De Gids. Jaargang 13
(1849)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
De statistiek.Mag eene naauwgezette beoefening der ontleedkunde een onmisbaar vereischte voor den genees- en heelkundige genoemd worden, niet minder is de kennis van den stoffelijken, verstandelijken en zedelijken toestand der maatschappij of de statistiek onontbeerlijk voor den staatsman of den staathuishoudkundige. Voor hem zijn statistische tafelen anatomische praeparaten. Zij zijn voor hem de grondslag zijner waarnemingen, de bronnen, waartoe hij gestadig zijne toevlugt moet nemen, waaruit hij zijne kennis van den innerlijken toestand van den staat dient te putten. Niet toegelicht door de gegevens der statistiek werkt de staatsman in den blinde, hij mist eenen vasten maatstaf, eenen bepaalden grondslag voor zijne staatshervormingen; zijne proefnemingen blijven waagstukken, die met het trekken van loten eene groote overeenkomst hebben. Zijne wetgeving, niet steunende op de voorlichting der wetenschap, herinnert ons de gelukkige of ongelukkige kansen van den speler. Hij speelt een gewaagd spel met de maatschappij, die als staatsman of wetgever onze wetenschap niet tot een onderwerp zijner, ernstige studiën gemaakt heeft. De statistiek, die wij het dagboek der maatschappij of eene geschiedenis van iederen oogenblik zouden kunnen noemen, beoogt door hare waarnemingen, in cijfertaal uitgedrukt, eene grondige kennis van den staat, van den maat- | |
[pagina 80]
| |
schappelijken toestand der volken op bepaalde tijdstippen, de kennis van de huishouding, de middelen, de ontwikkeling, dè gestadige werkingen der maatschappijen. Door haar wordt ieder feit, ieder voorval, ieder voorwerp in het maatschappelijk leven, ieder lid van het staatsligchaam tot in de geringste bijzonderheden aangeteekend. Haar teeken is het cijfer, even onontbeerlijk voor den beoefenaar der statistiek als de lijn voor den meet-, de letter voor den stelkundige. Door dit cijfer verschaft zij zich die juistheid en zekerheid, welke lijnen en letters den beoefenaars der meet- en stelkunde voor hunne berekeningen opleveren. Zij is dus de wetenschap der werkelijkheid, die, hetgeen geschied is, in cijfers tracht uit te drukken. Zij gaat niet theoretisch, maar praktisch of historisch te werk. Als wetenschap der' feiten staat zij in een naauw verband met de geschiedenis, de aardrijkskunde, de natuurkundige wetenschappen; terwijl zij door het gebruik van de cijfertaal met de sterrekunde en de weêrkundige waarnemingen eene groote overeenkomst heeft. Bepaalt zich de geschiedenis bijna uitsluitend tot de kennis van naar buiten werkende feiten, de statistiek bezoekt tevens den huisselijken haard, en baant zich den weg tot de wetenschap van het innerlijke huisselijke leven. Zij ontdekt als het ware de daken der woningen, en tracht de geheime bestanddeelen der maatschappelijke huishoudingen te onthullen. Terwijl de geschiedkundige het grootste belang stelt in wapenfeiten, in roemruchtige daden en overwinningen, haakt de beoefenaar der statistiek steeds naar eene geordende maatschappij en de weldaden van den vrede. Voor hem is niets noodlottiger dan oorlogen en door het geweld der wapenen te weeggebragte omwentelingen. Een helder daglicht is voor onze wetenschap haar bestaan en haar leven. Geene statistiek zonder de grootstmogelijke openbaarheid, daar iedere duistere plek slechts dient ter belemmering van hare nasporingen, het op haar gestelde vertrouwen schokt en de waarheid voor eenen bedriegelijken schijn, cijfers, op naauwkeurige en opregte nasporingen gegrond, voor fictieve of uit de lucht gegrepene uitkomsten en berekeningen doet wijken. | |
[pagina 81]
| |
Geene wetenschap staat met de onze in een naauwer verband, in een meer aanhoudend verkeer dan de staathuishoudkunde. Beiden beoogen vooruitgang en verbetering van den maatschappelijken toestand door het licht der wetenschap; de laatste vooral bespiegelend, onze wetenschap daarentegen uitsluitend door de uitkomsten of uitvloeisels van praktische waarnemingen op de hoofden van hen te doen stralen, die met het bestuur van den staat en van de verschillende maatschappelijke instellingen belast zijn. De statistiek is even als hare zuster, de staathuishoudkunde, de meest opregte vriendin van het menschdom. Het amicus certus in re incerta cernitur is op haar in den ruimsten zin toepasselijk. Afkeerig van vleitaal, openbaart zij iedere ondeugd en misdaad niet minder dan ieder toonbeeld van deugd of iedere weldaad; zij heelt evenmin tegenspoed en achteruitgang, als vooruitgang en voorspoed, en weet zich in eene zekere mate eene de toekomst voorspellende kracht te verwerven, door hare kennis van de dagelijksche behoeften, van den voor- of achteruitgang der natie, van het voor- of tegenspoedig lot der bewoners. Desniettemin genieten noch staathuishoudkunde, noch statistiek het voorregt der algemeene achting. Ik zal niet beslissen of het vooroordeel, waarin beide deze wetenschappen deelen, hieraan te wijten is, dat bij beiden vorm en taal te wetenschappelijk zijn uitgevallen, of wel aan beider gemeenschappelijk streven, de waarheid in hare geheele naaktheid te onthullen. Moge zij uit onkunde veracht worden door kortzigtigen en onwetenden, onvergefelijk wordt de verwaarloozing harer kennis in hem, die den naam draagt van beschaafd en wetenschappelijk gevormd. Ik verwees reeds naar haar nut voor staatslieden en wetgevers; mij is geen tak van menschelijke kennis of wetenschap bekend, voor welken zij niet tot vraagbaak kan strekken, welke niet tot hare algemeene voorraadschuur van daadzaken, ter verkrijging van inlichtingen, herhaaldelijk hare toevlugt dient te nemen. Men vrage het den geschiedkundige, of hij niet uit statistieke cijfers de waarheid van het bedrog leert onderkennen? Waren het niet getallen, om slechts een voorbeeld te noemen, welke | |
[pagina 82]
| |
zijn vertrouwen staafden in de verhalen van eenen Herodotus, terwijl zij hem die van eenen Diodorus Siculus deden wantrouwen? Put niet de beoefenaar der aardrijkskunde zijne bouwstoffen uit statistieke opgaven? Schraal is voorwaar de oogst van den staathuishoudkundige, indien hij niet door de cijfertaal der statistiek gerugsteund wordt. Van welk nut is niet voor den geneeskunstoefenaar de statistische kennis der ziekten en ziekteverschijnselen, van het aantal zieken en hunne verhouding tot de bevolking en tot de sterfgevallen, van de wijze van voeding, van den voorraad van levensmiddelen en hunne verhouding tot de sterkte der bevolking, van de digtheid der bevolking vooral in groote steden, van de ligging en en de ruimte der woningen, met name bij de behoeftige volksklasse, van den staat der gast- of ziekenhuizen en den toestand der verpleegden? Kan de regtsgeleerde, hetzij hij het strafregt, of het burgerlijk en handelsregt tot een geliefkoosd onderwerp zijner studiën make, de hulp der statistiek van de regterlijke uitspraken, van de maatschappelijke dadingen, van de misdaden en de misdadigers ontberen? Zelfs voor den godgeleerde kan de statistiek van groot nut zijn, niet slechts om het getal leden zijner gemeente, maar vooral om den maatschappelijken, verstandelijken en zedelijken toestand, om de wezenlijke behoeften van hare leden nader te leeren kennen. Het zich toeleggen op de statistiek was steeds een blijk van vooruitgang en van ontwikkeling der beschaving bij eene natie. Reeds onder de volken der oudheid waren het de Egyptenaren, Grieken en Romeinen, die hunne naauwkeurig bewerkte statistieke verslagen bezaten. Het is bekend, dat de Romeinsche keizer Augustus het statistiekregister van zijn rijk, eene uitgestrektheid van 208,000 VM. met eene bevolking van minstens tachtig millioen zielen, met eigen hand vervaardigde; dat dit register, zoo meldt ons TacitusGa naar voetnoot1, eenen uitvoerigen staat bevatte van de middelen, van het getal burgers en bondgenooten in staat om de wapenen te dragen, van | |
[pagina 83]
| |
de vloten, de schattingen en de overige inkomsten van den staat, van de gewone uitgaven en de den volke geschonken giften, en dat deze staat na zijnen dood, ten aanhoore van den Romeinschen senaat, openlijk werd voorgelezen. Het is eveneens bekend, dat de Chinezen, reeds voor drie- tot vierduizend jaren, eene statistiek van hun uitgestrekt rijk bezaten, en dat de Spanjaarden, bij de ontdekking van Amerika, eene uitgebreide kennis der statistiek bij de Peruvianen en Mexikanen hebben aangetroffen. De keizer van Mexiko, Montezuma, zoo als het verhaal luidt bij den geschiedschrijver Herrera, bezat honderd groote steden, hoofdsteden van een gelijk getal provinciën, waarvan hij de schattingen ontving. Hij kende volkomen, schrijft Cortes in zijnen eersten brief aan Karel V, den staat der financiën van zijn rijk, welken hij, onder vele andere onderwerpen, met duidelijke en verstaanbare teekenen in geschilderde registers geschetst had. Sommigen onzer landgenooten is het welligt niet onbekend, dat de Japanezen tot in de geringste bijzonderheden met de statistiek van hun land vertrouwd zijn. Slechts eene barbaarschheid als die der middeneeuwen kon de statistiek in ons werelddeel in eenen doodslaap wikkelen; eenen slaap, waaruit zij eerst in den jongsten tijd schoorvoetende wordt opgewekt. Het verdient opgemerkt te worden, dat schrandere vorsten en groote staatsmannen zich steeds beijverd hebben tot de statistiek hunne toevlugt te nemen. Zoo bloeide zij in Frankrijk, onder het bestuur van Colbert, onder de regeringen van Lodewijk XIV en van Napoleon. Zoo was het in Rusland Peter de groote, die het eerst in 1722 geboorte-, huwelijks- en sterfregisters deed aanleggen en in het volgende jaar eene volkstelling uitschreef, met den uitdrukkelijken last, dat zij om de twintig jaren zou hernieuwd worden. De bakermat der statistiek was in 1749 in Zweden de akademie van wetenschappen; zij telde daar onder hare eerste beoefenaars den beroemden Linnaeus. In Duitschland vond zij bescherming bij vorsten als Frederik den Grooten, Frans I, Joseph II. Het grondwettig charter der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, van den 17den September 1787, behelst in het eerste artikel der tweede af- | |
[pagina 84]
| |
deeling, de bepaling, dat drie jaren na de eerste bijeenkomst van het congres, eene algemeene en achtereenvolgens tienjarige volkstelling zouden geschieden, welke sinds dien tijd, in de jaren 1790, 1800, 1810, 1820, 1830 en 1840, geregeld hebben plaats gehad, en waarbij niet slechts de kunne, de ouderdom, de burgerlijke staat der personen geregeld werden opgegeven, maar tevens de blinden, de dooven en stommen en de krankzinnigen niet werden uit het oog verloren. Vooral heeft de statistiek der voornaamste steden er eenen hoogen trap van volmaaktheid verworven. Zulks is te meer opmerkelijk, indien men nagaat de bijna onoverkomelijke bezwaren, waarmede de bewerking eener statistiek moet gepaard gaan in een land, waarvan een deel der bevolking nog in eenen aan den natuurstaat grenzenden toestand verkeert; in een land, wier bewoners over eene bijna onmeetbare oppervlakte gronds verspreid zijn. De grondlegger van den Noord-Amerikaanschen Staat, de groote Washington, mag ook de stichter van zijne statistiek genoemd worden. Onder zijn voorzitterschap werd destijds door het congres, hetwelk mannen als Madison, Livingston en Franklin onder zijne leden telde, door eene afzonderlijke wet verordend, dat al wie op het door de regering bepaalde tijdstip geene opgave van het getal personen, waaruit zijne familie bestond, met toevoeging der kunne, kleur, ouderdom en staat, had ingeleverd, in eene geldboete, ten bedrage van twintig dollars (vijftig gulden), zou worden veroordeeld. Van dien staat zou een model of afschrift op alle openbare plaatsen ter algemeene inzage worden aangeplakt. De ambtenaren, met het opmaken der volkstelling belast, zouden niet slechts wegens verzuim en onnaauwkeurigheden, maar zelfs wegens het niet tijdig inzenden der staten, met eene geldboete van tweehonderd dollars (vijfhonderd gulden) bestraft worden. Genoeg om aan te toonen, dat de vrijzinnige Noord-Amerikaansche wetgevers het bezit eener statistiek als eenen onwaardeerbaren schat beschouwden voor een volk, hetwelk onder de, den vooruitgang minnende, beschaafde natiën wenscht gerangschikt te worden. Doch niet slechts voor het openbaar leven, voor den staats- | |
[pagina 85]
| |
man en de regering, is het bezit eener welgeordende en stelselmatige statistiek van het grootste nut, hare diensten strekken zich uit tot alle verrigtingen van het privaatleven. Zij leert den landbouwer de meerdere of mindere vruchtbaarheid van den grond, de verschillende uitkomsten der gevolgde wijze van bemesting, de voor- en nadeelen van deze of gene teelt, de voorhanden hoeveelheid en de prijzen der levensmiddelen kennen; zij maakt hem bekend met de beperktheid der, de gebreken in de voortbrenging en wordt zoo doende voor hem eene praktische leer- en oefenschool. Van welk nut is niet voor den fabrikant het bezit van eenen uitgebreiden, naauwkeurig ingevulden fabriekstaat, de kennis van de waarde en de voorhanden hoeveelheid der te bewerken grondstoffen, van de middelen, welke de grond, door hem bewoond, in zijnen eigenen boezem oplevert, van de veranderingen en vormverwisselingen, welke de grondstoffen hebben ondergaan, voor dat zij zijne werkplaats zijn binnengetreden, van het getal en de verschillende dagloonen der werklieden, van de hoeveelheid fabriekwaren jaarlijks in het binnenland verbruikt of naar het buitenland uitgevoerd. Voor den koopman of handelaar is de statistiek een agenda voor iedere handelsverrigting. De strijd tusschen de voorstanders van zoogenaamde beschermende regten en die van een vrij handelsverkeer zou reeds lang opgelost zijn, indien de natiën uitvoerige staten van hunnen binnen- en buitenlandschen handel hadden bezeten; reeds lang zou hen de statistiek omtrent de werking van ieder geheven regt op de hoeveelheid van den in- uit- en doorvoer der verschillende waren ingelicht hebben. Klinkt het niet vreemd, dat, terwijl de handel beoogt het voorzien in de dagelijksche behoeften, de handelaar zelf onbekend is met de juiste hoeveelheid der aanvrage of der behoefte, met de verschillende marktprijzen, met de vervoermiddelen, de stapelplaatsen en wat dies meer zij? Geen burger, hoe onbeduidend ook in invloed en magt, ontsnapt aan de statistische nasporingen. Den dag, op welken hij het eerst het daglicht aanschouwt, verleent hem de statistiek eene plaats op hare geboortestaten. Naauwelijks de school of de leerjaren ingetreden, doet zij onderzoek naar | |
[pagina 86]
| |
den graad van ontwikkeling zijner verstandelijke vermogens, ten einde hem in de staten voor onderwijs en schoolwezen de hem toekomende plaats te verleenen. Heeft hij den ouderdom bereikt, waarop hij als loteling voor den krijgsdienst optreedt, ook dan heeft onze nieuwsgierige wetenschap hem niet vergeten. Treedt hij in den echt, zij wijst hem dan eene plaats in hare huwelijksstaten, niet vergetende tevens aanteekening te houden van zijne vroegere feiten en zwakheden. Voor iederen stand, ieder ambacht, ieder beroep, iedere verrigting in het openbaar leven, hetzij men als stemgeregtigde of kiezer, hetzij men in eene openbare betrekking optrede, bezit de statistiek hare staten. Is men grondeigenaar, fabriekant, rentenier of kapitalist, dan wordt door de statistiek, met behulp van hare cijfers, de hoeveelheid van het werk of der aardsche goederen, waarover men beschikt, opgeteekend. Is men onbemiddeld, zoo beijvert zich de statistiek te onderzoeken, of de prijzen der levensmiddelen en van hetgeen men tot verder levensonderhoud noodig heeft evenredig zijn aan de hoegrootheid van het verdiende werkloon. Zij toont tevens aan een ieder en telt hem cijfer bij cijfer voor de winsten van spaarzaamheid en geldbelegging, het nadeelig slot van zorgeloosheid en verkwisting. Zij doet een helder daglicht stralen over de weldadige instellingen, welke den behoeftige in den uitersten nood voor honger en gebrek kunnen vrijwaren. Zij ontdekt tevens den mensch de tallooze valstrikken in het maatschappelijk leven, door van de misdaad, het zedenbederf en hunne gevolgen haren mededoogenloozen staat te openbaren. Niet slechts van den gezonden maar tevens van den ziekelijken en gebrekkelijken toestand pleegt de statistiek rekenschap te vragen. Van iederen lijder levert haar staat eene historia morbi. Hem, wien zij den eersten dag van zijn leven in hare staten heeft opgenomen, verlaat zij niet op het sterfbed, ten einde nog voor het laatst bij zijnen laatsten ademtogt de uiterste grens van den volbragten levensloop en het sterfuur op te teekenen. De statistiek, zal zij als eene lichtstar regeerders en bestuurders voorlichten, vereischt de grootstmogelijke onpartij- | |
[pagina 87]
| |
digheid en onafhankelijkheid. Het uitgeven van statistieke tafelen als gelegenheidsstukken verwekt wantrouwen in hare opregtheid bij de natie, die zoo ligt geneigd is in die bemoeijingen een geheimzinnig doel, als bij voorbeeld verhooging der belastingen, te ontdekken. Het opgeven der bronnen, waaruit de cijfers getrokken zijn, is tevens voor het vertrouwen in de opgaven een onmisbaar vereischte; het verstaat zich, dat de aard der onderwerpen, welke men door cijfers wenscht uit te drukken, hierop tevens eenen grooten invloed uitoefent. De graad van vertrouwen op de uitkomsten verschilt voorts naarmate de cijfers officiëel zijn, dat is een onmiddelijk uitvloeisel van nasporingen van de regering of het openbaar gezag, waaronder te rekenen zijn de metingen van het kadaster, de volkstellingen, de van regeringswege opgemaakte statistiek van landbouw, handel en nijverheid, van waterstaat, armwezen, onderwijs, openbaar bestuur, of slechts eene compilatie uit staatspapieren, of een onderzoek van bijzondere personen. Slechts eene algemeene verspreiding van het volks-onderwijs, het uitbreiden van het gebruik der cijfertaal bij de lagere volksklasse, het houden van openbare lessen en voorlezingen over de statistiek, haar nut en hare beginselen, hare praktische toepassing op de verschillende vakken van menschelijke kennis, het voorschrift dat een ieder, die eene administrative betrekking aanvaardt, eene grondige kennis der statistiek zich moet hebben verworven, gepaard met een gestadig gebruik van statistieke verslagen in regerings- en staatsstukken en bij openbare aangelegenheden, kan aan de statistiek de vereischte populariteit doen verkrijgen en haar tevens door de algemeene belangstelling eenen hoogen graad van naauwkeurigheid verzekeren. Naarmate de statistiek als wetenschap bij de natie in achting stijgt, zal hare uitvoering minder te wenschen overlaten, en zal zij zich kunnen vrijwaren voor leemten en gebreken, welke vaak het vertrouwen verminderen, hetwelk zij mag gerekend worden te moeten inboezemen. Door dit kort overzigt vermeen ik eenigermate het nut eener naauwkeurige en stelselmatige beoefening der statis- | |
[pagina 88]
| |
tiek, trouwens reeds erkend door de meeste beschaafde natiën van ons werelddeel, aangetoond te hebben, mij voorbehoudende, bijaldien deze kleine voorproef den lezers van dit Tijdschrift niet geheel onwelgevallig mogt zijn, op de wijze van uitvoering en de ter verbreiding van hare algemeene kennis vereischt wordende middelen nader terug te komen.
m.m.v. baumhauer. |
|