| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
22 September 1848.
‘La première des idées révolutionnaires, c'est la paix.’ Zoo deze wonderspreuk van Lamartine door de gebeurtenissen in Frankrijk tot heden is gestaafd, - wij willen nu niet navorschen waardoor, en hoe dit geschiedde - dan moet men erkennen, dat Duitschland, het woelige en omgewoelde Duitschland, veeleer tot den krijg schijnt over te hellen. Daarheen waren laatstelijk onze blikken, zoo niet bij uitsluiting, dan toch bij voorkeur, met angstige belangstelling gerigt. De eerste dagen der maand werden verhelderd door de heugelijke tijding, dat eindelijk een wapenstilstand tusschen Pruissen en Denemarken gesloten was. Zoo scheen dan de vrees verijdeld van hen, die in het langdurig dralen van Duitsche zijde tot het treffen eener billijke overeenkomst slechts een voorwendsel zagen, waarachter zich de heimelijke wensch verborg om iedere schikking tot den winter te verdagen, - het saizoen waarin Denemarken's overmagt ter zee niet, of weinig meer zou baten. De handel zou herleven; de gevaarlijke vonk in het noorden worden gedoofd; het verdwaasde Duitschland inzien, dat de nieuwe orde op geen schennis van regt en tractaten kan worden gevestigd, dat Denemarken medestanders en bondgenooten heeft, niet straffeloos te braveren, al ware zelfs de Duitsche eenheid zóó hecht en vast als zij het thans blijkt niet te wezen. De voorwaarden,
| |
| |
te Malmoë bedongen, bleven niet lang geheim: ‘de wapenstilstand zou 7 maanden, dus tot 1o April aanst. verbindend blijven: de bondstroepen verlaten de hertogdommen, met uitzondering van 2000 man, ter beveiliging van krijgsmaterieël en hospitalen. De Deenen blijven in het bezit van Alsen. Sleeswijk, zoowel als Holstein, zal eene afzonderlijke voorloopige regering erlangen, welker leden door Denemarken en Pruissen worden benoemd; de door het revolutionair bestuur genomen besluiten, welke de nieuwe regering niet in stand wil houden, worden als vervallen beschouwd: van weêrszijden zal schadevergoeding verleend worden. De Sleeswijksche soldaten zullen in dat hertogdom, de Holsteinsche in Holstein, op den bestaanden voet in dienst blijven.’ De grondslagen voor een eindverdrag schenen gelegd. Maar zoo de zwaar gedrukte Pruissische havens aan de Oostzee juichten, in Frankfort en door zuid-Duitschland werd eene andere taal gevoerd. Pruissen werd beschuldigd zijne volmagt te hebben overschreden, waarvan de voorwaarden in eene conferentie te Sleeswijk waren besproken en vastgesteld; de rijksminister Hekscher had geene andere volmagt verleend, en de Pruissische staatslieden, Camphausen en von Auerswald, hadden zelve in hun berigt aan den Rijksbestuurder erkend daarvan te zijn afgeweken. In het parlement te Frankfort vond de wapenstilstand vrij algemeen afkeuring, vooral toen de rijksminister Hekscher verklaarde, dat de koning van Pruissen inderdaad de hem door het rijksbestuur verleende volmagt overschreden had. Op grond eener onvermijdelijke noodzakelijkheid, had echter het rijksministerie eenstemmig besloten, om niet aan te dringen op het afkeuren van den wapenstilstand. Daarom bestreed de oorlogsminister von Peucker een
voorstel van Dahlman, dat de vergadering onmiddelijk het staken van den terugtogt der troepen gelasten zou. Dit konde volgens hem geen voordeel aanbrengen, en zoude met het verbreken van den wapenstilstand gelijkstaan. Heftig en lang van duur waren de beraadslagingen. Des nachts waren de clubs vergaderd, die uitwassen op den vrijheidsboom, waardoor hij niet zelden van zijne beste sappen wordt beroofd, en die te Frankfort niet minder dan te Berlijn, in Weenen of in Parijs het vrij
| |
| |
overleg der volksvertegenwoordigers belemmeren. In den vroegen morgen van 6 dezer poogde de rijksbestuurder nog den voorzitter van het parlement te spreken, doch vond hem niet. De discussies werden hervat en eindigden met eene stemming nadeelig voor de ministers, die onmiddellijk hun ontslag verzochten. Dahlman, de ontwerper van het voorstel tegen het bewind, werd bij den stedehouder ontboden en met de zamenstelling van een nieuw ministerie belast, waarin hij echter even weinig slaagde, als de vice-voorzitter der vergadering, F. von Herrmann (uit Munchen). Niet minder was in de hertogdommen de opgewondenheid der menigte, vooral in Kiel. Men was inzonderheid misnoegd over het ontslag en de vervanging van het voorloopig bewind, de splitsing der troepen van de hertogdommen in Sleeswijksche en Holsteinsche, het schorsen der wetgevende magt gedurende den wapenstilstand, terwijl tegen graaf Moltke, als president van het nieuwe bestuur genoemd, de grootste verbittering zich kond gaf. De landsvergadering van Sleeswijk-Holstein besloot met eenparige stemmen, dat zij, de constituerende landsvergadering, zonder haren wil noch ontbonden, noch verdaagd kan worden; dat elke verandering in de bestaande regering hare goedkeuring behoeft; dat al de door het voorloopig bewind ingevoerde wetten alleen door de landsvergadering kunnen worden opgeheven, en buiten hare toestemming geene nieuwe belasting kan worden ingevorderd. - In Altona moest de wet tegen zamenscholingen afgekondigd en de burgerwacht in de wapens geroepen worden; de huizen der aanzienlijken werden des avonds bedreigd. Generaal von Wrangel ontweek met moeite een charivari, die hem was toegedacht. Daarentegen vernam men uit Kopenhagen, dat de verkoop der verbeurdverklaarde Duitsche schepen werd uitgesteld; dat de
blokkade van de Elve was opgeheven, en dat aan de bevelhebbers der Deensche oorlogschepen, op den dag der ratificatie van den wapenstilstand, de noodige orders waren afgezonden om de blokkade overal te doen ophouden. Zoo iets de onbedrevenheid en ongewoonte, de ‘insolentia’ in eigenlijken zin van het Duitsch parlement kan doen uitkomen, het is voorwaar het gedrag, door ministers en representanten beide, ter gelegenheid van deze stemming gehouden. Waarom het
| |
| |
rijksministerie eene levensvraag van de goedkeuring op den wapenstilstand maakte, is even raadselachtig, als dat een uitstekend man, want dit is Dahlmann ongetwijfeld, zich verbroedert en zamenspant met eene partij, wier beginselen hij laakt, de verblinding omtrent Sleeswijk-Holstein alleen uitgezonderd. Hij bevordert de omverwerping van een bestuur met moeite tot stand gebragt, en dat hij weet niet te kunnen vervangen. Het is alleen de revolutionnaire partij te Frankfort, zij, die een dronk wijden ‘aan de anarchie’, als redmiddel voor Duitschland, die op deze wijze haar doel nader komt. Sedert lang wachtte zij met ongeduld de kans, om met Pruissen of Hanover te breken. Gewenschter aanleiding kon zich nimmer opdoen, dan deze wapenstilstand, door den koning van Pruissen gesloten, op de dringende bede van zijn volk, dat sinds lang goed en bloed ten offer bragt en alzoo boette voor de overijling, waarmede de vorst, ter afwending van inheemsch gevaar, zich in dezen oorlog heeft gewikkeld. Handhaaft nu de vergadering haar besluit van 28 Junij, dat volstrekte onderwerping der bijzondere Staten gebiedt aan het centraal gezag, dan moet Pruissen zijn ondergang als onafhankelijke Staat voltooijen, of zich onttrekken aan eene vergadering, die spot met de regten en pligten van vrije Duitsche rijken. Reeds was in eene vroegere zitting van het Frankforter parlement gebleken, dat het vertrouwen der vergadering op enkele rijksministers geschokt was. Het betrof een soortgelijk vraagstuk, door den afgevaardigde Wernher opgeworpen, de onderhandelingen namelijk omtrent Limburg. Hij verlangde, dat aan de vergadering de officiële bescheiden wierden medegedeeld, en dat deze al aanstonds verklaren zou, dat het rijksbewind in dezen niet was te werk gegaan met
die welberadenheid, welke het had moeten toonen. Eene geringe meerderheid had zich wel ten voordeele der ministers verklaard, doch het ontbrak niet aan harde woorden en heftige uitvallen, zoo als men ze alleen vernemen kan uit den mond van lieden, die de aangelegenheden van staat niet met hun verstand, maar met hunne hartstogten behandelen. Naar het schijnt, heeft de Beijersche regering ingezien, van welke onberekenbare gevolgen het misverstand met Pruissen worden kon. Zij vaardigde den minister van buitenlandsche zaken,
| |
| |
graaf Bray, naar Frankfort af, met den last, om bij het centraal bestuur onvoorwaardelijke erkenning en ondersteuning te betuigen, en vooral om de opregtste en nadrukkelijkste medewerking aan te bieden, ter voorkoming of beslechting der moeijelijkheden ter zake van den Deenschen wapenstilstand. Met kracht moest die minister zich tegen alle separatismus verzetten, en pogen den inwendigen twist op een der belangrijkste tijdstippen van Duitschland's geschiedenis te verhoeden. Misschien is het mede aan zijnen invloed te wijten, dat de vergadering te Frankfort, bij eene nadere stemming, op haar vroeger besluit is teruggekomen, en nu met 258 tegen 237 stemmen een voorstel heeft afgewezen, tot verwerping van het verdrag van wapenstilstand met Denemarken strekkende. Vermoedelijk zal deze palinodie althans een deel der rijksministers bewegen, om, na herhaalde vruchtelooze poging ter hunner vervanging, aan het bewind te blijven. De treurtooneelen te Frankfort, op de stemming gevolgd, de gruwzame moord aan twee vertegenwoordigers gepleegd, de helsche zamenspanning tegen de gematigde leden der vergadering, toonen op nieuw, wat van de zegepraal der muitzieke factie te wachten is.
Pruissen zelf had in eigen boezem te worstelen met die kwaal der nieuwere tijden, welke ‘ministeriële crisis’ heet. Hoe ras bezwijken ook daar talent en groote namen voor de telkens klimmende eischen der revolutie! Ditmaal was het de nationale vergadering zelve, wier inmenging in maatregelen van administratief beheer door de ministers als bewijs van wantrouwen werd aangemerkt, en hen noodzaakte hun ontslag van den koning te vragen. Zij had namelijk reeds in het begin van Augustus een besluit genomen, waarbij den oorlogsminister gelast werd om al de officieren van het leger, die zich met de nieuwe orde van zaken niet konden vereenigen, tot het indienen hunner demissie uit te noodigen. De ministers deelden in de zitting van den 4den dezer maand de redenen mede, waarom zij aan dit besluit geen gevolg hadden gegeven. De vergadering nam daarmede geen genoegen, en de afgevaardigde Stein deed een voorstel, houdende, dat de dringende pligt van het ministerie is om tot geruststelling van het land, tot behoud van het vertrouwen
| |
| |
en tot vermijding van eene breuke met de nationale vergadering, het besluit van 9 Augustus alsnog onverwijld ten uitvoer te leggen. De ministers bestreden dit voorstel met den meesten ernst, en deden al de gevaarlijke gevolgen van zoodanig besluit uitkomen; doch in weêrwil hunner nadrukkelijke pogingen, nam de vergadering met 219 tegen 150 stemmen het aan. Het gezamenlijke ministerie verzocht daarop zijn ontslag, waaromtrent de koning zich de nadere beslissing voorbehield en den voorzitter der nationale vergadering, von Grabow, ontbood. Later bleek, dat de koning in de zienswijze der ministers deelde, dat namelijk de constitutionele monarchie niet kan bestaan zonder het beginsel vast te houden, dat de vergadering onbevoegd is tot het vaststellen van administratieve maatregelen; toch werd het gevraagde ontslag verleend. De afgevaardigde ter Duitsche nationale vergadering, von Beckerath, werd met de zamenstelling van een nieuw ministerie belast; of het hem gelukken zal bij de gisting en het woelen der hartstogten, is meer dan twijfelachtig. Wat in de Pruissische monarchie op den bodem ligt, bij alle opwellingen en uitbarstingen, is wantrouwen en afkeer van het leger, dat voorheen door trots en overmoed den volkszin krenkte, maar thans door trouw en gehechtheid aan den koning de vrienden van anarchie en wanorde stuit. Intusschen gingen de heillooze pogingen der onruststokers niet geheel verloren; reeds begint de krijgstucht te verminderen, en wie zal ons zeggen, of ook niet het uitstekend Pruissisch leger zwichten zal voor de energie der democraten; eene energie, die welligt den ganschen bloeijenden staat naar den afgrond sleept.
Voor Oostenrijk gold lang het bekende: ‘Bella gerant alii; tu, felix Austria, nube. Nam quae Mars aliis, dat tibi regna Venus.’ Zal niet thans het bontkleurige rijk even ligt worden gesloopt, dan moet Mars de huwelijksgiften bijeenhouden. Wat Windisch-grätz te Praag, en Radetzky in Lombardije volvoerde, zal de Bannus van Croatië, Jellachich, voor de keizerlijke-koninklijke kroon in Hongarije doen. Volgens eene verklaring van Eisenmann in het Duitsche parlement, stonden deze drie veldheeren sinds lang in drukke briefwisseling met elkander. Het bezoek,
| |
| |
door Jellachich aan den keizer te Innsprück gebragt, trok de aandacht. Voortreffelijk krijgsman, daarbij diplomaat en redenaar, weet hij vertrouwen in te boezemen, en verkreeg hij van den keizer de herroeping van het manifest, den 10den Julij tegen hem uitgevaardigd, zoodat hij in al zijne waardigheden hersteld werd. Bekend is Hongarije's streven naar zelfstandigheid, dat, door het ministerie ijverig gekweekt en bevorderd, bovenal belemmerd is geworden door de vijandelijke houding van eenige volksstammen. Want gelijk in Boheme de Slaven en Czecken tegen de Duitschers, staan hier in Hongarije de Raitzen, Serviërs, Romanen en Croaten tegen de Magyaren over, door wie zij zich onderdrukt en verongelijkt wanen. Herhaaldelijk werden de Hongaren verslagen door de krijgshaftige volkeren aan den beneden-Donau, bij wie zich nu onlangs de Illyrische volksstam heeft gevoegd, onder leiding van Jellachich's onderbevelhebber Bunyevaz, die zich in de stad Fiume heeft genesteld. Eene bezending, uit honderd leden van den Hongaarschen rijksdag bestaande, vertrok naar Weenen, om den keizer over te halen met haar naar Hongarije terug te keeren, indien hij de kroon van dit rijk wilde behouden en medewerken tot fnuiking van den tegenstand der Raitzen en Croaten. De poging mislukte; met een weigerend antwoord kwamen de afgevaardigden te Pesth; de roode vederbos, door de meesten opgestoken, was het teeken, dat de wapens alleen konden beslissen. De ministers dienden bij den onderkoning, aartshertog Stephan, hun ontslag in, en Kossuth werd, op verzoek van den rijksdag zelven, door den vorst belast met het zamenstellen van een nieuw ministerie. Bijna in alles de herhaling van de gebeurtenissen binnen Praag, in Mei en Junij jongstleden. Toen reeds verzette zich
graaf Batthyàny, uit naam van het Hongaarsch kabinet, tegen concessies aan de Czecken door Pillersdorf beraamd, bij voorb. de benoeming van Palazky, den prediker en voorstander van het Slavismus, tot minister van onderwijs, waarin hij slechts eene aanmoediging zag voor de bestrijders der Magyaren. Bijna gelijktijdig met de terugkomst der rijks-deputatie uit Weenen, was de intrede van Jellachich in Hongarije. In eene proclamatie aan volk en leger, geeft hij als
| |
| |
doel zijner onderneming op, aan Hongarije den vrede te bezorgen, het genot zijner staatsregeling en welvaart aan het rijk te verzekeren en de pogingen te verijdelen van eene partij, die de koninklijke magt vernietigen wil. Duidelijker nog spreekt een manifest (door keizer Ferdinand en door Jellachich mede onderteekend) van het voornemen ‘om al de natiën, die onder de kroon van Hongarije leven, gelijke regten te doen genieten, zonder dat enkele van haar door andere onderdrukt of overheerscht worden. Daar het Hongaarsche ministerie volhardt in zijne pogingen tot afscheiding, dat is, den val van de schoone monarchie wil bewerken, zoo gebieden pligt en eer het uiterste te wagen en naar de wapenen te grijpen.’ Jammer maar, dat ook in Weenen de anarchie der geesten door geene legermagt te bedwingen is. De telkens wederkeerende onlusten hebben onder de arbeidende klasse eene ingenomenheid geopenbaard en bevorderd met leerstellingen, waarmede geene rust of maatschappelijke orde bestaanbaar is. Alleen door hooger beginsel kan deze verderfelijke rigting opgewogen en overwonnen worden. Zelfs het sluwe despotisme van Metternich was niet in staat den stortvloed der nieuwere denkbeelden te keeren; hoeveel minder zullen zijne zwakke, weifelende opvolgers de losgelaten omwenteling beteugelen, wier vaart niet zal te stuiten zijn, als trouwloosheid en list het wagen om terug te nemen of te neutraliseren, wat in de ure des gevaars werd toegestaan. Ééne weldaad heeft echter dit ministerie aan Oostenrijk bewezen, door het comité voor de openbare veiligheid te ontbinden, zoo als de rijksdag door het eenstemmig genomen besluit, waarbij alle ‘heerlijke’ regten worden afgeschaft.
De langdurige zitting van het Britsch parlement werd den 5den dezer maand gesloten. Nog op het laatste kwamen de gewigtigste onderwerpen ter sprake. Mr. Herries kondigde zijn voornemen aan, om den gedrukten staat des handels in overweging te nemen, en bij de behandeling van de rapporten der commissiën uit beide parlements-huizen te onderzoeken, in hoeverre de kwijning was toe te schrijven aan de financiële maatregelen van 1844. Sir Rob. Peel vond op nieuw gelegenheid, om de wijziging, in het Bank-Charter
| |
| |
tijdens zijn bestuur gebragt, uiteen te zetten en te verdedigen, en de gevaren aan te toonen van het stelsel, dat zijne tegenstanders met zoo veel zelfvertrouwen aanprezen. Juist aan de restrictieve bepalingen der acte van 1844 had men het te danken, dat in April jongstleden geen handelsnood bij de staatkundige paniek gekomen was. Wat was er door uitgewerkt? - dat geene nieuwe banken waren opgerigt, geene uitgifte van papier door de Schotsche, Iersche en Engelsche actie-banken had plaats gegrepen, dan tot zeker bedrag, en het meerdere in goud betaald was geworden. Wanneer men den voorbeeldeloozen handel van Engeland in aanmerking nam, en de verhouding tusschen papier en metaal, dan, meende hij, kon geen noodlottiger dwaling voor dat rijk worden uitgedacht, dan de waan, dat in tijden van druk verligting te krijgen was door meer papier uit te geven. - Een Iersch lid, Mr. Hamilton, bragt het stelsel van volksopvoeding en onderwijs in Ierland onder de aandacht van het Lagerhuis: - overal zoo bij uitstek gewigtig, in dit geteisterd land het eenige, waarvan eene betere toekomst te hopen is. De oude statuten van Hendrik VIII en Willem III, sedert lang in verval, de mislukte pogingen eener maatschappij, in 1731 opgerigt, werden in 1825 en 1828 door het parlement onderzocht en vervangen door een stelsel van gemengde scholen. Lord Stanley voerde in 1831-1832 de nieuwe verordeningen in, waardoor binnen weinige jaren (1840 tot 1848) het getal scholen en scholieren verdubbeld is. Maar de protestantsche geestelijkheid heeft ook hier door hare organen in het parlement den aanval begonnen, en tracht de scheidsmuren weder op te trekken, waartegen de bepalingen van 1832 voornamelijk waren gerigt. Voordat het parlement uiteenging, sprak d'Israeli eene doorwrochte rede uit -
niet ongelijk aan die, waarmede vroeger Lord Lyndhurst gewoon was een overzigt van de werkzaamheden der zitting te geven, - in welke hij gispte zoowel wat de ministers verrigt, als wat zij niet verrigt hadden. Lord John Russell bleef het antwoord niet schuldig. Meestal hadden de gouvernementsvoorstellen gedurende deze zitting bijval en ondersteuning gevonden; zelfs enkele der opgegeven of uitgestelde wetsontwerpen, als b.v. dat tot afschaffing der navigatie-wetten,
| |
| |
hadden eene aanzienlijke meerderheid voor zich. De spreker had gezegd, dat er dit jaar in Engeland oproer, in Ierland rebellie en omwentelingen in Europa waren geweest. Wanneer men nu bedacht, dat de ministers der kroon inzonderheid werden aangesteld, om de landszaken te besturen, en zag, dat het oproer in Engeland door den krachtigen arm van den secretaris voor het binnenland bedwongen was, - dat de Iersche opstand door de maatregelen en de energie van den onderkoning was gedempt, - dat de omwentelingen op het vaste land de staatsinstellingen niet hebben geschokt, en dat de vrede tot nu toe is bewaard te midden der beroeringen van Europa, - ‘dan moet ik als lid van het aangevallen bewind’ (vervolgde de minister) ‘zeggen, dat de regering niet zoo gebrekkig kan zijn geweest. Te meer voel ik mij gedrongen tot deze aanmerking, omdat, hoezeer ook ons geacht medelid de aloude staatsregeling van dit land moge prijzen, - waarin ik, ofschoon voorzeker in minder welsprekende taal, hem gaarne zou volgen, - ik aan hem zelven en dit Huis herinneren wil, dat die voorgewende verpligting, om een groot aantal wetten aan het parlement voor te stellen en te doen aannemen, eene “nieuwe” zaak is voor de regering. Ik zal slechts drie ministers noemen, die hunnen naam aan geen gewigtigen maatregel verbonden en toch de meest mogelijke goedkeuring bij de groote meerderheid verwierven: Sir Rob. Walpole, Lord Chattam en William Pitt. - En evenwel zie ik, dat, ondanks alle tegenkanting en bezwaren, van de 125 ontwerpen, door ons voorgesteld, er reeds 105 aangenomen, of zoo goed als aangenomen zijn.’ Misschien bewijst dit antwoord op nieuw, dat de eerste minister, in de school der whigs van de achttiende eeuw gevormd, te veel het onderscheid
vergeet van toen en nu. Hij is, beweren zijne tegenstanders, een anachronisme aan het hoofd eener commerciele natie. Het is eene waarheid, te weinig erkend en behartigd, dat groote ministers zich weinig bekommeren om het aantal wetsontwerpen, dat zij voorstellen. Maar Lord John Russell is aan het bewind gekomen op voorwaarden, die hem met al zijne bekwaamheid verbieden een groot minister te zijn. Hij behoorde een klerk
| |
| |
in het groot te wezen, en uit te voeren, wat eene heerschende klasse van hem vordert; daarom mag hij zich niet beroepen op het voorbeeld van staatslieden, die de handelsontwikkeling zijn voorgegaan. Toen waren zij, die in hoogheid gezeten waren, de leiders der publieke opinie; thans moeten zij die volgen; toen moest de ondernemingsgeest aangewakkerd, en zocht regels ter besturing; thans heeft deze het toppunt bereikt en eischt slechts overleg. Buitendien, niet enkel op het aantal, ook op den aard der maatregelen moet worden gelet. Is Lord John Russell bereid ons een ontwerp te geven, als Walpole's Excise-bill, waaraan Engeland zijn inkomen dankt, of een tweede voorstel, als Pitt's Sinking-fund, dat het dubbel der inkomsten zou hebben verzekerd? Van Lord Chattam kan men in billijkheid niet zeggen, dat hij immer de handen vrij had onder Vorsten als George II en III, en Hoofden als de Hertogen van Newcastle, Devonshire en Grafton. Dat evenwel het hoofdbezwaar van d'Israeli, de weinige spoed namelijk in het afdoen van zaken, niet ongegrond is, heeft het Lagerhuis erkend door het benoemen eener commissie uit de leden, aan welke is opgedragen ‘naar de beste middelen ter bespoediging in het afdoen der openbare aangelegenheden’ onderzoek te doen. Uit haar verslag blijkt, dat het aantal zaken ter behandeling gestadig toeneemt; dat in tien jaren de petities meer dan verdubbeld zijn, de comités aanhoudend vermeerderd, terwijl de voortgang bij de debatten ten sterkste belemmerd wordt door de schrale opkomst der leden van 7 tot 10 ure, uitgeput als ze zijn door het vermoeijend werk van den ochtend in allerlei commissies. De voorzitter van het Huis der Gemeenten werd gehoord, die uit zijne langdurige ervaring belangrijke wenken en opmerkingen gaf; -
de Heer Guizot werd uitgenoodigd tot het geven van inlichting omtrent de wijze van beraadslagen in de Kamer der Fransche Gedeputeerden, waarvan hij eens de roem en het sieraad was, - en de gebruiken in de Kamer van vertegenwoordigers te Washington werden opgehelderd en uiteengezet door Mr. E. Curtis van Nieuw-York en Mr. J. Randall van Philadelphia. Het beste en bruikbaarste is door beide rijken aan Engeland ontleend, en de voorstellen ter bekor- | |
| |
ting, waarmede het verslag besloten wordt, hebben aan het buitenland weinig te danken. - Uit Britsch Indië weêrklinkt eensklaps een naam, die den roem van Clive, ‘that heavenborn General,’ zoo als de eerste William Pitt hem noemde, aan zijne verrukte landgenooten herinnert. - Lieutenant Edwardes heeft de eer der Engelsche wapenen in Moultan op het luisterrijkst gehandhaafd. Van de hoofdmagt afgesneden, door een handvol krijgslieden en slechts twee Europesche officieren omringd, verslaat hij het tienmaal sterker leger van eenen trouweloozen, verraderlijken vijand, breidt de Britsche magt in Punjaub uit, en maakt door beradenheid en moed een' kostbaren winter-veldtogt onnoodig. - Om strijd verheffen tijdschriften en dagbladen zijn stoutmoedig bedrijf; dringen aan op zijne bevordering; zoeken bijzonderheden omtrent zijne vorming en vroeger leven op; de eerste minister wordt geïnterpelleerd, en eerlang zal de jeugdige held in zijne benoeming tot hoofdofficier het bewijs der hulde en bewondering van zijne dankbare medeburgers ontvangen.
Rusteloos woelen in Frankrijk de hartstogten voort. Nergens blijkt het, dat de afschaffing van het koningschap, ‘maximum des inégalités’ door Baboeuf geheeten, gestrekt heeft of strekken zal ter bevrediging der gemoederen, of ter verzoening van partijschappen. Had dit beklagenswaardig land nog maar in wezenlijke vrijheid en morele voorregten gewonnen, dat het zich troosten kon over de vernietiging van welvaart en het volslagen gemis van materielen bloei! Maar zij, die den troon omverwierpen, hebben tevens het graf gedolven voor alle staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling, en het gebouw gesloopt, dat aan de arbeidende klasse - in wier belang de omwenteling heette geschied te zijn - eene betere toekomst beloofde. ‘Men heeft deze door en door bedorven: een gloeijende, onberedeneerde haat bezielt haar tegen de gezeten burgerklasse. Wanneer een man van invloed en bekwaamheid, door wraakzucht gedreven, zich aan het hoofd van deze woelzieke menigte stelt, dan zal het hem geene moeite kosten haar nog eenmaal tegen het bewind en tegen de maatschappij ten strijde te voeren.’ Zoo schreef men uit Parijs met het oog op Caussidière. Eenstemmig luiden de berigten uit Lyon: ‘Ce que nous avons n'est pas la paix, ce n'est
| |
| |
qu'une trève; ce n'est pas la conciliation, ce n'est que la compression. On courbe la tête aujourd'hui, prêt à la relever demain. Le mal profond, fondamental, c'est la haine inexorable qui s'est établie entre l'ouvrier et le fabricant, entre le prolétaire et le bourgeois. Cette haine a pris naissance dans deux sources principales: d'abord dans ce manvais penchant du coeur humain qui le porte à envier et à haïr celui qui possède des jouissances qu'il n'a pas; ensuite dans ce frottement journalier d'intérêts qui existe entre l'ouvrier et le fabricant. Le mal est bien antérieur à l'avènement de la république: mais depuis cinq mois il s'est aigri par la misère; il s'est excité par les discours incendiaires des clubs et des journaux, il s'est exalté par ce mouvement desordonné et fièvreux qui s'est emparé de la société, par ces espérances insensées et impossibles jetées à la crédulité des ouvriers.’ Thans vliedt men wanorde en regeringloosheid tot in de armen van het militair gezag. De voortdurende dictatuur van Generaal Cavaignac is volstrekt noodzakelijk. Alleen der Franschen afkeer van alle gevestigde magt doet hen reeds nu pogingen tot verzet en weêrstreving wagen. De kiemen hiervan hebben zich zelfs in de nationale vergadering op veelbeteekenende wijze geopenbaard. Wij bedoelen natuurlijk de Berg-partij niet, die haren weêrzin van den aanvang af niet ontveinsde. Maar het gebeurde in de zitting van 15 dezer maand, toen de Generaal met het geheele bewind op het punt is geweest van te worden omvergeworpen, en de gewone aanhangers in
de rijen van de bestrijders der regering waren overgegaan, is, naar ons inzien, een bedenkelijk verschijnsel. Dat de schrik van de republikeinsche commissarissen, woelzieker gedachtenis! nog levendig is, en de meerderheid der afgevaardigden tegen vernieuwde proefneming waarschuwt, kan niet bevreemden. Wel de eenigzins dubbelhartige handelwijze van twee bewindslieden ten aanzien hunner medeleden. De voorzitter der nationale vergadering, Arm. Marrast, andermaal herkozen, is voor die waardigheid uitnemend geschikt. Bekwaam en geoefend schrijver, maar als redenaar niet uitmuntend, vindt hij den presidialen zetel dubbel verkieslijk. Het rapport, uit naam der commissie voor de staatsregeling door hem uitgebragt, verraadt de meester- | |
| |
hand. Men kan zijne denkbeelden overdreven vinden, hier en daar eene hoogdravende uitdrukking misprijzen; maar het woord, door een ander revolutionair gesproken: ‘deze man gelooft alles wat hij zegt,’ is op Marrast toepasselijk. ‘Quicquid vult, id valde vult;’ en dat aan zooveel geestkracht, met groote talenten gepaard, eene belangrijke rol op het woelig Fransche staatstooneel is weggelegd, kunnen wij niet betwijfelen. De nationale vergadering gaat voort met het bediscutieren der nieuwe constitutie; de inleiding is afgehandeld; na de eerste matte, slepende, kwijnende debatten, is er leven gebragt door twee voortreffelijke redenaars uit de oude kamer, Alexis de Tocqueville en Thiers, over het regt op den arbeid. De kalme, wijsgeerige blik van de Tocqueville ontdekt de gevaren van de socialistische stelsels even duidelijk als hij voor vijftien jaren de democratie, in den aanvang des jaars eene omwenteling aan Frankrijk voorspelde. Beknopter en juister zijn de kenmerken van het socialisme niet op te geven, dan
in deze woorden: ‘Le principal caractère de tous les systêmes socialistes, c'est cet appel continu, immodéré aux passions matérielles. Les uns veulent réhabiliter la chair; les autres veulent que les fonctions soient agréables et non pas seulement utiles; d'autres encore, que chacun reçoive selon ses besoins; d'autres enfin, seulement assurer à tout le monde une consommation illimitée. - Le second caractère du socialisme, c'est de s'attaquer à la propriété, plus ou moins directement, jusqu'à ce point de la déclarer un vol et de vouloir la supprimer entièrement. Le troisième c'est une définance excessive de la liberté et de l'homme réduit à luimême; c'est une exagération d'efforts pour limiter cette liberté et faire de l'état pour l'individu un maitre, que dis-je, un pédagogue.’ De fijne, geestige analyse van Thiers gaat geheel anders te werk, maar kwetst even gevoelig; zij is de ‘fraus quasi vulpeculae.’ Bij hem geen generaliseren, geen uiteenzetten van beginsels, maar netheid, gevatheid, keur van uitdrukking, en de Fransche eigenschap, veel ‘bons sens.’ Ditmaal schitterde zijne bekendheid met het onderwerp telkens uit, en deze rede is eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van arbeid en eigendomsregt, vooral in Frankrijk. Men wist, en de spreker zinspeelt er nu en dan op, dat hij
| |
| |
een werk ‘over het eigendom’ voltooid heeft. Het zal één dier hoogstnuttige ‘petits traités’ uitmaken, door de Fransche academie uitgegeven, ingevolge een verzoek van generaal Cavaignac, aan haren president Charles Dupin gerigt, ‘que l'Académie concourût à la défense des principes sociaux attaqués par des publications de tous genres.’ Cousin heeft de reeks geopend; de staathuishoudkundige Blanqui zal in de fabrieksteden Marseille, Rouaan, Lyon, Rijssel, onderzoek doen naar den toestand, opvoeding, zeden, enz., der werklieden en daaromtrent rapport uitbrengen. Een nieuw ‘petit Pamphlet’ van Cormenin, over het ontwerp van constitutie, waarvan hij medebearbeider geweest is, wekte zoo hevig misnoegen bij de overige leden, dat zij weigerden langer met hem zitting te houden. Timon nam zijn afscheid. Onlusten te Montpellier en Elboeuf; toenemende spanning in de provincies; de verkiezingen te Parijs, waar men eindelijk is geslaagd in het benoemen van Louis Bonaparte - ‘magni nominis umbra,’ - maar tevens een Raspail gekozen zag, geven eenig denkbeeld van den chaotischen toestand der gemoederen. Het voorstel van Crespel de Latouche, nopens de suspensie van enkele dagbladen, welks strekking bijval vond, zelfs bij het comité van wetgeving, werd door de nationale vergadering afgewezen, toen de chef van het uitvoerend bewind de schorsing ‘in het belang der republiek’ noodig had verklaard. Toch blijft de bedenking in volle kracht, dat eene staatsregeling, waarvan de bepalingen onderzocht en aangenomen worden, terwijl de drukpers aan banden ligt, in Frankrijk bovenal de kiemen van spoedige verwelking reeds met zich voert. Met
echt Franschen geest is dit bezwaar zaamgevat in een amendement van M. Deville; in gloeijende taal werd het ontwikkeld door Victor Hugo. Weinige dagen later bragt eene scherpe gisping der ‘algemeene beginselen’ in de voorafspraak der constitutie, door Fresneau voorgedragen, Lamartine weder op het spreekgestoelte. Voorstander der omwenteling, verdedigt hij daarom de heillooze beginselen niet, waarin velen haar wezen zoeken. Eerbiedwaardig, heilig zelfs is hem het regt van eigendom, welks regeling naar zijne ervaring alom toets en maatstaf is der maatschappijke ontwikkeling. Zijne tegenstanders beweren,
| |
| |
dat de hoop om tot eersten president der republiek te worden verkozen, voortdurend tot de schoone dichterlijke droomen behoort van dezen talentvollen man, aan wien zij den titel van staatsman blijven betwisten. De uitgave van het lang verbeid geschrift, dat eene verklaring, bijna zouden wij zeggen, eene rekenschap behelst der ‘drie maanden’ van zijn bewind, wordt tot staving van dit tweeledig gevoelen omtrent 's dichters hoop en ongeschiktheid aangevoerd. De tegenstand, door generaal Cavaignac aan de benoeming van prins Louis geboden, wordt door anderen uit soortgelijke beweegredenen verklaard. Het leger, van den generaal vervreemd door gunsten en onderscheidingen, aan de garde mobile toegekend, - niet het minst door de wuftheid van het Fransch karakter - brengt nu liefde en invloed over op den vertegenwoordiger eens glorievollen naams, anders voor republikeinen allermeest te vreezen. De beginselen van den militairen dictator worden bij de menigte in verdenking gebragt; republikein, zegt men, ja, omdat hij de ‘broeder zijns broeders’ is, maar te goed krijgsman om ze als de zijnen aan te nemen. Hoe dit zij, de keuze van een' president, door de vergadering gedaan, of uit het algemeen stemregt der natie voortgekomen, zal eerst eenige vastheid kunnen geven aan die geschokte maatschappij. Mogt zij maar niet ten teeken of voorbode van nieuwe beroeringen strekken! Tegenover het buitenland blijft de staatkunde gematigd en vredelievend. Na langdurige weifeling heeft Oostenrijk de Fransche bemiddeling aangenomen, welligt niet zoo onvoorwaardelijk als men hopen mogt, maar toch met vrede tot doel. Reeds in het begin der maand gaf het Weener regeringsblad te kennen, dat tot de nieuwe vestiging van het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk
eerlang afgevaardigden uit de verschillende provinciën te Verona zouden bijeenkomen. Deze afgevaardigden zouden bij geheel vrije verkiezingen benoemd worden en naar de beginselen der grootste vrijheid, met behoorlijke inachtneming der nationaliteit, beraadslagen. Het inwending bestuur des koninrijks zal zuiver Italiaansch zijn. In zoodanigen geest zou men omtrent den grondslag der bemiddeling het spoedig eens worden. De latere voorstellen behelsden, Lombardije en
| |
| |
Venetië als afgescheiden Staat met eene afzonderlijke administratie en constitutionele instellingen te vestigen, onder voorbehoud der keizerlijke opperheerschappij, dus met soortgelijke organisatie als Hongarije. Eene concessie, die te Parijs onvoldoende geoordeeld werd. Nu laatstelijk vernemen wij de erkenning van Venetië's neutraliteit. Deze kleine Staat putte zich uit in oorlogskosten en kan nu reeds verademen, terwijl over den vrede nog onderhandeld wordt. Aan Oostenrijk's gezanten te Parijs en Londen werden de grondslagen van het vredes-ontwerp medegedeeld, en Innsbrück voorgeslagen als plaats van bijeenkomst der onderhandelaars. Ook in het Siciliaansch geschil is de door Engeland en Frankrijk aangeboden bemiddeling - althans door den koning van Napels - aangenomen. Sedert lang was deze vorst bezig eene expeditie uit te rusten tegen het afgevallen eiland, en wij meldden in ons voorgaand overzigt, dat de aandacht gespannen was op de houding der Britsche vloot. De togt tegen Messina is ondernomen, en deze schoone stad, na een bombardement van twee dagen, door de koninklijke troepen vermeesterd en voor een deel verwoest, naar men zegt onder het bedrijven van gruwelen wederzijds, die wij liefst voor onmogelijk houden. Ruggiero Settimo riep de bevolking van geheel Sicilië op, om de wapenen op te vatten en wraak te nemen over den val van Messina; maar ook Syracuse, Catania en Melazzo hebben gecapituleerd, zoodat koning Ferdinand, aan Oostenrijk's voorbeeld getrouw, eerst na behaalde voordeelen de bemiddeling heeft aangenomen. De grondslagen van onderhandeling moeten zijn: dat Messina tot vrijhaven verklaard worde, Sicilië een afzonderlijk en nationaal parlement te Palermo behoude, en het bestuur Siciliaansch zij. Veel werd
nu onlangs gesproken van een Italiaansch verbond tusschen Sardinië, Toskane, den Kerkelijken Staat en Napels, met uitdrukkelijk beding van koning Ferdinand, dat de hertog van Genua de kroon van Sicilië niet zou aannemen, maar één der Napolitaansche prinsen tot koning der Sicilianen verkozen wierd. Te Turin nam Gioberti de leiding van een genootschap op zich, om zoodanig nationaal verbond tot stand te brengen: de geheele onafhankelijkheid
| |
| |
van Italië, vereeniging van Piëmont met Lombardije, instandhouding van de afzonderlijke Italiaansche staten, Sicilië van Napels afgescheiden, worden daarbij beöogd. Deze grondslagen verdienen opmerking, nu men verneemt, dat Gioberti waarschijnlijk aan het hoofd van een nieuw ministerie zal optreden. Intusschen is Karel Albert voor de eerste maal na zijne nederlaag binnen zijne hoofdstad teruggekeerd; de zittingen der Sardinische kamers zijn tot 16 October geschorst en terwijl de wapenstilstand, op 9 Augustus gesloten, ten einde spoedt, werden de oorlogstoerustingen met kracht voortgezet, onder het gerucht, telkens verspreid en telkens weêrsproken, dat de vijandelijkheden op nieuw voor langeren tijd zouden worden geschorst. Genua was het tooneel van ongeregeldheden, ras bedwongen, omdat er alle politieke beteekenis aan ontbrak. Deze stad bekommert zich luttel om nationale onafhankelijkheid, zoo slechts haar voorname wensch: ‘de haven te worden voor Milaan en Lombardije,’ vervulling erlangt. Van veel ernstiger aard waren de onlusten in Livorno, waar de revolutionaire partij het bestuur omverre wierp. Na een bloedigen strijd moesten de troepen met den gouverneur binnen de citadel wijken, en werd een voorloopig bewind ingesteld met den gedeputeerde Guerazzi aan het hoofd. Alom in Toscane werden de nationale garden opgeroepen. De groot-hertog zelf snelde naar Pisa toe, maar gaf gehoor aan den wensch der bewoners van Livorno, dat geene krijgsmagt binnen deze stad zou dringen. In eene proclamatie werden de voorwaarden bekend gemaakt, waaronder eene amnestie verleend zou worden; het opgeworpen bestuur werd door eenen commissaris vervangen. De gematigdheid van Guerazzi en de toegefelijkheid der Toscaansche regering
bragten eene verzoening tot stand, ten minste rust in de stad weder. Pio Nono heeft zijn ministerie op nieuw gewijzigd. Aanvankelijk hadden de nu afgetreden ministers zich in de kamer der afgevaardigden weten te handhaven tegenover de eischen der hevige partij. Zij weigerden om al de beschikbare troepen naar de legatiën te zenden, en toen Sterbini hen daarover ter verantwoording wilde roepen, heeft de meerderheid dit belet. De voorwaarden, op welke de Oostenrijkers de legatiën zouden
| |
| |
ontruimen, werden verworpen; maar de oppositie-partij betuigde haar misnoegen over de ontwapening, daar wel de strijd van den Sardinischen koning met Oostenrijk had opgehouden, maar niet die van Italië, dat onafhankelijk wilde worden; inzonderheid drong zij op het vertrek van het Romeinsche legioen naar Bologna aan. De Minister Fabri erkende, dat van onderhandelingen niets - van een' algemeenen volksopstand alles te hopen was, en dat Frankrijk en Spanje zich aldus hadden ontworsteld aan vreemde dwingelandij. Van zijne zijde klaagde de Paus, dat men de eenheid van Italië poogde te verkrijgen met vernietiging van de eenheid des geloofs, terwijl juist verschil van godsdienst het gewigtigste beletsel zou opleveren. In Bologna werd de pausselijke regering tegengewerkt door de predicatiën van pater Gavazzi, dien zelfden republikeinschen kloosterling, die ook te Livorno den opstand tegen de Toscaansche regering en de burgerwacht - die haar verdedigde - gepredikt en bevorderd had. Men strooide het gerucht uit, dat de Paus zich had verbonden om geen deel te nemen aan eenigen oorlog in Italië tegen Oostenrijk, en toch was in eene overeenkomst tusschen Generaal von Welden en den prolegaat Lovatelli niet anders bepaald, dan dat de Oostenrijksche troepen zich weder over den Po zouden terugtrekken, de wederzijdsche gevangenen uitgeleverd worden, maar het kasteel van Ferrara Oostenrijksche bezetting behouden zal. Een regt, sinds lang aan de keizerlijke troepen voorbehouden. Nieuwe verwikkelingen moeten zijn ontstaan; althans terwijl wij deze regelen eindigen, komt de tijding, dat Pius aan Graaf Rossi, vroeger medelid der Fransche pairs-kamer, en laatstelijk gezant van Frankrijk, de zamenstelling van een nieuw bewind heeft opgedragen. Men wist,
dat deze bekwame diplomaat, Italiaan van geboorte, zijne betrekkingen met Frankrijk had opgegeven, te Carrara tot afgevaardigde benoemd - en herhaaldelijk door den Paus was aangezocht, om aan het hoofd van zijn ministerie op te treden. Mogten de talenten, in Zwitserland en te Parijs luisterrijk ten toon gespreid, en die aan Rossi als criminalist en staatshuishoudkundige eene eerste plaats onder de regtsgeleerden dezer eeuw deden verwerven, aan den vaderlandschen bodem rust en vrede bren- | |
| |
gen! Zóó alleen kunnen de vruchten worden ingeoogst der hervorming, welke de Souverein met volkslievende bedoeling geschonken heeft.
Gelukkig Nederland, waar die kalmte en zucht tot orde door niets worden gestoord. Er zijn proefnemingen geschied met het geduld onzer natie, die zij glansrijk heeft doorgestaan. De dubbele Kamer kwam bijeen, en belooft spoedige voltooijing van den opgedragen arbeid. De meerderheid, zegt men, is gunstig voor de ontwerpen gestemd. Moge de uitslag velen verzoenen met de laatste keuzen door de provinciale staten gedaan! Anders schijnt de waardigheid van ‘burgemeester’ of ‘lid der staten’ de beste aanbeveling voor de meeste benoemden te zijn geweest. Wederom is de man uitgesloten, die meer dan iemand voor de grondwetsherziening heeft verrigt. Men zou zeggen, dat zijne uiteenzetting en voorlichting niet overbodig waren geweest bij de beoordeeling van het werk der commissie, ‘quorum pars magna fuit.’ Wij volharden bij dit gevoelen, ook na de uitgave der jongste brochure, waarvan wij erkennen moeten, dat zij niet meer ceremonieel is dan het ‘petit pamphlet par Timon.’ Daarentegen werd de krijgsman verkozen, die 's Konings raad verliet, om niet mede te werken tot de nu voorgestelde veranderingen. Wij meenen, dat de Heer Groen van Prinsterer door zwagerschap van zelf was uitgesloten. Wie had zonder dit beletsel meer aanspraak op eene tweede benoeming, dan de uitstekende man, die blijkens zijne uitgegeven ‘Adviezen’ ter laatste dubbele Kamer die eervolle onderscheiding waardeert en verdient?
De krachtsontwikkeling der regering na de mislukte expeditie tegen Bali verblijdt en bemoedigt ons: nu wij uit Indië vernemen, dat de opperbevelhebber aldaar het doelmatig geoordeeld heeft de troepen van verschillende wapenen terug te zenden naar hunne garnizoenen. Wij beslissen niet, of die ‘tijdelijke aftogt’ op de verbeelding der Oostersche eilanders anders dan ongunstig werken kan. Maar om den oorlog met meer kracht te hervatten, is deze belangrijke versterking van schepen en Europesche troepen voorzeker hoogst welkom. Met de regering begrijpt de natie, dat geen ver- | |
| |
overingszucht haar bezielen moet, maar dat de beteugeling van zeerooverij en bescherming der handelsvaart in den uitgestrekten Indischen Archipel onmisbaar zijn. Lord Palmerston noemde onlangs deze rooverij: ‘the most detestable and diabolical - the most extensive and formidable system of piracy that ever existed on the face of the globe,’ en verhief de pogingen van den Spaanschen Gouverneur-Generaal der Philippijnsche eilanden, om ze uit te roeijen, bijzonder op de Sooloo-kust. Van Nederland werd niet gewaagd. Is het te veel verwacht van Britsche billijkheid en zin voor regt, als wij hopen, dat men eindelijk ook de onvermoeide inspanning der zwakkere mededingers erkennen en roemen zal? |
|