| |
| |
| |
Staatkundig overzigt.
27 December 1847.
Op het oogenblik, dat wij deze regels schrijven, is het Britsche Parlement, den 19den November geopend, reeds weder uiteengegaan. Hoogst belangrijk was deze eerste zitting. In de openingsrede werden, uit naam van H.M. de Koningin, als hoofdredenen der ongewone zamenroeping opgegeven de handelsongelegenheid, waaronder een goed deel der natie gebukt ging, en de nood in Ierland. Wat er ook zij van sommiger meening, dat de laatstgenoemde wel als hoofdoorzaak in de eerste plaats te noemen zij, - dit is zeker, dat ‘de groote moeijelijkheid’ zich ook nu weder aanstonds deed gelden. Reeds bij de beraadslaging over het adres van antwoord lieten de Iersche leden, Grattan, Roche, o'Connell, enz., de grieven en ellende van hun ongelukkig vaderland uitkomen. Met moeite was de eerstgenoemde tot intrekking van zijn amendement te bewegen, waarbij de Ministers ‘tot het nemen van onmiddellijke maatregelen ter afwending van pest en hongersnood van een grooter aantal H.M.'s getrouwe onderdanen in Ierland’ werden geroepen. Maar toen Sir George Grey, weinige dagen later, bij het voorstellen eener wet tot beteugeling van misdrijven, den eigenlijken toestand van het zustereiland aan het Parlement openlegde, zijn ijzingwekkende feiten aan den dag gekomen. In de groote steden Dublin, Limerick, Cork, - in het graafschap Wicklow zijn (volgens Sir Robert Peel) de inwoners bijna meer onderworpen aan de wet, meer gehoorzaam aan de overheid dan het volk in Engeland. - Maar in het
| |
| |
graafschap Limerick, Clare, Roscommon en Tipperary is de maatschappij door moord, roof en brandstichting tot een staat van ontbinding gekomen, die onmiddellijke tusschenkomst vordert. Achtingswaardige mannen, als Major Denis Mahon, Richard Bayley, Ralph Hill, vielen in weinige dagen als slagtoffers van dit geregeld stelsel van moord. Natuurlijk was de indruk der ministeriële voorstellen, zelfs bij de Iersche leden, zeer uiteenloopend. Terwijl J. o'Connell verklaarde, dat hij veel strengere bepalingen had verwacht, en Lord Jocelyn die zelfs verlangde, beklaagde F. o'Connor zich over hare wreedheid, en werd daarin door W. Fagan ondersteund. Merkwaardig was de uitspraak van Mr. Horsman: ‘gedurende 33 jaren hebben wij met alle volken van Europa in vrede geleefd, uitgenomen met het Iersche volk;’ en eene herinnering uit den mond van Sir Robert Peel, ‘dat hij in 1814, namens de regering, 2000 pond st. had uitbetaald aan een' man, die vijf moordenaars gehuurd en aangesteld had, om een' uitstekend' ambtenaar op den weg naar Clonmel om te brengen, en die zich, ten gevolge van eenen door het gouvernement uitgeloofden prijs, bekend maakte.’ Zoo was reeds voor 30 jaren de toestand in Tipperary - zoodanig de hulpmiddelen van het toenmalig bewind. Krachtig ondersteunde de gewezen premier de voorstellen zijner opvolgers. ‘Ik verzeker den edelen Baronet (Sir George Grey), dat ik aan den drang zijner woorden geen weerstand bieden kan, omdat ik ongeveer twee jaren geleden volmaakt hetzelfde beroep heb gedaan. - Hoewel ik geloof, dat dit geen duurzame maatregel is tot herstel van Ierland, wil ik voor mij niet dralen, noch mijne toestemming onthouden, totdat ik verneem, welke andere redmiddelen de regering heeft voor te stellen. Ik wil
in geene onderhandeling treden met deze moordenaars. - Ik zal mij niet inlaten met de ondergeschikte bepalingen van de voorgestelde wet. Van ganscher harte zal ik haar ondersteunen: en ik vertrouw, dat zij, die de in 1846 aangebodene voorstellen bestreden hebben, bijaldien zij eenigen eerbied voelen voor de denkwijze van het afgetreden bewind, hunne stem aan deze wet niet zullen weigeren.’ -
Ook in het Hoogerhuis vonden de maatregelen bijval, eene
| |
| |
aanzienlijke meerderheid deed ze doorgaan; en aanvankelijk althans schijnt de werking, of liever het vooruitzigt van meer klemmende middelen van bedwang in Ierland van niet ongunstigen invloed.
Niet minder was de aandacht in Engeland, en door geheel de handelswereld, op de financiële crisis gevestigd. Hoe! het land, dat ons zoo kort geleden was voorgesteld als de schatting ontvangende uit alle oorden des aardbols; dat zijne wetgeving wijzigde, - zijne havens bijkans openstelde, - door geldelijken nood op den rand des afgronds gebragt! Wel was het hun, die den loop der dingen met aandacht en geregeld volgden, niet ontgaan, welk een massa kapitalen voor groote ondernemingen werden afgezonderd; - dat de mislukte oogst een' aanzienlijken uitvoer van specie noodzakelijk maakte; - dat de nood van Ierland millioenen schats gevorderd had; - en dat het stelsel van crediet-papier in Engeland tot eene hoogte was opgevoerd, die bij een' ernstigen schok moest instorten. Maar toen elke dag de tijding van nieuwe rampen medebragt, toen men eerst zwakke, en sinds lang insolvente huizen vallen zag, daarna meer gevestigde, eindelijk ook huizen van naam, en die, zoo als bij de uitkomst gebleken is, zich ten volle zullen kwijten; toen, volgens de uitdrukking van Lord Ashburton, de naam van Londensch koopman ten schimp geworden was, werd de belangstelling, de verbazing, de schrik algemeen. Aan die heillooze acte van 1844 was alles te wijten; - het bewind moest tusschen beide komen, - moest hulp verleenen, - zonder dat was de jammer niet te overzien. Als Sir Robert Peel zich toevalligerwijze te Liverpool bevond, om de groote inrigtingen te beschouwen, en de inwijding van een standbeeld te zien, verspreidde zich het gerucht, dat hij, die voortdurend het vertrouwen der beurs bezit, spreken zou, - en ieder verlangde te weten, wat hij dacht van de bestaande verwikkeling. In Londen aangekomen, wordt hij dadelijk door den kanselier der schatkist bezocht, en men verliest zich in
gissingen omtrent hun onderhoud. Eindelijk verschijnt de beruchte brief van 25 October, door Lord John Russell en Sir Charles Wood aan het bestuur der Engelsche Bank gerigt. Het vertrouwen schijnt eenigermate te herleven, al
| |
| |
heeft dan ook de algemeene geldelijke gesteldheid geene verbetering ondergaan. Maar nu verlangen ook de Ministers aan het vergaderde Parlement het onderzoek op te dragen, waaraan de voorbeeldelooze crisis te wijten zij, - en voor zich zelven eene ‘bill van indemniteit’ te verwerven, ingeval het blijken mogt, dat ten gevolge hunner magtiging de wet (Bank-Charter) overtreden was. Dit evenwel - reeds in de troonrede werd het aangekondigd - was niet gebeurd: de verordeningen der bank-acte zijn niet geschonden, omdat het vertrouwen hersteld en de druk daardoor verligt was. De brief is ingetrokken.
Ook is de Minister geslaagd in het benoemen eener commissie van 26 Leden, zaamgesteld uit vertegenwoordigers van allerlei denkwijs, ‘van het verleden, tegenwoordig en toekomend bestuur’, - gelijk hij het uitdrukte, met bijtende zinspeling, wat dit aanstaande betreft, op de protectionisten, Lord George Bentinck, Mr. d'Israeli, enz. Uit de langdurige debatten is het gebleken, dat Sir Charles Wood de leer van Wilson, parlementslid voor Westbury, en schrijver van ‘the Economist’, huldigt, die in het vastmaken van vlottend kapitaal, door den aanleg van spoorwegen, eene eerste oorzaak der geldelijke ongelegenheid ziet. Om in weinig woorden te zeggen, wat wij voor reden van den geldnood houden - ofschoon die later verzwaard moge zijn door vrees voor de uitwerking der Acte van 1844 - er ontstond in den zomer van 46 eene voorbeeldelooze wegvloeijing van kapitaal, deels tot aankoop van granen, deels tot belegging in spoorwegen; dit werkte op een crediet-stelsel, buiten alle behoorlijke perken uitgebreid, waarin het kapitaal reeds geheel onvoldoende was voor het opgetrokken gebouw van crediet. Ik twijfel niet of het land zou, zonder groote ongelegenheid, de vraag naar aankoop van koren, hoe aanzienlijk ook, hebben doorgestaan; - het zou waarschijnlijk den drang der vraag naar belegging in spoorwegen hebben doorgestaan, ofschoon de meestbevoegde beoordeelaars hebben gedacht - en ik deel dat gevoelen - dat zulk eene afzondering van beschikbaar kapitaal niet kon plaats grijpen zonder vroeger of later ernstige verwikkeling te veroorzaken. Of het beiden zou hebben kunnen
| |
| |
weêrstaan, weet ik niet; enz. - Hadden de spoorwegen geld kunnen bekomen tegen 4 of 5 pCt., dan zouden deze alleen meer dan de gansche circulatie des lands hebben weggesleept.
Sir Rob. Peel, wiens gevoelen over financiële en handelsaangelegenheden altoos van gewigt is, en hier inzonderheid geldt, omdat hij voorsteller en hoofdbewerker der aangevallen Bank-Acte is, hield eene gedenkwaardige rede. ‘Ik betreur in het allerminst noch mijne handelwijs in 1819, noch die van 1844. - Wij hadden gehoopt, dat na de crisis van 1826 - na die van 1836 - na die van 1839 vooral, de Bank van Engeland zich zou bepaald hebben tot die beginselen in het bankwezen, waarvan hare bestuurders de juistheid hadden erkend, maar waarvan zij evenzeer erkenden te zijn afgeweken, hoewel in strijd met hunne eigen verordeningen. In die hoop ben ik verpligt toe te geven dat wij zijn teleurgesteld. - Dit moet ik beweren dat het in de magt der Bank stond, als zij tijdige voorzorg had gebruikt, om het kwaad, zoo al niet geheel te keeren, dan toch grootelijks te verminderen. - Ik zeg, dat het doel der wet van 1844 drieledig was. Vooreerst, en hierin erken ik dat zij heeft gefaald, bedoelde zij eene verwikkeling te voorkomen als die, welke de regering door hare tusschenkomst hersteld heeft. Maar de beide andere doeleinden waren van even groot belang: - het eene, om de verwisselbaarheid van papieren geld in goud te handhaven en te waarborgen, het andere, om het bezwaar te temperen, dat steeds ontstaat uit onbehoorlijke speculatie, aangemoedigd door misbruik van crediet-papier: deze twee doeleinden geloof ik dat de wet volkomen heeft bereikt. - Maar nu de moeijelijkheden worden gevoeld, ontstaan uit eene vermindering van kapitaal en eene beperking van geldsomloop, nu is de eerste opwelling, den maatregel te hekelen, die inderdaad belet heeft dat die bezwaren niet tienmaal grooter zijn.
Ik zal boven alle tegenspraak bewijzen, dat in dit land, ten allen tijde, lage rente en een tijdperk van schijnbaren voorspoed tot volmaakt dezelfde gedruktheid hebben gevoerd. Wil men dit aan “vrijen handel”, aan de wet van 1844,
| |
| |
en vele andere redenen toeschrijven, hoe is 't dan te verklaren, dat, gedurende de laatste 60 jaren, terwijl het verbodstelsel op zijn hoogst was, in vrede- en in oorlogstijd, nog vóórdat de standaard was veranderd, wat meer is, tijdens onverwisselbaar papier in omloop was, zoowel als daarna, - dat, zeg ik, lage rente en voorspoed tot volkomen dezelfde spanning en tot hetzelfde geldsgebrek als thans hebben geleid. In 1784, met den ouden standaard, toen de Bank genoodzaakt was voorschotten te weigeren, en hare noten van 9 tot 6 miljoen ponden st. te beperken. In 1793, toen de standaard onveranderd, het papier verwisselbaar was, terwijl men in 92, voor het uitbreken van den krijg, groote welvaart had. Lees de berigten omtrent dien nood, en zie hoe treffend de overeenkomst is met 1846. - In 1810, 1826, 1836, 1839, vindt men dezelfde oorzaak, welvaart bij lage interest, tot reusachtige ondernemingen en speculaties brengende, die, aan den metalen standaard getoetst, ineenstortten en door stilstand en nood werden gevolgd. Ik geloof, dat dezelfde oorzaak nu werkt. - Na welvaart en lage rente is ondernemingszucht tot eene hoogte gevoerd, is de handel op eene wijze gedreven door uitgifte van papier, en disconteren van wissels, die ik voor geheel nieuw houde in onze handelsgeschiedenis. Wij hebben hier een grooter papieren gebouw op een' kleiner' metalen grondslag opgetrokken, dan eenig volk van Europa. Het geeft groot gemak, voorzeker, bij ondernemingen, maar het is tevens aan veelvuldige gevaren verbonden. - Ik weet, dat men weigeren zou de kosten te dragen om dien grondslag veel uit te breiden. Men verlangt meerder ruimte. Men wil meerder papier in verhouding tot goud dan nu; en met meer papier zou voor 't oogenblik grooter gemak verkregen worden;
maar wees verzekerd, dat hierdoor de rampen, die gij lijdt, te spoediger zouden wederkomen. Hetzelfde wordt in de Vereenigde Staten beproefd; en, ondanks het onberekenbaar voordeel van hun uitgestrekt grondgebied en toenemenden handel, herhalen zich aldaar de rampen sneller en spoediger zelfs dan hier, omdat de grondslag voor hun papieren gebouw dezelfde is. Het stuit mij namen te noemen; maar ik heb in de dagbladen zulke staten gezien van baten en
| |
| |
lasten, dat ik niet aarzel te zeggen, indien de handel op zoodanigen voet gedreven wordt, zoekt men vruchteloos naar wettelijke verordeningen om de noodlottige gevolgen van dergelijk stelsel te voorkomen. - Ik zeg het nog eens: - de schaarschte, waardoor wij lijden, is geldschaarschte, is gebrek aan kapitaal: en zoolang dit aanhoudt, maak welke wetten gij wilt, maar gij moet den prijs van het geld betalen. Maar, gelijk vroeger, zoo zou ook thans de aangeboren veerkracht van ons land den zwaren last hebben getorscht, indien niet, te midden van den handelsnood, eene onvoorziene omstandigheid de bezwaren des tijds tienmaal was komen vergrooten. Kan men hooren, dat 33 millioen ponden st. binnen weinige maanden - in een klein jaar, - zijn besteed voor de voeding des volks, zonder in te zien, dat, in alle omstandigheden - zelfs in tijden van welvaart, - daaruit knellend lijden moest ontstaan? Maar toen bij de uitputting van kapitaal tot aankoop van levensmiddelen het geldsgebrek kwam, door onbezonnen handelsondernemingen geboren, is het duidelijk, dat dit land alle krachten moest inspannen om dien dubbelen onverhoedschen slag te weêrstaan. En nog werkte eene derde oorzaak met deze twee te zamen, - de belegging van een ongewoon groot geldsbedrag in spoorwegen. Nu houd ik wel de uitwerking hiervan niet voor zoo gewigtig, als sommigen doen. Ik geloof, dat in gewone tijden niets voordeeliger zou zijn dan zulk eene geldbelegging: - en dat, zonder gebrek aan levensmiddelen en gestaakte betalingen door onbedachte handelsoperatiën, wij zonder veel moeite de vraag naar kapitaal voor spoorwegen hadden kunnen dragen. Ik beschouw het geld, aan spoorwegen besteed, niet als dood kapitaal. De tijd zal weldra komen, dat deze wegen voltooid zullen zijn, ik hoop met
voordeel voor de deelhebbers; maar, in ieder geval, wanneer wij letten op hetgeen bij vervoer van goederen en verplaatsing van personen wordt uitgespaard, dan is er niet aan te twijfelen, of zij zullen ten slotte bronnen van verbetering en welvaart wezen. Niettemin werkt voor het oogenblik de uitgaaf aan spoorwegen mede, om de spanning te vermeerderen. Mij komt het dus voor, dat de zamenloop van deze drie oorzaken - de laatste slechts in
| |
| |
minderen graad, - voldoende is ter verklaring van de stremming, waar wij nu onder lijden. - Nog een enkel woord over den brief, door den edelen Lord, het hoofd des bewinds, en door den Kanselier der Schatkist aan den Gouverneur der Bank gerigt. Daar ik noch tot de vertrouwden, noch tot de gewone voorstanders van het bewind behoor, voel ik mij verpligt te verklaren, wanneer ik met hen overeenstem, en daarom betuig ik mijne hartelijke goedkeuring over dezen maatregel. Ik geloof dat zij zeer te regt niet eerder tot het zenden van dien brief zijn overgegaan en houde het daarvoor, dat het uitvaardigen daarvan door de Regering geen inbreuk is op de wet. Ik verschil in gevoelen van hen, die daarin een overtuigend bewijs zien, dat de wet van 1844 eene bepaling had moeten behelzen, waarbij een regt tot tusschenkomst aan het bewind werd overgelaten. Tegen een paniek kan geene wetgeving beveiligen. De jongste crisis was juist een dier gevallen door Huskisson voorzien, toen hij zeide, dat niet de wetgeving, maar de uitvoerende magt het redmiddel moest aanwenden. Ik geloof derhalve, dat het Gouvernement regt had den brief te zenden.’
Wij zijn opzettelijk wat uitvoerig geweest in het mededeelen van uittreksels uit deze voortreffelijke rede, omdat daarin vele dwalingen op eene duidelijke wijs worden weêrlegd. Men weet, dat de protectionisten, Lord Stanley, Lord George Bentinck, de Marquis of Granby, M. d'Israeli, Mr. Bankes enz. reeds bij den aanvang der zitting de bestaande crisis aan den ‘vrijen handel’ met name aan de afschaffing der korenwetten hebben toegeschreven. De publieke meening had zoo zeer eene strekking, om dit gevoelen, althans gedeeltelijk, aan te nemen, dat de bekwame schrijver van den ‘Economist’ noodig vond, het in een leerrijk artikel met cijfers te bestrijden. Lord John Russell had op eene interpellatie geantwoord:
‘Ik zal even “par parenthèse” zeggen, dat ik geloof, dat vrije handel bij de uitkomst groot voordeel aan dit land zal verschaffen: maar dat de voordeelen van een vrij handelsverkeer, zoo als die van elken anderen maatregel, grootelijks overdreven zijn, betwijfel ik in geenen deele.’ Maar de man, die als de eigenlijke vader van den vrijen handel
| |
| |
te beschouwen, en in het volle parlement door den afgetreden Eersten Minister als zoodanig begroet is, Richard Cobden, heeft, in eene bijeenkomst zijner voormalige committenten te Stockport, het nietige der tegenwerping voldingend aangetoond. ‘De mannen, die een' vrijen graanhandel bestrijden, vergeten ons aan te wijzen, hoe de beperking een' gunstiger staat van zaken zou hebben te weeg gebragt. Begrijp ik onzen toestand in de laatste 18 maanden wel, dan lijden wij aan de gevolgen van mislukten oogst en gebrek aan levensmiddelen. Wij hebben 10 millioen pondst. moeten besteden om de Ieren te spijzigen. Ik zou willen weten, of een hoog tarief ons daarbij van dienst zou zijn geweest. Men zegt, er is geldschaarschte ontstaan om het koren te betalen. Wel, hadden wij het koren niet gekregen, en ons geld behouden, er zouden eene menigte menschen van gebrek gestorven zijn. - Daarbij hebt gij hier in de manufactuursteden zooveel aan katoen-, als aan broodhonger geleden. Mij en de voorstanders van vrijen handel aansprakelijk te stellen voor het mislukken van den katoenoogst is even ongegrond, als het wezen zou, om, wanneer ik iemand beloofd had, dat hij gezond zou zijn indien hij matig en ingetogen was, en hij daarna zijn been brak, mij dien ten gevolge te beschuldigen van geen woord te hebben gehouden. Ik beschouw het als een groot geluk, dat Sir Robert Peel juist op dien tijd tot den maatregel overging, omdat daardoor de Amerikanen werden in staat gesteld om in onze behoeften te voorzien. Zij hadden een jaar om zich gereed te maken eer de hongersnood ons overviel: en hadden, na de veranderde schaalregten, de kooplieden niet op meer vaste prijzen kunnen rekenen, of koren invoeren met meer uitzigt op winst, dan geloof ik, dat ons volk bij duizenden en
tienduizenden zou zijn omgekomen. Want het is bekend, dat de Amerikanen, onder het oude regt, nooit hun koren uit het binnenland voor onze markt deden komen, noch langs de Mississipi en Ohio voerden om het hierheen te zenden, daar zij nooit berekenen konden, of de prijzen laag genoeg zouden blijven tot den invoer. Hetzelfde geldt van Rusland; want ware het regt op buitenlandsch koren niet toen juist matig gesteld geweest, wij
| |
| |
hadden geen schepel voor onze behoeften uit de korenbouwende streken van Rusland ontvangen. Misschien is het voor U van belang te weten, dat de afstand der graangewesten tot de haven van Petersburg zóó verwijderd is, dat het Russisch koren, hetwelk wij dit jaar hebben gegeten, niet het gewas van het vorige jaar, maar van 1845 is. Mij werd in Rusland verzekerd, dat er twee jaren noodig zijn om dit uit het binnenland te vervoeren, daar 't een halfjaar op de groote rivieren ligt vastgevroren, en er een jaar verloopt alvorens het zijne bestemming kan bereiken. Nu dan, dit alles in aanmerking nemende, en daarbij bedenkende, dat, zonder het aannemen van dit vrije handelsverkeer, de graanbouwers niet zouden ondernomen hebben om ons te voorzien, zullen wij het groote, aanzienlijke, onberekenbare voordeel erkennen, dat Sir Robert Peel het oude schaalregt afgeschaft, en de korenwet van voorleden jaar heeft aangenomen.’ (Luide toejuiching).
Was het ons om volledigheid te doen, dan moesten wij thans nog de geheel verschillende zienswijze van Lord Ashburton, M.T. Baring en anderen nagaan, die van geene overdreven speculatiezucht willen hooren, - den staat des handels goed en gezond (sound) noemen, - maar alles wijten aan de restrictieve bepalingen der Bankwet. - Dat het Lid voor Sunderland, the railway-king, Mr. Hudson, en de zoogenoemde ‘railway-potentates,’ Mr. Chaplin, Mr. Russell, Mr. Strutt, allen nadeeligen invloed der spoorwegen op de geldmarkt ontkennen, behoeft naauwelijks te worden vermeld.
Doch ook op een ander gebied was de afgeloopen maand voor het oude-Engeland gewigtig. De voorstellen van den Eersten minister omtrent de uitbreiding der staatkundige regten van de Israeliten, - de reis van Lord Minto naar Rome, en het veelbeteekenend antwoord, door den Marquis of Lansdowne gegeven, omtrent het wenschelijke van nadere betrekkingen met den pauselijken stoel, - de vinnige strijd over de benoeming van Dor Hampden tot Bisschop van Hereford, waarbij de gematigde, verlichte denkwijs van Lord John Russell schitterend uitblonk; - ziedaar zoo vele vraagstukken, die de Anglikaansche partij voortdurend bezig houden,
| |
| |
en aan het buitenland het bewijs leveren, hoe, ondanks alle hervormingen, nog veel van de oude onverdraagzaamheid aan een talrijk deel der Britsche natie is bijgebleven.
De hoop, in de Troonrede uitgedrukt, dat de zegeningen des vredes aan het Zwitsersch Bondgenootschap zouden worden wedergegeven door den vriendschappelijken invloed, en onder medewerking der groote Mogendheden, is, althans wat het middel betreft, niet vervuld. De snelle, wel-beraamde maatregelen van den bekwamen veldheer Dufour; - de zwakke tegenstand door het Sonderbund geboden; - de begunstiging van een ongemeen zacht wintersaizoen; - misschien ook verborgen beweegredenen bij het Zwitsersche volk, die het oog van den buitenlander ontsnappen; - hebben de ontknooping verhaast. Volkomen is de zegepraal van het Eedgenootschap, en haasten wij ons er bij te voegen, verblijdend de aanvankelijke gematigdheid der overwinnaars. Mogt de verzoenende geest van den Britschen Gezant te Constantinopel Sir Stratford Canning medewerken om de jammeren van den burgerkrijg uit te wisschen: ‘Bella geri placuit nullos habitura triumphos,’ zong de Romeinsche dichter. Want, dat er geen eigenlijke burgeroorlog zou zijn gevoerd, gelijk in het antwoord van den Landdag aan den Minister Guizot wordt beweerd - zal men Europa bezwaarlijk doen gelooven. Even gematigd als waardig en gepast was anders dit staatsstuk, door den afgevaardigde Druey gesteld. Maar de herziening van het bondsverdrag, - waarvoor de meerderheid des Landdags zich reeds vóór den strijd heeft verklaard - brengt eigenaardige moeijelijkheden met zich en zal de pas bedaarde gemoederen op eene zware proef stellen. Men weet, dat reeds in den zomer van 1832 de herziening met meerderheid van stemmen werd aangenomen: tegen stemden slechts Uri, Unterwalden, Wallis, Appensell. De schrandere Rossi, toen afgevaardigde van Genève, thans Fransch Gezant te Rome, stelde het ontwerp
eener nieuwe bondsregeling op. Radicalen en Ultramontanen ijverden er gelijkelijk tegen. Het volk te Lucern verwierp het ontwerp met 12,000 stemmen. - Zal men thans gelukkiger zijn? - Zal men op den duur de kantonnale souvereiniteit kunnen handhaven tegenover de eischen en aanmatiging zoowel der radicalen als van de groote kantons?
| |
| |
zullen de partijen, ineengesmolten gedurende den krijg, ook vereenigd blijven, wanneer het de verzoening van overwonnen tegenstanders geldt? - Van een Congres der Groote Mogendheden - indien men, zonder Engeland, nog in goeden ernst daaraan denken kan - zouden wij na al het gebeurde, bij de thans heerschende stemming in Zwitserland, niets goeds verwachten. - Oostenrijk en Pruissen hebben in de officiele bladen hunne zienswijs genoegzaam doen kennen: en Frankrijk heeft, door de weifelende houding van zijn kabinet, - door de valsche positie, waarin het sedert 1831 tegenover het Eedgenootschap staat, allen invloed verloren. Wij twijfelen bijna niet, of Lord Palmerston heeft ook in het Zwitsersch vraagstuk toegegeven aan zijne oude veete tegen den voorzitter van den Franschen raad; met zijn gewoon doorzigt ontdekte hij daarin eene gunstige gelegenheid om de stelling van dezen tegenover de oppositie te verzwakken. De loop der gebeurtenissen in Zwitserland, maar toch ook de zonderlinge gedragslijn van Frankrijk's minister en afgezant, hebben zijne overwinning volkomen gemaakt. - Doch loopen wij niet vooruit. Nog weinig dagen, en wij zullen de wegslepende taal van den begaafden man, - de bewonderenswaardige welsprekendheid, waarmede hij zijne verbitterde tegenstanders zoo dikwijls vernietigde, - op nieuw vernemen. Misschien zal menig feit, bij nadere beschouwing, door hem toegelicht, zich geheel anders aan onzen geest vertoonen. Reeds de gewone voorboden der opening van de Fransche Kamers, allerlei geruchten van verdeeldheid in het kabinet, tweespalt onder de conservateurs omtrent de keuze van eenen voorzitter, - de zamenstelling der bureaux, - hervormingen in het administratief bestuur, - voor te dragen ontwerpen van wet enz., vullen dagelijks de bladen van alle
partijen. Het schijnt inderdaad uit de wijze, waarop door de ministeriëelen over de reformistische gastmalen is geoordeeld, - dat het tegenwoordig bewind vele gebreken in de administratie erkent en wil wegnemen. Ook wekken de jaarlijks-wederkeerende tekorten, en wat bij meer dan één regterlijk onderzoek gebleken is, geen gunstig vermoeden. Het zij verre, dat wij daarom zouden instemmen met de luide klagten over gouddorst, omkooping, kwade trouw, - als waren deze onzen
| |
| |
tijd, met name in Frankrijk, bijzonder eigen. De publiciteit, die ziel en leven geeft aan den constitutioneelen regeringsvorm, brengt aan het licht, wat in de oude monarchie in den nacht der vergetelheid werd begraven. Daarbij ook aan de kunsten des vredes, - aan de reusachtige ondernemingen van handel en nijverheid - zijn gevaren en bezwaren verbonden. Elke vergelijking met vroegere eeuwen moet hier mank gaan.
Het afscheid van den Prins van Joinville aan de schepelingen der vloot onder zijne bevelen, - de honderdmaal aangekondigde en weêrsproken onderwerping van Abd-el-Kader, - de ledige plaatsen in de diplomatie, - de aanstaande benoeming van onder-secretarissen van staat, - betreurenswaardige regtsgedingen, - de zonderlinge bogten, waarin het ‘Journal des Débats’ zich gewrongen heeft, - de uit Engeland overgebragte, met de Fransche zeden strijdige politieke gastmalen, - de afval en vijandige houding van een gedeelte der behoudende partij tegenover het ministerie; - eene nieuwe tragedie, - de influenza en de chloroforme, - en het laatste ‘manifest’ van Delamartine, hielden de aandacht in Frankrijk bij voortduring gaande.
Hoedanig ook het oordeel der Franschen over de rol der tegenwoordige Ministers en hunnen invloed op Europa zij - aan de ontwikkeling en den voortgang der denkbeelden, die zij, niet zonder nationale zelfverheffing, ‘les idées françaises’ noemen, valt niet te twijfelen. - In Baden en Beijeren - en men weet, hoe belangrijk de stemming in deze rijken is voor de Fransche staatkunde - hebben de regerende Vorsten de afschaffing der censuur toegezegd, - en is in de Badensche Kamer der Gedeputeerden de vrijzinnige Mittermayer aan het hoofd geplaatst; - in Spanje houdt Narvaez zich staande, even bekwaam in de raadzaal als op het slagveld, ridderlijk omtrent den gevallen Regent gezind, wiens ballingschap ten einde schijnt te spoeden. Meer dan ergens is het in het Spaansche schiereiland moeijelijk, door de reeks van afwisselende gebeurtenissen; door de duizend intrigues en geruchten, het wezen en karakter der voorvallen te ontdekken. Maar zoo verzoening der partijen, - en wáár is in Spanje geen verdeeldheid - zoo de goede verstandhouding
| |
| |
der verschillende magten, eene eerste voorwaarde is der politieke wedergeboorte van dit hevig-geschokte rijk - dan gelooven wij, dat de Hertog van Valencia, wiens eerste ministeriëele daad het zamenroepen der Cortes was, bij uitstek geschikt is dit nieuwe tijdperk te openen.
Behoeven wij in het breede van Italië te spreken, waar het nieuwe leven reeds is ontwaakt, en men slechts voor regelmatige ontwikkeling heeft te zorgen? Wordt daar de eendragt verstoord, de gehate invloed van buiten zal niet uitblijven; ‘c'est le dehors qui pèse sur l'Italie et l'arrête: elle est comme une belle fleur qui a envie d'éclore, et qu'une main froide et rude comprime de toutes parts.’ Wij vertrouwen, dat de welsprekende man, die voor bijna twintig jaren deze woorden sprak, daartoe zijne hand, en den invloed van den magtigen staat dien hij leidt, niet zal leenen. De Italiaansche Vorsten zullen niet zonder veel omzigtigheid en beleid de beweging kunnen sturen, door hen zelven opgewekt. Met welk eene verbazing hoorde Europa de tijding van openbare vreugde-bedrijven in Rome, ter eere van het Zwitsersche Eedgenootschap; - in den zetel van het pauselijk gezag ter eere van hen, die daar ‘protestantsche radicalen’ worden geheeten. Als de menigte voor het ‘Collegio Romano’ stand houdt, om ‘leve het decreet van Freiburg’ te roepen; - als de overheid te Genua het aanheffen van vaderlandsche liederen voor het collegie der Jezuiten verbiedt, - dan moge dit bewijzen, hoe wel berekend in Zwitserland het overleg van zekere partij is geweest; - maar men vergete niet, dat zij, voor wie men optogten houdt en eereliederen aanheft, in het algemeen belang, ja! de verdrijving der Jezuiten hebben gevorderd, maar eenige jaren geleden het onderwijs aan Strauss en Zeller wilden hebben toevertrouwd. Wanneer het officiëele Toscaansche blad zich door een vijandigen toon tegen de pauselijke regering blijft onderscheiden, en de afkeuring der demonstraties van 3 December in het
‘Diario’, ‘den Paus verraden, de heilige regten van godsdienst en vrijheid schenden’ noemt, - zoo gelooven wij niet, dat daardoor de zaak wordt bevorderd, die dit blad met zooveel ijver is toegedaan.
Pius IX heeft de academie van wetenschappen, bij besluit van 3 Julij ingesteld, hare werkzaamheden zien aanvangen.
| |
| |
De gewone leden, waaronder men ook in het buitenland beroemde namen telt, zijn dezer dagen bekend geworden. Gelukkig de staat, die het gemis van stoffelijke goederen door de kracht des geestes doet opwegen! Deze is het, die de wereld beheerscht.
In het noorden heeft Koning Oscar de vergadering zijner Stenden geopend, maar bij het antwoord op het aangeboden adres met nadruk op de bezwaren gewezen, die aan het hervormen en veranderen der staatsregeling verbonden zijn. Het volk is teleurgesteld en moedeloos. De bewoners van Stokholm waren in de laatste weken verdeeld tusschen de twee beroemdste Zweedsche namen: - den genialen Berzelius, sedert maanden aan het ziekbed gekluisterd, en wiens einde schijnt te naderen, - en Jenny Lind, de gevierde artiste, die haar onvergelijkbaar talent in haar vaderland komt ten toon spreiden.
Aan de andere zijde van den oceaan houdt reeds de aanstaande keuze van een' President alle gemoederen bezig. Zelfs de vrienden van James Polk schijnen te wanhopen aan zijne herkiezing. Daarom is de vergadering te Lexington, waar Henry Clay - op wien men meent dat de meerderheid der stemmen zich zal vereenigen - zijne meening over den oorlog met Mexico heeft uitgesproken, met zooveel belangstelling gadegeslagen. Met algemeene stemmen werden de ‘resolutions’, door hem aangeboden, in deze vergadering goedgekeurd. De vijfde is in deze bewoordingen vervat:
‘Dat wij met ernstige bezorgdheid zien, en volstrektelijk afkeuren iedere poging, om Mexico aan de Vereenigde Staten te hechten, op welke wijze ook, maar inzonderheid door verovering: dat wij gelooven, dat de beide volken niet gelukkig kunnen geregeerd worden door hetzelfde gezag, om het groote verschil van afkomst, wetten, taal, godsdienst, en de groote uitgestrektheid van beider grondgebied: dat zulk eene vereeniging, tegen den wil van het verbitterde Mexicaansche volk, alleenlijk bewerkt en behouden kan worden door magtige legers en voortdurend militair geweld; met andere woorden, door dwingelandij eerst over het Mexikaansche volk, doch welke het maar al te zeer is te
| |
| |
vreezen dat, in vervolg van tijd, tot de bewoners der Vereenigde Staten zou worden uitgestrekt; - dat wij, derhalve, zoodanige vereeniging veroordeelen als geheel strijdig met den geest van onzen regeringsvorm en met het karakter van onze vrije en vrijzinnige instellingen, en vuriglijk wenschen, dat elk volk moge blijven bij het ongestoord bezit van eigen wetten, taal, geliefkoosde godsdienst en grondgebied, ten einde eigen geluk te zoeken op de wijze, welke het voor zich zelf best rekent.’ Het zevende luidt:
Dat wij stellig en nadrukkelijk ontkennen en van ons werpen eenigerlei wensch of begeerte te koesteren naar het verkrijgen van welk vreemd gewest ook, met het doel om slavernij voort te planten of uit de Vereenigde Staten in zoodanig land in te voeren.
De laatste Amerikaansche dagbladen melden tevens, dat de President Polk ernstig bedacht is, om aan het Congres eene ‘nieuwe zending’ voor te stellen aan het pauselijk hof. De maatregelen, door Pius IX aanvankelijk met zoo gelukkig gevolg beraamd en ten uitvoer gebragt, hebben in de Vereenigde Staten de levendigste deelneming gewekt; en de voorstanders van zoodanig gezantschap beweren, dat eene openlijke daad van het gouvernement de alleen gepaste wijze is, om van deze ‘Amerikaansche sympathie’ te doen blijken. Welligt zal de bedachtzame waarnemer in Europa de reis van den Britschen grootzegelbewaarder Lord Minto, en de onmiskenbare toenadering tot den Roomschen stoel, bij een zeer aanzienlijk en niet het minst verlichte deel van het Engelsche volk, - voor even sterke beweegredenen houden. Met verlangen zien wij de Boodschap van den President, en de eerste beraadslagingen van het nu reeds geopend Congres te gemoet. In een volgend overzigt komen wij hierop terug, al ware het alleen om onder ons de belangstelling te verlevendigen in den jeugdigen staat, welks bedrijven en streven te weinig de aandacht boeijen. Verdient dan de oplossing van het moeijelijk vraagstuk omtrent ‘self-government’ niet, dat men er zich mede bezig houde?
Ook België en Nederland zullen in het vervolg eene rui- | |
| |
me plaats in onze beschouwingen innemen. Het nieuws van den dag zal wel niemand in dit ons maandschrift zoeken. Maar ontwerpen van wet, als b.v. de toegezegde omtrent eene grondwetherziening, een gewijzigd ontwerp ‘over de ondersteuning van behoeftigen,’ - want dat het ingezonden concept zal verworpen worden, houden wij voor uitgemaakt, - het nieuwe wetboek van strafregt, mogen in ons Staatkundig Overzigt niet onopgemerkt blijven. Met vreugde begroeten wij nu reeds de openbaarmaking der stedelijke begrootingen, een verblijdend verschijnsel, waarvan de hoofdstad het eerste voorbeeld gaf. De schrandere man, die meer dan iemand in Nederland tot kennis en verbetering onzer instellingen heeft bijgedragen, wees in zijn jongste geschrift de voordeelen van publiciteit in deze zoo overtuigend aan, dat wij ons van alle verdere aanmerkingen onthouden. - Op België hebben wij, ook na de afscheiding, zoo naauwe betrekking, dat alleen plaatsgebrek ons verbiedt op de financiële bezwaren, - op de woelingen der democraten, - vooral ook op de briefwisseling tusschen den gewezen Minister Nothomb en de Belgische prelaten, de opmerkzaamheid te vestigen.
Zoo ver hadden wij geschreven, toen wij verrast werden door de gewigtige tijding uit 's Gravenhage. Wij ontveinzen ons leedwezen over de aftreding van den Minister van Financiën niet. Geene vleijerij, maar ook geene miskenning! Wij zouden niet gaarne beweren, dat de Heer van Hall, in hoogheid gezeten, het beeld van den Romein heeft uitgedrukt: ‘cum is qui imperat aliis, servit ipse nulli cupiditati,’ caet.; - dat hij het onderscheid tusschen pleit- en raadzaal steeds heeft voor oogen gehouden; - dat hij zich niet dikwijls aan belagchelijke grootspraak heeft schuldig gemaakt. Maar evenmin mogen wij ontkennen, dat hij reeds vóór zijne verheffing grondige kennis van ons financiewezen had aan den dag gelegd; - dat hij door werkzaamheid, gevatheid, veerkracht in het volvoeren zijner maatregelen heeft uitge- | |
| |
blonken; en dat de woorden in het koninklijk besluit: ‘met dankbetuiging voor de bewezen diensten,’ meer dan bloote formule zijn. Van de aanleiding en beweegredenen der aftreding is ons te weinig met zekerheid bekend, om met sommigen aan een ontslag ‘à la Necker’ te denken.
Wat den gewezen secretaris voor het buitenland betreft - van hem weten wij niets te zeggen. |
|