| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
22 Februarij 1848.
Onze verwachting dat de mededeelingen, door lord Palmerston aan het Britsche parlement te doen, een nieuw licht over de aangelegenheden van Zwitserland zouden verspreiden, is niet verijdeld. Op den dag zelven waarop wij die regels ter nederschreven, werd in Londen aan de parlementsleden eene verzameling van stukken uit de laatste vier jaren gezonden, waaruit de ministeriële staatkunde in de Zwitsersche zaak moet blijken. Toevallig was zeker de zamenloop niet, waardoor de uitgave der depêches gelijktijdig plaats had met de discussies bij de Fransche afgevaardigden. Maar hoezeer de handelingen van lord Palmerston niet altoos in overeenstemming zijn met de taal der voorschriften aan de Engelsche gezanten, de toon der briefwisseling en van al deze staatsstukken is zeer bezadigd. Toen lord Minto in de maand September, jl., over Bern naar Italië reisde, ontving hij instructies, die omtrent de herziening der Bondsacte het volgende inhielden. ‘De Landdag zal welhaast overgaan tot de revisie van het pacte, en ongetwijfeld zijn vele bepalingen voor verbetering vatbaar: maar hier en daar is men beducht, dat de voorstellers dezer herziening niets anders bedoelen dan den grondslag te veranderen, waarop de staatsgesteldheid van Zwitserland berust, de kantonnale souvereiniteit weg te vagen, en gansch Zwitserland in eene
| |
| |
enkele republiek te doen zamensmelten. De regering van H.M. gelooft niet, dat Zwitsers van staatkundig gewigt en invloed zoodanig plan koesteren; zij is overtuigd dat dergelijke vernietiging van oude, erfelijke regten, en zulke onderwerping van kantonnale onafhankelijkheid aan centraal gezag alleen kan geschieden door overmagt en geweld: en dat zoodanig ontwerp de verovering en beheersching van het eene deel des lands door het ander medebrengt. Maar het Britsche Gouvernement, mede-onderteekenaar van het Weener-verdrag, moet het Zwitsersch bewind herinneren, bijaldien aan dusdanig plan wordt gedacht, dat het hoofdbeginsel, bij dit Verdrag omtrent Zwitserland aangegenomen, is: de afzonderlijke souvereiniteit van ieder kanton.’
Niet anders behelzen de voorschriften, in de laatste dagen van November aan Sir Stratford Canning gegeven; en de keuze van dien staatsman tot onderhandelaar, die in de oorspronkelijke regeling en vestiging van het eedgenootschap eene belangrijke rol gespeeld had, pleit reeds ten voordeele dezer beschouwing. Maar toen deze gezant, bij zijne komst te Bern, den landdag in zegepraal vond, had hij buitendien eenen anderen last te volvoeren. Hij moest al zijnen invloed bezigen om aan beide partijen matiging in te prenten: de overwinnaars vermanen om geen misbruik te maken van hunnen triumf; de verslagenen aansporen om hunne nederlaag te vergeven. Herhaaldelijk dringt lord Palmerston er op aan, dat alles vermeden worde wat den schijn van bedreiging aan zijne voorstellen zou kunnen geven. ‘Uwe Exc. zorge bovenal hun wel te doen gevoelen dat gij niet spreekt als orgaan van eenige andere mogendheid, maar enkel en alleen uit naam van een gouvernement, dat levendig belangstelt in de welvaart van het Zwitsersche volk.’ - En is nu deze afzonderlijke zending beter geslaagd dan de vereenigde pogingen der vier mogendheden? Hier spreke de onderhandelaar zelf. In de depêche van 11 December: ‘Ten opzigte der Bondsacte, mag ik uit de stellige verzekeringen van den president opmaken, dat het beginsel der kantonnale souvereiniteit zal geëerbiedigd worden.’ In eene volgende: ‘Ik ben door den pres. Ochsenbein gemagtigd te verklaren:
| |
| |
dat de gevoelens van den landdag, wat betreft het hoofdbeginsel, de souvereiniteit der 22 kantons, en van ieder in het bijzonder, volkomen overeenstemmen met die van het Britsch gouvernement. Zijne Exc. heeft mij verwittigd, dat, hoewel de herziening van het pacte aan eene commissie is opgedragen, er niet aan wordt gedacht om in deze zitting daarover te handelen; en dat men voorts geene andere middelen zal aanwenden dan overtuiging en redenering, om in het verdrag eenig nieuw artikel, hoe wenschelijk ook, op te nemen.’
‘Zijne uitdrukkingen bevestigen mij in mijne vroegere meening, dat sterke gehechtheid aan het beginsel der kantonnale souvereiniteit geenszins bij de kleine oorspronkelijke kantons alleen huisvest, maar dat de grootere kantons over het geheel van hetzelfde gevoelen zijn, en even ongezind om een voorregt op te geven, streelend voor hun gevoel van eigenwaarde, en dierbaar geworden door lang en erfelijk bezit.’ - ‘Het is tevens gemakkelijk te ontwaren, dat, - behalve zulke gedeeltelijke wijzigingen in het Bondsverdrag, als strekken kunnen ter bevordering van het onderling verkeer in regterlijke - handel- - en muntzaken, - de bovendrijvende partij buitendien beoogt meerdere uitbreiding van magt voor den landdag, en het vestigen van een klemmender, hoewel beperkt, centraal gezag. Ik sla geloof aan hunne betuiging van eerbied voor het beginsel van kantonnale souvereiniteit, en ben niet vreemd van het denkbeeld, dat men trachten zal de plannen van verbetering te verwezenlijken, door de zucht naar populaire veranderingen op te wekken in die kantons, welke tot nu toe hunnen ouden regeringsvorm behouden hebben.’
‘Ik moet den Heer Ochsenbein regt doen wedervaren, door te zeggen, dat hij zich gematigd, verstandig en gepast heeft uitgedrukt. Hij trok eene scherpe lijn van afscheiding tusschen de houding van Engeland en die der andere mogendheden. Op dit laatste punt toonde hij eene geraaktheid, die in heftige verontwaardiging oversloeg, toen hij van het Sonderbond gewaagde, en hoe hun krijgsraad Oostenrijk had aangezocht om hen met een corps hulptroepen bij te staan.’
| |
| |
Wij onderzoeken nu niet, in hoeverre het verleenen der amnestie - de afdanking van het leger - het opleggen van minder schatting aan de overwonnen kantons - aan de bemiddeling van Sir Stratford Canning zijn toe te schrijven. Wij doen in zijne belangrijke depêches enkel uitkomen, wat - naar het oordeel van een schrander, onpartijdig buitenlander - voor de toekomst van eene herziening der Bondsacte te wachten is. En vragen wij nog eens, of de welwillende vriendschappelijke tusschenkomst van den Engelschen gezant gunstiger heeft gewerkt, dan de meer dreigende houding der vier mogendheden: dan is - ondanks ‘de scherpe lijn van afscheiding of onderscheid’ door Ochsenbein getrokken - het antwoord dit: De Britsche staatsman ontving op zijn memorandum een schrijven van den president, waarin hem in vrij drooge bewoordingen voor zijne welwillende gezindheid jegens Zwitserland wordt dank gezegd, en verzekerd dat de verkiezingen volkomen vrij zijn geweest, en de overtredingen door de regtbanken gestraft. Op de nota der vier verbonden mogendheden is door den landdag geantwoord, dat Zwitserland het vrije regt van constituering heeft, en dat de vraag, of de Bondsacte slechts met algemeene of wel bij meerderheid van stemmen kan veranderd worden, niet door de mogendheden, maar door Zwitserland zelf moet worden beslist. De taal, door den steller (den afgevaardigde Fürrer) gebezigd, is waardig en beraden, de toon vast en gematigd; en het antwoord werd met eene groote meerderheid goedgekeurd.
De minister Guizot van zijnen kant, heeft in de Kamer der Fransche afgevaardigden, met de officiële bescheiden het gevoelen verdedigd, dat de voordeelen, aan Zwitserland toegekend, afhankelijk zijn van de eerbiediging der grondslagen, waarop het Eedgenootschap gevestigd werd, met medewerking en onder waarborg der groote mogendheden. Regtens dus zijn deze bevoegd de voordeelen als vervallen te beschouwen, zoodra die grondslagen ontbreken. En dit regt heeft Frankrijk op eene voor Zwitserland vriendschappelijke wijze en in een milden geest doen gelden. - Doch deze herinnering voert ons midden in de gedenkwaardige debatten, welke drie weken lang de aandacht van Frankrijk
| |
| |
en Europa boeiden. Het ‘argute loqui'’ door den ouden Cato reeds voor eeuwen aan de Galliërs toegeschreven, is nog het kenmerk hunner nazaten. Hoedanig ook het oordeel over de wenschelijkheid van eene langdurige discussie omtrent het ‘adres van antwoord’ moge zijn; - hoe zeer men moet toegeven, dat aan de behandeling der staatszaken een kostbare tijd wordt ontroofd, - aan de gadelooze welsprekendheid brenge men hulde! Maar de twee namen, die onwillekeurig op ieders lippen zweven, en tot vergelijking uitlokken, zijn die der beide eerste staatslieden van Frankrijk. - Thiers, fijn, geestig, helder, met al de détails bekend, in het verhalen zonder wederga, ontrolt de wereldkaart voor zijne hoorders, en weet altoos de snaren aan te roeren, die in Fransche gemoederen weêrklinken. Zoon der omwenteling, verzuimt hij zelden de gelegenheid aan zijnen oorsprong te herinneren. Vol sympathie voor de regten des volks en de glorierijke dagen der republiek - zoo meesterlijk door hem geteekend, - is hij door de natuur tot Tribun en oppositieman bestemd. In de Zwitsersche zaak ziet hij een' strijd tusschen omwenteling en tegen-omwenteling. Zijne rede over de Italiaansche zaken vangt aan met het roekeloos, onmenschelijk bombardement van Palermo, en de gruwelen te Milaan - bijkans in den toon waarop Fox de moordtooneelen van Praga en de bloeddorst van Suwarow vermeldt. - Daarna herinnert hij den roem van Italië in letteren en kunsten, het aandeel dat Frankrijk heeft aan de verspreiding van vrijzinnige begrippen door zijn roemruchte schrijvers, ‘ces sublimes agitateurs de la pensée humaine,’ - aan het slot een hevigen uitval tegen het ministerie, - maar omtrent de hoofdzaak zoo weinig afdoende tegen de
door Guizot gevolgde staatkunde, dat deze zijne rede besluiten kon met de woorden: ‘ce que M. Thiers a dit, nous l'avons déjà fait.’ De welsprekendheid van den raadspresident heeft een gansch ander karakter. Meer wijsgeerig, ernstig, verheven; soms bitter en in een stijl, die van verontwaardiging gloeit, als de tegenpartij hem hoont en kwetst, is de minister meestal waardig, zich zelf en zijne taal zoo magtig, dat hij niets meer, niets minder, niets anders zegt dan hij heeft voorgenomen. - De gelaatstrekken zijn even scherp en sprekend als de trekken van het karakter.
| |
| |
De overgang uit de ideënwereld, waarin die edele geest zich gaarne vermeidt, tot de gebeurtenissen van den dag, waarover hij moet handelen, - heeft ongemerkt en zonder schokken plaats. Hij beweegt zich even gemakkelijk op beider gebied. Niets is in dit opzigt leerrijker dan de vergelijking van een discours door de Lamartine bij voorbeeld uitgesproken, die zich even gaarne tot algemeene beschouwingen verheft, maar zich weldra daarin verliest; schitterend van kleuren, zonder zuiver van omtrek te zijn. Toen in de zitting van 29 Januarij de staatsman onmiddellijk na den dichter sprak, kon ieder het onderscheid gevoelen. Doch ook in dezen worstelstrijd weder was Thiers de eigenlijke tegenpartij. Wanneer de een door de influenza verhinderd wordt, is er althans vergoeding, zoo tevens de ander belet is te spreken. In de Zwitsersche zaak wordt Thiers, de opposant, gebreideld door de enkele voorlezing der depêches van Thiers, den minister. Bij de zinsnede van het adres aangaande Italië, doet de minister met welgevallen uitkomen, in hoeveel gewigtige punten er overeenkomst bestaat; - hoe ook hij met ingenomenheid hulde doet en sympathie gevoelt voor Italië, en volgaarne zijn aandeel in de gemeenschappelijke schuld der beschaafde natiën betaalt; maar de verantwoordelijkheid van een minister vordert eene terughouding, waarvan de vrije opposant zich ontslagen rekent. - Evenzeer betreurt hij de onmeedoogende, doellooze uitersten, waartoe enkele gouvernementen zich lieten vervoeren, al gelooft hij niet, dat de namen van dwingeland, onbarmhartige meesters, beulen gepast zijn, wanneer eene regering tot gegevoelens van billijkheid, matiging en grootmoedigheid moet worden teruggebragt. Nog ten slotte eene edele depêche over de
Romeinsche Consulta, aan den gezant Rossi, en ten afscheid aan zijnen tegenstander: ‘Les bons conseils que nous a donnés l'honorable M. Thiers, nous les avons suivis d'avance, ce qu'il a dit, nous l'avons déjà fait. Je ne doute pas qu'il ne l'eût fait aussi; il l'aurait peut-être mieux fait que nous; il serait peut-être plus populaire en Italie que je ne le suis. Ce serait heureux pour lui. Je le regrette pour moi’ - Ons zweefden de woorden van den grooten historiekenner Heeren voor den geest: ‘Men is het in Enge- | |
| |
land nog niet eens, of Pitt of Fox de grootste geweest is. Wat zou er van Europa geworden zijn, als Fox in de plaats van Pitt had gestaan! Doch de standvastige verdediger der schijnbaar of wezenlijk liberale denkbeelden behoudt altijd het publiek voor zich, terwijl de waarlijk groote minister te groot voor de denkwijze van het algemeen is’ (‘zu gross für die Popularität ist’).
Doch de hevigste aanvallen, die het bewind te verduren had, betroffen niet de buitenlandsche politiek. Eene zinsnede over de reformistische maaltijden heeft in het Palais-Bourbon eene opschudding verwekt, waarvan de gevolgen voor ministers en opposanten beiden even noodlottig kunnen wordén. Wij betreuren, dat in de troonrede de woorden van afkeuring zijn opgenomen: want wat ook van de ministeriële zijde is aangevoerd, het bewijs, dat deze gisping zou gelijk staan met de harde waarheden, welke de partijen elkander dagelijks tegenwerpen, is niet geleverd. Het was te voorzien, dat de ergerlijke tooneelen zich zouden vernieuwen, die vóór vier jaren op de bedevaart naar ‘Belgrave-square,’ en het woord ‘flétris’ zijn gevolgd. En in het land, waarheen men wel altoos den blik moet wenden, als het constitutionele gebruiken geldt, - in Engeland zal men geen voorbeeld van zoodanige koninklijke berisping vinden. Maar even zeker is het, dat de oppositie - al is het ook, dat haar gevoelen omtrent de ‘wettigheid’ der gastmalen over dat van den minister moest zegevieren - door deze daad van verzet een hoogst laakbaar, onverantwoordelijk spel heeft gespeeld. De hartstogten der menigte zijn ligt in beweging te brengen: - het voorbeeld ter ondermijning van het wettig gezag zal voor haar niet verloren gaan. ‘Cave putes aut mare ullum aut flammam esse tantam, quam non facilius sit sedare, quam effrenatam insolentiâ multitudinem.’ Ook zal de oppositie bezwaarlijk kunnen volhouden, dat het toelaten der vroegere ‘banquets’ ver van de woelige hoofdstad, terwijl de wetgevende kamers uiteen waren, aan dezelfde bedenking onderhevig was, als dat van eene staatkundige manifestatie in
het hart van Parijs, - op den drempel van 's konings verblijf, nu de nationale tribune dagelijks voor de afgevaardigden open- | |
| |
staat. Is de beoordeeling der ‘opportunité’ aan de regering over te laten, waarom zal zij niet, verantwoordelijk als ze is voor de openbare orde en rust, mogen beletten, wat het bewind in Ierland, onder veel vrijzinniger instellingen, aan O'Connell verbood. En de volksleider wachtte zich wel in verzet te komen: - de meeting van Clontarf had geen' voortgang. - Voor hen evenwel, die in deze debatten niets dan een ijdel woordenspel zien, voegen wij hier nog de opmerking bij, dat de Minister Guizot eene zeer duidelijke toezegging omtrent de hervorming van het kiesstelsel heeft gedaan, welke door een aanzienlijk tal der behoudende partij zelve verlangd wordt, en misschien te lang is geweigerd.
Maar de afgeloopene maand was getuige van andere hoogst merkwaardige gebeurtenissen. - Sicilië, het land van klassieke herinneringen, beurtelings door Grieken en Carthagers, door Romeinen en Arabieren, door Noormannen en Franschen veroverd en bezet, - vond ook in de nieuwere geschiedenis, onder de stamhuizen van Aragon en Oostenrijk, niets dan ketens en slavernij. Van allen staatkundigen invloed naar buiten beroofd, zag het zich nog door de Bourbons zijne aloude staatsregeling ontnemen. Toen het overig Europa onder den scepter van den Franschen keizer zuchtte, scheen echter voor Sicilië eene betere toekomst geboren. De voorvaderlijke instellingen herleefden onder Engelands invloed; en Lord William Bentinck - wiens naam ook door de bewoners van Hindostan wordt gezegend - bragt niet slechts Britsche troepen, maar ook Britsche beginselen naar deze gewesten over. In 1811 was het Siciliaansche parlement in een' hevigen strijd met de kroon gewikkeld over het heffen van belastingen. De Stenden protesteerden tegen een koninklijk edict, waarbij, in strijd met hunne aloude voorregten, kerkelijke goederen verbeurd verklaard en eigenmagtig eene belasting van 1 pCt. op alle eigendommen werd uitgeschreven. In den nacht van 19 Julij werden eenige leden van het parlement uit hunne bedden geligt en verbannen. De burgerkrijg was op het punt van te ontbranden. Lord William Bentinck vorderde de vrijlating der gevangen edellieden, het aannemen van een ander regeringsstelsel, en het
| |
| |
opperbevel over de Siciliaansche troepen. De zwakke koning Ferdinand onttrok zich aan de regeringszaken; - de kroonprins, aan wien het bestuur was overgedragen, gaf alles toe, wat de Engelsche staatsman verlangde. De gevangenen werden losgelaten; - de belasting ingetrokken; - het Parlement kwam 18 Junij 1812 bijeen. Hier werd die veelbesproken staatsregeling ontworpen, naar het Britsch model onder Britschen invloed, volgens welke een Hoogerhuis en een huis der gemeenten (uit 154 volksvertegenwoordigers bestaande) de oude Siciliaansche baronnen en geestelijken zouden vervangen. Jaarlijks zou de koning dit parlement moeten bijeenroepen, de belastingwetten het eerst bij het huis der gemeenten worden ingediend, enz. Slechts twee jaren bleef deze constitutie in werking. In 1815 onder het bestuur van Napels teruggekeerd, - welks koning den 12den Junij door eene geheime overeenkomst met Oostenrijk zich verbonden had ‘geene verandering te zullen invoeren onbestaanbaar met de oude monarchale instellingen, en in strijd met de beginsels door zijne Keizerlijke Majesteit bij het inwendig bestuur zijner Italiaansche staten aangenomen’ - werd de staatsregeling bij koninklijke besluiten vernietigd, Sicilië's onafhankelijkheid verwoest, en dit schoone eiland - zoo als Lord William Bentinck het uitdrukte - ‘in een wingewest verkeerd onder het despotiek bestuur van Napels.’ De mislukte militaire opstand van 1820 onder Generaal Pepe is nog in ieders geheugen. Ook toen misbruikte de Napolitaansche vorst zijne magt tot beperking der geringe nog overgeblevene voorregten ‘in de beide Siciliën.’ Lord William Bentinck stelde (21 Junij 1821) aan het Lagerhuis voor, een adres aan de Engelsche kroon te rigten, waarbij de
tusschenkomst van Zijne Majesteit werd ingeroepen. - Prins Metternich weigerde in 1820, op grond van het bovenvermeld artikel der geheime overeenkomst, een constitutioneel gouvernement te Napels te erkennen. En het is der regering van beide staten gelukt allen opstand te bedwingen, totdat het onderdrukte volk op den 12den Januarij j.l. zijne regten hernam. - Wij willen de gebeurtenissen niet ophalen, van elders te over bekend; maar het kwam ons noodzakelijk voor van vroegere feiten zoo veel te
| |
| |
herinneren, als tot juist verstand van enkele voorvallen dezer dagen onmisbaar is. Men zal nu het belang bevroeden, aan het niet-protesteren van Oostenrijks consul gehecht; - de vrees, dat de vorst von Metternich ook nu een casus belli zou zien in de vestiging van een constitutioneel bestuur te Napels; - den zamenhang met de bewegingen in Lombardije; - de meer dan gewone deelneming door Engeland betoond; - vooral ook het hooge gewigt der verklaring, door Lord Palmerston in de zitting van 15 Februarij aan het parlement gedaan, dat hij in de laatste 24 uren berigten van den gezant te Weenen ontvangen had, de verzekering behelzende, dat van de Oostenrijksche regering geene tusschenkomst te vreezen was in de gebeurtenissen aan de andere zijde van den Po. Ik mag er bijvoegen, vervolgde de minister, dat deze gedragslijn die is, welke van de wijsheid en het doorzigt der Oostenrijksche regering natuurlijk verwacht mogt worden, en verheug mij over dit besluit.
Welligt is ook de meerdere toenadering tot Frankrijk, - de verzoenende wijze, waarop in de dagbladen, onder invloed van Lord Palmerston geschreven, van den Heer Guizot wordt gesproken - ondanks de hevige schokken, waaraan juist nu het Fransche ministerie is blootgesteld - als een uitvloeisel te beschouwen der Siciliaansche gebeurtenissen. De zamenwerking van Engeland en Frankrijk is een volstrekt vereischte, eene noodzakelijke voorwaarde ter verdediging der goede zaak van constitutionele vrijheid. Wij gelooven, dat de Spaansche huwelijken, waardoor de goede verstandhouding verbroken is, in het belang der traditionele Fransche politiek moesten gesloten worden. Maar het is onbetwistbaar, dat zij reeds menig zwaar offer van Frankrijk hebben gevorderd; dat zij op den duur eenen staat van spanning bevorderen, even nadeelig voor deze beide rijken, als in de mogelijke gevolgen noodlottig voor de rust van Europa.
Doch de vriend van vrije instellingen en constitutionele vrijheid zag ook in een ander deel van Italië de langzame,
| |
| |
regelmatige ontwikkeling gelukkig bevorderd door de overeenstemming tusschen vorsten en volken.
In Sardinië begon Karel Albert met het bijeenroepen van den staatsraad tegen 18 Maart, ten einde over beraamde financiële maatregelen te raadplegen; - met wapening en versterking van zijne legermagt, die tot eene belangrijke rol kon geroepen worden, ingeval eener Oostenrijksche tusschenkomst; - met de sterke vesting Alexandrië in staat van verdediging te brengen. Doch de wind, uit Napels blazende; de stemming der Genuezen; een adres van den stedelijken raad te Turijn; eigen inzigt van de behoeften zijns volks, bragten den schranderen vorst tot de overtuiging, dat hij meer moest verrigten, wilde hij de beweging blijven leiden. Eene constitutie werd toegezegd naar het model der Fransche, en, wat meer is, uitstekende mannen in 's konings raad geroepen, onder wie wij den naam onderscheidden van Graaf Frédéric Sclopis, in de regtsgeleerde wereld met roem bekend. - Ook Leopold, de groothertog van Toskane, opende de maand met een ‘motu-proprio,’ waarbij de wetgeving op de drukpers, de instelling der staatsconsulta verbeterd, en de laatste met de hervorming der municipaliteiten in verband werd gebragt. Maar welhaast beloofde hij meer; en, met de herinnering aan zijnen onsterfelijken grootvader Leopold I voor oogen, heeft hij besloten ‘het aan zijne zorgen toevertrouwde land’ eene nationale vertegenwoordiging te schenken, die de vorst ‘het doel van al zijn streven’ noemt.
Pius IX heeft zijnen ministerraad gewijzigd, die thans voor de helft uit ‘wereldlijken’ bestaat. Er is niets minder dan zijn vast karakter noodig, door zachtheid getemperd, om den stroom te leiden, en wenschen te bedwingen, ‘die hij kan, noch mag, noch wil aanhooren.’ Wij twijfelen, of het afkondigen der krijgswet in Oostenrijks Italiaansche staten een gepast middel ter voorkoming van onlusten is.
In 1815 was te Florence een viervoudig verbond gesloten tusschen Oostenrijk, Toskane, Parma en Modena tot wederkeerig hulpbetoon, vrijen doortogt van troepen, enz. Dezer dagen is die alliantie vernieuwd, maar met uitsluiting van Toskane, naar men wil, om de aan het volk verleende
| |
| |
concessiën. Mogt nu slechts de tijd die schoone verwachtingen niet beschamen! De dagen der ‘Evvivas’ gaan voorbij; het jubelen en de kreten van ‘abbasso i Tedeschi’ zijn niet voldoende ter handhaving van het nu verkregen goed - alleen een goed te noemen, wanneer de geest ter bezieling dier doode vormen niet ontbreekt.
‘Toutes les fois qu'un gouvernement absolu cesse en Europe, toutes les fois qu'il naît une liberté, la France est délivrée d'un ennemi, et elle gagne un ami.’ Naar deze uitspraak van Thiers heeft welligt Frankrijk een nieuwen vriend verworven in den Deenschen staat. De dood van koning Christiaan VIII heeft de oplossing der moeijelijke vraagstukken met de Duitsche hertogdommen verhaast. Zijn opvolger Frederik VII heeft, bij een patent van 28 Januarij, het uitzigt op eene constitutie voor Denemarken, Schleeswijk en Holstein geopend. Eenigzins verrast door den dood des voormaligen, en de beloften des regerenden konings, heeft de bevolking, althans in de hertogdommen, al spoedig bespeurd, dat het rescript van Januarij 1848 niet anders is dan de gewijzigde voortzetting van den ‘open brief,’ in Julij 1846 afgekondigd. De poging, om de Duitsche bewoners van Duitschland los te maken, vroeger door geweld vruchteloos beproefd, wordt nu met zachtheid en beleid voortgezet. Ook heeft de vorst bij herhaling betuigd, dat hij alleen het door zijnen ontslapen' vader aangevangen werk wilde voltooijen; - en dat deze op het punt stond de betrekking tusschen de verschillende deelen des rijks te regelen, toen hij door de doodelijke ziekte werd aangetast. - De houding evenwel, door de bevolking der hertogdommen aangenomen; de wijze, waarop de benoeming tot leden der constituerende vergadering geschiedt, wettigt den twijfel, of het doel langs den ingeslagen weg beter zal worden bereikt.
Het Engelsch parlement is in het begin dezer maand vergaderd. In eene der eerste zittingen werd over den staat der West-Indische volkplantingen gehandeld. De meening had in Engeland veld gewonnen, dat de klagten der eigenaars van plantagiën regtmatig en gegrond waren. En inderdaad, geen deel der Britsche onderdanen is met mindr billijkheid
| |
| |
behandeld. Het antwoord op al hunne bezwaren was steeds: ‘Wij hebben twintig miljoen u ten gevalle moeten betalen.’ Maar men bedacht niet, dat, toen in 1833 de emancipatiebill deze som als schadeloosstelling bepaalde, daaraan een zoogenaamd ‘apprenticeship’ of leertijd van twaalf jaren door het gouvernement verbonden was. Deze ‘apprentices’ moesten zeven uren daags voor hunnen meester arbeiden; het overige van den dag zou aan hen zelven worden gelaten, ten einde zij door eigen' arbeid de middelen ter verkrijging hunner vrijheid mogten verdienen. Maar het parlement besloot, dat de neger in geen geval tot zijnen losprijs zou mogen bijdragen; en dat de leertijd van twaalf op zeven jaren zoú worden gesteld. Te vergeefs werd door de regering herhaaldelijk aangevoerd, dat de ‘apprenticeship’ evenzeer een deel der compensatie uitmaakte, als de twintig miljoen. Het lagerhuis vond goed daarenboven te bepalen, dat de leertijd, die - wij ontkennen het niet - eigenlijk eene ‘gewijzigde slavernij’ was, reeds in Augustus 1838 zou ophouden, en dus nog met twee jaren zou worden verkort. Men beweerde, dat een beschermend regt voor de West-Indische suikers tegen alle verliezen zou opwegen. Doch de beginselen van vrijen handel hebben ook dit regt doen vervallen, en nu toonen de planters aan, dat zij de mededinging onmogelijk kunnen volhouden. De protectie had - zoo als immer - de productie in een onnatuurlijken toestand gebragt, en deze buiten alle verhouding aangemoedigd en doen toenemen. Daardoor is het verlies dubbel zwaar. Doch de onbillijkheid wordt vergroot door de uitsluiting der W.I. producten van de Engelsche brouwerijen (breweries and distilleries). De planters zeggen te
regt: ‘Wij weten dat het vruchteloos zou zijn, indien wij poogden u van den vrijen handel te doen terugkomen; maar terwijl gij ons de voordeelen van het oude stelsel ontneemt, kunt gij die van het nieuwe billijkerwijze ons niet onthouden.’ Daarbij is de concurrentie met Cuba en Brazilië voor hen reeds ongelijk drukkend, omdat het gebrek aan arbeiders hunne pogingen verlamt. De belangrijke discussies - waaraan Wilson, Baring, Goulburn onder vele anderen hebben deel genomen - zijn geëindigd met de benoeming eener commissie van onderzoek, die men meent dat
| |
| |
vooral aan de maatschappelijke verbetering dezer bezittingen hare aandacht en zorg moeten wijden. Wij stemmen volkomen in met het gevoelen van the Times: ‘Bijaldien wij ons geld en onze schepen gebruikten, om jaarlijks op Afrika's kust vijftig duizend negers in te nemen, en deze vrij in de W.I. havens aan wal bragten, zouden wij oneindig meer uitrigten voor de welvaart onzer bezittingen en de afschaffing van den slavenhandel, dan al onze wachtposten en schepen hebben gedaan, en met vrij wat minder kosten.’ De slavenhandel is in de zitting van 22 dezer wederom door beide huizen in ernstige overweging genomen. - Een tweede onderwerp, dat zeer de aandacht trok, zoo binnen als buiten het parlement, was een door den Marq. of Landsdowne in het Hoogerhuis ingediende Bill, ‘tot regeling der betrekkingen met den Pauselijken Stoel,’ waarvan reeds de tweede lezing is doorgegaan.
Uit Rome is een zeer ernstig schrijven aan de Iersche kerkvoogden ontvangen, waarbij het misnoegen van den Paus over de taal en het gedrag dezer geestelijken bij de jongste aanslagen ondubbelzinnig wordt uitgedrukt. Lord Minto, thans op verzoek èn van koning Ferdinand, èn van Sicilië, naar Napels vertrokken, ten einde de punten in geschil tot een voldoend einde te brengen, heeft ook te Rome de onderhandelingen gevoerd en deze uitkomst voorbereid. Allermerkwaardigst was nog de rede, door Sir Rob. Peel uitgesproken, omtrent de toelating der Israëlieten. ‘Hiervan,’ zeide hij onder anderen, ben ik ten zeerste overtuigd, dat, zoo er eenig volk is, aan hetwelk ieder Christenstaat in Europa vergoeding is verschuldigd voor eeuwen van onregt, vervolging en smaad, het de Israëliten zijn. Kan men de vroegere geschiedenis van ons eigen land lezen, zonder huivering bij de gruwelen, door onze Christelijke voorouders tegen de Joden bedreven? Leest wat Hume van hen zegt, ten tijde van Hendrik den Tweeden. Wij kunnen ons naauwelijks een denkbeeld vormen van de wreedheden, die destijds gewoon waren. En uit welk beginsel werden ze gepleegd? Was het niet uit onredelijke en onbillijke vooroordeelen dat ze voortsproten? Zijn wij verzekerd, dat deze geheel zijn verdwenen? Ik weet het, wij ontkennen dat ze
| |
| |
onze handelingen besturen; maar zijn wij even zeker, dat soortgelijke vooroordeelen ook nu geen invloed oefenen op sommiger tegenstand tegen de emancipatie? Hiervan althans ben ik overtuigd, dat zulke gevoelens in de wetgeving bestonden, de laatste maal toen dit onderwerp ernstig ter sprake kwam, namelijk in 1843. Ik geloof dat in de Jaarboeken van ons parlement geen dag staat aangeteekend, minder eervol dan die, waarop de hertog van Newcastle het Hoogerhuis binnentrad, om de intrekking der wet op de naturalisatie der Israëliten te vragen. Het is waar, men zal zeggen dat deze geledene verdrukkingen buiten invloed moeten blijven op onze beraadslagingen over dit onderwerp. Ik erkén het; maar toch leveren zij eenen grond tot concessies op, indien gij vindt dat gij den Jood kunt toelaten, zonder gevaar voor uwe instellingen. Het is eene herstelling van geleden onregt, die zwaar wegen moet op het geweten dezer vergadering. Zij hebben al deze vervolgingen doorgestaan met voorbeeldig geduld en lijdzaamheid. Gesteld evenwel, dat zij een gezonken en ontaard volk waren - zoudt gij dan deze verworpenheid als reden kunnen aanvoeren tegen de opheffing der uitsluiting, die hen drukt? Wie zou er verantwoordelijk voor zijn? Ze ligt niet in den aard van den Israëliet, en zou ter verantwoording komen van hen, die hem hebben onderdrukt en vervolgd. Zoudt gij verwonderd kunnen zijn, zoo zij, na zulk bitter onregt te hebben verduurd, meer aan het voorleden en de toekomst dachten, dan aan het tegenwoordige, zoo zij in het vreemde land bij de wateren nederzaten, en ‘weenden bij de herinnering aan Sion? Liever dan hen te behandelen als vervreemden, moet gij hen doen deelen in uwe voorregten; en zoo er al vernedering bestaat, zult gij daardoor hun
karakter opheffen. Maar die bestaat niet, ondanks alle vervolging. Gij erkent, dat de Joden anderen evenaren in kennis, in bekwaamheid, in milddadigheid zoowel als in rijkdom en goeden wil. Daar zij dan zoodanig zijn en zoo grievend zijn verongelijkt, neem ik voor mij dit als beginsel in aanmerking bij mijne beschouwing der zaak, en als drijfveer om hen te bevrijden van de belemmeringen, waaraan zij zijn blootgesteld.’
| |
| |
De financiële voorstellen van den minister en de medeelingen van den kanselier der schatkamer hebben in het Lagerhuis bekommering verwekt. Reeds openbaart zich buiten het parlement ernstige tegenkanting, tegen de verhooging der ‘Income-tax.’ Onbillijk zeker zou het zijn, den ongunstigen staat der geldmiddelen te wijten aan het gouvernement. Maar het is, in Engeland vooral, eene ongelukkige eigenschap voor een ministerie, steeds een te kort te moeten aankondigen; - en dit is, naar het schijnt, onafscheidelijk verbonden aan het bestuur der Whigs. De oorlogzuchtige stemming, die men in de ministeriële voorstellen had meenen te ontdekken, is zoowel door Lord John Russell als door Lord Palmerston met den meesten ernst ontkend.
27 Febr.
Schrikbarend is de ontknooping te Parijs! Indien iets meer verbazing wekt dan de gebeurtenissen zelve, het is de ongeloofelijke snelheid, waarmede ze zijn geschied. Eerst viel het ministerie, dat zeven jaren lang, met onwrikbaren moed, zich staande hield, en zwarigheden overwon waarvan nu eerst het gewigt is gebleken. Een opstand, welke door de houding der nationale garde eene beslissende beteekenis verkreeg, - ziedaar het eerste feit dat wij vernemen. Doch dit was niet meer dan het voorspel van hetgeen straks volgen zou. De volksdriften, eens opgewekt, worden niet zoo ligt tot bedaren gebragt. Het bleek al spoedig, dat geheel het stelsel, ja, de troon zelf in gevaar was. Toen in den schrikkelijken nacht van Woensdag sommigen waanden, dat de Fransche hoofdstad tot rust en kalmte zou wederkeeren, was één enkel schot de aanleiding, of het voorwendsel, van nieuwe beroering. Zoo als op den eersten dag de kreet om ‘hervorming,’ werd nu de ‘afstand van Lodewijk Filips’ de leuze der vereeniging. Het paleis wordt bestormd, de troon omver geworpen, de koning verjaagd, zijn geslacht met verguizing bejegend. Voor zoo ver men uit de verwarde opgaven besluiten kan, heeft er eene formele abdicatie in den boezem der gedeputeerden plaats gehad. In rouwgewaad begeeft zich de hertogin van Orleans, verzeld van hare kinderen, in het midden der vergadering, om de regten van haren zoon te doen gelden. Tranen, smeekingen, de herinne- | |
| |
ring van haren gemaal, niets mogt baten. De republiek wordt uitgeroepen, een voorloopig bewind gevormd, eene nationale vergadering toegezegd. Maar reeds is de tegen-omwenteling geschied. Terwijl binnen de Fransche hoofdstad het gepeupel tiert, verzamelt de generaal de Lamoricière een leger, rukt
Parijs binnen, neemt de leden van het opgeworpen bestuur in hechtenis en arbeidt nu aan de herstelling van orde en rust. Ziedaar de gebeurtenissen van drie dagen. Wie had voorzien, dat de grijze vorst, van wiens dood men alles duchtte, zijn stelsel overleven zou! - dat hij zou verdreven worden door hetzelfde volk, dat hem vóór achttien jaren onder gejuich ten troon verhief? - Zeker, in den koning van 1848 had men, moeite den ‘roi-citoyen’ te herkennen. Vergeten wij niet, te midden van het woelen der hartstogten, dat de omwenteling van 1830 aan hare bewerkers niets dan teleurstelling heeft aangebragt: en terwijl de toekomst ons leeren zal, voor hoeveel onheil de standvastigheid van Lodewijk Filips ons werelddeel jaren lang heeft behoed, - laat ons wenschen, dat hij het overschot zijner dagen, bevrijd van de zorgen des bestuurs, in rust en vrede moge slijten! |
|