De Gids. Jaargang 12
(1848)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
Drie liedjes van Piet BogcheljoenGa naar voetnoot1I. Eendragt.Wie met makkers moet verkeeren,
Of moet werken dag aan dag,
Dient te weten of te leeren,
Wat vereende kracht vermag; -
't Halve werk, het half vermoeijen,
Is het, als de scheepsluî roeijen
Met gelijken slag.
Mannen-broeders! weest eendragtig
In uw huis en op de straat,
Dat maakt stevig, dat maakt krachtig
In de Kerk en in den Staat:
Wat je gaarne zelf zoudt kunnen,
Dien je aan iedereen te gunnen,
Goeîje kameraad!
| |
[pagina 235]
| |
Zie! wat ze oudtijds krachten vonden
Bij hun eendragt in 't gevaar....
Neêrlands pijlen, zaamgebonden,
Hielden 't wel twee honderd jaar: -
Mannen! tornt er een aan 't draadje,
Hij verkoopt-je - hij verraadt-je,
Dat 's waarachtig waar!
Had een elk zijn zin gekregen,
Broeders, zeg! waar zou dat heen?
't Was dan zonneschijn en regen,
Zomer, lente en herfst meteen....
Of je vloeken woudt of bidden,
't Gaat niet - 't beste leît in 't midden....
Wees er meê te vreên.
Leer wat nemen en wat geven,
Sta te stijf niet op je stuk,
Leven moet je en laten leven,
Buurmans heil is elks geluk: -
Geuzen, papen, liberalen,
Dompers.... moog de drommel halen!
Vink!.. denk om de kruk!
Laat dan blaffen, laat dan fluiten,
Ruw en sterk of fijn en zacht,
Wie, van binnen of van buiten,
Tweedragt zaaijen wil bij nacht;
Lacht wat met hun looze vonden,
Keert uw horens naar de honden....
Eendragt slechts maakt magt.
| |
[pagina 236]
| |
II. Lands wijs, lands eer.Van buiten ijs, van binnen gloed,
Is 't 's winters in de Nederlanden,
Al zijn er turfjes om te branden,
De grond is sneeuw en ijs de vloed; -
En ja! het huis zoo digt te sluiten,
De jas te knoopen tot den hoed,
Dat staat misschien wel kil van buiten,
Maar haard en hart zijn warm en goed....
Van buiten ijs, van binnen gloed.
Elk land heeft zoo zijn eigen wijs
En ook zijn eigen eer, mê vrinden!
Zoo zult gij andre landen vinden
Van buiten gloed, van binnen ijs: -
Mogt iemand uwer dan verkiezen
Te zijn in Napels of Parijs,
Ik wil geen woord er om verliezen,
En gun hem graag dat Paradijs....
Van buiten gloed, van binnen ijs.
Maar ik - ik zeg het rond en goed -
Ik hoû het met de Nederlanden!
Wij schijnen mooglijk niet te branden,
Maar doen het, - waar het mag en moet.
Wij hebben te allen tijd gegeven
Den Arme wat zijn leed verzoet,
Den vriend ons hart, - der trouw ons leven ..
En 't lieve vaderland ons bloed....
Van buiten ijs, van binnen gloed.
| |
[pagina 237]
| |
III. Water en Vuur.Brand! - klinkt het: brand! -
Van allen kant,
Met donderend geklater;
De vlam slaat uit
Van Oost en West, van Noord en Zuid,
Waar is de spuit?
Geef water toch, geef water!
Maar dwaalt hier ook
Een beetje rook
En ziet ge vonken spatten,
Toch blijft het stil:
't Lijkt, of het hier niet branden wil....
Wij zijn te kil,
Zoo 't schijnt, om vlam te vatten.
Nu, vreemd is 't niet! -
Zoo tusschen 't riet
En midden in de baren,
Vliegt Waterland
Zoo gaauw als de andren niet in brand....
Berg stok en band, -
Je kunt de spuit hier sparen.
Doch maakt er dan
Zoo 'n spuls niet van
En wilt er niet op bluffen: -
Wijs zijt gij wel,
Maar ook wat koeler naturel
Is in het spel -
En rusten.... wordt soms suffen.
| |
[pagina 238]
| |
Want och! bedrog
Je leeft toch nog
En zingt ons 't wiegedeuntje:
‘Wat ben je zoet,
Wat ben je vroom, wat ben je goed,
o Hollandsch bloed....
Toe! slaap mijn jonge zeuntje!’
Zóó 'n wiegelied
Dat lijkt je niet,
Dat is maar looze franje: -
Wees traag noch dol....
Al ga je dan ook niet op hol,
Hoû wakker vol
Voor Vrijheid en Oranje.
Lands wijs, lands eer! -
Ik zeg niets meer,
Ik heb ze pas geprezen:
Wees vroom en goed,
Maar brandt dan ook waar 't mag en moet...
Van binnen gloed -
Die dient er bij te wezen.
Zoo trots en vreugd
Om burgerdeugd
U dus in 't harte sluipen,
Denk aan mijn lied -
Verbranden, Holland! zult ge niet,
Wat ook geschied'....
Maar wacht je voor 't verzuipen.
|
|