| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
25 April 1848.
Wat Lord Byron eens ‘the poetry of politics,’ ‘de poëzij der staatkunde,’ noemde, een zelfstandig Italiaansch statenverbond, - zoo lang de droom der Italianen, die zuchtten onder Oostenrijk's heerschappij, - is nu op het punt van te worden verwezenlijkt. Het is moeijelijk uit de verwarde, veelal tegenstrijdige opgaven, zoo als die over Weenen en Parijs tot ons komen, de juiste toedragt der zaken te leeren kennen. En de bekwame correspondent in de Londensche Times, van het oorlogstooneel verwijderd, heldert niet iedere duisterheid op. Maar wij weten genoeg, om te durven besluiten, dat de Oostenrijkers van alle zijden bestookt, en, daarbij te kampen hebbende met dien gevaarlijken vijand, gebrek aan leeftogt, zich op den duur onmogelijk kunnen handhaven in gewesten, waar de nationale antipathie zoo levendig tegen hen is. De Weener dagbladen zelve, van de censuur ontheven, erkennen de wenschelijkheid, om zich met ‘de opstandelingen’ te verstaan; en zoeken alleen schadeloosstelling voor het gekrenkte volksgevoel in hevige klagten over de trouweloosheid van Carlo Alberto. Met weêrzin en wrevel zien zij dezen naam overal met dien van Pius vereenigd; den Sardinischen koning het zwaard, den H. Vader het hart van Italië noemen; en in sprekende trekken doen zij het contrast uitkomen van den
| |
| |
souverein, die uit vrije beweging, bij den aanvang zijner regering, de kerkerdeuren voor duizenden staatkundige gevangenen ontsloot; - en den ‘rè spargiuro,’ die reeds als prins van Carignan zijne medestanders verried, en nadat hij den troon beklommen had, hen, die eens zijne vrienden waren, in den kerker liet zuchten. De officiële taal van den Sardinischen minister, - in Februarij, toen het besluit tot verleening eener constitutie werd medegedeeld, in Maart, na het uitbreken van den Milaneschen opstand - huichelde vriendschap en zocht vertrouwen te wekken, terwijl de regering aan de zaak van den opstand in eenen bevrienden, naburigen staat hare werkzame ondersteuning had gewijd. De proclamatie van 23 Maart deed het masker vallen; de gezanten hebben wederzijds hunne passen gevraagd en verkregen; en Europa is getuige van Karel Albert's pogingen ten voordeele van Italië's onafhankelijkheid. Doch ook buiten Oostenrijk is de handelwijze des konings heftig aangerand. De graaf van Aberdeen, in de Europesche politiek doorkneed, heeft de aandacht der Britsche pairs gevestigd op deze schending der verdragen en van het volkenregt, en wat hij de aloude, standvastige staatkunde van het huis van Savoije noemde. Het was, zeide hij, de stelregel van een' der vorsten uit dit geslacht, om Lombardije te beschouwen als eene artisjok, die bij beetjes moest worden genuttigd: maar de eetlust van koning Karel Albert is zoo groot, dat hij de geheele plant in eens wil verslinden. Te midden der voorbeeldelooze, ontzettende gebeurtenissen om ons heen, is de koning van Sardinië de eerste mogendheid, die dadelijke inbreuk maakt op het volkenregt van Europa. Ik geloof, mylords, dat deze eerste schennis van staatsregt niet geheel onopgemerkt moet
voorbijgaan voor hen, die den vrede in ons werelddeel wenschen te bewaren. Ik wil niets inbrengen tegen de pogingen van het Lombardijsche volk, om het gezag en de heerschappij van Oostenrijk af te schudden. Dit is hunne zaak. Mogten zij daarin slagen, dan wensch ik alleen, dat zij even gelukkig en welvarend blijven als onder het bestuur van Oostenrijk, gelijk zij ongetwijfeld vrijer zullen zijn. - Meent echter niet, dat dit bewind op
| |
| |
overweldiging berust. Sinds drie eeuwen is Lombardije onder het gezag van het Oostenrijksche Huis geweest; sedert den vrede van Utrecht door geheel Europa aan den keizer en zijn geslacht verzekerd: zoodat de koning van Sardinië deze gewesten niet als overheerd beschouwen kan, hij, die zelf nog zeer onlangs zijn grondgebied aanzienlijk zag uitbreiden. Lord Stanley ondersteunde het gevoelen van zijnen edelen vriend, en waarschuwde tegen de gevaarlijke propaganda-leer, die, wanneer zij niet door de publieke meening van Europa veroordeeld wierd, zou leiden tot de verkrachting der regten van zwakkere staten, door hen, die magtiger en meer ondernemend zijn: de beste pogingen der Britsche regering zouden onvermogend zijn ter afwending van een' bloedigen Europeschen krijg, bijaldien deze leer niet door het algemeen gevoelen der beschaafde wereld wierd bedwongen. - Deze woordenwisseling had plaats op den 3den April. Men weet, hoe sedert Toscaansche, Pausselijke, Napolitaansche troepen het Piemontesche leger zijn komen versterken; hoe de geestdrift dier levendige zuidelijke bevolkingen meer en meer is toegenomen en opgewonden; hoe de Paus de wenschen van Italië ondersteunt, en sedert Julius II de bevrijding van vreemde heerschappij in het Vatikaan geen ijveriger voorstander vond. Wij wenschen ons in de waardering van feiten en gebeurtenissen voor overdrijving te wachten: - wij willen de voorstelling niet gaaf aannemen, dat Italië aan Oostenrijk geketend, de sylphide in de armen van een' sater is; - maar wij ontveinzen onze sympathie niet voor eene zaak, waarin het miskend onderdrukt nationaal gevoel zoo duidelijk werkt, en voor het klassieke land, dat onze jeugd en jongelingschap door de voortbrengselen van zijn genie bekoorde en in verrukking
bragt. - Het Siciliaansch parlement is te Palermo geopend: al de hervormingen, door het volk verlangd, zijn door den koning van Napels willens of onwillens toegestaan; met Messina is een wapenstilstand gesloten; - maar de verbitterde bevolking wil zich geheel van Napels losscheuren, eenen eigen koning kiezen, en heeft aanvankelijk den admiraal Ruggiero Settimo met het hoogste gezag bekleed. Zal
| |
| |
nu de eensgezindheid, in de dagen van gevaar tegen den gemeenschappelijken vijand van buiten ligtelijk gehandhaafd, zich lang staande houden, als ieder der partijen haar aandeel verlangt in de bevochten zegepraal? Zullen de inblazingen en invloed van den Engelschen bemiddelaar Lord Minto niet spoedig de achterdocht wekken van een opgeruid volk, dat reeds eenmaal met aansluiting aan de Fransche republiek heeft gedreigd? Inwendige verdeeldheid toch heeft in vroegere eeuwen aan Italië, gelijk in Polen, de vreemde overheersching voorbereid, en den val van een eigen volksbestaan berokkend: en hetgeen wij uit Venetië vernemen, zoo kort na het verkrijgen der lang verbeide onafhankelijkheid, wettigt de vrees, dat ook nu weder partijschappen de pas geboren nationaliteit ernstig bedreigen. - Met een woord teekenen wij nog op, dat de hertog van Parma voor de tweede maal van het bewind heeft afstand gedaan, en zijnen staat ‘onder de voogdij en bescherming van den grootmoedigen koning Karel Albert heeft gesteld.’ -
Door geheel Duitschland heeft het streven naar eenheid zich meer en meer geopenbaard, te midden zelfs van de jammerlijkste wanorde, en eene bandeloosheid, te heviger losgebroken, naarmate zij langer bedwongen werd. Hoogst onregtvaardig betoont zich dit ontwaakt nationaal gevoel tegenover Denemarken, een' kleinen staat, maar die eene veêrkracht en vastberadenheid ontwikkelt, aller bewondering waardig. Wij zullen het veel besproken vraagstuk der hertogdommen niet op nieuw behandelen. Genoeg, dat althans de helft der bevolking Deensch is, en wenscht te blijven: en dat de regtsquaestie eerst in aanmerking komt na den dood van twee vorsten, beiden nog in den bloei hunner jaren. En echter snelt uit alle oorden van het Duitsche vaderland eene aanzienlijke magt van krijgslieden en vrijwilligers aan, om de Denen te bevechten, die een talrijk leger hebben bijeengebragt, en besloten zijn enkel voor overmagt te bukken. Indien de Duitschers gezind zijn alle stammen, waar hunne taal gesproken wordt, of die eenmaal tot hun rijk hebben behoord, weder in hun gebied op te nemen, - zoo kunnen zij in Frankrijk en Rusland meer waardige be- | |
| |
strijders vinden. Maar wij gelooven, dat het gevoelen van d'Israeli, in zijne jongste rede voor het Engelsch parlement uitgesproken, allezins behartiging verdient. Duitschland, in bezit van ontelbare natuurlijke voordeelen, mist eene uitgestrekte kust. Het zijn de havenplaatsen aan de Baltische zee, en de monden van de Elbe, die onder dit voorwendsel van nationaliteit worden begeerd: - hetzelfde beginsel dus werkt hier, dat aan het kleine Holland nooit kan vergeven, dat het een eigen, zelfstandige staat geworden is, - dat nog onlangs, onder leiding van den bekwamen gezant aan het hof te Brussel, graaf von Arnim, de ontluikende
Vlaamsche letterkunde zelfs als een geschikt middel aangreep, om het nationaal gevoel der Belgen te streelen, en zich daar eenen weg te banen tot de Noordzee. - Na lang dralen en vruchtelooze pogingen ter onderhandeling, zijn de voorpostengevechten in Sleeswijk door meer ernstige vijandelijkheden gevolgd; en de vrijwilligers, waaronder zich vele Kielsche studenten bevonden, bijna geheel door de Denen verslagen. Op Pruissische schepen, - nu zelfs op alle, die varen onder eene vlag van den Duitschen bond - is embargo gelegd; zoodra Pruissische troepen den Eider overtrekken, zullen de havens van Pruissen door Deensche oorlogschepen worden geblokkeerd. Of er een opperbevelhebber der gezamenlijke Duitsche legermagt benoemd is, blijft onzeker. Aan bekwame krijgshoofden ontbreekt het niet: von Wrangel, Halkett, vorst Radziwil, de hertog van Brunswijk; doch welligt is de ‘eenheid’ reeds hier op eene zware proef gesteld. - In Baden is de burgeroorlog niet of naauwelijks gekeerd door eene magt van 70 duizend man geregelde Bondstroepen. Republikeinsche woelingen, voor altoos geschandvlekt door het verraderlijk ombrengen van den generaal von Gagern, hebben bij de bevolking minder bijval gevonden dan men vermoed had; de hoofden Hecker, Strüve, Weiszhaar, zijn gevangen of gevlugt, de bende verstrooid na een gevecht, waarin de verbitterde krijgslieden den moord van hunnen aanvoerder hebben gewroken.
Voor Pruissen was deze maand een tijdperk van regeling. De tweede vereenigde landdag werd geopend. De grondsla- | |
| |
gen der nieuwe constitutie werden vastgesteld: vrijheid van drukpers, regt van vereeniging, onafhankelijkheid der regterlijke magt, beoordeeling van alle staakundige misdrijven door gewone regtbanken, de uitoefening van staatsburgerlijke regten, onafhankelijk van godsdienstige geloofsbelijdenis, bewilliging der vertegenwoordigers in alle wetten, in de vaststelling der staatsbegrooting en der belastingen, zijn als beginsels aangenomen. Over de voor- en nadeelen van regtstreeksche verkiezingen werd laatstelijk in vele oorden des rijks een levendige strijd gevoerd. De heftige tegenkanting, die zich in Zuid-Duitschland alom openbaarde tegen 's konings proclamatie van 21 Maart aan Pruissen en de Duitsche natie, lokte eene verklaring, eene ‘interpretatio authentica’ van het staatsministerie uit, waarmede de koning zich vereenigde. Toen Frederik Wilhelm zich bereid verklaarde voor de tijden des gevaars de leiding der Duitsche belangen op zich te nemen, wilde hij alleen de vervulling der wenschen van alle Bondsstaten naar Duitsche eenheid bevorderen, maar geenszins inbreuk maken op eene vrije beslissing van Duitschlands vorsten en volken. De vorming van een ‘eenig,’ niet ‘eenvormig’ Duitschland, ‘eene eenheid bij verscheidenheid’ werd beoogd.
Betreurenswaardig is de toestand in Posen: het landvolk in de meeste districten tegen de adelijke grondbezitters opgestaan en de goederen plunderend; Duitschers en Polen gewapend tegen elkander; alle gezag met der daad opgeheven. De generaal von Willisen heeft met de hoofden der Poolsche opstandelingen overeenkomsten getroffen omtrent de ontwapening hunner benden. In afwachting van de reorganisatie der provincie zullen eenige bataillons Poolsche vrijwilligers worden opgerigt. Vrij algemeen is in Duitschland de geestdrift voor het herstel der Poolsche nationaliteit eenigermate verflaauwd, ondanks eene proclamatie door de permanente commissie te Frankfort uitgevaardigd, waarin zij verklaart, dat aan Duitschland de pligt is opgelegd, om aan de Polen hun vaderland terug te geven, en dat Duischland krachtig genoeg is om de gevolgen daarvan af te wachten. Van de zijde van Frankrijk heeft men vrijen doortogt verlangd voor
| |
| |
dertig duizend man Fransche troepen naar Polen; de commissie heeft dien van ongewapende Polen veroorloofd. Mogt het nu onlangs verspreide berigt uit Warschau bevestigd worden, dat de vorst stedehouder eene deputatie, uit de voornaamste magnaten bestaande, aan den keizer heeft afgevaardigd om het aloude koningrijk onder eenen vorst uit zijn huis te herstellen, het zou waarschijnlijk de gelukkigste ontknooping zijn. De keizer heeft bij herhaling verklaard niet te zullen dulden, dat eene vreemde propaganda, onder voorwendsel van verdrukte nationaliteit te willen herstellen, oproer kwam prediken, opdat sommige der deelen, die geheel het rijk uitmaken, daarvan wierden afgezonderd; noch ook, dat het staatkundig en territoriaal evenwigt, indien men dit zou willen veranderen, tegen zijne meening verbroken wierd. Wie ijst niet van het bloedvergieten, dat onvermijdelijk volgen moet, zoodra de ‘gewapende meeningen’ elkander op dezen bodem ontmoeten. - In Weenen zijn de nieuw benoemde ministers bereids gedeeltelijk weêr afgetreden. Inmiddels zijn ook de grondbeginselen der nieuwe staatsregeling voor Oostenrijk afgekondigd; de wetgevende vergadering zal uit twee kamers bestaan; de invloed des volks zal zelfs bij de keuze van die uit grondbezitters en adel is zaamgesteld, niet worden uitgesloten. Met diepe verontwaardiging had geheel het Oostenrijksche leger de zwakke houding vernomen van den bevelhebber te Venetië, graaf Ferdinand Zietz, die de omwenteling lijdelijk aanschouwde, zonder dat de krijgsmagt eene poging deed om de beweging te stuiten. In Presburg heerschte onder de leden van den rijksdag groote verbolgenheid over de wijze waarop hun laatste adres te Weenen was opgenomen en beantwoord. - De Duitsche bevolking in Bohemen heeft een
krachtig protest ingediend tegen de maatregelen door hunne Sclavonische medeburgers voorgestaan, strekkende om de afscheiding van Oostenrijk te bevorderen.
Groot-Brittannië heeft den weêrstuit der schokken op het vaste land tot heden gelukkig doorgestaan. De aankondiging dat op den 10den April eene petitie, door millioenen Chartisten onderteekend, aan het parlement zou worden aangeboden, had de gemoederen in de hoofdstad ernstig veront- | |
| |
rust. Meer dan 250 duizend personen, met het bekende parlementslid Fergus O'Connor aan het hoofd, moesten zich op Kennington-Common vereenigen; vandaar in plegtigen optogt door de woelige straten van Londen trekken. Zoodra er eene geteekende verklaring van dit voornemen verschenen was, liet de regering eene kennisgeving aanplakken, dat de optogt, als met de wetten in strijd, zijnde, door haar zou belet worden. Op interpellaties in het parlement werd een gelijkluidend antwoord gegeven, hoewel de eerste minister bij herhaling betuigde, dat een verzoekschrift, door zulk een aantal medeburgers ingediend, met al die zorg zou overwogen worden, waarop het aanspraak had. Van alle kanten stroomden de ingezetenen van Londen toe om ter handhaving van orde en rust mede te werken. De krachtigste maatregelen werden met beleid en energie genomen. Werkelijk had de zamenkomst op den bepaalden dag plaats, hoewel geen tiende deel der verwachte personen aanwezig was, en het aantal van hen, die de demonstratie voorstonden, ter naauwernood tienduizend beliep. Genoeg, voorzeker! om jammeren en onheil over eene stad te brengen; maar tegen deze stonden honderd vijftig duizend ‘special constables,’ d.i. personen, die zich vrijwillig aan de gewone policie hadden aangesloten en tot alle rangen en standen der Londensche burgerij behoorden. Van krijgslieden en gewapende policie-agenten spreken wij niet. De optogt werd niet eens beproefd; maar de gemagtigden van de zoogenaamde
conventie lieten de monster-petitie, op drie wagens geladen, naar het lagerhuis voeren, waar F. O'Connor ze inreikte. Ook toen verklaarde lord Morpeth, ‘dat zijn ambtgenoot, Sir George Grey verhinderd was de zitting bij te wonen; maar dat hij in diens naam verzekeren kon, dat, hoedanig ook zijn gevoelen omtrent den aard van het verzoek mogt wezen, hij den schijn niet op zich zou willen laden van minachting aangaande eene petitie, door een aanzienlijk getal zijner mede-burgers onderteekend.’ - Zoo luide spreekt in Engeland eerbied voor regt en wet! Toen evenwel aan de commissie van onderzoek, ‘committee on public petitions,’ gebleken was, dat er allerlei bedrog en misbruiken in de namen en onderteekeningen hadden plaats ge- | |
| |
had, liet de heer F. O'Connor zelf de verdediging en zijne reeds aangekondigde motie varen. - Ook in Liverpool en de voorname fabrieksteden vereenigden zich de Chartisten, zonder dat de openbare orde door deze talrijke vergaderingen werd gestoord. Eene wet ‘ter beveiliging van kroon en regering’ door het bewind voorgesteld, door het parlement goedgekeurd, strekte om eene zonderlinge anomalie in de Engelsche wetgeving te doen ophouden. Er was namelijk tijdens de regering van George III bepaald, dat elke poging, om het koninklijk stamhuis te verdrijven, de erfopvolging te veranderen, en misdadige verstandhouding ten dien einde met eenige vreemde mogendheid, zou worden gestraft met den dood. Deze verordeningen hadden geene kracht van wet in Ierland, dat destijds een eigen parlement bezat. De nieuwe bill stelt, in plaats der doodstraf, deportatie voor zeven jaar of voor het leven, naar omstandigheden, daar de strengere bepalingen der oude wet strijdig zijn met de zachtere zeden van onzen tijd. Het
behoeft naauwelijks gezegd, dat de deputatie der Ieren naar het voorloopig bewind te Parijs deze wet had uitgelokt; en de heer O'Brien, vertegenwoordiger van Limerick, liet zich bij de tweede lezing in het lagerhuis allerhevigst tegen de nieuwe voorstellen uit. Volgens hem was deze bill slechts eene vernieuwde poging om Ierland door dwang liever dan door toegevendheid te besturen. Met ernst en waardigheid werd hij door den minister Sir Geo. Grey beantwoord, die hem de ontmoedigende woorden van Lamartine voorhield; woorden, die in Engeland algemeen weêrklank vonden als de edele taal van een edeldenkend man. Nog vond het ministerie in de buitengewone omstandigheden aanleiding om eene vroegere wet ‘tegen verdachte vreemdelingen’ te doen herleven. Het is bekend, dat in de eerste dagen van 1793 het bewind van William Pitt de zoogenaamde Alien-Bill door het parlement deed aannemen. Bij die wet werd het gouvernement gemagtigd om verdachte vreemdelingen, zoo de publieke veiligheid het eischte, uit het rijk te verwijderen, of dadelijk bij hunne aankomst af te wijzen. Tot in 1824 werd zij telkens voor twee jaren hernieuwd, maar in 1826 vervangen
| |
| |
door eene wet, die de vreemdelingen verpligt tot opgave van naam en verblijfplaats, en verschijning voor den staatssecretaris, zoo dikwijls zij geroepen worden om op nieuw te worden geregistreerd. De toon van parlementsleden en dagbladen duidt aan dat men ook nu die wet beschouwt als een' buitengewonen exceptionelen maatregel, tegen de Engelsche constitutie en de oude Britsche gewoonten indruischend; maar noodzakelijk tegenover vreemdelingen ‘die zich meer onderscheiden door lange baarden dan door helder linnengoed.’ Zij is aangevraagd voor een bepaalden tijd, in zekere bepaalde gevallen, onder verantwoordelijkheid der ministers, en werd vooral door den onderkoning van Ierland verlangd. De woelingen en opgewondenheid duren in dit geteisterde land steeds voort, en al de energie van Lord Clarendon, door een goed deel der welgezinde bevolking ondersteund, werd vereischt om eene uitbarsting te voorko men. Uitdrukkelijk heeft de eerste minister Lord John Russell zich verklaard tegen de herroeping der Unie, en het toestaan van een afzonderlijk parlement voor Ierland. ‘Laat ieder lid zoodanige voorstellen doen, als naar zijne overtuiging het welzijn van Ierland kunnen bevorderen; ik ben bereid hem aan te hooren; maar zoowel in beraadslaging, indien men parlementaire discussie verkiest, als met geweld, indien men het volk tot gewelddadige maatregelen aanspoort, zal ik de herroeping der Unie tegenstaan, zoolang er adem in mij is.’ Sir Robert Peel sprak in dezelfde zitting, en gaf aan het slot zijner rede zijn gevoelen te kennen over de beproefde ‘arbeidsregeling’ in Frankrijk. ‘Indien de daar verkondigde leer waarheid behelst, indien er waarlijk strijd bestaat tusschen kapitaal en arbeid, - indien het waar is, dat
alle menschen, zonder onderscheid van bekwaamheid, kracht en vermogen, aan dezelfde ijzeren wet moeten onderworpen worden, en hetzelfde dagloon ontvangen, dan is al de ondervinding, dan zijn al de lessen der laatste anderhalve eeuw verloren. Laat ons dan de werken van Turgot en Say en Adam Smith in het vuur werpen. Laat ons de leerstellingen van het Mississippi-plan ten troon verheffen, en de beginsels van dien
| |
| |
zelfden Law, die, naar men waande, Frankrijk in ellende en verwarring had gedompeld. Laat ons den uitslag dezer proefneming afwachten. Laat ons bedaard aanzien of het mogelijk is, dat gouvernementen groote manufacturiers kunnen worden; of zij het kapitaal kunnen noodzaken den arbeid in het werk te stellen; of zij de verordeningen der Voorzienigheid kunnen omkeeren, en alle menschen, zonder op kracht en bekwaamheid te letten, tot hetzelfde loon kunnen dwingen. Om 's hemels wil, laat dit “sociaal” beginsel op even eerlijke proef worden gesteld als het politieke. Ik verwacht en vertrouw van het gezond verstand der arbeidende klassen hier te lande - dat zij geen geloof zullen slaan aan de begoocheling van gedwongen aandeel in winst; maar bedenken dat geene aanvallen tegen kapitaal, geen regeling van concurrentie, geen overheerschen van bijzondere ondernemingen door die van eenig gouvernement op algemeene kosten, bij eenige mogelijkheid het lot der werklieden kan verbeteren, of op iets anders uitloopen dan hun verderf en hunnen ondergang. Over de staatkundige beginsels zal ik mij niet uitlaten; maar het zou schandelijke verkorting der waarheid zijn, indien wij geen noodlottige gevolgen voorspelden van die maatschappelijke proefnemingen, die wij in andere landen zien ten uitvoer brengen.’
Maar ook in Frankrijk zelf hebben mannen van moed en begaafdheid het nieuwe stelsel bestreden. De eerste was Michel Chevalier, die onder den titel van ‘Question des Travailleurs’ een opstel schreef en als brochure verkrijgbaar stelde, door ‘the Times’ in belangrijkheid met het geschrift van Sièyes: ‘Qu'est-ce que le Tiers-Etat’ vergeleken. Wij willen hopen, dat de spoedig op de uitgave gevolgde opheffing van den leerstoel aan het Collège de France buiten verband met de openbaarmaking van deze gevoelens is. Hoe bitter waren nog onlangs de verwijten aan het bestuur van Guizot over de afzetting van Michelet: zouden wij hier, in de eerste dagen der vrijheid reeds, de herhaling derzelfde willekeur moeten aanschouwen? De demonstraties tegen de moedige artikels in de Presse van Em.
| |
| |
de Girardin, waren uitgegaan van kwalijk onderrigte arbeiders. Hier zou de intrekking uit het voorloopig bewind zelf zijn voortgekomen; en op een oogenblik dat Frankrijk toont geen onderrigt zoo zeer te behoeven als de lessen van Chevalier. Hoe dit zij, alle kundige, onpartijdige lieden doen hulde aan de bekwaamheid en het talent door dezen schrijver in de bestrijding van Louis Blanc aan den dag gelegd. - Naast hem staat Léon Faucher, door vroegere schriften vermaard, mede-onderteekenaar der acte van beschuldiging tegen het ministerie Guizot, wiens antecedenten dus geen ongunstig vermoeden wekken. Deze schrandere man heeft twee uitstekende stukken aan de ‘arbeidsregeling’ gewijd, en de onoverkomelijke bezwaren geschetst, die aan het nieuwe plan in den weg staan. Een derde scherpzinnige bestrijder is Frédéric Bastiat, die onder het opschrift ‘Les citoyens font vivre l'État - l'État ne peut faire vivre les citoyens’ de hoofddwaling in het nieuwe systeem treffend schildert. Wij maken nog melding van een' brief door Aristide Bérard, ingénieur, aan de leden van het gouvernement gerigt, waarin de vraag met zeldzame onbevangenheid van oordeel en uit een nieuw oogpunt wordt beschouwd. - En toch, de ‘organisatie van den arbeid’ is niet meer de grootste moeijelijkheid, waarmede het voorloopig bewind heeft te kampen. De verdeeldheid, welke zich zoo ligt bij staatkundige partijen vertoont tusschen ‘le mouvement’ en ‘la résistance,’ is onder de leden van het revolutionnair gouvernement bijkans tot scheuring geworden. Menigvuldig zijn de bewijzen, dat ‘la montagne est pure’ op deze bewegingmannen niet van toepassing is: - indien het
althans geen anachronisme is van Girondins en Montagnards te spreken. - Ons valt de keuze gemakkelijk tusschen Lamartine en een Blanqui. Maar ontegenzeggelijk is de consequentie der bewegingspartij grooter: en wordt deze laatste ook nu al bedwongen of onderdrukt, dan zijn de kiemen reeds dáár voor eene volgende omkeering. Gelukkig is de dag voor de opening der nationale vergadering ophanden. Mogt het de elf leden van het gouvernement gebeuren zich gezamenlijk voor dat wetgevend ligchaam te stellen! Hoeveel zou men dan niet ver- | |
| |
geven, om de ongehoorde bezwaren van hunne afgewerkte taak. Zij zijn op de gladde baan der concessies voortgestuwd: en het moet eenen man als Lamartine moeite hebben gekost, om b.v. de onafzetbaarheid der regterlijke magt aan te randen, of het besluit te zien nemen, dat bewindslieden tot het beklimmen van een' leerstoel roept. Wij spreken nu niet van de geweldenarijen in de departementen gepleegd, de misbruiken en kwade praktijken bij de verkiezingen, de weinige deelneming, die het nieuw verkregen stemregt bij de werklieden heeft gevonden; - noch ook, wat het buitenland betreft, van de strooptogten dier ruwe benden, welke België, Baden, Katalonië hebben bedreigd. ‘Des fureurs des humains c'est ce qu'on doit attendre.’ Het antwoord, dat de minister aan den Belgischen gezant gaf, openbaarde tegelijk zijne afkeuring en zijne onmagt. Onbillijk zelfs zou het zijn, alles op rekening te stellen der omwenteling: Pius IX zelf had geene andere verklaring bij de klagten van Oostenrijk's ambassadeur.
Eerbiedwekkend is de houding van België. De vreedzame omwénteling van Junij heeft dit kleine rijk inwendig kracht geschonken, zoo veel zeker als noodig was, om den ernstigen schok van buiten te weêrstaan. Zij zelfs, die voor achttien jaren Franschgezind waren, sluiten zich nu om den troon, misschien uit afkeer van den republikeinschen regeringsvorm. - Natuurlijk wankelt een man als Castiau niet in zijne overtuiging; hij, die overal de democratie ziet naderen; - noch ook de bekende Alliantie, die in een manifest, ontbinding der kamers, algemeen stemregt, afdanking van het staande leger, algeheele wijziging der constitutie heeft verlangd. Maar het meerendeel der Belgen was niet gezind het geschenk aan te nemen, dat hun landgenoot Grégoire uit de Fransche hoofdstad met zich bragt: - en de wijze, waarop de benden van Bervacque en Fosses aan de grenzen ontvangen zijn, ondanks de meer dan oogluiking der Fransche gezagvoerders te Rijssel, toont genoegzaam, dat althans aan geene inlijving zonder slag of stoot is te denken. De millioenen voor het leger
| |
| |
vereischt, de familiebetrekking van Leopold met het verdreven geslacht van Orleans - zijn op den duur hoogst gevaarlijke wapenen in handen der volksleiders, wanneer de menigte niet inziet, dat vreemde overheersching nog veel verslindender is, en eene zelfstandige Belgische republiek, voor het oogenblik ten minste, onder de hersenschimmen mag geteld worden. Daarbij vergete men niet, dat de Engelsche staatkunde medebrengt den troon van Leopold te schragen, tenzij een algemeene Europesche krijg mogt ontbranden, omtrent welks gevolgen iedere gissing ijdel is.
Voor Nederland was de groote gebeurtenis der maand het ontwerp van gewijzigde Grondwet, voorgesteld door de commissie, benoemd bij koninklijk besluit van 17 Maart j.l. - Met groote ingenomenheid hebben wij het voorstel en het verslag gelezen. Verrassend of onverwacht zijn de nieuwe bepalingen niet, voor wie de ‘Aanteekening van Prof. Thorbecke,’ de ‘Proeve van Herziening,’ in 1840 uitgegeven, vooral ook de ‘Handelingen over het voorstel van 10 December 1844’ kent. Vele aanmerkingen, die wij thans op nieuw hoorden maken, zijn destijds in de ‘Beantwoording van het verslag der centrale afdeeling’ reeds wederlegd. Alleen de voorgestelde benoeming en duur der Eerste Kamer hebben ook onze bevreemding gewekt. De census, het voorloopig kiesreglement, enkele der bepalingen omtrent het ‘bestuur der kolonie’ zullen, naar wij ons vleijen, eene wijziging ondergaan. Maar de hoofddenkbeelden en grondslagen worden behouden! Te zeggen, dat deze grondwet de Britsche Constitutie is, naar de behoeften van Nederland gewijzigd, komt ons evenwel geheel onjuist voor. Het Huis der Lords en artikel 82! Wij herinneren ons uit een discours van Thiers de volgende opmerking: ‘Je crois qu'une aristocratie ne consiste pas toujours dans de grands seigneurs, ayant trois ou quatre millions de revenus. Je crois que lorsqu'il y a une classe qui résiste, qui ne veut pas que la société aille trop vite, en présence d'une classe qui veut qu'elle aille très-rapidement, il y a suffisamment d'aristocratie pour servir de contrepoids à la démocratie, et rendre possible la vraie monarchie représentative. - | |
| |
J'ai quelquefois examiné la Hollande: est-ce qu'il y a
là des grands seigneurs, avec des châteaux féodaux, avec de grandes fortunes? Non. Il y a une classe composée d'anciens commercants, qui ont fait honorablement leur fortune, qui sont devenus riches, qui ne veulent pas le désordre, et qui se défendent aussi bien que les seigneurs féodaux dans la chambre des lords d'Angleterre.’ -
Maar nu zullen wij zelfs het element van stabiliteit missen, dat artikel 55 der Belgische constitutie bevat: ‘les sénateurs sont élus pour huit ans; ils sont renouvelés par moitié tous les quatre ans.’ etc.
Wij juichen het voorgestelde behoud van den Raad van State toe: alles hangt evenwel ook hier van de ‘wettelijke’ regeling af, terwijl wij verwachten, dat de keuze der leden meer dan vroeger blijken zal dragen dat men meent ‘raad’ noodig te hebben. Geenszins kunnen wij het gevoelen dergenen omhelzen, die de opheffing der provincies wenschelijk achten. Hier gelden de woorden van Edm. Burke: ‘It is boasted that the geometrical policy has been adopted, that all local ideas should be sunk. No man ever was attached by a sense of pride, partiality, or real affection, to a description of square measurement. He never will glory in belonging to the Checquer, No. 71, or to any other badgeticket. Such divisions of our country as have been formed by habit, and not by a sudden jerk of authority, were so many little images of the great country in which the heart found some thing which it could fill. The love to the whole is not extinguished by this subordinate partiality. In the general territory itself, as in the old name of provinces, the citizens are interested from old prejudices and unreasoned habits, and not on account of the geometric properties of its figure.’
Wordt nu dit ontwerp onveranderd of met kleine wijzigingen aangenomen, zoo wacht de gewone wetgeving eene hoogst gewigtige taak. Tot minister hebben wij dan eenen man noodig van onvermoeide werkzaamheid, een organiserend hoofd, gelijk wij er in Nederland slechts één kennen. Mogt men zich dan ook boven alle kleingeestige bedenkin- | |
| |
gen verheffen, en den eenigen man niet langer uit 's konings raad weren, door karakter en studie voor die regelingsperiode boven allen geschikt. Aan den bajert een eind te maken, die tot heden in alle deelen onzer wetgeving heerscht; kan er schooner loon zijn voor een veeljarig streven, waaraan miskenning en teleurstelling rijkelijk ten deele viel? |
|