De Gids. Jaargang 11(1847)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] De wandeling te middernacht. Ik wandel met den geest der middernacht De breede, stille straten op en neder. Hoe werd hier voor een uur nog cijns gebracht Aan vreugde en leed!.... En nu, nu droomt men weder. Een bloem gelijk ontbladerde de lust, De volle bekers hielden op te stroomen, De kommer ging met de avondzon ter rust, De waereld is vermoeid.... och, laat haar droomen! Hoe al mijn haat en wrevel ging te niet, Sints 't onweêr van een dag begon te pozen, Nn weêr de maan heur zachten luchtstroom giet Al is het ook op uitgebloeide rozen, Licht als een klank, en hoorbaar als een ster, Ontstijgt mijn ziel de laagre waereldzoomen, Als in zich-zelf verloor zij graag zich ver In aller menschen diepst verborgen droomen. Een spie gelijk sluipt achter mij mijn schaâuw; Een kerkerhol ontwaar ik aan mijn voeten. O Vaderland! uw zoon, u veel te trouw, Moet bitter zijne onkrenkbre liefde boeten! Hij slaapt - en voelt hij wat hem werd ontroofd? Droomt hij misschien ook van zijne eikenboomen? Droomt hij zich soms een zegekrans om 't hoofd? O God der vrijheid, laat hem verder droomen! [pagina 292] [p. 292] Daar rijst voor mij een reuzig Hofgevaart. Schoon purperen gordijnen 't raam bedekken, Zie 'k hoe in slaap men rondtast naar een zwaard, Met zondige en door angst verwrongen trekken. Als 't geel der kroon is zijn gelaat miskleurd, Hij laat ter vlucht zich duizend rossen toomen, Hij stort ter aard - en 's aardrijks bodem scheurt... O God der wrake, laat hem verder droomen! Het huisjen ginds aan 's beekjens groenen zoom! Gebrek en onschuld deelt er 't leger samen, Toch schonk de Heer den landman droom bij droom, Opdat ze uit wakende angst hem redden kwamen. Bij iedre korl, die Morfeus band ontglijdt, Wordt door zijn oog een akkerveld vernomen, Zijn hart is tot een waereld uitgedijd..... O God der armoê, laat den arme droomen! Bij 't laatste huis wil 'k op den bank van steen Verwijlen en geen zucht der ziel verheelen; Trouw min ik u, mijn kind! maar niet alleen, Gij zult mij eeuwig met de vrijheid deelen. In gouden lucht wiegt u een duivenpaar, Ik zie slechts wilde rossen steigrend komen, Gij droomt van vlinders - ik van d'adelaar.... O God der liefde, laat mijn liefste droomen! Gij ster, die breekt door wolken als 't geluk, Gij nacht, die stil en lieflijk neêr komt daauwen, O laat de outwaakte waereld mijn door druk Misvormd gelaat niet al te vroeg aanschouwen. Op tranen valt de ontwakende uchtendstraal, De vrijheid vlucht als zij den dag ziet komen.... De dwinglandij scherpt dan op nieuw het staal. O God der droomen, laat ons allen droomen! Naar G. Herwegh. S.J. VAN DEN BERGH. Vorige Volgende