde, voor oude en nieuwe schulden te zorgen had, nu laatstelijk misgewas en invallen van buiten had te verduren, en toch zonder deficit bleef, mag zijne bestuurders roemen. Eene staatsregeling, die zulke uitkomsten mogelijk maakt, kan wel niet zonder eene aanbevelenswaardige zijde zijn. Bemoedigend verschiet voor Nederland! Daaraan worden onze volgende Beschouwingen toegewijd! |
|