| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
27 Maart 1848.
't Is done. But yesterday a king,
And arm'd with kings to strive!
And now thou art a nameless thing
Hoe zouden we ons Overzigt anders aanvangen, dan met het tragisch lot van den ‘stam der Orleans?’ Al heeft de voorbeeldelooze spoed, waarmede de gebeurtenissen dezer maand elkander verdringen, den val van het laatste Fransche koningshuis in de schaduw gesteld; wij weten het, velen hebben met een kloppend hart de vlugt en redding van den grijzen Lodewijk-Filips vernomen. En ook voor hen, die door partijzucht, teleurgestelde hoop, of min edele bedoelingen en hartstogten gedreven, oor en gemoed konden sluiten voor zoo veel leed, ook voor hen is die val belangrijk, omdat daarvan een nieuw tijdperk dagteekenen zal. Is er in de jaarboeken der geschiedenis een meer plotselinge ommekeer, eene meer treffende lotwisseling bekend? De vorst, door gansch Europa om wijsheid en doorzigt geroemd; die van Antwerpen tot Cadix de belangen van zijn geslacht met de volksbelangen scheen te hebben ingeweven, bezwijkt voor een oproer in de straten van Parijs, - verwisselt met eene ranke kiel zijne twaalf paleizen, - landt als vlugteling in het gebied van haar, die hij nog onlangs als koning was komen begroeten. En niemand, die eenig blijk geeft van deernis of rouw, in een land van dichters en ridders. Hoe is 't mogelijk, dat, na eene regering van achttien jaren, de Julijtroon zoo geheel zonder wortel, het koningschap zoo geheel
| |
| |
zonder voorstanders was, dat men niet één voorbeeld van persoonlijke toewijding, geene daad van zelfopoffering noemen kan; met uitzondering van den trouwen pachter, die het vliedend koninklijk paar, bij nacht en onweêr, langs ongebaande wegen, tot aan Frankrijk's kust geleidde. Niets dat in deze ontzettende gebeurtenissen meer treft, dan het volslagen gemis aan energie en zedelijken moed, bij vorstentelgen en leger, bij raadslieden en staatsdienaars. Alleen de minister Guizot heeft tot den einde toe zijn karakter gehandhaafd: en zoo de geschiedenis van hem zeggen zal, dat hij met al zijn genie blind is geweest voor de kracht der omstandigheden, blind voor de woelingen der republikeinsche partij, blind voor de behoeften der lagere volksklassen, zij zal tevens opteekenen, dat in een tijd van beginselloosheid en weifeling, de gevallen staatsman door moed en veêrkracht schitterend heeft uitgeblonken. Zijn gezag in de Fransche raadzaal is geëindigd: maar het gezag, dat zijne schriften in meer dan één werelddeel hebben verworven, blijft ongeschonden en onverzwakt; en zij, die met ons zullen betreuren dat zijne moedige, zijne welligt overmoedige pogingen ter vestiging van den constitutionelen regeringsvorm in Frankrijk hebben gefaald, stemmen zeker in met onzen wensch, dat de afgetreden staatsdienaar den avond zijns levens aan de studiën zijner jeugd moge wijden!
Het voorloopig bewind heeft zich van zijne hagchelijke taak tot dus verre uitnemend gekweten. Ook hun besluit aarzelen wij niet moedig, grootmoedig te noemen. Onbewezen en onbewijsbaar is van de voornaamste leden der provisionele regering hun aandeel aan het voorbereiden en bewerken der omwenteling. Maar zoo zij die evenzeer door handelingen als door wenschen hebben bevorderd, dan zijn zij niet teruggedeinsd voor hun werk, en de onpartijdige beoordeelaar zal hunne bekwaamheid en onverschrokken aard bewonderen. Wij begrijpen daarom het zonderling zelfbehagen niet, waarmede sommigen in en buiten Frankrijk enkele misslagen doen uitkomen, nooit geheel te vermijden, maar voorzeker in zulke oogenblikken meer dan ooit te vergeven; noch ook de naïve verwondering, dat het Fransche volk niet eensklaps driften en verkeerdheid heeft afgelegd, omdat hun rijk voortaan
| |
| |
geen monarchie, maar eene republiek zal wezen. Indien het tegenwoordig bewind er in slaagt, om het volk te breidelen en aan de nationale vergadering het oppergezag over te dragen, zonder meer ernstige verstoring van orde en rust dan tot nu toe heeft plaats gehad; indien, ondanks den geldelijken nood, lang reeds voorspeld, en de ellende, door het geschokte vertrouwen toegenomen, het lot der arbeidende klassen maar eenigzins verbeterd, haar lijden door gepaste maatregelen voor de toekomst gelenigd wordt, dan vleijen we ons, zal een meer billijk vonnis worden geveld over eene omwenteling, die wij niet hebben gewenscht, en over bewindslieden, waaronder de uitstekendste mannen van Frankrijk behooren.
Is er niet iets dat aan de Atheners herinnert, wanneer men dagelijks verneemt, hoe de talentvolle Lamartine eene opgeruide, woelige menigte door zijne ‘paroles d'or et de pourpre’ bedaart? Wekt het geene verbazing, hoe, te midden van oproer en muiterij, de voorwerpen van kunst gespaard, de bijzondere eigendom geëerbiedigd, lage wraakzucht getemperd werd? Is het besluit, waarbij daags na eene zoodanige omwenteling de doodstraf voor politieke misdrijven wordt afgeschaft, niet grootsch en edel? Zoo was eene der eerste daden van deze bewindslieden de uitvoering van een plan, door den minister, dien zij vervingen, reeds voor vijf en twintig jaren aangeprezen. Wij gelooven, dat de ervaring zal overeenkomen met de wetenschap, en welhaast door mislukte proefneming bewijzen dat de arbeidsregeling, zoo als die door den scherpzinnigen theorist Louis Blanc wordt voorgestaan, onuitvoerbaar is. Maar is het daarom minder prijzenswaard, dat eene regering zich eindelijk eens het lot der werklieden met meer ernst en volharding gaat aantrekken; onderzoekt - waar de leer der economisten nog niet heeft beslist - wat noodwendig onveranderlijk moet blijven, en wat door hulp en tegemoetkoming kan worden verbeterd; beproeft, of de nadeelen der concurrentie, door voor- en tegenstander erkend, althans niet kunnen verminderd en verzacht worden, door wijziging van bestaande instellingen? Uitbreiding van associatie, vermeerdering van kapitaal en productie, voorziening in het
| |
| |
bange lot van bejaarde en zieke arbeiders, oprigting van spaar- en hulpkassen, veel krachtdadiger zamenwerking dan tot heden ook in Frankrijk plaats vond, worden ze niet dringend gevorderd, al is de organisatie van den arbeid eene hersenschim, een verleidelijk droombeeld te noemen?
Nog eens dan, wij schrijven geene lofrede op de omwenteling; wij zijn geen voorstanders van de republiek; wij zeggen met Cicero, van monarchie èn aristocratie èn democratie, ‘eorum nullum ipsum per se separatim probo; anteponoque singulis illud, quod conflatum fuerit ex omnibus:’ - wij weten, dat de uitspraak van Tacitus: ‘delecta ex his et consociata Reipub. forma laudari facilius, quam evenire, vel, si evenit, haud diuturna esse potest,’ door Engelands voorbeeld gelogenstraft is; - wij willen aan de lofredenaars van het ‘self-government,’ aan hen, die met Lamartine de republiek als het toppunt aller staatsvormen verheffen, de vraag rigten: ‘of zij vermeenen, dat in de Amerikaansche Vereenigde Staten meer wezenlijke vrijheid, meer zorg voor de teederste volksregten en nationale belangen heerscht dan in het gelukkig Brittannië?’ Maar wij sluiten van den anderen kant onze oogen voor de meest tastbare waarheid niet. Zoo het koningschap in het hart der natie eenigzins had wortel geschoten, het zou niet in weinig uren gevallen zijn: zoo de volksvertegenwoordiging, gelijk ze in Frankrijk bestond, op waarheid gesteund had, een ministerie, uit zulke uitstekende mannen gevormd, zou zich in de volksverlangens niet zoo blijkbaar hebben vergist, de troon zou waarschijnlijk nog opgerigt staan, zoo vele beklagenswaardige slagtoffers in Frankrijk en daar buiten niet meêgesleept zijn. En terwijl wij eene omwenteling betreuren, die evenzeer met onze wenschen als met onze verwachtingen in strijd is geweest, willen wij ze ten spiegel voorhouden aan allen, die verlangen soortgelijke schokken in tijds te voorkomen.
Een woord nog over de aanleidende oorzaken dezer geduchte omwenteling! Voor hen, die meenen dat het toestaan der ‘réforme electorale,’ alles zou hebben verhoed, en die nu aan de weigering het onheil wijten, kan het nuttig zijn te herinneren, dat deze ter naauwernood als aan- | |
| |
leiding mag worden beschouwd. De oorzaken lagen veel dieper, en zijn alleen te verklaren uit dat streven naar gelijkheid, waardoor de Fransche maatschappij zich sedert eene halve eeuw gekenmerkt heeft. Wat de held der revolutie, Lamartine, van Marat schrijft: ‘L'égalité était sa fureur, parce que la supériorité était son martyre,’ durven wij op de groote meerderheid der Franschen, vooral ook uit den middenstand, van toepassing achten. Die hervorming in het kiesstelsel zelf, welke tot de uitbarsting aanleiding gaf, wat was zij anders dan een eerste stap, om die gelijkheid politiek erkend te zien? Sedert tien jaren had de Kamer der Gedeputeerden voorstellen in dien geest aangehoord. Eerst in 1839 en 1840 door den afgevaardigde Gaugier: ‘sur les fonctionnaires députés;’ in gewijzigden vorm, twee jaren later, door Docus, ‘sur l'extension des droits électoraux;’ - met de oude benaming, in 1843, door M. de Sade. In de zitting van 1844 werd het voorstel opgevat door den hoogst bekwamen gedeputeerde de Rémusat, en telken jare hernieuwd. Maar de meerderheid bleef onverzettelijk. Wij gelooven hare afkeerigheid minder te moeten toeschrijven aan zucht voor uitsluitend gezag, dan wel aan de overtuiging, dat deze eerste schrede hoogst gevaarlijk zou zijn, om het verband tusschen den persoonlijken eigendom en het beginsel van gelijkheid. De tegenpartij klaagde bij die
behandeling meer dan ooit over misbruiken bij de administratie, het stelsel van omkooping, ‘le régime de passe-droit,’ waardoor de regtmatigste aanspraken aan partijzucht werden opgeofferd. De minister Thiers had zich in 1840 als raadspresident bij de leden der commissie van rapporteurs over het voorstel verbonden tot indiening van een wetsontwerp in de eerstvolgende zitting. Zij hielden daarop hun verslag terug; want de ontbinding der Kamer, die op de uitbrenging van hun rapport had moeten volgen, lag niet in de wenschen van het toenmalig bewind. Het ministerie Thiers viel, alvorens aan de belofte van den voorzitter des kabinets kon worden voldaan. Maar deze staatsman bleef de standvastige voorstander en bepleiter der uitbreiding van het kiesregt, der uitsluiting bovenal van ambtenaren. Nog in 1846 leî hij deze opmerkelijke verklaring af: ‘Pour
| |
| |
moi, je ne me suis jamais donné pour ce que je n'étais pas; je ne me suis jamais donné pour un novateur, car je n'ai pas, en général, le goût des réformes. J'aurais été novateur, il y a cinquante ans, dans la vieille monarchie française, civilisée par les moeurs, mais barbare par les lois; je le serais aujourd'hui dans ces vieilles monarchies de l'Europe, où les droits de l'humanité ne sont ni reconnus ni respectés. Mais dans une société bouleversée par cinquante ans de révolution, et dont toutes les lois ont été renouvelées, je ne saurais être partisan des réformes. Dans ma conviction, ce n'est pas à faire des institutions nouvelles qu'il faut nous appliquer, mais à nous bien servir de celles qui existent. Je ne suis donc pas en général, partisan des changements qu'on veut apporter à nos lois politiques; quand je me décide pour une réforme, il faut que je croie à son indispensable nécessité, et, quant à moi, plus j'examine l'état du parlement, plus j'examine surtout l'état de l'administration, plus je suis partisan de la réforme actuellement proposée..... Je la défends comme utile, comme devant être réaliseé le plus tôt possible.’
Maar ook deze welsprekende aanprijzing, vermengd met waarschuwingen en wenken, waarop de uitkomst het zegel gedrukt heeft, mogt niet baten. De Kamer gaf weder een afwijzend votum; het volk werd meer en meer in de overtuiging versterkt, dat ook op de legale wijze, door de Engelsche Chartisten gevolgd, niets te verkrijgen was. Hoe moest nu de stemming tegen de hoogere standen niet voedsel krijgen uit die reeks van schandelijke regtsgedingen, welke in het afgeloopen jaar de publieke aandacht zoo gespannen hielden. Nu bleek het, dat de ergerlijke tooneelen, in de meest gelezen romans afgemaald, geene producten van verdichting, maar uit het leven genomen waren. ‘La littérature’ was ook nu weder ‘l'expression de la société.’ Naar den toon van sommige dagbladen te oordeelen, was het of ieder edelman een Praslin, elk minister een Teste of Cubières was. Het zaad was uitgestrooid, en kiemde welig in verbitterde harten. ‘Pauci enim atque admodum pauci, honore et gloriâ amplificati vel corrumpere mores civitatis, vel corrigere possunt.’
| |
| |
Meesterlijk wist de republikeinsche partij van al deze omstandigheden in haar voordeel gebruik te maken, en toen nu de Oppositie met onverschoonbare roekeloosheid, - na het land gedurende den zomer door reformistische maaltijden te hebben opgezet - de vraagstukken uit den boezem der kamer in de straten van Parijs overbragt, dat is, constitutionele met revolutionaire dwangmiddelen verwisselde - was de zege der omwenteling beslist. - De toekomst is meer dan ooit in nevelen gehuld. Zooveel echter heeft de ervaring reeds geleerd, dat de Europische maatschappij algemeen een nieuw tijdperk is ingetreden. ‘Und das Band der Staaten ward gehoben, Und die alten Formen stürzten ein!’ Zien wij naar Duitschland! De gisting, welke zich reeds vroeger hier en daar vertoonde, is nu algemeen. Eene volksbeweging, binnen Weenen uitgebroken, was beduidend genoeg om den man te doen vallen, die met onmiskenbare bekwaamheid, sinds 40 jaren, allen regelmatigen vooruitgang tegenhield, - alle, ook de meest wenschelijke ontwikkeling onderdrukte. Prins Metternich is voortvlugtig uit het rijk, dat hij zoo lang bestuurde en nu, met schulden overladen, kwijnende, welligt de ontbinding nabij achterlaat. Sedert hij op het Weener-congres de Europésche aangelegenheden hielp regelen, vond geene poging, uit het volk zelf voortgekomen, tot verbetering in bestuur en wetgeving, genade in zijne oogen. Toen de Julij-omwenteling in 1830 den eersten gevoeligen schok aan zijn stelsel gaf, was 's keizers uitroep: ‘nu is alles verloren’, de trouwe weêrklank van de inzigten zijns kanseliers. Aan den generaal Beliard, die de troons-bestijging van Lodewijk-Filips kwam berigten, voerde hij te gemoet: ‘deze vorst beproeft het bovenmenschelijke.’ Maar toen
zich de Fransche koning allengs in het bewind scheen te vestigen - sloot zich ook Oostenrijk aan, en na het sluiten der Spaansche huwelijken, was de toenadering zeer duidelijk. De herleving van Italië - in hetwelk Metternich voorwendde slechts ‘eene aardrijkskundige benaming’ te zien - bragt evenwel den doodelijken slag aan Oostenrijk's absolutisme. Voor een' man zoo schrander, moest toen de onmogelijkheid blijken van langduriger volharding. Misschien was het nemen van ontslag in die dagen een waardiger afscheid geweest. Vorst
| |
| |
Metternich bleef aan, putte zich uit in tegenkanting, wapening, toerustingen, alliantiën met de kleine noordelijke staten - totdat de Parijssche omwenteling der vorige maand, - anders in Opper-Italië met weinig sympathie begroet - ook in Weenen eenen opstand uitlokte. - De staatskanselier werd verdreven, zijne villa verwoest, - de censuur dadelijk afgeschaft, eene constitutie toegezegd. Wie zou het voor weinig weken hebben geloofd! Het verwondert ons niet, dat deze omkeering in Duitschland zelfs meer belangstelling wekt dan de Fransche gebeurtenissen - zonder welke zij waarschijnlijk nog lang ware uitgebleven. Vooral sedert ook in Berlijn zulk een ernstige volksopstand is losgebarsten. Dat de halve constitutie, door koning Frederik Willem ten vorigen jare verleend, verre was van de nationale wenschen te bevredigen, was uit het verhandelde bij den Landdag wereldkundig. De kweekeling van Niebuhr en von Savigny, getrouw aan de herinneringen der historische school, had in zijn Patent laten opteekenen, meer wat overlevering van het voorleden, dan vormend beginsel voor de toekomst was. De zonderlinge romantische vormen des konings vinden ook weinig bijval bij de meerderheid van het Pruissische volk. Wie kan ontkennen, dat onder de nu afgetreden ministers mannen van hooge bekwaamheid en Europeschen roem worden geteld. Doch ook deze zijn in de volksschatting te aristocratisch, hoofden der rigting door den koning gevolgd; en de natie weigert haar vertrouwen aan een' man als b.v. von Savigny, die in een uitstekend geschrift - wel is waar reeds voor 34 jaar verschenen - de bevoegdheid onzer tijden om wetboeken te maken ontkent. De rol van dezen als minister, bepaaldelijk ook bij de beraadslagingen van den vereenigden Landdag, heeft geenszins beantwoord
aan de vermaardheid van den geleerde. Voeg hierbij, dat ten gevolge van mislukten oogst, financiële en handelscrisis, vele takken van bestaan kwijnden, en de armoede, inzonderheid te Berlijn, op eene schrikbarende wijze was toegenomen, waardoor de ontevredenheid bij de lagere volksklassen algemeen was. Waar zooveel brandstof verzameld werd, moest eene ontploffing volgen. De vonk, uit Parijs en Weenen aangebragt, verhaastte slechts de uitbarsting. Op den 14den Maart verscheen een
| |
| |
Patent tot bijeenroeping van den vereenigden Landdag tegen 27 April; de prins van Pruissen werd tot gouverneur-generaal der rijksprovincie benoemd; een buitengewoon congres van alle Duitsche Bondstaten zou op 25 Maart te Dresden bijeenkomen; maar de stedelijke overheid te Berlijn weigerde eene door het volk ingeleverde petitie aan den koning ter hand te stellen. Nieuwe volksvergaderingen volgden: de gistende gemoederen werden door allerlei geruchten in beweging gebragt; de verschijning van een' gewapend beambte was het sein tot de uitbarsting van een strijd tusschen de menigte en de van alle kanten toegesnelde legermagt, die, toen geëindigd, maar daags daarna hervat, zoo ernstig werd, dat de koning (op den 18den) aan eene deputatie uit de stad Keulen en de burgerij Berlijn gehoor verleende, in de vrijheid van drukpers bewilligde en een nieuw koninklijk patent, tot bijeenroeping der Stenden op den 2den April, in het licht gaf. Intusschen deden zich, te midden van het gejuich der toegestroomde volksmenigte, herhaaldelijk kreten tegen de militairen hooren, die op het plein voor het vorstelijk paleis stonden geschaard. Naar het schijnt hebben toen de verbitterde dragonders een heftigen aanval op de ongewapende burgers gedaan, die daarop naar de wapens grepen, alom versperringen opwierpen, en met zoo veel woede tegen de militairen streden, dat na een bloedig gevecht de krijgsmagt uit de straten terugtrekken moest. De koning deed woorden van verzoening en verbroedering hooren, ontsloeg zijne ministers, belastte graaf von Arnim met de zamenstelling van een nieuw bewind, waarvan het evenwel nog onzeker is, of het aan de geklommen eischen en door bloedvergieten opgewonden gemoederen der bevolking voldoen zal. Eene constitutie met verantwoordelijke ministers,
regtspleging door Jury, wapening der burgermagt, met één woord, eene reeks van zeer vrijgevige concessies duidt genoegzaam aan, dat Frederik Willem het gewigt heeft beseft, voor Duitschland en Europa in de naauwe aaneensluiting van vorsten en volken gelegen. De prins van Pruissen is naar Engeland geweken, zoo men wil uit weêrzin tegen de vrijzinnige toezeggingen zijns broeders, en gekrenkt door het ongelijk, naar zijn oordeel, aan het dappere en getrouwe leger aangedaan.
| |
| |
Bij eene latere proclamatie roept de koning ‘de Duitschers’ op, en wil zich aan het hoofd van eene eenige Duitsche natie stellen.
In Beijeren heeft koning Lodewijk, na eene reeks van grootere en kleinere omwentelingen, de kroon nedergelegd, en het bestuur overgedragen aan zijnen zoon Maximiliaan. Is de reden van dit besluit, gelijk van 's konings wege werd te kennen gegeven, overtuiging dat de beginselen, gedurende 23 jaren door hem gevolgd, maar onbestaanbaar met de nieuwere denkbeelden, de alleen ware zijn? Is het, zoo als van eene andere zijde verzekerd wordt, financiële nood, lang bedekt maar niet meer te verbloemen, nu volklievende mannen aan het hoofd zijn gesteld? Of zouden de schoone oogen der Spaansche Bayadere ook tot dit besluit hebben meêgewerkt, en de afgetreden vorst de ergernis, op den troon aangevangen, voortzetten, nu geen koninklijke mantel daardoor meer geschandvlekt wordt? De toekomst zal op deze vragen het antwoord geven. En terwijl nog een onpartijdig nageslacht erkennen zal, dat de kunstlievende vorst zijne hoofdstad in een tempel der kunsten heeft herschapen, onderschrijft het gewis het oordeel van den tijdgenoot, die de zwakheden van den koninklijken dichter zoo beleedigend voor zijn volk als onteerend voor hem zelven noemt. De proclamatie van koning Maximiliaan, die eene algemeene amnestie verleent, lang verbeide wetsontwerpen toezegt, het uitzigt op afschaffing van misbruiken opent, zal, hopen wij, medewerken om Beijeren te behoeden voor dien geesel, waardoor Wurtemberg, Hessen en Silezië worden geteisterd. Men waant zich drie eeuwen in de geschiedenis teruggeplaatst, bij het lezen der gruwelen, door het landvolk bedreven. Eene ware Jaquerie, een boerenkrijg in vollen nadruk. Mogten toch de ernstige waarschuwingen van dezen tijd voor hen niet verloren gaan, die verouderde regten en voorregten, al zijn ze in volkomen strijd met den ontwikkelden
tijdgeest, willen handhaven! Geene menschelijke magt, geen beleid, noch vastheid van wil, kan op den duur de beweging stuiten, die den vrijen geest ten regel is gesteld. Denken wij aan Hannover! Hoe lang bedwong de koning iedere poging tot vooruitgang, of meer dan enkel materiële ontwikkeling.
| |
| |
Nu is hij genoodzaakt tot het stelsel terug te keeren, dat hij sedert elfjaren verliet; inmiddels is de wrevel algemeen, de liefde zijns volks verkoeld, de luister zijner hoogeschool aan het tanen.
Het ‘Denendom,’ zoo als men in Duitschland de ‘Deensche partij’ smalend noemt, waant de onderwerping der hertogdommen Sleeswijk en Holstein, bij verrassing, voor goed te verzekeren. De koning wordt gedwongen zijn ministerie te ontslaan; Koppenhagen jubelt, maar de Duitsche geest is ontwaakt, en na de oproeping van Frederik Willem, heeft de onafhandelijkheid der hertogdommen eene groote schrede vooruit gedaan. Met alle kracht willen zij zich aansluiten aan Duitschlands streven naar eenheid en vrijheid. De vereenigde Stenden-vergadering wordt onmiddellijk bijeengeroepen; alom wordt eene burgerwacht gevormd; een voorloopig bewind was reeds zaamgesteld; de prins van Augustenburg, door koning Christiaan met smaad ontslagen, wordt nu met feestgejuich te Rensburg ingehaald, en neemt maatregelen ter verdediging des lands.
Maar van oneindig meer belang voor Europa en de beschaving, kan de wedergeboorte van Polen worden. In Duitschland verheffen zich allerwege stemmen om het gruwzaam feit, ‘de verdeeling van Polen,’ die de reeks van revolutionnaire geweldenarijen opende, na bijna tachtig jaren van onregt zooveel mogelijk te herstellen, en althans aan de nazaten te vergoeden, wat omtrent de vaderen misdreven werd. Of nu de mogendheden, die door deze eerste schending van het volkenregt haar gebied zagen uitbreiden, gehoor zullen geven aan de stem van billijkheid en regt, is eene andere vraag; in den gewonen loop der dingen bijna geen vraag te noemen; maar te midden der ontbinding en hervorming van Europa, waarvan wij getuigen zijn, de aandacht allezins waard. In Pruissisch Polen althans is eene veelbeteekenende manifestatie gevolgd op de koninklijke verklaring, ‘dat hij aan de eigen beslissing van die gedeelten des rijks, welke niet tot den Duitschen Bond behooren, overliet, om zich daaraan mede aan te sluiten, of wel een afzonderlijk bestaan te behouden,’ en tot herstel der zelfstandigheid van Posen is dadelijk besloten. Oostenrijk zal zijne Poolsche gewesten bezwaarlijk kunnen bedwingen; en al rukken ook de Russische legerbenden op
| |
| |
Warschau aan, er is thans een magtiger vijand te verslaan dan voor 17 jaren. Algemeen is men in Duitschland het drukkend overwigt van den Czar moede, en de herstelling der Poolsche nationaliteit schijnt het gereedste middel tot herstelling van het evenwigt.
In zuidelijk Europa zijn de gebeurtenissen dezer maand minder snel en verbazingwekkend geweest; vast evenwel en regelmatig was de voortgang. Pius IX heeft eene staatsregeling aan zijn volk verleend, op breede en vrijzinnige grondslagen; verleend, want ter zijner eere zij het herinnerd, hij heeft den drang en dwang der jongste voorvallen niet gewacht; zijn ‘motu proprio’ verdient zoo te heeten, ofschoon natuurlijk de omstandigheden van invloed zijn geweest en het oorspronkelijk plan mogen gewijzigd hebben. De tijd heeft de wijsheid des H. Vaders geregtvaardigd, tegen de wenschen van den minister Guizot, die verlangde, dat men reeds dadelijk bepalen zou, hoever de hervormingen zich zouden uitstrekken: misschien indachtig aan de les, dat men nooit verder gaat, dan wanneer men niet weet waarheen. Mogt nu het Romeinsche volk de edelmoedigheid van den souverein met erkentelijkheid en vertrouwen beantwoorden.
Lord Minto is te Napels minder gelukkig in zijne zending geslaagd; de rol van lord William Bentinck schijnt niet voor hem weggelegd. De moed van het Siciliaansche volk, door buitenlandsche omkeeringen aangevuurd, dreigt overmoed te worden, het wijst vreemde bemiddeling af, een nationaal parlement zal beslissen; terwijl de koning, onverhoeds door slag op slag getroffen, geheel ontmoedigd schijnt. Al is de nieuwe Napelsche constitutie in velerlei opzigt boven de oude Siciliaansche te verkiezen, waarin het aristocratisch beginsel den boventoon had, deze vrijgevigheid voldoet de gekrenkte nationale eigenliefde niet. Waarom moest ook een tweede bombardement de breuke onheelbaar maken!
Karel Albert gaat voort met de uitbreiding en regeling der staatkundige regten zijns volks. Inwendig is overal verbetering van het bestuur; de wet op de verkiezingen is afgekondigd, de census zeer laag gesteld, elke kiezer ook verkiesbaar, het getal ambtenaren in de kamer tot een vierde der afgevaardigden beperkt. Eene volledige amnestie is aan
| |
| |
de veroordeelden wegens staatsmisdrijven verleend. Naar buiten kan hij welhaast den ouden degen der dappere hertogen van Savoije zwaaijen tegen Oostenrijk's wankelend gezag en alzoo den val des vreemden overheerschers, de zegepraal der Italianen voltooijen. Althans doen zich Turijn en Genua luide in dien geest hooren, sedert Milaan de banier des opstands heeft geplant. Bloedig is daar de strijd, hevig de uitbarsting van het lang onderdrukte volksgevoel. Kenmerkend van onzen tijd is de verbroedering der Hongaarsche regimenten met de herrezen bevolking; want ook deze behooren tot een stam, die lang, met kwalijk verkropte woede, onder den ijzeren scepter van Metternich's dwingelandij heeft gezucht. De laatste staatkundige daad van dezen minister was immers de ontbinding van den Hongaarschen rijksdag, die met edelen moed de wenschen en belangen des volks had gebragt tot voor den troon des monarchs. Maar ook de landbevolking snelt van alle zijden toe, en de gisting en reactie tegen de gehate Duitschers is zoo algemeen door gansch noordelijk Italië verspreid, dat de geruchten van opstand in Parma, Piacenza en Modena, indien al voorbarig, wel spoedig zullen bevestigd worden.
En nu een blik op Groot-Brittannië, de wijkplaats der verdrevenen, dat in zijne afscheiding de stormen en omkeeringen van Europa rustig aanschouwt, sedert eeuwen in bezit der vrije instellingen, waarom de meeste staten van het vaste land nu door bloed en tranen den kamp hebben gewaagd. Voorzeker, het is ook door den socialen kanker aangetast, waaraan de maatschappij alom lijdt, zelfs vertoont zich die nergens afzigtelijker dan in het eeuwen lang onderdrukte Ierland. Maar nog vindt het een uitweg voor alle politieke hartstogten; nog houdt het aan de beginsels en grondslagen vast, waardoor maatschappij en staat voor algeheele omkeering worden beveiligd; nog zijn de wettige middelen voldoende, en volksaard en volkskarakter afkeerig van geweldenarij en onderdrukking, hetzij die van boven of van beneden worden beproefd. Eene ondervinding van anderhalve eeuw omtrent den representativen regeringsvorm heeft wijsheid geleerd, zoo als Thiers het even waar als gelukkig uitdrukt: ‘l'Angleterre est dans cette moyenne d'ad- | |
| |
hésion et de résistance au pouvoir, qui constitue la vraie liberté représentative. Vous ne voyez jamais les partis politiques y aller jusqu'à vouloir tout renverser, et puis, par une prompte réaction, prendre l'attitude la plus docile; non, ils sont toujours dans une moyenne d'indépendance entre la révolte et la soumission.’ Daarom vindt de Duitsche beweging bijval en weêrklank bij de Britsche natie; zoowel het doel, herstelling van een Duitsch rijk, als het middel, aansluiting onderling van vorsten en volken. Minder billijk komt ons het oordeel der Engelschen over de gebeurtenissen in Frankrijk voor: eenstemmig zijn de dagbladen van alle kleur in het vonnissen van
de gevallenen, met miskenning van het vele goede door hen gesticht; en toch vinden wij nergens sympathie voor de nieuwe orde van zaken. Hun practische zin is afkeerig van het overdrevene, van het pogen naar eene volstrekte herschepping der maatschappelijke toestanden; en het oog der ziel wordt beneveld door de herinneringen der vorige eeuw. Ook moet men erkennen, dat de verdrijving van een tal Engelsche arbeiders, uit alle oorden van Frankrijk, weinig geschikt is om ingenomenheid op te wekken met de nieuwe ‘broederschap.’ De debatten in het parlement hebben gekwijnd; in het begin der maand is de ‘income-tax’ evenwel met levendigheid behandeld, en de ministers hebben van de voorgestelde verhooging moeten afzien. Sir Robert Peel verdedigde in eene lezenswaardige rede de belasting door hem voorgesteld. Maar het bewind bleef standvastig hare toestemming weigeren aan den voorslag ter reductie van zee- en landmagt. Uitdrukkelijk en bij herhaling gaf de eerste minister te kennen, dat hij wel voor het oogenblik geen reden had om te vreezen voor verstoring des vredes; maar meer dan ooit was hij geneigd om zoo veel mogelijk zich op alles voor te bereiden. Voor zes weken, zeide hij, waren er sommigen, die uit de eigendomsverdeeling en andere teekenen besloten, dat Frankrijk vroeger of later, binnen eene halve eeuw welligt, in eene republiek zou worden verkeerd; maar niemand dacht, dat die monarchie met alles, wat zoo hecht en stevig scheen, binnen weinig uren als een damp zou verdwijnen.
Ware het oogenblik niet zoo ongelukkig gekozen geweest,
| |
| |
dan zou welligt de beschuldiging van Mr. Anstey en de schitterende verdediging van lord Palmerston meer algemeene aandacht hebben gewekt. Maar het publiek had nu geene belangstelling meer voor de tractaten van Adrianopel en Unkiar, noch voor het bombardement van Akkaron. - Naauwelijks werd de aankomst opgemerkt van lord Hardinge, den held van de Sutley, wien de geschiedenis ongetwijfeld naast Clive en Hastings eene plaats zal aanwijzen. Hoe glansrijk was zijn bestuur in de drie onvergetelijke jaren voor het Britsch-Indisch rijk! De velden van Plassy en Assaye vertoonden geen schitterender tooneelen van moed dan de boorden van de Sutley, toen de krijgsman, wiens naam te Corunna, te Albuera en in Waterloo's vlakten had uitgeblonken - met verzaking van zijnen hoogen rang, onder sir Hugh Gough ging dienen. In den ijzingwekkenden nacht van 21 December 1845, met eene brandende legerplaats in het gezigt, bezocht de gouverneur van Indië het eene regiment na het ander, om de soldaten te bemoedigen. Na de volkomenste overwinning over den krijgshaftigsten van alle Indische stammen, vertoonde hij, zelf aan eenen arm verminkt, zich en eenen zoon, wien een voet was afgeschoten, aan de gekwetsten van het Engelsche leger, om zijne arme kameraden met dit gezigt van gemeenschappelijk lijden te vertroosten. Edele daden van heldenmoed, in de jaarboeken der krijgskunde niet overtroffen, en toch buiten Engeland ter naauwernood in Europa bekend!
Magnus ab integro seclorum nascitur ordo. - Ook voor Nederland is, hopen wij, een betere dag aangebroken. - Juist niet om de grondwets-herziening op zich zelve, die alléén de kwijning niet zal wegnemen, waaraan het vaderland lijdt. - Maar het nieuw opgewekt leven, dat door geheel ons werelddeel zich vertoont, moet zich ook hier openbaren. Reeds is de klimmende belangstelling in de zaken van het buitenland, aan dagen van woeling eigen, een geschikt middel ter verruiming van den blik. - Willens, onwillens wordt de aandacht bepaald bij de levensvragen van onzen tijd. Het gevoel van isolement, dat een klein land ligt nederdrukt, moet ophouden. Men gevoelt zich een integrerend deel der Europesche volkenmaatschappij, wier leven men mede leeft.
| |
| |
Daarenboven is het besluit des konings, omdat men weet dat het van hem is uitgegaan, als een ‘motu proprio,’ als eene weldaad uit zijne hand aangemerkt. De banden, die Nederland aan het stamhuis van Oranje verbinden, zijn daardoor vaster gesnoerd. Indien al onvergeetbare vaderlandsche herinneringen het ons niet voor oogen stelden, een blik op de donkere toekomst kan ons leeren, dat de naauwste, innigste vereeniging van vorst en volk gebiedend wordt gevorderd. Maar wij hebben hooger beginsel dan belang. Wij voelen ons gehecht aan den dierbaren vorst, die zijn bloed voor de bevrijding van Nederland heeft gestort. Zijn ridderlijke, heldhaftige aard is ons een waarborg, dat alle kleingeestige bedenkingen zullen ophouden, nu eens de overtuiging, van een ander regeringstelsel te moeten aannemen, bij hem gevestigd is. Dat het tegenwoordig ministerie slechts tijdelijk is, kon uit de zamenstelling blijken, voordat het door de uitdrukkelijke verklaring der ministers bevestigd werd. Hoe homogeniteit uit deze bestanddeelen zal ontstaan, is ons een raadsel; want homogeen in goeden wil en bedoelingen, is, in deze kommervolle dagen, minder dan ooit genoeg. Van ganscher harte juichen wij de beginselen toe, door den president van den raad ontwikkeld. De Britsche staatsregeling is ook onze baak en ons voorbeeld. Maar wij weten, dat zij het voorgewende model van alle nieuwere constituties is geweest; en dat hetgeen hare eigenlijke voortreffelijkheid uitmaakt, evenmin als de volksgeest en burgerzin der Engelschen, door verklaringen en de doode letter eener grondwet wordt overgeplant.
Hoogst welkom was ons de toegezegde verandering van het belastingstelsel, vooral van de accijnsen op het gemaal en geslagt. Zij geeft het bewijs, dat de hooge regering zich het lot dier volksklassen wil aantrekken, wier belangen maar al te zeer werden vergeten, en in wier verwaarloozing, naar onze vaste overtuiging, de sleutel der tegenwoordige wereldgebeurtenissen ligt. |
|