| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
22 Julij 1848.
Te midden van het herzieningswerk onder ons, kan het zijne belangrijke zijde hebben, den blik te wenden naar het Vaderland der constitutionele instellingen, voortaan, zoo wij hopen mogen, met meerder ernst te beschouwen, nu de ontaarde kopij in Frankrijk niet meer ten voorbeeld strekken kan, en de nieuwere proefnemingen aldaar sedert de groote omkeering in Februarij, aanvankelijk althans, tot geen navolging uitlokken. Met een woord vermeldden wij onlangs de motie van den standvastigen voorstander der volksregten, Joseph Hume, tot hervorming der vertegenwoordiging in het Britsche parlement. Ondanks eene menigte petities, meer dan honderd meetings, en vele aanprijzende redevoeringen, werd zij in de zitting van 6 Julij met 351 tegen 84 stemmen verworpen. De gronden, op welke die voordragt rustte en beurtelings verdedigd is en bestreden werd, zijn opmerkenswaard. De voorsteller deed gelden, dat niet alle klassen behoorlijk in het parlement waren vertegenwoordigd; dat taxatie en repraesentatie hand aan hand moesten gaan; dat het aantal kiezers naauwelijks acht honderd duizend beliep; dat het stemregt, volgens de reformbill van 1831, op geen duidelijken of vasten grondslag rustte, maar, ook naar het gevoelen van beroemde Engelsche staatslieden, tot alle vrije burgers moest
| |
| |
worden uitgestrekt; hij wilde het zoogenaamde ‘house-hold suffrage’ hebben aangenomen, waarbij aan elken bewoner van een huis het stemregt wordt toegekend; daarbij ‘the vote by ballot’ de geheime stemming invoeren, den duur der parlementen tot drie jaren beperken, en door afschaffing van allerlei beperkingen minstens 2 millioen nieuwe kiezers opnemen. Zijne rede, minder schitterend dan die, waarmede William Pitt in 1785, of de welsprekende Charles James Fox in 1797 soortgelijke plannen aanprezen, had eene eigenaardige kracht tegenover den eersten minister, omdat de spreker met veel behendigheid de gronden aanvoerde, waarop Lord John Russell zelf in 1831 de parlementshervorming had doorgezet. Regt en rede en staatkunde pleitten er nu voor, evenzeer als toen. Ook nam de edele Lord den handschoen op. Reeds omtrent het hoofdbeginsel was hij van een ander gevoelen. Dat, waarop niet slechts ieder meerderjarig burger, maar de gansche bevolking des rijks aanspraak heeft, is de beste regering, de beste wijze van representatie, die de wetgeving bij mogelijkheid kan geven. Hij moest erkennen, dat sommige zijner vroegere uitdrukkingen, door den spreker herinnerd, wel wat los waren ingekleed, ‘were somewhat loosely worded;’ doch zij ook moesten niet worden beschouwd als de grondslag van de destijds voorgestelde hervorming, waarvan hij de strekking naauwkeurig had opgegeven. Geheel verschillend was het onbepaalde algemeene voorstel, nu in behandeling, waarbij toch twee of drie millioen zouden uitgesloten blijven van de zes millioen mannelijke burgers, die, naar de Heer Hume beweerde, het stemregt bezitten moesten. Juist door ‘the house-hold suffrage’ zou dusdanige vertegenwoordiging van hout en steen worden
aangenomen, als waarover dit Lid geklaagd had. - Zelfs van gelijkmatige verdeeling in districten en van het algemeen stemregt, door de Chartisten verlangd, kon de minister geene betere vertegenwoordiging wachten. De cijfers waren wel klaar en juist, maar uit de verscheidenheid van kiezers werden groote voordeelen geboren. De groote steden zouden vele, Londen alleen een vijftigtal leden naar het parlement afvaardigen, doortrokken met den geest, soms
| |
| |
van de opgewonden denkwijze harer bewoners; maar door het vernietigen van vlekken en kleinere steden op het land, zou men vertegenwoordigers van de landbouwende klassen zien optreden, misschien gehecht aan de bestaande instellingen, doch zeker gekant tegen hervormingen als die dit parlement en vroegere hadden goedgekeurd. ‘Bedrieg ik mij in deze zienswijze niet,’ ging Lord John Russell voort, dan vervalt hierdoor ook de kracht van wat in vele verzoekschriften is aangevoerd, dat er ongelijkheid bestaat; dat kleine plaatsen evenveel leden zenden als groote steden; dat het te bewijzen is, dat er in ééne plaats tienduizend kiezers, in eene andere slechts driehonderd zijn; indien ik regt heb te beweren, dat het bloote getal niet tot basis moet strekken van de vertegenwoordiging, dat ons streven moet zijn om deze vergadering als het land zelf te zien zaamgesteld uit verschillende klassen en mannen van allerlei beroep, dan vervalt elke redenering, op het ongelijk aantal gebouwd. De voorsteller heeft zijne rede besloten met te zeggen: ‘laat ons eindelijk die zaak eens voor goed regelen;’ woorden, zeer overeenkomende met die, welke mij verweten zijn, zoo menigmaal als ik het gevoelen van Lord Grey en Lord Althorp aanhaalde. Van de aanneming dezer voordragt is geene eindregeling te wachten; naar mijn inzien, zullen de voorstanders van het Volks-Charter, die in allen geval talrijker zijn dan de Committenten van ons geëerd medelid, blijven vragen, dat elk ingezeten stemregt verkrijge, dat er voortaan gelijke kiesdistricten zijn, door den voorsteller niet bedoeld. - Wat den korter duur der parlementen betreft, ik geloof niet, dat, al hadden de verkiezingen jaarlijks plaats, er veel verwisseling van leden uit ontstaan zou;
maar aftreding om de drie jaren komt mij allerminst verkieslijk voor, omdat zoodanig tijdsverloop juist lang genoeg is, om bij het volk zucht naar verandering te wekken, en niet, zoo als bij jaarlijksche vernieuwing, om een nieuw bewijs van vertrouwen te schenken. Ik geloof, dat de invloed der committenten op de afgevaardigden, zoo als die thans bestaat, groot genoeg is. Maar ik wil de plannen, nu voorgesteld, aan iets anders toetsen.
| |
| |
In 1832 had de parlementshervorming plaats. Is het Huis der Gemeenten, zoo als sommigen beweren, de gewillige dienaar der aristocratie, of afkeerig van hervorming en verbetering geweest? Heeft het geen acht geslagen op de volkswenschen? Denkt aan de emancipatie der slaven, den geopenden handel met China, den afkoop der tienden, een onderwerp zoo ingewikkeld, dat Pitt met al zijn genie er voor is teruggedeinsd, - aan het wegnemen van grieven der Dissenters, de verbetering in het kiezen der municipale corporaties, eindelijk aan de veranderingen in ons handelstarief en de afschaffing der korenwetten. Ik spreek nu niet van andere bepalingen, als b.v. de vermindering van briefport, waarvan de voordeelen onschatbaar zijn. Genoeg om u te overtuigen, dat het hervormde parlement niet traag, niet ongezind is geweest om groote maatregelen ter verbetering door te zetten. Op dien weg moeten wij voortgaan. In 1839, ten tijde dat ik de hevigste aanvallen te verduren had, als hadde ik de reformbill als het einde van alle hervorming beschouwd, maakte ik zelf, in mijnen brief aan de kiezers van Stroud, op vele gebreken in deze wet en op noodzakelijke verbeteringen opmerkzaam. Veranderingen in de representatie heb ik niet bedoeld, evenmin als de voorsteller of eenig ander Lid gedurende al die jaren ze hier ter sprake heeft gebragt. Maar ik geloof, dat de tijd niet verre meer is, om hervormingen, als die ik destijds aanwees, in te voeren. Tot omvattende maatregelen ter parlementshervorming ben ik niet bereid. Het geacht lid heeft op de tijdsomstandigheden gezinspeeld als buitengemeen geschikt voor dergelijke wijzigingen; maar ik trek uit deze een geheel verschillend besluit. Te ontkennen is het niet, dat wij voor zestien jaren een uitgebreiden maatregel hebben genomen, die de
stoutste verwachtingen overtrof. Daardoor zijn veel breeder grondslagen voor de vertegenwoordiging gelegd. Nog bij de laatste stemmingen is gebleken, dat op de volksstem wordt gelet, en dat deze niet gesmoord wordt door de representanten van vlekken en kleine steden. Ik geloof dus, dat in eenen tijd, waarin zulke verderfelijke leeringen omtrent eigendom, kapitaal en arbeid gangbaar zijn,
| |
| |
als die in enkele verzoekschriften voorkomen, men niet de deur moet openen voor grooter, organieke veranderingen. Ik ontken volstrekt, dat het bestuur van dit land in het voordeel der aristocratie wordt gevoerd; deze heeft geene regten dan die groote en algemeene, waarin ook het volk deelgenoot is. Maar zoo met dit verwijt wordt beoogd, dat men hun, die tot de aristocratie behooren, het regt benemen moet om deel in het staatsbestuur en in de parlementaire beraadslagingen te hebben, dan kom ik op tegen eene zoo bekrompene en uitsluitende leer. Ik zal nimmer toegeven, dat hij, die Stanley of Howard heet, daarom minder aanspraak zou hebben op het bewind, of de behandeling der staatzáken dan zij, die eenen naam dragen minder edel, of minder beroemd in de jaarboeken onzer geschiedenis. Maar er zijn andere redenen, die ons op dit oogenblik van groote veranderingen moeten terughouden, in verband staande met de gebeurtenissen der laatste maanden in het buitenland. De voordeelen, die wij in deze oogenblikken van onze vrije staatsregeling ondervinden, zijn onwaardeerbaar. Ongeschokt hebben wij de stormen en aanvallen doorgestaan en de bewondering opgewekt niet alleen van hen, die aan ons land gehecht zijn, maar ook van vreemden, die orde en rust weten te schatten; ja, zelfs hebben wij den eerbied onzer vijanden afgedwongen. Ik hoop, dat deze vergadering niets doen zal om die hulde te verbeuren, noch in dagen als de tegenwoordige overgaan tot onbestemde voorstellen van hervorming, die op den duur den weg banen ter aanneming van het Volks-Charter, al schijnen ze die voor een oogenblik te verschuiven. Hoe men nu over de kracht der argumenten van den eersten minister moge oordeelen, ongegrond is de aanmerking van den Parijschen ‘National,’ dat het
ministerie, van den uitslag verzekerd, zich wel gewacht heeft aan de discussie deel te nemen. Door wien kon het eigenaardiger het woord laten voeren dan door den edelen Lord, die de onvermoeide bepleiter der hervormingszaak is geweest - zelf in 1822, 1828 en 1831 voorstellen deed - en wien het ten laatste is gelukt ze te doen aannemen. De bekwame d'Israeli, die zich met kracht reeds bij de eerste
| |
| |
beraadslaging tegen de voordragt verklaarde, sprak deze opmerkelijke woorden: ‘Ik ben geen advocaat der eindregeling (finality), verre vandaar. Wederom kunnen omstandigheden zich opdoen zoo als dit nu reeds gedurende vijf eeuwen is geschied, waarin het noodig wordt de inrigting der gemeenten van dit land te wijzigen. Dit is zeer mogelijk. Maar de laatste hervorming, nog zoo onlangs beproefd, - ze moge dan al ons geacht medelid niet voldoen - behaagt ons (de Tory-partij) meer dan deze voorstellen; ik althans ben ongezind tot verandering mede te werken, tenzij deze bevorderlijk aan de algemeene belangen blijke. Zijn wij tot herziening geroepen, wij kunnen ze ten uitvoer brengen volgens den geest onzer constitutie, van welke ik, trots al den smaad en de verguizing van den voorsteller en zijne vrienden, niet schroom te erkennen dat ik ze handhaven wil. En dit wensch ik, niet alleen omdat wij onder deze staatswet het koninklijk gezag hebben verzekerd, zoo als het getemperd wordt door medewerking des volks, ook niet enkel omdat deze constitutie Britsche vrijheid wijd en zijd in ons volk heeft geplant, en ze niet tot een spel heeft gemaakt, afhankelijk van den wil eens dwingelands of de grillen en driften eener hoofdstad; - zelfs niet om de behoorlijke regtsbedeeling alleen, en de veiligheid van personen en goederen, hoe groot en gewigtig al deze belangen ook zijn mogen! Maar ik wil de aloude staatsregeling handhaven, omdat ik onwrikbaar geloof, dat onder alle bestaande en bekende constituties er geene is, die meer het geluk verzekert en het karakter adelt van de groote menigte des volks.’ Meer ondersteuning vonden de plannen van Hume, bij het hervatten der discussies, in den aanvang der maand, toen Osborne en Cobden de voorname bestrijders der
gronden van Lord John Russell waren. ‘De leer der eindregeling,’ riep Osborne uit, ‘is althans voor goed opgegeven. De edele Lord zeide alleen: “Tegen hervorming hebben wij niet, maar de tijd is niet geschikt.” Welnu, toen Pitt in 1785 zijn voorstel deed, was het antwoord van Lord North: “het oogenblik is slecht gekozen;” en toen Mr. Flood, in 1790, op nieuw eene poging
| |
| |
waagde, voerde Pitt, die destijds minister was, hem op zijne beurt te gemoet: “Dit is het juiste oogenblik niet.” Zelfs stond een toenmalig parlementslid op, om te zeggen dat de tijd zoo weinig geschikt was, dat hij den voorsteller raden moest zijne plannen eene eeuw te verdagen.’ ‘De edele Lord heeft, bij zijne driewerf herhaalde proefneming, hetzelfde antwoord van de telkens aanwezige ministers ontvangen, in den koekoekszang: “Nu is het de tijd niet.” Ik voor mij houd niets op dit oogenblik meer gepast dan zoodanigen maatregel, nu alles ons het opkomen van een' storm aankondigt. - Waarop heeft Lord John Russell zelf in 1822 zijne plannen gegrond? Op de toegenomen volksverlichting; en als voorbeeld noemde hij het jaar 1770, toen er in Londen slechts vier leesgezelschappen (circulating libraries) waren, waartegen hij het jaar 1822 overstelde, toen het getal honderd bedroeg, terwijl er in de provinciën negen honderd en daarenboven vijftien honderd leeskabinetten (book clubs) gevonden werden. Iedereen zal toestemmen, dat de vertegenwoordiging in het Lagerhuis eene vertegenwoordiging moet zijn van de belangen, het vermogen, den rijkdom, en eenigermate ook van de bevolking des lands. En hoe is het inderdaad? - het nationaal vermogen, de eigendom, wordt niet gerepraesenteerd; evenmin de bevolking, die aan de bezittingen naauw is verbonden, omdat meestal dáár de grootste rijkdom vereenigd is, waar de digtste bevolking wordt aangetroffen. Van de geheime stemming wordt gezegd, dat zij niet - Engelsch is. Maar is het dan meer Engelsch den armen ambachtsman te dwingen tot het stemmen tegen zijn gevoelen en zijne overtuiging? - De eerste minister heeft durven ontkennen, dat het bestuur ten voordeele der
aristocratie wordt gevoerd; maar bij nader onderzoek blijkt, dat nog voortdurend 42 vlekken aan plaatselijke belangen zijn overgeleverd, waarvan er 33 aan dadelijken invloed van pairs onderworpen zijn: 18 leden zijn de repraesentanten van 11 Whig-, 33 anderen van 22 Tory-pairs, en deze vlekken hebben evenveel invloed als de city van Londen of Liverpool, als Dublin of Edinburg. - Ongaarne wil ik namen vermelden, maar de
| |
| |
geheele landsregering berust op familieschikkingen. Men sla slechts een blik op de zamenstelling van het kabinet: het zal blijken, dat al de leden onderling verbonden zijn door huwelijk of bloedverwantschap, of familiebetrekking. De edele Lord heeft de aanspraken der Howards en Stanleys op het bestuur doen gelden, - heeft althans gezegd, dat hij nimmer zou toegeven, dat zij van het beleid der landszaken wierden uitgesloten. Maar dit zijn de edele namen niet, die hij had moeten noemen: er zijn leden van andere adellijke geslachten, die veel meer openbare betrekkingen bekleeden. Het algemeen betwist dezen hun aandeel in het staatsbeheer niet, maar ziet met wrevel, dat aanzienlijken posten innemen, waartoe zij volstrekt ongeschikt zijn, met uitsluiting van hen, die daartoe bij uitnemendheid bekwaam zouden wezen. De waarheid is, dat de regering eene familieregering is.’ Wij moeten hier ons onvolledig overzigt dezer belangrijke vraagpunten reeds afbreken. Genoeg om te doen zien, dat ook de tegenstanders dezer voorstellen geene stelselmatige voorstanders zijn van behoud. Reeds heeft Lord John Russell zich gehaast met het onderzoek naar de omkooping bij de verkiezingen: niettegenstaande d'Israeli's beweren, dat ieder Parlement, in de laatste vijftig jaren, minder en minder omkoopbaar geworden was, en aan den tijd herinnerde vóór den Amerikaanschen oorlog, toen een secretaris der schatkist, bij één der toegangen geplaatst, aan ieder lid, die vóór het gouvernement stemde, eene banknoot van 500 p. st. toereikte, - die aangenomen werd zonder blozen, en zonder dat iemand dit voor omkooping hield. Uit alles blijkt, dat Britsche staatslieden van alle kleur de les niet vergeten, ten minste handelen overeenkomstig de leer
van den man, die bij iedere partij bijna als klassiek gezag wordt beschouwd, - van Edm. Burke. ‘If there be one criterion which more than all the rest distinguishes a wise and prudent government from an administration weak and improvident, it is this: Well to know when and in what manner to yield what it is impossible to keep. Early reformations are amicable compromises with a friend in power. Late reformations are terms imposed upon a conque- | |
| |
red enemy. Early reformations are made in cool blood-Late reformations are made in a state of inflammation. In such a state the people see in government nothing respectable. They will look at the grievance, and they will look at nothing else. Like a furious populace provoked by the abuses of a house of ill fame, they no longer think of regulation - they go to work the shortest way - they abate the nuisance - they pull down the house.’ - Erskine laat er de woorden op volgen, geschreven als voor onzen tijd: ‘This is a sort of epitome of universal history; above all, of the history of the times we live in. From the proud rejection of these maxims of policy and prudence, the governments of Europe are one after another tumbling into ruin by sudden violence, instead of being insensibly altered by peaceable reformation. To this cause the original independence of America is to be ascribed. In the beginning, she sought only the reasonable privileges of a dependent community. It was the refusal that gave birth to her independence. We refused to look at her grievances whilst they were curable. The same procrastinating spirit prevailed at that period which prevails now, and the same delusion as to the effects of terror and coercion. Lord Chatham 's warning voice was rejected. “Give satisfaction to
America,” said that great statesman. “Conciliate her affection - do it to night - do it before you sleep.” But we slept and did it not, and America was separated from us for ever.’
Is aan dergelijke wijze, heilzame beschouwingen ook in Nederland de invloed verzekerd, het gewigt toegekend, waarop ze naar rede en ervaring mogen aanspraak maken? Men mag het betwijfelen bij den tragen gang van de grondwetsherziening - bij het vernemen der keuzen in de provinciale staten gedaan - bij de financiele wet, die de natie verschrikt en ontsteld heeft - bij het doorlezen bovenal van het rapport der Tweede Kamer over de regeringsvoorstellen, - met hoeveel bekwaamheid ook ingekleed. Wij begrijpen, dat men tot in Maart de kroon niet wilde dwingen; maar nu deze, hetzij door overtuiging geleid, of gehoor gevende
| |
| |
aan eene waarschuwende stem van buiten, de Kamer tegentreedt met een waarlijk niet ontijdig noch voorbarig ontwerp, - kunnen wij in het tegenspartelen en weêrstreven der Kamer geene staatkundige wijsheid vinden. Het is bijna of de regering door de voorgedragen wet op de bezittingen en inkomsten aan de natie een' prikkel in handen wilde geven, ten einde hare weêrspannige vertegenwoordigers er mede voort te drijven. Onvermijdelijk zijn ernstige schokken en botsingen, indien de meerderheid niet bij tijds die onberaden gehechtheid aan versleten banden loslaat. Schrikt de ervaring rondom ons af - men klimme op tot de oorzaken dier betreurenswaardige gebeurtenissen, en perse ons niet het antwoord af op de vraag: ‘waartoe het stelsel van tegenstand en behoud ons vaderland geleid heeft?’
Welluidend klonk ons het antwoord des Konings aan de afgevaardigden uit Luxemburg, dat te meer het grievend, schandelijk onregt doet uitkomen, door de opgeworpen gezagvoerders te Frankfort onzen Vorst aangedaan. Zij, die zich lieten verblinden door de schoonschijnende voorwendsels, waarmede men de regtsverkrachting tegenover Denemarken zocht te bemantelen, mogen thans de oogen openen! In Limburg is door den wettigen Vorst geen inbreuk op de zelfstandigheid van het hertogdom, - geene poging tot afscheiding van een' verbonden staat of wijziging in de erfopvolging gedaan, - waarmede men de Sleeswijk-Holsteiner zaak wist te vergoêlijken. ‘Vous voulez être libres et ne savez pas être justes.’ De zelfs in Sleeswijk zeer betwistbare Duitschgezindheid kan voor Limburg geheel niet worden aangevoerd. ‘Quia nominor leo,’ ziedaar alles, wat die overmoedige vaderlanders kunnen voorwenden. De president von Gagern verzekerde in eene vroegere aanspraak: ‘Wij hebben nimmer ons regt uitgeoefend, om anderen te krenken: wij willen in vrede blijven,’ enz. Dit moet aan Europa als eene bespotting in de ooren klinken. Hopen wij, dat de regering in de bewustheid van eene regtvaardige zaak, en de ondersteuning aller weldenkende landgenooten, de noodige energie zal vinden, om die openlijke schending van het volkenregt met waardigheid te beantwoorden. De
| |
| |
Deenen hebben ons een voorbeeld gegeven van beradenheid en moed, dat voor vorst en volk niet zal verloren gaan. Wat wij in ligging en natuurlijke voordeelen missen, wordt, naar ons inzien, rijkelijk opgewogen door de verontwaardiging, waarmede Europa deze nieuwe aanranding vernemen zal - andermaal niet uitgegaan van het revolutionnaire Frankrijk. Bovendien is ‘Duitsche eenheid’ een tooverwoord, nu reeds te schande gemaakt door den blijkbaren weerzin van Pruissen en Hannover, om zich het juk, te Frankfort gesmeed, te laten opleggen. In Berlijn is de volksstemming zeer veranderd, sinds de keuze van rijksbestuurder op aartshertog Johann viel. Geschriften in de volkstaal, om het nadeel voor Pruissen te ontvouwen, zijn gretig verslonden. Ontkend kan het overigens niet worden, dat door de verkiezing van dezen vorst eene groote schrede ter bereiking van het doel in Duitschlands streven, eenheid naar buiten, is vooruitgezet. De beroemde historiekenner Heeren geeft (in zijn levensberigt) de gronden van zijn' afkeer tegen de Duitsche geschiedenis in deze woorden op: ‘dat onophoudelijk verwijlen bij wanstaltige beginsels, die nooit tot regelmatige en vaste vormen geraken; dat eeuwenlange verspil der edelste krachten aan gene zijde der Alpen, heeft waarlijk niet veel aanlokkelijks.’ Zal nu de geschiedenis van Duitschland als een staatkundig geheel, ook voortaan dit karakter niet behouden, dan is de Hertog, telg uit het vorstenhuis, dat voor bijna eene halve eeuw de hooge waardigheid der Duitsche keizers moest nederleggen, reeds door afkomst voor de opgedragen betrekking geschikt. Maar ook zijn persoonlijk karakter geeft waarborgen, zoo als de nieuwe orde ze eischt en vereischt. Van bijzonderheden uit een vroeger avontuurlijk leven spreken
wij thans niet. Alleen zijn verklaarde openbare tegenstand tegen het nu gevallen stelsel van Metternich, - wenschen voor Duitschlands eenheid, bij plegtige gelegenheden uitgebragt, toen geen vorst in dien droom van enkele vaderlandlievende mannen geacht werd te deelen; - liefde voor kunst en wetenschap, die hem gunstig onderscheidt van de leden des keizerlijken geslachts, en de beste aanbeveling is bij het beschaafde en
| |
| |
geleerde Duitschland; - ziedaar zoo vele eigenschappen, die het oog op hem rigtten. Karakteristiek is ook de voortvarendheid, waarmede hij zijne nieuwe betrekking aanvaardde: de trouw aan het eenmaal gegeven woord; de belangeloosheid, waarmede hij afstand deed van eene civiele lijst. Zijne benoemde ministers Ant. von Schmerling, uit Weenen, voor binnen- en buitenlandsche zaken, - J. Gustav Hekscher uit Hamburg, voor de justitie, - de Pruissische Generaal von Peucker voor den oorlog, zullen eerst na de terugkomst van den Regent uit Weenen met nog te kiezen ambtgenooten een voltallig ministerie kunnen vormen. Blijkbaar moet ook hierbij op geboorte en landaard worden gelet. Het te nemen besluit omtrent de ratificatie der wapenschorsing tusschen Denemarken en Pruissen zal ons een maatstaf geven ter waardering van hunne kloekheid en zin voor regt. Wij herinneren, dat bij de twaalf punten van dat bestand niets beslist noch gepraejudicieerd wordt omtrent de regten in geschil. Opheffing der blokkade, - uitwisseling der krijgsgevangenen, innemen van stellingen wederzijds, een gemengd interimair bestuur voor de hertogdommen, met benoeming van eenen commissaris door beide partijen, alles onder guarantie van Engeland, - dit zijn de voorwaarden, naar men wil door Pruissen reeds aangenomen, en waarop Lord Palmerston de goedkeuring van het centraal bewind meent te mogen wachten. De ambassadeur Bunsen zal toch, met al zijn talent en ijveren te Londen, geen' onpartijdigen overtuigen, dat er iets met het vernielend krijgvoeren en bloedvergieten gewonnen is. Niets, dan onberekenbare schade voor den handel, en - risum teneatis - eenige duizend thaler voor de aanstaande Duitsche vloot. Indien maar neit een onherstelbaar verlies in de achting van ons werelddeel, welks regtgevoel
beleedigd wordt, wanneer het edele stammen hunne overmagt ziet misbruiken.
De ministeriële combinatie in Pruissen, waardoor Rodbertus toetreding en met hem die van een aanzienlijk aantal leden der linkerzijde verzekerd scheen, heeft alras schipbreuk geleden op de verhouding met Frankfort. Rodber- | |
| |
tus trad af, en de zegepraal van het bewind bij het genomen besluit ten aanzien van Jacoby's voorstel, is naauwelijks in staat de zoo noodige vastheid aan het ministerie te hergeven. Toch heeft de minister van oorlog, von Schreckenstein, aan zijn naam getrouw, paal en perk gesteld aan een tal misbruiken, van lieverlede onder de Berlijner burgers ingeslopen, waaronder de onophoudelijke deputaties hem meest ongevallig waren. Waarschijnlijk is, bij de zich ontwikkelende stoutheid van den democratischen club tegenover de ‘Potsdam-partij’ (zoo als de réactionarissen thans worden geheeten), voor een man van zulk een standvastig karakter nog eene belangrijke rol weggelegd. De Prins van Pruissen is, sedert hij in de kamer zitting nam, niet weder in het openbaar verschenen, en zal nu voor een poos te Stettin verblijf houden. Vroeger is deze vorst als aanstaand veldmaarschalk des rijks genoemd, en zeker is het, dat de zending van generaal Bulow naar Weenen en Frankfort bepaaldelijk ten doel heeft om Pruissens invloed bij het centraal bewind, vooral in het beleid der krijgszaken, te bevestigen.
In Weenen is de ontbinding van het ministerie Pillersdorf gevolgd door vruchtelooze pogingen van Baron Dobbelhoff, om een nieuw bewind zaam te stellen. Men meldt thans, dat het von Wessenberg gelukt is, aan het hoofd van een ander kabinet op te treden; gewenschte en wenschenswaardige zaak voorwaar! tegenover de constituerende vergadering, bij toenemende anarchie, eene omwenteling in de vorstendommen aan den Donau, den intogt van Russische troepen in Moldavië, de sterke spanning in Hongarije en den voortdurenden oorlog met- en in- en over de Italiaansche gewesten, waar de krijg, hoewel met afwisselend geluk, over 't geheel niet ten nadeele van Oostenrijk wordt voortgezet. Inmiddels bleef het Weener kabinet tot vrede geneigd; de baron Hümmelauer werd naar Londen afgevaardigd om Engelands bemiddeling in te roepen, ten einde den grondslag tot den afstand van Lombardije te leggen. Oostenrijk zou het grondgebied met de vestingen behouden, zoo als het die thans bezet; het overige afstaan, mits Italië
| |
| |
een deel der staatsschuld op zich neme. Lord Palmerston weigerde om op die voorwaarden te onderhandelen, welligt uit behoedzaamheid tegenover de Fransche republiek; want het bleef niet onopgemerkt, dat omstreeks dienzelfden tijd koning Karel Albert aan den maarschalk Bugeaud het opperbevel over zijne krijgsmagt had aangeboden. Doch ook deze weigerde, na raadgeving met den generaal Cavaignac. In de aanspraak, waarmede aartshertog Johann de nationale vergadering te Wennen heeft geopend, wordt uitdrukkelijk verklaard: ‘de oorlog in Italië is niet gerigt tegen het streven naar vrijheid door de Italiaansche volken, maar wordt gevoerd om achting in te boezemen voor de Oostenrijksche wapenen en uithoofde van hoogst gewigtige staatsbelangen. Nadat de poging om den strijd in der minne tot een einde te brengen, is mislukt, zal het dappere le ger eenen eervollen vrede door kracht van wapenen tot stand brengen;’ maar de pogingen van Morichini te Innspruck zijn vruchteloos gebleven.
Belangrijke gebeurtenissen hebben deze maand in het overige Italië plaats gehad. Het Siciliaansche parlement koos tot koning den hertog van Genua, tweeden zoon van den koning van Sardinië, onder den naam en titel van Alberto Amedeo, eersten koning van Sicilië door de constitutie des koningrijks. Men verwacht, dat een der eerste daden van den nieuw gekozen vorst zal zijn, aan de opstandelingen in Calabrië hulp te zenden, en daardoor de vereeniging van zuidelijk Italië voor te bereiden. Aan den zoon zou dus, in geval van aanneming, hier dezelfde rol zijn weggelegd, dien de vader in Lombardije vervult. De Venetiaansche afgevaardigden hebben, met 127 tegen 6 stemmen, de vereeniging van Venetië met de Staten van Opper-Italië goedgekeurd, terwijl die te Turyn tot een gelijk besluit kwamen, met 7 tegenstemmen. De groot-hertog van Toskane is naar de legerplaats van Karel Albert te Roverbella gereisd, zoo men wil, om de vriendschapsbetrekkingen te herstellen, die zeer geleden zouden hebben door het ijveren van propagandisten ten gunste van den Sardinischen koning. Pio Nono heeft, in zijn antwoord op het adres der
| |
| |
Romeinsche afgevaardigden, wederom woorden van vrede gesproken. ‘Indien men naar de grootheid der Italiaansche natie streven wil, dan is het noodzakelijk, dat de geheele wereld op nieuw wete, dat het middel daartoe van onzen kant de oorlog niet zijn kan. Onze naam is over de geheele aarde gezegend geworden, bij het vernemen der eerste woorden van vrede, die van onze lippen zijn gevloeid; zeker ware dit niet geschied, indien deze woorden van oorlogzuchtigen aard geweest waren. Alleen door de eendragt tusschen de vorsten en de goede verstandhouding tusschen de volken, kan men tot het zoo gewenschte doel geraken. Bezield door deze eendragt, moesten wij zonder onderscheid alle vorsten van Italië omhelzen; uit die vaderlijke omarming zou de goede verstandhouding, die den algemeenen wensch vervullen zou, geboren worden. De eerbied voor de regten en wetten der kerk, en uwe innige overtuiging, dat de grootheid van dezen staat voornamelijk van de onafhankelijkheid van den oppersten kerkvoogd afhangt, zullen u bij uwe beraadslagingen gedurig het oog doen vestigen op de grenzen, door ons in de statuten aangewezen. Dat de dankbaarheid, die wij voor de uitgestrekte aan u toegestane regten vorderen, zich vooral op deze wijze openbare.’ - Merkwaardige taal ter kenschetsing van het standpunt, dat Pius in de woelingen zijner eeuw voor zich en zijn volk heeft gekozen! - In Sardinië viel het ministerie Balbo, deels voor financiële verwikkelingen - waardoor het leger van Karel Albert bijna aan gebrek ten prooi is, - deels ook door verschil van gevoelen omtrent de voorwaarden van aansluiting aan Lombardije. Aan den minister Ricci is de zamenstelling van een nieuw bewind opgedragen, die, zoo hij slaagt in de toevertrouwde taak, weldra te kiezen
heeft tusschen het afwijzen eener kroon voor den tweeden zoon zijns konings, en oorlog met Napels.
In Frankrijks hoofdstad duurt de staat van beleg, gevolg der gebeurtenissen van Junij, nog voort. Helaas! niet het eenig gevolg van dien noodlottigen strijd! Dagelijks klinkt ons de treurmare van nieuwe slagtoffers tegen. De aartsbis- | |
| |
schop is, als een martelaar, gevallen; maar zijn bloed is niet het laatste geweest, dat voor de zaak des vaderlands is gestort. In den Generaal Duvivier werd niet alleen een wakker krijgshoofd, maar tevens een uitstekend beoefenaar der Phoenicische oudheden verloren. Treffend is ook het afsterven van den grijzen Chateaubriand, voor wien Frankrijk nog tranen heeft te midden van den algemeenen rouw, en wiens laatste woord eene bede was voor het land, dat hij zoo vurig beminde. - ‘De menschen verslijten spoedig in deze dagen,’ sprak de voorzitter der nationale vergadering, Senard. Op wien is dit woord meer toepasselijk, dan op den man, nog zoo onlangs door zijn vaderland gevierd en toegejuichd, en wien uitstekende diensten aan de republiek, reeds nu, zijn vergeten! Lamartine, die door zijne bezielde taal eene muitende menigte tot bedaren bragt, spreekt vruchteloos tot de vergadering der representanten; - de man, die zich onverschrokken tegen het ‘roode vaandel’ kantte, wordt in en buiten zijn vaderland onder de leiders des opstands genoemd! Wij begrijpen den kreet van verontwaardiging, dien deze snoode laster hem afperste. Maar door den drang der omstandigheden is het militair gezag alvermogend, en Generaal Cavaignac heeft zich het algemeen vertrouwen waardig gemaakt. De benoeming van zijn ministerie toonde al aanstonds veel tact, terwijl de keuze van Marie eerst tot voorzitter der vergadering, nu tot minister van justitie, niet zonder beteekenis was. Zijn opvolger op den praesidialen zetel, Armand
Marrast, is bekend als een man van veel geestkracht, die voor zijn republikeinsch geloof kerker en ballingschap verduurde. Aan het herstel der financiën wordt door den minister Goudchaux met ijver en talent gearbeid; de terugkeerende orde zal ongetwijfeld de onmetelijke hulpmiddelen aan den dag brengen, die Frankrijk bezit. De voorloopige bespreking der nieuwe constitutie in de bureaux heeft reeds hoogst belangrijke redewisselingen uitgelokt, met name de vraag over het aannemen van ééne, of twee Kamers, van wier beslissing, naar veler overtuiging, het lot der republiek zal afhangen. - Thiers, de Tocqueville, de Rémusat, Victor Hugo, Léon Faucher hebben met
| |
| |
kracht het stelsel van twee Kamers voorgestaan, dat door Cormenin en de partij van den ‘National’ inzonderheid is bestreden. Zeker hebben velen zich met ons verblijd in het protest van den gewezen minister Thiers tegen de onverdiende aantijging van gepleegde ‘misdaden,’ door Jules Favre aan den verdreven Koning verweten. De lezing van de ‘Revue Rétrospective,’ waarin stukken van meest geheimen en vertrouwelijken aard zijn wereldkundig gemaakt, kan slechts den goeden dunk bevestigen, in die onverwachte hulde van een voormaligen dienaar van den gevallen Vorst, ten aanhoore der Nationale Vergadering, uitgesproken. |
|