| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
26 Junij 1848.
De keizer van Oostenrijk, nog niet uit zijne Tyrolsche verwijdering teruggekeerd, zal heden den staatsregelenden rijksdag te Weenen niet kunnen openen. Te midden van den verbazenden spoed, waarmede de gebeurtenissen der laatste maanden elkander ook in de Oostenrijksche erflanden verdrongen hebben, komt ons een blik op den aard en zamenhang der voorvallen verkieslijk voor boven eene loutere opgaaf van feiten, aan de meesten onzer lezers reeds lang bekend, en wier opsomming met het doel van ons Overzigt weinig schijnt te strooken. Wat is de strekking der beweging van 15 Mei geweest, die den keizer tot de gewaagde afreis deed besluiten? Is de aanleiding in eenen opstand te zoeken, als die achtervolgens vorst Metternich en graaf de Ficquelmont verdreven heeft? De proclamatie van keizer Ferdinand geeft het antwoord: ‘eene anarchistische partij, steunende op het academische legioen, door vreemden op den dwaalweg gebragt, en op eenige afdeelingen burgers en nationale garde, die van hunne oude beproefde trouw zijn afgeweken, wilde mij van mijne vrijheid van handelen berooven. - Verre van mij is de gedachte, de gaven die ik mijn volk in Maart geschonken heb en de natuurlijke gevolgen daarvan, terug te willen nemen of daaraan te kort te doen; ik zal steeds geneigd zijn aan de billijke wenschen mijner volken langs den wettigen weg gehoor te geven, en de nationale en provinciale belangen te behartigen, indien zij mij slechts als waarlijk algemeene, op eene wettige wijze
| |
| |
voorgedragen, door den rijksdag behandeld en mij ter bekrachtiging voorgelegd, maar niet gewapenderhand door enkele personen zonder mandaat, met geweld afgedwongen worden.’ Wie de Weeners kent, kon dan ook dit vertrek onmogelijk met de vlugt van Lodewijk XVI naar Varennes vergelijken, of geloof slaan aan de roekelooze voorspelling, dat de laatste dag van 's keizers verblijf de eerste der republiek zou wezen. De groote omwenteling, hier in Weenen zich ontwikkelend, is er geene, die enkel staatkundige hervormingen bedoelt: het is eene ontwaking, eene herleving van nationaliteit bij één der veelvuldige stammen, waaruit deze monarchie is zaamgesteld, en die allen streven naar onafhankelijkheid. Geheel in Duitschen geest was de beweging van Mei in de hoofdstad; maar te Pesth, te Praag, te Presburg woelen Magyaren, Tzecken en Slaven, terwijl Italië zich vrij vecht, Gallicie naar Polen de armen uitstrekt, Hongarije, op het punt van zich los te scheuren, nog slechts door den edelen aartshertog-Palatijn Stephanus aan het vorstenhuis is gehecht, - en Serben en Roumanen en Bulgaren aan Russischen invloed zijn blootgesteld. Onder het bestuur van Metternich was de rigting naar Duitschland; Oostenrijk wilde westersche mogendheid zijn, en stelde alle eischen en belangen ter zijde, met deze strekking in strijd. Slaven en Hongaren werden opgeofferd aan het Duitsche element; en de tijd is daarheen, dat de Oostenrijksche staat, als b.v. onder Jozef II, zich naar het oosten keeren, of aan de stem van het panslavismus gehoor geven kon. - Rusland heeft hier het terrein ingenomen: - en de Duitschgezinde patriotten, die de omwenteling van Mei hebben bewerkt en de regering van slavismus beschuldigden, hebben zelven, door terzijdestelling der constitutie
van April, de staatsregelende vergadering aan eene Slavische meerderheid overgeleverd. Intusschen heeft de bijeenkomst te Praag van alle takken der Slavische familie de verwachting eenigermate teleurgesteld. Wanneer dus de keizer in zijn manifest van ‘waarlijk algemeene belangen’ spreekt, en de trouwhartige provinciën niet prijs wil geven aan de aanmatigingen eener partij, kiest hij den eenigen weg die leiden kan ter voltooijing van het werk, waarvan eerst de grondslagen zijn gelegd, en dat alleen door medewerking der afgevaardigden uit alle deelen
| |
| |
des rijks kan worden tot stand gebragt. De bloedige onlusten te Praag, door een herhaald bombardement ter naauwernood bedwongen, zijn niet ontstaan uit weêrzin tegen het keizerlijk stamhuis: ze waren een verzet tegen Duitsche heerschappij, door Boheme en Hongarije evenzeer verfoeid, maar met de innigste gehechtheid aan den Souverein verbonden. Voor een verlicht, vrijzinnig bestuur in Oostenrijk is derhalve deze roeping duidelijk aangewezen: met beleid en omzigtigheid de beschaving en instellingen van het westen over te planten in de oostelijke deelen der monarchie, en de blijkbare overdrijving van ontwaakt nationaal gevoel met zachte hand te temperen. De kloeke volksstammen willen hunne zelfstandigheid handhaven en weigeren zamensmelting met de magtige, naar eenheid strevende staten van Duitschland. Het concilie te Praag was een protest tegen de vergadering van Frankfort. Niet anders bedoelen de Hongaren. Met een afzonderlijk administratief bestuur, zal nogtans Hongarije bewaard blijven voor het Huis van Habsburg, mits de nationale vooroordeelen worden geëerbiedigd. Voor aartshertog Stephanus, even bemind en populair als weleer zijn vader Jozef, is de roemrijke taak van bevrediging weggelegd. Daartoe is al zijn invloed, en het vertrouwen op zijn karakter en regtschapenheid noodig. Reeds staat het volk te Pesth tegen de Duitsche wacht in de wapens; graaf Bathiany, president van den raad sedert de gebeurtenissen van Maart j.l., wil aftreden; de radicale partij zoekt hem als eersten minister te doen vervangen door haar hoofd, den afgevaardigde Paulus Nagy. Zoo deze poging gelukt, zal zij eene volkomene afscheiding van Oostenrijk zoeken te bewerken, en aan den aartshertog-palatijn slechts de keus worden gelaten tusschen de vlugt of den troon.
Aarzelt of weigert hij de kroon aan te nemen, dan, zeggen de toongevers dier partij, is alles voor hem en voor den keizer verloren. Doch al worden ook de wenschen en bedoelingen dier heethoofden verijdeld, uiterst moeijelijk is de taak, en talloos de bezwaren, die den constitutionelen vorst verbeiden bij de herstelling van het staatkundig en maatschappelijk gebouw. Tienden en heerendiensten, alle overblijfsels der feodaliteit, zijn afgeschaft; maar de vrije arbeiders, om den grond te bebouwen, - vermogende grondeigenaars, in staat om hen te
| |
| |
betalen, wáár worden die in Hongarije gevonden? In taal, in godsdienst en beschaving onderscheiden, met rangen en standen tegenover elkander geplaatst, in natien verdeeld, die elkander vreemd en bijna vijandig zijn, - moeten de bewoners van dit rijk, vereenigd, zamengesmolten, tot onderlinge gelijkheid gebragt worden. Het oude Gothische gebouw moet in een hedendaagsch zomerpaleis worden herschapen. Gespaard en in eere gehouden, zoo lang zij de burgt tegen vreemde overheersching was, stort nu de langondermijnde staatsregeling in puin. Met verlangen zien wij uit, hoe de bouwmeesters het nieuwe gesticht zullen optrekken.
Pruissen bleef de taak voortzetten, ter goeder ure door den Duitschen Bond aan dezen staat toevertrouwd, die in buitenlandschen krijg eene gewenschte afleiding voor inlandsche schokken en beroering zag. Den opstand in Holstein ondersteunen, terwijl het dien in Posen onderdrukt, - ziedaar eene waardige aanbeveling bij de Duitsche vaderlanders! Inwendig aan revolutionaire woelingen ten prooi, trekt het de openbare aandacht niet meer, nu de eigenlijke beweging van Frankfort uitgaat. Toch was het een merkwaardig schouwspel, toen de koning op den 22sten Mei de constituerende vergadering opende in die zelfde witte zaal, waar hij ten vorigen jare den vereenigden Landdag om zich zag geschaard, en waaruit nu de onderscheidingen tusschen standen en klassen waren verdwenen. Afgevaardigden uit de land-gemeenten in Posen, met ruwe trekken en bruin gelaat, waren ditmaal gezeten naast de blanke, fijn-gevormde stedelingen en edellieden. Enkele plaatsen bleven ledig: ze waren opengelaten door een deel vertegenwoordigers, die geweigerd hadden in het koninklijk paleis te verschijnen, omdat zij meenden, dat de koning in het gebouw der wetgevende vergadering zijne openingsrede houden moest. Toon en inhoud van deze koninklijke toespraak verschilden aanmerkelijk van de eerste troonrede. Nog is de daarin uitgedrukte hoop op eene spoedige regeling der Deensche zaken niet verwezenlijkt. Maar de nieuwe constitutie, op de leest der Belgische geschoeid, werd nog dienzelfden dag aan de leden der vergadering, 402 in getal, overgelegd, en is met meer afkeuring dan ingenomenheid ontvangen. Reeds
| |
| |
is het ministerie Camphausen gevallen voor den vijandelijken geest van de meerderheid der vergadering, die een adres van antwoord heeft ontworpen, waarmede het kabinet zich niet vereenigen kon. Nog spoediger dan graaf von Arnim aan den minister von Bodelschwing is opgevolgd, zal nu Camphausen door den president von Auerswald worden vervangen, - die, naar men zegt, is geslaagd in de zamenstelling van een nieuw bewind. En zulke plotselinge gebeurtenissen wekken naauwelijks meer de belangstelling van het Duitsch publiek! Eene handelsmarine, eene Duitsche vloot, de vernedering van Denemarken, dat ongezind blijft zich het hatelijk juk der Germaansche overheersching te laten opleggen, vrees voor een' inval van Rusland, ziedaar wat hoofden en harten vervult. In Berlijn werd het denkbeeld van reactionnaire maatregelen steeds levendig gehouden, en het afschepen van wapenen zoowel als het plaatsen van een afleider op den koepel van het koninklijk paleis gaf voedsel aan de opgewonden volksstemming. De Prins van Pruissen keerde uit Engeland terug, nam zitting in de volksvergadering, en gaf zijn voornemen te kennen, om de constitutionele monarchie met al zijn vermogen te schragen. Niet gunstig was algemeen de indruk van de rede, door den vorst gehouden. Zelfs werd hij bij het verlaten der zaal persoonlijk beleedigd. Een voorstel van den afgevaardigde Berends, ‘om in het protocol eene erkenning der revolutie op te nemen, en eene verklaring, dat de strijders van 18 en 19 Maart zich jegens het vaderland verdienstelijk hadden gemaakt,’ werd met eene geringe meerderheid verworpen; - maar groot was de verbittering, hieruit ontstaan, zoodat de minister von Arnim zelfs in levensgevaar verkeerde. De voorspelling van een afgevaardigde der linkerzijde aan het volk,
‘dat de minderheid binnen veertien dagen de meerderheid zou uitmaken,’ nadert hare vervulling. Reeds in eene der eerste zittingen had de minister von Camphausen de zienswijze der regering blootgelegd. Als eene levensvraag had het kabinet van 29 Maart beschouwd, dat de toen zamengeroepen landdag zou bijeenkomen, en dat van de bestaande staatsregeling tot de nieuwe zou worden overgegaan, zonder den band los te scheuren, die het oude aan het nieuwe knoopt. Deze weg is gevolgd; aan den ver- | |
| |
eenigden landdag is de kieswet voorgelegd, en met zijne goedkeuring uitgevaardigd. Later had de regering geweigerd het indirecte kiesstelsel in het regtstreeksche te veranderen: zij kon en wilde geene dictatuur uitoefenen. De afgevaardigden zijn gekozen, om met de kroon de staatsregeling zamen te stellen: hun invloed kon slechts toenemen door te streven naar de volbrenging der opgedragen taak. Dit was gelijkelijk het belang van alle partijen. - Maar deze constituerende vergadering is uit gansch andere elementen zamengesteld, dan de vereenigde landdag van 1847, die zoo te regt de bewondering van Europa wekte. De verwarring en geest van anarchie stellen geheel Duitschland aan de hevigste schokken bloot. Kan er iets ordeloozer worden uitgedacht dan de wijze, waarop dat parlement te Frankfort is zamengekomen, en tot heden beraadslaagt? Zonder geregelden lastbrief, zonder officieel te zijn bijeengeroepen, stroomen vijf honderd mannen uit alle oorden van Duitschland toe, in het gezigt der Bondsvergadering, aan wie zij bevelen voorschrijven, onder den naam van ‘Vor-Parlement;’ zij kiezen eene commissie van 50 leden, die op hunne beurt weder zeventien ‘mannen van vertrouwen’ benoemen, aan wie de taak wordt opgelegd, om eene constitutie te
ontwerpen, waarover de nationale vergadering aanstonds beraadslagen kan. Gelukkig, dat mannen als Dahlmann, Gervinus, Uhland en Bassermann zich onder die 17 leden bevonden: want gedurende zes weken oefenden zij het oppergezag in Duitschland uit. Het schijnt, zeide men bij den aanvang, meer dan tijd, om een ‘uitvoerend bewind’ te vormen. Met een oorlog, die in het noorden reeds is ontbrand; - met een tweeden krijg, uit het noordoosten dagelijks dreigende; - terwijl verwikkelingen met de Slavonische bevolking aan eene andere zijde ontstaan; - en onderlinge naijver van souvereinen, en verdeeldheid van allerlei staatkundige partijschappen woeden: - is er meer noodig dan deze optelling, om de dringende noodzakelijkheid van een krachtig centraal bestuur te doen gevoelen? Zoo sprak men bijna eene maand geleden. En nog is de zaak niet gevorderd, maar duren de discussies steeds voort. Om de Duitsche belangen, te Praag in gevaar gebragt, te ondersteunen, heeft de Bondsvergadering besloten zich tot
| |
| |
de regeringen van Pruissen, Beijeren en Saksen te wenden, en in de nationale vergadering heeft de afgevaardigde Beisler namens de commissie voor de Slavonische aangelegenheden voorgesteld, ‘dat deze maatregelen voor het oogenblik als toereikend zouden worden beschouwd.’ Oostenrijk zal onmiddellijk worden vermaand, om te zorgen, dat in Boheme en Moravië afgevaardigden voor het Duitsche Parlement worden benoemd. In Weenen heeft zich eene zoogenaamde veiligheidscommissie gevormd ter gelegenheid van de aanstaande verkiezingen voor de constituerende vergadering van Oostenrijk. Een bijzonder committé is aangesteld, om voor de voordragt van geschikte personen te zorgen. Behalve dat op karakter, grondbeginselen en kennis zal worden gelet, is als vereischte gevorderd: de overtuiging, dat voor Oostenrijk alleen heil te vinden is in eene vereeniging met het geheele Duitsche rijk, en erkenning van de noodzakelijkheid eener gelijke wetgeving voor al de verschillende onder Oostenrijk behoorende natien. - Eene proclamatie, door de bewindslieden te Weenen afgekondigd, opent het uitzigt op eene ontknooping der Italiaansche vraagstukken, die wij altoos hebben gewenscht. Aan het bloedvergieten zou een einde komen. De voordeelen, in den laatsten tijd door de Oostenrijksche wapens behaald, door het veroveren van Vicenza, de onderwerping van Treviso en Padua, hebben het ministerie en Maarschalk Radetzky doen besluiten, om aanvankelijk een wapenstilstand te treffen, ten einde inmiddels eene duurzame schikking tot stand te kunnen brengen. Eene billijke regeling der schuld, van handelsverkeer en scheepvaart op de Adriatische zee, zal welligt geringer moeijelijkheid opleveren, dan de dreigende tusschenkomst van Frankrijk bij de aanzienlijke uitbreiding
van Karel Albert's gebied, of de roekelooze inmenging van het parlement te Frankfort, dat Triest eene ‘Duitsche’ haven, en elke poging van de Italiaansche zijde tegen deze stad eene oorlogsverklaring tegen Duitschland noemt.
Pius IX heeft zijn karakter in deze netelige zaak niet verloochend. Als Italiaansch souverein de bevrijding van zijn vaderland toegedaan, vergeet hij zijne roeping niet, om woorden van vrede uit te spreken. In een schrijven aan Keizer Ferdinand vermaant hij dezen vorst, ‘om af te zien
| |
| |
van eenen oorlog, die, zonder dat de gemoederen der Lombarden en Venetianen daardoor voor het keizerrijk kunnen heroverd worden, eene lange reeks van rampen zal na zich slepen, die de keizer zeker verfoeit. Aan de edelmoedige Duitsche natie kan de eisch niet ongevallig zijn, om allen haat op zijde te schuiven, en liever betrekkingen van vriendschap met de Italiaansche naburen aan te knoopen, dan eene altoos wisselvallige heerschappij op het zwaard te vestigen. Als volk, fier op zijne nationaliteit, kan het geene eer in bloedige twisten met de Italiaansche natie stellen, maar moet Oostenrijk veeleer wenschen, in zijne natuurlijke grenzen teruggekeerd, in eervolle betrekkingen nevens Italië te wonen.’ - Reeds voorlang lieten zich de Weener dagbladen in dezen geest uit; wij zagen boven, dat ook de regering, na de laatste wapenfeiten, denzelfden weg wil inslaan. - Maar ook in eigen bestuur volhardt Pius onverzettelijk bij hetgeen hij voor goed en betamend houdt. Als souverein wil hij niet zeggen of doen, wat hij als Paus moet weigeren: daarom geene oorlogsverklaring aan Oostenrijk, al is zijn ministerie er voor; - geen verkoop van kerkelijke goederen, waarop zijn kabinet blijft aandringen. Eene openingsrede, door de ministers ontworpen, wordt afgekeurd en ter zijde gesteld; liever moet Kardinaal Altieri onbeduidende woorden tot de kamers spreken, dan iets zeggen, strijdig met de inzigten en vroegere verklaringen van zijnen vorst. Het Romeinsche volk, dat eens in verrukking uitriep: ‘moed, Heilige Vader! moed!’ zal ondervinden, dat de moed, op beginsels steunende, onverwinlijk, en het geduld, door liefde ingegeven, onuitputtelijk is. In Lombardije heeft zich de bevolking bijna eenparig voor aansluiting aan Karel Albert verklaard.
Parma, Plaisanza, Reggio, Modena verlangen mede vereeniging met Piemont. De reis van Vinc. Gioberti, naar men wil, ondernomen om den invloed van Mazzini en van de republikeinsche partij te keeren, heeft dan vrucht gedragen. In Milaan heeft zich eene maatschappij gevormd, onder den naam van ‘Unita Italiana,’ die gansch Italië onder den scepter van den Piemonteschen koning wil vereenigen. Plannen, waarvan de verwezenlijking wel niet nabij is, maar die eenig denkbeeld geven van de geestdrift voor den man, die zich aan
| |
| |
het hoofd van den vrijheidskamp heeft gesteld. Bijna in gelijke mate als de populariteit van dezen vorst toeneemt, daalt Koning Ferdinand in de schatting van Italië. Zelfs de groote partijdigheid, waarmede de jongste betreurenswaardige gebeurtenissen in dagbladen van alle kleur nu blijken te zijn voorgesteld, bewijst, hoe zeer de gemoederen tegen den Napelschen gebieder zijn ingenomen. De flaauwheid en ijverloosheid in het ondersteunen van den bevrijdingsoorlog verwijdert de harten zelfs van hen, die zijne dwingelandij voor een goed deel op rekening zijner muitzieke onderdanen stelden. Het ministerie vond noodig, in eene depêche aan de buiten'slands geaccrediteerde gezanten van Napels, te wijzen op het afgezonden leger en de flottille, ten teeken van het levendig belang, dat de koning in Italië's onafhankelijkheid stelt. Voor het vervolg was door complotten en zamenzweringen de medewerking aan de heilige zaak van Italië onmogelijk gemaakt. Het was aan de regering gebleken, dat het trouwelooze plan bestond, om de constitutie omver te werpen, en niet alleen het koningrijk, maar geheel Italië, met de vreesselijkste anarchie onder den vorm van eene republiek en communismus te bedreigen. Om deze te bestrijden, zag zich het bewind genoodzaakt al hare troepen uit Lombardije terug te roepen. Terwijl nu regeringloosheid en opstand de provincies, Calabrie vooral, teisteren, is Sicilie op het punt van zijne onafhankelijkheid door Engeland te zien erkend.
Lord Minto is van zijne reis te Londen teruggekeerd, zeker met geheel andere inzigten en uitkomsten, dan hij bij het verlaten van zijn vaderland zich had voorgesteld. Hoever is de beweging, die hij aanvankelijk toejuichte en te leiden dacht, hem vooruitgesneld! En wat Frankrijk aan invloed winnen kan bij die geweldige omkeeringen, heeft Engeland welligt verloren! De Parijssche staatslieden meenen dat de politiek van Lord Palmerston, in Spanje en Griekenland zoo revolutionair, in Italië zeer gematigd en behoudend is geworden. De verwijdering van Sir Henry Bulwer uit Madrid heeft het parlement bij herhaling bezig gehouden. Onder de eerst-overgelegde stukken, hoewel 68 folio bladzijden beslaande, werd geene depèche gevonden, waaruit de aard der instructies van Lord Palmerston aan zijnen gezant
| |
| |
kon worden opgemaakt. Als gewoonlijk, had de minister behendiglijk het voornaamste deel der te geven ophelderingen weten in de schaduw te stellen, en Lord Stanley beklaagde zich in het Hoogerhuis over deze onvolledigheid. Toen in de zitting van 5 Junij Mr. Bankes zijne motie omtrent de betrekkingen met Spanje had toegelicht, en de handelwijs van het bewind door Mr. Sheil, Lord John Russell en Lord Palmerston zelven verdedigd werd, bleef de hoofdzaak, de reden namelijk der terugzending door de Spaansche regering, in het duister. ‘Ik geloof,’ sprak Sir Robert Peel, ‘dat dit voorstel ontijdig is, en dat, indien deze Vergadering een oordeel omtrent deze zaak moet uitbrengen, wij beter doen, te wachten totdat de gansche afloop ons bekend zal zijn, dan dat wij een enkel tooneel uit een enkel bedrijf van een ingewikkeld en nog niet afgespeeld drama behandelen; - laat ons eerst zien, wat de ontknooping zal zijn, als het stuk voltooid is. Zoo al de depèches van den edelen Lord in toon en vorm niet onberispelijk zijn, geloof ik toch, dat de voorgestelde straf veel te gestreng is; want wat in deze motie gevraagd wordt, is afkeuring van het gedrag des ministers door het Huis der Gemeenten.’ Algemeen was men van oordeel, dat de handelingen van den ambassadeur, ter verantwoording van het Gouvernement moesten komen, en Lord Palmerston gaf openlijk te kennen, dat hij, en hij alleen aansprakelijk was; dat de berisping, zoo die verdiend was, op hem rusten moest; want dat de gezant getrouw aan zijn last was geweest, en daarom diens gedrag zijne volkomene goedkeuring had weggedragen. ‘Ik wil alleen aanmerken,’ voegde hij er bij, ‘dat in een land, aan zoo vele wisselingen blootgesteld als Spanje, de gezant van een vreemd
hof zich bezwaarlijk onthouden kan van omgang met mannen van allerlei partijen; in een land, dat van 1832 tot 1847 dertig raadspresidenten en acht en dertig ministers van buitenlandsche zaken heeft gehad, moet het, geloof ik, aan elkeen moeijelijk vallen tot die allen als ministers in betrekking te staan, maar zijn maatschappelijk verkeer tot diegenen te beperken, die voor eenige maanden aan het bestuur zijn, en allen omgang af te breken met de zeven en dertig anderen, met wie hij vroeger in aanraking, of op vriendschappelijken voet is geweest.’ Uit de later me- | |
| |
degedeelde briefwisseling blijkt, dat de hertog van Sotomayor, op den 15den April aan den Spaanschen ambassadeur te Londen, D. Xavier Isturiz, meldde, ‘dat zijn bewind gegronde klagten had over het gedrag van Sir Henry Bulwer, die al zijnen invloed gebruikte om het bestaande Gouvernement omver te werpen.’ Op den 27sten en 28sten dier maand, vroeg Isturiz, eerst mondeling, daarna schriftelijk, de herroeping van den Britschen gezant uit Madrid. Doch twee dagen daarna ‘werd dit verzoek door Isturiz ingetrokken; zoo als Lord Palmerston beweert, ten gevolge van bekomen last uit Madrid; volgens de verzekering van Sotomayor daarentegen, om redenen aan Lord Palmerston even goed bekend, als aan den Spaanschen gezant; waarmede, naar het schijnt, op eene minnelijke schikking gedoeld wordt, die men destijds te Madrid verwachtte, ten gevolge van een onderhoud tusschen den minister Sotomayor en den Engelschen gezant. Maar op den 12den Mei verwittigt de Hertog Don Xavier Isturiz weder, dat het Spaansch gouvernement onmogelijk met Sir Henry Bulwer kan blijven handelen, en dat er geen andere weg open blijft, dan onmiddelijke verwijdering uit Spanje.’ - Na den opstand te
Sevillië, zond, zoo als bekend is, de Spaansche regering zelve hem zijne passen. - Graaf Mirasol werd aanstonds tot het geven van opheldering naar Londen afgevaardigd, doch Lord Palmerston weigerde hem te zien, en schreef den 12den Junij aan Isturiz, ‘dat hij waarschijnlijk goed zou vinden te vertrekken, daar het Engelsche hof hem niet langer als Spaansch ambassadeur ontvangen kon.’ - Ziedaar alles wat uit de debatten en officiële bescheiden ter kennis van het publiek is gebragt. De beraadslagingen over de scheepvaartwetten trokken zeer de aandacht en belangstelling. Wij deelden in ons laatstvoorgaand Overzigt de gouvernements-voorstellen mede. Vóór het onderzoek ‘in committee, sloeg Mr. Herries - reeds ten tijde van Huskisson om zijne bekendheid met handel en financiewezen vermaard - een amendement voor, waarvan de strekking was om, met behoud der grondslagen van de bestaande wetgeving, alleen die wijzigingen in te voeren, welke, zonder gevaar voor Engelands zeemagt, aan de gebleken handelsbezwaren konden tegemoet komen. - Met de handelswetten
| |
| |
van Huskisson was hij het altoos eens geweest; maar de voorstellers van dezen maatregel hadden verzuimd, behoorlijk acht te slaan op het gevoelen van dien uitstekenden staatsman, ten aanzien der Navigatie-wetten. - Engelands grootheid berust op zijn' invloed en vermogen ter zee. Indien men buitenlandsche zeelieden wilde begunstigen en doen deelen in het handelsverkeer der Britten met hunne koloniën, zou ongetwijfeld de handelsmarine van Engeland in aantal en waardij afnemen, welke nu - zoo als Huskisson te regt noodzakelijk keurde - geheel en bij uitsluiting het monopolie van dien handel bezit.’ - Mr. James Wilson, die voor het plan der regering sprak, zocht te bewijzen, dat de tegenstanders zich ten onregte op Adam Smith hadden beroepen, wiens bekend gezegde - dat namelijk de navigatie-wetten, ter verdediging van Engeland, moesten behouden blijven - onder geheel verschillende omstandigheden uitgesproken, na de ondervinding der laatste jaren en het aannemen van ‘vrijen handel,’ niet meer van toepassing was. In eene volgende zitting deed de partij der protectionisten door Lord Granby hare bezwaren gelden, die evenwel volkomen werden weggenomen door een antwoord van Mr. Gibson, eerst onlangs als onder-voorzitter van het handels-ministerie afgetreden. Uitmuntend was de rede van Oxford's vertegenwoordiger, den gewezen minister Gladstone. Hij wilde niet onderzoeken, of het plan der regering in alle details, of zelfs in de hoofdstrekken, het best-mogelijke was: de vraag, thans ter behandeling gesteld, was deze: of men eene belangrijke verandering zou brengen in de hoofdbeginsels der navigatie-wetten. En deze vraag aarzelde hij niet toestemmend te beantwoorden. Onder hoofdbeginsels verstond hij, met het medelid voor Stamford Herries,
dat in den binnenlandschen en kolonialen handel een volstrekt uitsluitend regt aan den Britschen scheepsreeder verzekerd was, maar dat in den buitenlandschen wereldhandel het volkomen vrij stond, den vreemdeling op beginselen van reciprociteit toe te laten ter mededinging. De houding der buitenlanders, - zoowel de vriendelijke uitdaging van Amerika, als de bedreigingen van Pruissen, - bewezen, dat het nu tijd was om tot een vast besluit te komen. Maar ook de groote veranderingen der laatste vijf of zes jaren maakten het tegenwoord- | |
| |
dig tijdstip bij uitstek geschikt ter behandeling van dit vraagstuk. Er is meer gedaan om den invoer te vermeerderen, dan ooit weêr geschieden kan. Daardoor was de scheepvaart aanzienlijk uitgebreid; de winsten der reeders toegenomen; zoodat nu het oogenblik scheen dáár te zijn, voordat de aanbouw van schepen de behoeften overtrof, om de Britsche eigenaars aan ruimer mededinging te onderwerpen. Nadeeligen invloed voor de zeemagt duchtte hij niet; want bij doelmatige verandering zou blijken, dat de eigenaars de mededinging konden volhouden en dat de koopvaardij zou toenemen, handel en zeevaart vermeerderen. De sombere voorspellingen, thans op dit punt gedaan, werden ook vroeger gehoord, zoo dikwijls wijzigingen in andere opzigten waren voorgesteld, en bij de uitkomst zijn ze steeds gelogenstraft. Later werd door Lord George Bentinck, d'Israeli en anderen vóór de bestaande wetgeving gesproken, terwijl Cobden, Sir Robert Peel en Lord John Russell het groote nadeel der uitsluitende bepalingen aantoonden. Dat de gedrukte toestand van handel en nijverheid, door de protectionisten met zoo sterke kleuren afgemaald, aan andere oorzaken te wijten was, dan aan de tariefs-hervorming van 1842 en 1846, waarop
men gewezen had, was ligt te betoogen en werd met cijfers voldongen. ‘Hoe kunnen wij er nog aan twijfelen,’ riep Sir Rob. Peel uit, ‘in dit land door handel en nijverheid bloeijend, dat naar de eenvoudigste beginsels van handel elke belemmering in den vrijen ruil van voortbrengselen nadeelig werkt? Iedereen erkent, dat verhooging van vrachten, dat verhinderde invoer der grondstoffen van elders, den commercielen bloei tegenhoudt. En het fundamenteel beginsel, het hoofddoel der navigatie-wetten, wat was het anders, dan afbreuk te doen aan Holland's grootheid en magt ter zee? Zoo als Adam Smith schreef: nationale naijver heeft volbragt wat diepzinnige wijsheid zou hebben geboden. Maar hoe werken ze op dit oogenblik b.v. tegenover de Hollanders? Wij versteken ons zelven van allen verkeer met Amerika, dat niet direct is. Zelve kunnen we onze producten naar de Vereenigde Staten uitvoeren; maar de Hollanders, zij, die eens onze geduchte mededingers waren, toen de navigatie-acte tegen hen werd ingevoerd, kunnen onze voortbrengsels even goed als hunne eigene overbren- | |
| |
gen. De geheele handel met de Vereenigde Staten is voor hen vrij en geopend, terwijl wij ons beperken tot die helft, welke Britsche handel is. Sedert Ad. Smith schreef (in 1775) is bijkans geen jaar verloopen, zonder dat eene of andere hoofdbepaling dezer wetten geschonden is; en bij ieder voorstel tot verandering, vernamen wij dezelfde voorspelling van ondergang. In 1782, toen de regering aan Ierland vrij verkeer met W. Indie wilde toestaan, verklaarde Liverpool, dat zijn haven alsdan tot de oorspronkelijke onbeduidendheid zou terugkeeren; zoo was het bij elke gelegenheid. In 1825 stelde Huskisson de tractaten van reciprociteit voor, niet als theorist, maar door nood gedwongen;
want hij had te kiezen tusschen reciprociteit of den oorlog van differentieele regten. Dergelijk tijdstip is op nieuw aangebroken. Het wezenlijk punt van onderzoek is dit: of de Britsche scheepvaart is gestuit door eenige der veelvuldige wijzigingen in deze wetten, en of de nationale verdediging er door geleden heeft. - Dringend moet ik deze Vergadering voorhouden, wèl te bedenken, alvorens zij besluit, om elke verbetering in deze wetten af te wijzen, dat, hoe men 't ook moge betwisten, handel en zeevaart niet van de navigatie-acte, maar van den bloei der nijverheid afhangen.’ - In denzelfden geest sprak Lord John Russell: ‘Oorspronkelijk werden deze wetten aangenomen, niet om ons zelven te bevoordeelen, maar om onze mededingers te knakken. Dit doel is bereikt, maar ik twijfel zeer, of Cromwell zelf, indien hij onze discussies kon bijwonen, het wenschelijk zou keuren deze beperkingen te handhaven, ten einde de afstammelingen van hen, die toen naar Noord-Amerika verhuisden, te beletten om volkomen vrij met ons handel te drijven.’ Het amendement van Mr. Herries werd met eene meerderheid van 117 stemmen verworpen, en tot onderzoek in committé besloten. Merkwaardig waren nog de debatten over den kwijnenden toestand der W. Indische volkplantingen, vooral daar het bestaan van dit ministerie aan het lot dezer voordragt verbonden schijnt. Geplaatst tusschen de eischen der ‘free-traders,’ toezeggingen van vroegeren tijd en de duidelijke bepalingen eener overeenkomst, die schaamteloos verbroken is, doen de ministers een voorstel, dat geene partij tevreden stelt, en zeker niet tot opbeuring der kolonie zal strekken. Wij wachten den loop
| |
| |
der discussies of om op dit belangrijk onderwerp terug te komen. De motie van Joseph Hume betreffende ‘de hervorming in de volksvertegenwoordiging,’ een uitvloeisel van de gebeurtenissen op het vaste land, werd in de zitting van 20 Junij door den voorsteller in eene uitvoerige rede aangeprezen, en met herinnering aan woorden van Lord John Russell, bij het inreiken der reform-bill van 1831, besloten. De eerste minister nam gretig den lof aan van door zijne toenmalige hervormingen tot behoud der rust in den laatsten tijd te hebben bijgedragen, maar wees de nieuwe plannen af, op soortgelijke gronden, als waarmede William Pitt voor meer dan eene halve eeuw de pogingen van den lateren Lord Grey bestreed.
Bijna ontbreekt ons de moed, om van de gebeurtenissen der maand in Frankrijk te spreken. De jammertooneelen in Parijs zijn slechts het besluit van eene anarchie en van woelingen in de provincies, die - men moet het erkennen - in de nationale vergadering zelve maar al te getrouw werden afgespiegeld. De betrekkingen der uitvoerende magt met deze waren aanvankelijk de twistappel; - een requisitoir van den procureur der republiek ter vervolging van Louis Blanc, als medepligtig aan den aanslag van 15 Mei, volgde kort daarna; het ergerlijk desaveu en de wederkeerige beschuldigingen van den minister Cremieux en personen, zoo hoog geplaatst als Portalis en Jules Favre, voerden de wanorde ten top. Over het besluit omtrent Louis Blanc hebben we ons niet verwonderd. Zoodra men het aanzoek der commissie, die alleen autorisatie verlangde om het regt zijnen loop te laten, in een vonnis wilde veranderen, en dus van eene gewone regtszaak een ‘proces politique’ trachtte te maken - deed de vergadering wèl de vervolging te weigeren. Ook gebiedt de billijkheid te erkennen, dat alle bewijs van deelneming, voor zooverre Louis Blanc's tegenwoordigheid op het stadhuis betreft, is vervallen door de uitdrukkelijke verklaring van den Maire van Parijs, Arm. Marrast, aan wien bij een naauwkeurig onderzoek het onjuiste der vroegere opgaven is gebleken. Hoe spoedig werden al deze voorvallen verdrongen door gebeurtenissen van nog treuriger aard. - Eene maand was sedert de opening der vergadering verstreken. Haar voor- | |
| |
zitter Buchez trad af, en kreeg tot opvolger den vice-president Senard. In eene toespraak was door den aftredenden de eenstemmigheid geroemd, waarmede alles, wat tot het uitroepen en vestigen der republiek betrekking had, bij de leden der
nationale vergadering was aangenomen. Verdeeldheid had alleen bestaan omtrent nevenzaken. - De verkiezingen hadden plaats, en vrij algemeen was de verbazing over de onverschilligheid bij het uitbrengen der stemmen. Onder de elf afgevaardigden uit Parijs stond bovenaan Caussidière, met iets meer dan de helft van het aantal stemmen, vroeger op Lamartine uitgebragt, benoemd: men las de namen van Thiers en Victor Hugo naast die der communisten Pierre Leroux en Proud'hon, den bekenden republikein Lagrange onmiddellijk achter Louis Bonaparte. Met dezen naam opent zich eene nieuwe reeks van woelige tooneelen. Eerst, in de zitting van 10 Junij, toen een lid der vergadering het berigt mededeelde, dat te Troyes een regiment infanterie den kreet van ‘leve Lodewijk Napoleon’ had doen hooren, maar vooral daags daarna, toen eene menigte volks was zamengevloeid, om den Prins, dien men wachtte, te zien, en op den bevelhebber der nationale garde, Clément Thomas, onder denzelfden kreet, geschoten werd. Eene rede van Lamartine, voor de volksvertegenwoordigers gehouden, werd afgebroken; en toen hij ze hervatte, en verslag deed van het gebeurde, nam de vergadering een decreet van het uitvoerend bewind ‘tot uitsluiting van Louis Bonaparte’ met 569 tegen 112 stemmen aan. Zonderling genoeg, werd desniettegenstaande op den volgenden dag de keuze van dien afgevaardigde gehandhaafd, en door diezelfde nationale vergadering besloten hem als zoodanig toe te laten! De wet van 1832, op Maandag aangenomen, wordt Dingsdags afgeschaft! Alle vrees voor den pretendent scheen geweken. Gelukkig was de Prins zelf niet standvastiger. Een brief uit Londen van 14 Junij behelst zijn besluit, ‘om de pligten te vervullen, hem door het volk opgelegd;’ een' dag
later schreef hij aan den president der vergadering, ‘dat hij van zijne benoeming afzag.’ Te midden van allerheftigste woordenwisselingen over den eersten brief, ontvielen aan den Generaal Clément Thomas de woorden: ‘Men stelt een uitstel tot morgen voor. Mag
| |
| |
ik de berigten gelooven, die bij mij zijn ingekomen, dan zullen wij morgen welligt eenen slag hebben te leveren.’ De 16de Junij ging zonder slag voorbij; maar de voorspelling werd vervuld: slechts enkele dagen bleef de volvoering achter. Onder de lagere volksklasse duurde de gisting voort; hare leus bij zamenscholingen was: ‘leve Napoleon! leve de Keizer!’ Het voornemen der regering om de nationale werkplaatsen te zuiveren van eenige duizenden arbeiders, die daarin niet behoorden, en deze lieden uit Parijs te verwijderen, is de aanleiding tot het uitbarsten van den burgeroorlog geweest.
Men kent de ijzingwekkende bijzonderheden van dezen broedermoord. Parijs in eene legerplaats, in eene vesting, in een slagveld herschapen. Drie dagen duurde het bloedbad, dat de gansche bevolking in rouw en tranen heeft gedompeld. Dappere krijgshoofden gesneuveld, - de Aartsbisschop doodelijk gekwetst; honderden uit de beste burgers der hoofdstad gedood. Helaas! maar al te zeer is gebleken, welke hartstogten op den bodem onzer beschaafde maatschappijen woelen. De glans van gematigdheid, waardoor de omwenteling van Februarij bij hare felste bestrijders eene soort van aanbeveling zocht, is in bloed getaand. Het zijn de waardige zonen der mannen van 1793, die nu de ‘roode republiek’ wilden vestigen! Sedert vier maanden was voorzien en voorzegd, dat het tot een' beslissenden strijd tusschen deze en de voorstanders der driekleurige republiek zou komen. Hoe drongen wij aan anderen en aan ons zelven de hoop en verwachting op, dat die ijsselijke ramp zou worden verhoed! En naauwelijks is de zegepraal der orde verzekerd, - of men toont ons in het verschiet reeds een' nieuwen strijd, wanneer het de beslissing omtrent den president der republiek zal gelden. ‘Dan,’ heeft men vele werklieden hooren zeggen, die zich nu van deelneming aan het gevecht onthielden, ‘als het Lodewijk Bonaparte gold, dan zou geheel Parijs oprukken.’ Daarbij vergete men niet, dat, al is ook de partij der ultra's voor het oogenblik ten onder gebragt, daarom de oorzaken niet zijn weggenomen, die haar telkens kunnen doen herleven. Diezelfde beginselloochenende beginsels, rondom verspreid, door schoone beloften gekweekt, door gebrek en ellende aangeprezen, dreigen voortdurend met nieuwe uitbar- | |
| |
sting. Laat ons hopen, dat de duur gekochte overwinning,
aanvankelijk althans, moge strekken, om eenigen klem te geven aan het gezag, en om dien staat van regeringloosheid te doen ophouden, die welligt in vrees voor de nu doorgestane worsteling den voornaamsten grond had.
Hoe gunstig onderscheiden zich, tusschen de beroeringen en stormen in de groote naburige staten, het kleine België en Nederland door zucht voor orde en kalmte. Wel mogt koning Leopold in de troonrede zijne dankbaarheid en regtmatigen hoogmoed daarover uitdrukken. Reeds was de afloop der verkiezingen gunstig en verblijdend voor zijn bewind geweest. Ondanks het smalen van den Parijsschen National op de ‘censitaires’ der Belgische staatsregeling, zien wij daarin een bewijs, dat er waarheid bestaat in dezen regeringsvorm. - Het zou niet edelmoedig zijn, onder den indruk der jongste gebeurtenissen te vragen, waartoe het ‘suffrage universel,’ volgens den National het panacé van alle kwalen, zijn geteisterd vaderland heeft gediend? - Behoeven wij te herinneren, hoe rustig en vreedzaam eene wezenlijke hervorming der staatsinstellingen in Nederland geschiedt? De koninklijke boodschap, ten geleide van de Herzienings-ontwerpen bij de Tweede Kamer ingekomen, wijst, dunkt ons, het regte standpunt ter beoordeeling aan. De voorloopige berigten omtrent het onderzoek in de Afdeelingen toonen, dat ook de leden der Kamer van dit gevoelen zijn. Het aanzienlijk getal en vooral de namen der teekenaars van verzoekschriften leveren het bewijs, dat de bedaarde houding der natie ditmaal voorzeker aan geen onverschilligheid te wijten is. In de politiek noemen wij het geene flaauwheid, of transigeren met beginsels, wanneer men iets van eigen gevoelen ten offer brengt aan de eischen van het oogenblik. Mogt dit de overtuiging worden of blijven onder alle staatkundige partijen in Nederland! |
|