| |
| |
| |
De buitengewone Armenbedeeling te Amsterdam in 1847.
Rapport der Algemeene Commissie ter ondersteuning van behoeftigen aan Heeren Burgemeesteren en Wethouderen der stad Amsterdam, 1847.
Het bovengenoemd rapport, in den aanvang dezes jaars van wege het stedelijk bestuur aan elk der wijk-gecommitteerden, welke bij de laatste bedeeling werkzaam geweest zijn, toegezonden, verdient in hooge mate de belangstelling te wekken van al wie zich, vooral hier ter stede, aan de zaak van het armwezen laat gelegen liggen. Elk, die het doorleest, zal, vertrouwen wij, met ons hulde brengen, zoowel aan de algemeene commissie, die een zoo belangrijk verslag uitbragt, als aan het stedelijk bestuur, dat niet aarzelde de zoo wenschelijke openbaarheid van dat verslag te bevorderen.
Het rapport zelve bevredigt, zoo door volledigheid van inhoud als door keurigheid van vorm, de strengste eischen, en stelt een modèl daar, waardig bij elke soortgelijke gelegenheid te worden nagevolgd.
Men weet, welke de aanleiding was. Gelijk in den winter van 1845-1846 de gestrengheid van het saizoen, zoo vestigde in den laatstverloopen winter de duurte der levensmiddelen de aandacht der Amsterdamsche regering op den hooggestegen nood der verarmde bevolking, en maakte eene buitengewone voorziening daarin wenschelijk. Ter bestrijding der kosten van dien maatregel werden echter ditmaal niet
| |
| |
als in het vorige jaar de fondsen der stedelijke kas aangewend; men bepaalde zich tot een beroep op de algemeene liefdadigheid. De opbrengst der collecte werd in de handen gesteld eener bijzondere commissie, welke zich, met behulp van een aantal - insgelijks door het stedelijk bestuur uitsluitend voor deze gelegenheid benoemde - wijk-commissiën, met de moeijelijke taak eener zoo gelijkmatig en doeltreffend mogelijke verdeeling dier opbrengst tusschen de verschillende armen belastte.
Ten dien einde werd vooreerst aan de wijk-commissiën de zorg opgedragen, zich door persoonlijk onderzoek eene volledige opgave te verschaffen van het aantal, de woonplaatsen en de namen der in hare wijken woonachtige armen, van het afzonderlijk aantal mannen, vrouwen en kinderen, van de wekelijksche verdiensten der verschillende gezinnen, van de wekelijksche bedeelingen van elders door hen genoten, van den huurprijs hunner woningen en van de kerkgenootschappen, waartoe het hoofd van elk gezin behoorde. Die statistieke tabellen, bij de hoofd-commissie ingediend, werden aan de bedeeling ten grondslag gelegd; en een aantal bewijzen ter verkrijging van soep, benevens eene som gelds, evenredig aan het aantal der armen, werden aan de wijk-commissiën ter hand gesteld, aan welke overigens de gelegenheid ter verdere splitsing der gift werd vrijgelaten, onder de enkele voorwaarde, dat een bepaald gedeelte van het geld tot den aankoop van brood zoude gebezigd worden. Na den afloop der bedeeling werd nogmaals een rondschrijven aan de wijk-commissiën gerigt, waarbij deze om een verslag van hare bemoeijingen verzocht, en tevens tot de mededeeling van zulke opmerkingen en bedenkingen werden uitgenoodigd, als de ervaring bij het bezoek der armen en de uitreiking der gift aan de hand had gegeven.
Van deze gegevens uitgaande, schetst het rapport met uitvoerigheid de handelingen der hoofd-commissie, ontwikkelt hare beweeggronden, en neemt tevens de voorname uitkomsten zoowel der statistische bescheiden, door de wijk-commissiën verzameld, als de antwoorden, op het laatste rondschrijven ingekomen, in zich op. Het bevat alzoo een overzigt van: 1. de zamenstelling der algemeene en
| |
| |
bijzondere commissiën, mitsgaders het plan der ondersteuning; 2. den staat der bedeelde personen; 3. den staat der hulpmiddelen, ter beschikking van de algemeene commissie gesteld, mitsgaders het gebruik daarvan; 4. het resultaat der ervaringen en opmerkingen van de wijk-commissiën. Als bijlagen zijn daaraan toegevoegd: 1. de verschillende door de hoofd-commissie aan de wijk-commissiën gerigte aanschrijvingen; 2. de naamlijst der leden van de verschillende wijk-commissiën; 3. eene uitvoerige tabel van het aantal der bedeelde personen in elke wijk; 4. de algemeene rekening en verantwoording der algemeene commissie.
Gold het hier slechts eene beoordeeling van den arbeid der hoofd-commissie, wij zouden de pen met een woord van ongedeelden lof en opregte hulde kunnen nederleggen. Wij gelooven niet dat het mogelijk is, meer zorg en ijver aan dergelijke bemoeijingen ten koste te leggen, dan door die commissie aan hare gewigtige en moeijelijke taak besteed is; wij gelooven niet, dat er in de gegeven omstandigheden een doeltreffender weg was in te slaan, om elk der armen naar evenredigheid in de liefdadigheid zijner stadgenooten te doen deelen, dan de door de commissie gekozene; wij gelooven eindelijk dat in de altijd eenigzins netelige verhouding, waarin zij zich tegenover de wijk-commissiën geplaatst zag, de hoofd-commissie de dubbele klip vermeden heeft, van hetzij door de verleening eener te groote vrijheid de eenheid van den maatregel prijs te geven, hetzij door te naauwe beperking de wijk-commissiën tot werktuigelijke uitvoerders harer beschikkingen te doen afdalen, waarvan zij zich bij de bedeeling van 1845-1846 niet geheel had weten te vrijwaren. In zooverre levert het rapport een verblijdend verschijnsel op.
Maar toen de commissie haar merkwaardig verslag aan de stedelijke regering aanbood, en toen deze, een nieuw blijk gevende van den zin voor openbaarheid, waardoor zij zich in den laatsten tijd onderscheiden heeft, aan de openbaarmaking van dat verslag haar zegel hechtte, beöogden beide ontwijfelbaar nog een hooger doel dan eene bloote verantwoording der gelden, door de algemeene liefdadigheid aan hunne zorg toevertrouwd. Wij erkennen en huldigen
| |
| |
in het verslag en zijne openbaarmaking beide, eene poging om licht te verspreiden over den toestand van het armwezen der hoofdstad, en de algemeene aandacht te vestigen op verschijnselen, die algemeene zamenwerking en krachtsinspanning verdienen en vorderen.
Er behoort meer vertrouwdheid toe met het zaamgestelde weefsel der armenbedeeling ten onzent dan de schrijver dezer regelen zich toeschrijft; er behoort meer kennis toe van den individuëlen toestand der armen zelve hier en elders, dan hij erkent te bezitten, om van deze belangrijke statistische bijdrage de noodige vruchten te plukken, het vereischte gebruik te maken. Wij kunnen echter de pen niet nederleggen zonder eene enkele opmerking, welke de lezing van het rapport bij ons opwekte, mede te deelen. De feiten spreken hier zoo luide, dat zij ook den anders oningewijde op enkele punten de bevoegdheid tot het vellen van een oordeel verleenen.
Een eerste punt, dat onze aandacht op eene pijnlijke wijze wekt, is het aantal der inwoners onzer stad, die zich verpligt zagen den verleenden onderstand aan te nemen. Over 68,792 hoofden strekte zich de bedeeling uit. Een verbazend cijfer! - Verbazend niet alleen op zich zelve, maar ook in vergelijking tot het aantal der behoeftigen elders; ja schijnbaar zelfs de verhouding der armoede in Parijs en Londen op eene schrikbarende wijze overtreffende. Wij zeggen schijnbaar; - want er laat zich veel zeggen om den eersten, verpletterenden indruk, zoo niet op te heffen, althans te wijzigen. De statistiek toch houdt in den regel slechts van die armen aanteekening, die zich uit eigen beweging bij de inrigtingen van openbaren onderstand aangeven. Nergens, tenzij dan in buitengewone gelegenheden, begeven zich de uitdeelers van dien onderstand zelve in de woningen der armen, om hun het genot daarvan aan te bieden, gelijk hier het geval was. En men moet den arme weinig kennen, om niet te weten, welk een onberekenbaar onderscheid hieruit onvermijdelijk voortvloeit, hoeveel verschil er is tusschen het nalaten van een aanzoek om onderstand, en de weigering van dien onderstand, waar hij ongevraagd wordt aangeboden. De tabellen der wijk-commissiën zouden het
| |
| |
bewijs voor onze stelling kunnen leveren; immers vaak was het antwoord op de vraag, of er van elders bedeeling genoten werd, ontkennend, en zoodra dit het geval was, behoorde het gezin niet tot de lijst der officiële armen. Die opmerking klimt in gewigt, wanneer men zich herinnert, dat het hier een uitzonderingsmaatregel gold, aangewend in eenen uitzonderingstoestand. Dezelfde armen, die in den winter de aangeboden hulp gretig aanvaardden, zouden die in den zomer vaak van de hand gewezen hebben. De treurige omstandigheid, dat de koude, die de behoefte klimmen doet, tevens de werkzaamheden stremt en de gewone verdiensten doet ophouden, schept, vooral zoolang geen spaarbank het middel geeft om de overwinst van een gunstig saizoen voor het barre jaargetijde op te leggen, tijdelijk gebrek, waar anders somwijlen eene matige zelfgenoegzaamheid woont; en die overweging had in den afgeloopen winter, toen de duurte der levensmiddelen den eisch der onvermijdelijke behoeften in elk gezin verzwaarde, dubbelen klem. De bewering, dat de armoede hare ijzeren hand voortdurend op een derde der Amsterdamsche bevolking leggen zoude, ware alzoo overdreven. Maar men vervalle daarom niet in de tegenovergestelde dwaling. Zoo de toestand van volslagen hulpbehoevendheid voor de 68,792 bedeelden van 1847 geene voortdurende is, het is niettemin waar, dat een enkel streng saizoen, eene toevallige prijsverhooging der levensmiddelen, eene tijdelijke staking van den arbeid, voldoende zijn om een derde van onze bevolking tot de harde noodzakelijkheid te brengen, zich op de hulp der openbare liefdadigheid te verlaten.
Er is meermalen gewaagd van de welsprekendheid der cijfers. Voorzeker hier, zoo ergens, voegt dat woord. Krachtiger beroep kan er wel niet op algemeene krachtsinspanning gedaan worden, dan in dat cijfer ligt opgesloten. Wat vermogen bij zulk een aantal behoeftigen de pogingen der bijzondere liefdadigheid, der individuële hulpvaardigheid? Voor zoo groot eene ramp moeten groote middelen aangewend worden. In eene stad, waar een derde der bevolking, zoo niet voortdurend, althans tijdelijk, van de hulp van anderen afhangt, mag het bestuur de aanwending dier hulp
| |
| |
niet lijdelijk aan de bereidvaardigheid der enkele burgers overlaten. Dààr wordt de inrigting der openbare liefdadigheid eene levensvraag.
Wat eene goede inrigting doen kan, leert ons het rapport op elke bladzijde. Eenheid van werking bij veelheid van personen, kalmte van voorberaad bij snelheid van uitvoering, hebben tot uitkomst gehad, dat eene som, op zich zelve tegenover de massa der armen van luttel beteekenis - de collecte had weinig meer dan ƒ 50,000 bedragen, - die in de vele, vaak verward en verkeerd, altijd ongelijk werkende kanalen der bijzondere liefdadigheid onmerkbaar vervloeid ware, aan elk der armen, zij het eene geringe, althans een doeltreffende en tijdige ondersteuning verleend heeft. De vruchten eener wèlgeregelde zamenwerking van vele krachten tot één doel heeft - hier als immer - een krachtig bewijs voor den invloed eener goede organisatie geleverd.
Maar juist de waardering van den arbeid, door de commissie volbragt, doet de schaduwzijde dier inrigting te sterker uitkomen. Hare werking toch ziet zich binnen den engen kring van eenen enkelen winter beperkt. Haar ontbreekt het eerste vereischten om een afdoenden en beduidenden invloed op het armwezen onzer stad te oefenen, - de voortduur van haar eigen bestaan. In het leven geroepen om den buitengewonen nood, door bijzondere omstandigheden veroorzaakt, te lenigen, ziet zij haren werkkring tevens met dien uitzonderingstoestand eindigen. Zoo schijnt zij slechts opgerigt te zijn om weder ontbonden te worden, en slechts daarom openbaarheid aan de heilrijke vruchten van hare werking te leenen, om haar gemis later te meer te doen gevoelen en de onvolledigheid der inrigtingen, welke haar in gewone tijden vervangen, te scherper te doen uitkomen.
Wij behoeven ons, wanneer wij de klagt over de kortstondige en voorbijgaande werking van een zoo uitnemend stelsel van armverzorging, ons door het rapport zelve in den mond gelegd, openlijk uiten, ons niet in het strijdperk te begeven tegen hen, die, voor de schaduw eener armen-tax terugdeinzende, der oppervlakkige leer van het ‘laissez faire, laissez aller’ ook bij de schrikwekkende vaart en
| |
| |
de dreigende verschijnselen van het pauperisme willen getrouw blijven. De openbaar gemaakte begrooting der stad geeft ons het middel aan de hand, ons van de blaam vrij te waren, alsof wij iets nieuws, iets ongehoords begeerden. Die begrooting toch leert ons, dat in het jaar 1847, buiten de gelden aan het stedelijk onderwijs, aan de beide gasthuizen, aan stads-bestedelingen, aan het werkhuis, aan de maatschappij van weldadigheid verstrekt, of als toelage aan andere armenverzorgende inrigtingen uitgekeerd, eene som van meer dan ƒ 115,000 - en dus meer dan het dubbele der buitengewone bedeeling - voor de huiszittende stadsarmen is uitgetrokken. Zoo heeft dan - hoe men den naam zoeke te verbloemen - ook de hoofdstad van Nederland hare armen-tax; want langs geen anderen weg toch dan dien der stedelijke belasting wordt de stads-kas tot de toelage, jaarlijks aan het huiszittenhuis verstrekt, in staat gesteld. Het geldt dus hier geenszins de invoering van een nieuw beginsel, het geldt slechts eene gezuiverde toepassing van het bestaande.
Wij matigen ons geenerlei oordeel over de werking van het huiszittenhuis aan. Ons zouden daartoe alle bouwstoffen ontbreken. Ééne deugd toch heeft die inrigting zeker - schoon naar ons bescheiden oordeel meer prijselijk bij de particuliere dan bij de officiële weldadigheidsoefening - dat zij hare aalmoezen in het verborgen reikt. Wij gelooven echter drie punten te kunnen aanwijzen, waarom wij meenen dat, zonder eene geheele verandering van haren grondslag, die stichting slechts zeer gebrekkig aan het doel eener welgeregelde enafdoende armverzorging kan beantwoorden. Eene eerste bedenking wordt ons door de benoeming der buitengewone commissie zelve aan de hand gegeven. Zoo de stad in het huiszittenhuis althans den grondslag van een welgeregeld armbestuur bezat, ware die benoeming eene ongerijmdheid. Wij erkennen, dat een buitengewone en tijdelijke nood niet met dezelfde middelen bestreden kan worden, die in de eischen van den gewonen toestand voorzien; ook het best geregeld beheer ware in dergelijke omstandigheden geregtigd een beroep op den burgerzin zijner stadgenooten te doen. De benoeming der wijk-commissiën ware alzoo in elk geval te regt- | |
| |
vaardigen, schoon deze in dat geval misschien verlangen mogten, dat de statistieke opgaven, welke zij in hare werkzaamheid behoefden, haar door het blijvend bestuur geleverd werden, en niet eerst door haarzelve verzameld moesten worden; - maar dat men die verschillende wijk-commissiën, in stede van ze met de bestaande stichting in verband te brengen, aan eene andere commissie vasthecht, even als zij zelve eene geboorte van het oogenblik, pleit, dunkt ons, voor de bewering, dat de bestaande inrigting den grondslag voor eene geregelde arm-verzorging, waarop anders ook het tijdelijk
gebouw der voorbijgaande bedeeling konde worden opgetrokken, mist.
Een ander bezwaar tegen de bestaande armverzorging is de staat van afzondering, waarin zij zich tegenover andere inrigtingen van soortgelijke strekking bevindt. De ondersteuning, in geld en levensmiddelen aan de minvermogenden gereikt, is voorzeker niet het eenige, noch zelfs het voornaamste middel, door de stad in het belang der armen aangewend; van meer beteekenis is in de meeste gevallen de onderstand, hun langs den weg van onderwijs en ziekenverpleging bewezen. Ook het toezigt door politie-beambten en wijkmeesters geoefend, hoezeer niet binnen de grenzen der eigenlijke liefdadigheid gelegen, zoude aan eene voegzame en doeltreffende leiding en rigting van deze kunnen dienstbaar worden gemaakt. Het zijn zoovele verschillende lijnen, die, van één middenpunt uitgaande, de verarmde bevolking in elke rigting doorkruisen, en behoudens des noods hunne wederzijdsche onafhankelijkheid, althans wat de statistiek der verarmde bevolking - dien onmisbaren grondslag voor alle afdoende armverzorging - aangaat, één belang hebben. Van hoeveel dienst die verschillende takken van bestuur elkander zouden kunnen zijn, behoeft naauwelijks aangewezen. Maar daartoe is het noodig dat zij tot elkander in verband staan; zonder dat verband zal er overal versplintering en daardoor verspilling van krachten zijn. En, hoe weinig er ook omtrent den werkkring van het huiszittenhuis bekend mag wezen, zooveel althans is zeker, dat die stichting geene toenadering tot zulk een verband veroorlooft. Zelve van het stedelijk bestuur onafhankelijk, deels uit eigen fond- | |
| |
sen hare behoeften bestrijdende, werkt zij om alle neveninrigtingen onbekommerd, en daardoor even ongeschikt om deze te ondersteunen als om daardoor ondersteund te worden. Het krachtigste bewijs hoe
weinig zij zich tot eene gemeenschappelijke werking zoude leenen, ligt in de omstandigheid, dat zij niet eens dezelfde wijkverdeeling als de stedelijke administratie aanneemt, en er nog steeds tusschen stads- en huiszitten-armen-wijken verschil bestaat.
Onze laatste bedenking raakt een teeder en moeijelijk punt - het verband dat er tusschen openbare en bijzondere liefdadigheid behoort te bestaan. De deugd der menschlievendheid, welker oefening voor den regtgeaarden mensch nog meer behoefte dan pligt is, kan zich niet vergenoegen met de storting van geldelijke bijdragen in genootschappelijke kassen; zij verlangt en eischt individuële pogingen en inspanningen. Ook de best georganiseerde openlijke armverzorging zal bij de ontginning van haar terrein steeds de bijzondere liefdadigheid met en onder haar werkzaam vinden, en haar zeker in de meeste gevallen als eene heilbrengende en zegenspreidende medewerkster begroeten. En desniettemin is het waar, dat de talrijke sommen, langs den weg der bijzondere liefdadigheid besteed, meestal met veel minder inzigt en kennis van zaken en op eene veel min doeltreffende wijze worden aangewend, dan bij eene wijze vereeniging van krachten, bij eene geregelde organisatie mogelijk ware. Er is daarenboven als het ware eene tweeledige bijzondere liefdadigheid. De eene, ontspruitende uit en berustende op eene naauwe persoonlijke betrekking tusschen den gever en den begiftigde, is in haren aard en werking zoo geheel individueel en persoonlijk, dat zij, welke hare zegenrijke vruchten ook vaak zijn mogen, zich niet in de rij der algemeene middelen ter wering der armoede laat opnemen. Gansch anders is het, wanneer de bijzondere liefdadigheid, hetzij hare gaven aan den arme als zoodanig, zonder bepaaldelijk op den persoon te letten, uitreikt, hetzij zelve in den vorm van vereenigingen en genootschappen optreedt. In die beide gevallen laat zich de mogelijkheid voorzien, dat de giften, thans vaak, hetzij in den blinde daarheengeworpen, hetzij langs dikwerf onzuiver stroomende of
eenzijdig besproeijende kanalen gevoerd,
| |
| |
der openbare liefdadigheid zullen toevloeijen, zoodra deze die volledigheid van organisatie zal verworven hebben, welke haar in staat zal stellen de velerlei behoeften te bevredigen, waarin thans de bijzondere vereenigingen nog voorzien. Maar al ware dit niet zoo, al zouden ook steeds, niet slechts de diaconiën der verschillende kerkgenootschappen, maar ook de talrijke ter dezer stede bestaande liefdadige inrigtingen en genootschappen hunnen eigen werkkring behouden, welk een invloed op hunne leiding zou de openbare armverzorging niet kunnen oefenen, al vormde zij slechts het middenpunt, waar elk inlichting en teregtwijzing erlangen konde, al stelde zij slechts in den vorm van een ‘bureau de renseignements’ den bijzonderen burger in de gelegenheid, eene thans voor hem onmogelijke contrôle te oefenen over het gebruik, door de armen van zijne milddadigheid gemaakt. Ook hier zou het onderling verband, op een gemeenen grondslag steunende, geen minder heilrijke vruchten dragen dan bij de verschillende inrigtingen der openbare liefdadigheid wederzijds. Daartoe is echter tweeërlei noodig; - dat het armbestuur door de openbaarmaking zijner handelingen en uitkomsten niet slechts het vertrouwen der ingezetenen verwerve, maar ook hunne belangstelling wekke en hun de voorkeur verduidelijke, welke eene goed geregelde openbare armverzorging boven de welmeenende pogingen der enkelen verdient, - en dat het voorts door den vorm zijner inrigting de aansluiting der individuële krachten, de medewerking van elks bijzondere pogingen mogelijk make. Met geheimhouding en isolement is hier niets uit te werken; - en toch zijn deze de beginselen, waarvan het bestaande armbestuur uitsluitend uitgaat.
Wij zouden ons te ver uitbreiden, zoo wij hier wilden aantoonen, hoe na de vraag van het patronaat aan deze beschouwingen raakt. Het wordt meer en meer de algemeene overtuiging, dat slechts langs dezen weg een duurzame grondslag ter verbetering van het lot der armen zal kunnen gelegd worden; maar toch zal elk moeten toegeven, dat de verwezenlijking van een zoodanig patronaat de grenzen der individuële en zelfs der genootschappelijke werkzaamheid overschrijdt. En ware dit al niet, het stedelijk bestuur, gelooven wij, zou verpligt zijn die grens af te bakenen. De uitoefening
| |
| |
van het patronaat door een onafhankelijk genootschap, zou niet anders wezen dan de overbrenging van den zetel des armbestuurs en daardoor van de gewigtigste verpligting en bevoegdheid tevens der stads-regering in den kring eener bijzondere vereeniging. Het bestuur, dat de vestiging van zulk een patronaat buiten haren eigen boezem lijdelijk toezag, zoude zich schuldig maken aan abdicatie van den zedelijken invloed, dien het behoort te oefenen.
Zullen wij nu, na al het gezegde, den wensch onderschrijven, volgens het rapport door verschillende wijk-commissiën geuit, dat de algemeene commissie, bij de buitengewone armbedeeling in 1847 werkzaam, hare voorbijgaande roeping met eene blijvende lastgeving verwissele? - Wij gelooven verder te moeten gaan. Wij verlangen iets meer en iets anders dan de aanhechting van een nieuw rad aan het reeds veel te zamengestelde werktuig. Integendeel, men vereenvoudige wat reeds bestaat en brenge eenheid in de verschillende inrigtingen, welker werkzaamheden zich thans onderling kruisen en belemmeren. Men make geene buitengewone armen-commissie tot eene voortdurende, maar rigte het gewone bestuur derwijze in, dat het, met eene geringe uitbreiding van zijn cadre, ook voor buitengewone omstandigheden toereikend zij. Ter dier zake nog ééne bedenking. Bij de buitengewone armen-bedeeling pleegt men niet slechts het ligchaam buiten het spel te laten, dat aan het hoofd der gewone armverzorging geplaatst is; men gaat ook bij de optrekking van het noodgebouw den grondslag voorbij, waarop het administratief gebouw onzer stad rust, den laagsten trap onzer stedelijke organisatie, - het corps der wijkmeesters. Ook hier betwisten wij de noodzakelijkheid van dien voorbijgang niet, maar wij betreuren het, dat hij noodzakelijk is. De wijkmeesters missen in den regel, hoe veel erkenning de wakkere ijver ook verge, waarmede zij zich veelal van hunnen lastpost kwijten, de hoofdvereischten, welke men teregt bij de wijkgecommitteerden vorderd heeft: - zij zijn niet onafhankelijk van de armenbevolking, in wier midden zij leven; zij staan over 't algemeen niet op dien trap van kunde en beschaving, welken de organisatie eener armenbedeeling vordert. Die bezwaren zouden klimmen,
naarmate de werkzaamheden, welke men aan blijvende wijk-commissiën zoude willen opdragen, in
| |
| |
omvang en beteekenis zouden toenemen. Maar ook hier weder is het niet de vestiging van wijk-commissiën naast de wijkmeesters, welke de kwaal verhelpen zoude: - het geneesmiddel moet ook hier in de verbetering van het bestaande, in verheffing en zuivering, niet in terzijdestelling van het wijkmeesterschap gezocht worden.
Wij hebben aan de algemeene beschouwingen, waartoe ons het rapport leidde, te veel plaats gegund, om nog in details te kunnen treden. Wij hadden anders de aandacht onzer lezers gaarne bij meer dan één opmerkenswaardig verschijnsel bepaald. Onder de veelzijdige oorzaken, die den nood der armen verzwaren en hen in elke poging belemmeren, om zich uit hunnen toestand te verheffen, werden door de wijk-commissiën het gemis van eene spaarbank, waarin zij de winsten, onder gunstige omstandigheden verkregen, tegen noodlottige tijden konden opleggen, en de druk der onevenredig zware huishuren, op den voorgrond gesteld.
Zoo wij onze denkbeelden omtrent armverzorging nader ontwikkeld hadden, wij hadden gelegenheid gevonden aan te toonen, hoe werkzaam ook ter opheffing dier bezwaren een welgeregeld armbestuur zou kunnen werken. Immers, schoon wij den stelselmatigen weerzin van sommigen tegen den om niet uitgereikten penning niet deelen, zijn wij overtuigd, dat in den regel den arme op geen ongeschikter wijze onderstand kan geboden worden, dan wanneer hem die in den vorm eener eigenlijke aalmoes gereikt wordt. Ook om die reden kan eene voorbijgaande commissie slechts van weinig invloed zijn, wijl hare werking zich tot eene vlugtige uitreiking bepalen moet. Er moet op hechte grondslagen bij voortduur en zonder ophouden gebouwd worden. Slechts dit wenschen wij, dat, zoo eenmaal eene armen-commissie onder gunstiger en meer bevredigende omstandigheden die taak zal aanvaarden, zij zich door den ijver en de naauwgezetheid moge onderscheiden, waardoor de commissie van 1847 zich voor hare voorbijgaande bemoeijingen eene blijvende aanspraak op de erkentelijkheid harer medeburgers verworven heeft.
d.C.
|
|