| |
| |
| |
De sphinx en de pyramiden.
(Fragment uit mijn Reisjournaal.)
Beneden gekomen, vonden wij onze reisgezellen met hunne dragomans voltallig.
Eene menigte kleine ezels met hooge zadels, en even veel smerige, halfblinde, zwarte drijvers, stonden voor de huispoort op ons te wachten, en waren bijna geheel ingesloten door eene massa nieuwsgierige Kaïrezen, die allen doorgang versperden en gewoonlijk eene plaag zijn voor den vreemdeling.
Spoedig stegen wij op en begaf de karavaan zich op marsch. Het was waarlijk een lust te zien, hoe wij van alle kanten bekeken en door een sleep van Arabieren gevolgd werden, die onophoudelijk hunne handen uitstaken, onder het roepen van: ‘Bakshies! bakshies!’ Sommigen waren beschaafder en riepen, even als te Point de Galle en te Aden: ‘Sir! give me a bakshies!’ een verzoek, dat wel het idée geeft van eene Hollandsche bedelarij, doch hier meer voor de leus, dan uit wezenlijke behoefte gedaan wordt.
Overal waar wij doorreden, was de straat opgepropt met menschen en dieren. Mooren, Negers, Kopten, Barabrahs, Grieken, Joden, Syriërs en verscheidene soorten van volken meer, zoo als men anders nergens bij elkander treft, stroomden bij het aanbreken van den dag door Kaïro heen en weêr, en leverden eene vertooning, die veel naar een volslagen oproer geleek. Daglooners, met balen en lederen zakken beladen, vrouwen en
| |
| |
kinderen, groote steenen vaten of kannen op het hoofd torschende, kameelen, paarden en ezels, allen van de noodige lastgoederen ruim voorzien, wemelden hier zoo door een, dat wij telkens eenig ongeluk te gemoet zagen en van onze verhevene zitplaatsen naar den grond dachten te tuimelen. ‘Jallaroe! Iembara!’ (pas op! uit den weg!) schreeuwden telkens onze cicerones tegen de dringende menigte, ten einde daardoor ruime baan te houden; maar niets ter wereld was in staat onder dit volkje eene afdoende opening te maken, en even als dronken ruiters trippelden wij op onze driftige viervoeters regts en links door elkander, zoodat wij zelve moeite hadden over onzen toestand ernstig te blijven.
Zóó was het den 8sten Mei 1846 met ons gesteld te Kaïro, in de hoofdstad van Egypte, welke de Arabieren niet oneigenaardig de moeder der wereld en de wellust der verbeelding noemen. Zonder ongeval ontkwamen wij haar gedrang en bevonden ons binnen weinige oogenblikken op het vrije veld.
Onder vrolijke scherts en levendig gesprek, reden wij stapvoets voort, onbezorgd over de rigting waarheen, alsof dwalen niet mogelijk ware; en toen onze ezels door het gedurig prikken der drijvers met hunne houten stokjes in snellere beweging werden gezet, galoppeerden wij de heuvelachtige woestijnvlakte op en af, zonder ergens eenig bepaald spoor te kunnen ontdekken, waarnaar wij ons te rigten hadden; want hevige windvlagen zwiepen onophoudelijk over den schralen grond en bedekken onmiddelijk met het stuivende zand alle daarin gemaakte indrukken. Alleen wisten wij, dat in de buurschap der steengroeven van Mahasara, die, zoo men zeide, ongeveer 8 mijlen ten zuiden van Kaïro en aan de oevers van den Nijl lagen, onze eerste halteplaats zoude zijn. Alles ging dus op goed geluk, maar in tamelijke orde voorwaarts; en, deels door de leiding der drijvers, deels door de ezels zelve, die den weg schenen te kennen, hielden wij eindelijk stil ter plaatse, waar men den Nijl pleegt over te gaan; om achter het dorp Giseh lijnregt op de pyramiden te kunnen aanrijden.
De Nijl, die van Januarij tot Junij weinig of niet bevaarbaar en op enkele plaatsen geheel en al uitgedroogd is, had nu ook op deze hoogte een eind ver zijnen bodem van al het water ontbloot, zoodat wij eene voortreffelijke gelegenheid hadden, om op onze ezels te blijven, en, zonder veel moeite of gevaar, door de met steenen en roodachtig zand rijkelijk gevulde rivierbedding te trekken. Som- | |
| |
migen onzer, die aan dit voorregt weinig waarde hechtten en verscheidene flesschen cherry wine, pale-ale en sodawater medegebragt hadden, stegen van hunne ezels af en gingen plat op den grond van de rivier zitten, om, ter wille van het zonderlinge geval, zich te verkwikken en toasten te drinken op den waterloozen Nijl, zijne afwezige bewoners, op Victoria, Engeland, enz., terwijl anderen zich onledig hielden met de stof van hunne kleêren weg te vegen en eenige dadels, meloenen en oranje-appelen te nuttigen, die het ontloopen déjeuné moesten vergoeden. De een was onuitputtelijker in dwaasheden en kluchtige vertooningen dan de ander. Onze zwarte volgelingen waren er meestal het voorwerp van, en zulks dikwijls ten spijt van de voorschriften van den Grooten Propheet, dien de Arabieren over het algemeen niet meer schijnen lief te hebben en na te volgen dan volstrekt noodzakelijk is.
Ons vertoef in den schoot van den Nijl duurde niet lang, daar er nog ongeveer 8 mijlen tusschen ons en de pyramiden waren af te leggen, waartoe slechts korte tijd ter onzer beschikking overbleef.
Toen wij den tegenovergestelden oever bereikt en eenige zandhoogten achter den rug hadden, lieten zich op eenigen afstand, zuidwestwaarts van Giseh, de drie hoofdmonumenten, naar Cheops, Cephrennes en Mycerinus gedoopt, duidelijk tegen den heloeren hemel onderscheiden.
Het eerste, wat ieders aandacht bij deze ontdekking boeit, is het groote steenen menschenhoofd, dat op den voorgrond staat en als het ware de pyramiden bewaakt - een bestoven, donkerbruin, schijnbaar van kleiachtige aard gevormd beeld, gedekt met eene platte, geplooide muts of kap, ter weêrzijde achter de ooren afhangende en rustende op een hoog en gedeeltelijk in den grond verzonken voetstuk - de Sphinx, een kolossaal allegorisch gedrocht, bij de Ouden de reusachtige bode der overstroomingen van den Nijl, naar welke rivier hij zijn gelaat keert.
Power, Glory, Strength, and Beauty, all are aisled
In this eternal ark of worship!’
Ziedaar wat de vreemdeling thans nog in verrukking uitroepen kan, bij het zien van dit onnavolgbaar voortbrengsel van handenarbeid. Het is in de daad een voorbeeld van bouwkunde - een werk, dat gewis nog vele eeuwen verduren zal, schoon het al niet
| |
| |
zoo standvastig als de pyramiden aan de verwoestingen van den tijd weêrstand zal kunnen bieden, wijl het hier en daar reeds verscheidene brokken verloren heeft, en op enkele plaatsen diepe kloven vertoont. En toch is het, even als de pyramiden, de duurgekochte vrucht van den gedwongen arbeid van duizenden Egyptenaren, gedurende meer dan 20 jaren - de vrucht der hersenschimmige ijdelheid van een' bijgeloovigen pharao, of welligt van die van nero of caracalla zelven, wier namen men zegt dat op het voetstuk te lezen zijn.
Naar het verhaal onzer Dragomans had de vervaardiging van den Sphinx, behalve onnoemelijke schatten, ook nog onnoemelijke menschenlevens gekost, die onder het werk door de felle hitte en de stikkende woestijnwinden bezweken waren. Deze treurige mededeeling trok niemand onzer in twijfel; maar dat het gevaarte ettelijke jaren geleden door zekeren caviglia tot aan zijnen staart uit den grond zoude zijn opgedolven geweest en later van zelf tot aan zijn hals weder ingezakt, werd niet zoo gereedelijk voor goede munt aangenomen.
Hoe getrouw wij de overleveringen ten opzigte van den Sphinx, in ons geheugen zochten te herroepen, wij konden ons met geene mogelijkheid een' evenredigen omvang voor het ontbrekend gedeelte voorstellen, zonder in het overdreven giganteske te vervallen, in vergelijking waarvan de pyramiden niet meer dan kinderspeelgoed zouden worden.
Volgens onze gidsen (en immers ook volgens de historische berigten?) zoude de Sphinx eene hooge borst, een lijf dat ruim driemaal zoo lang was als de diametrale lengte van het hoofd, een' langen staart, twee vleugels, vier pooten, enz., gehad hebben; doch niemand hunner wist op te geven, of caviglia het beeld in eene staande, zittende, of liggende houding gevonden had - of het lijf soms dat van een mammoeth, en de pooten die van een drommedaris moesten verbeelden - of caviglia in zijn onderzoek al dan niet tot beslissende resultaten gekomen was. Men blijft dus in het onzekere, zoowel omtrent de vraag, of de Sphinx al dan niet voltooid is geworden, als ten opzigte zijner eigenlijke gedaante, daar de meeste mythologen, de Grieksche sphinxen met de Egyptische verwarrende, in hunne algemeene beschrijvingen altijd de Grieksche schijnen voor oogen gehad te hebben.
Hoe het zij, wij zelven, die misschien te zeer aan de voorstellingen van een' Sphinx in Europa gewoon waren, durfden, ongeacht onze bedenkingen, niets van al de fantastische wandroch- | |
| |
telijkheid van dit ondier betwijfelen, noch ook over de onuitvoerbaarheid van zulk een werk als dat van caviglia op eenige wijze eene oordeelvelling wagen. Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable; en, als men dan hier rondziet en zich in tegenwoordigheid van zoo vele monsterachtige voortbrengselen der Oudheid bevindt, zou men in staat zijn aan alles te gelooven, wat maar de een of ander opgewonden Egyptenaar of Griek ons geliefde wijs te maken.
Het hoofd van dezen Sphinx is, met dat al, wel zóó groot, dat men alleen in een zijner oorgaten zeer gevoegelijk een partijtje zou kunnen omberen, zonder elkander in de kaarten te moeten zien. Het overige is dus naar evenredigheid.
Verder kwam mij zijn gelaat veel te gehavend voor, om er die zachte, bijna vrouwelijke uitdrukking in te herkennen, welke gewoonlijk de reisbeschrijvers en teekenaars er aan geven. De Arabieren noemen hem aboe-l-hoel, dat is: de vader der verschrikking, en willen er mannelijke kracht, mannelijke vormen, mannelijke eigenschappen aan verbonden hebben, gelijk zijn ter naauwernood merkbare baard onder de kin, ons reeds aanvankelijk vooronderstellen doet. Hoe men echter in Europa aan die vreesselijk volle vrouwenborsten komt, waarmede alle marmeren of gipsen sphiuxbeelden bezet zijn, die wel eens in de tuinen of op de stoepen der buitenverblijven te vinden zijn, is gemakkelijk na te gaan, als men slechts enkele schrijvers over dat onderwerp raadpleegt, en ziet, hoe zij ons met schijnbare zekerheid vertellen willen: es giebt männliche und weibliche Sphinxe in Aegypten, even alsof het levende diersoorten zijn en Egypte er mede bezaaid ware. Het kunnen fransch-porseleinen schoorsteen-ornamenten zijn, welke die heeren bedoelen, dat is mogelijk; doch sphinxen, zoo als die van Gisch, zijn wis niet bij dozijnen te vinden; althans tegenwoordig niet.
Na nog eene vlugtige schets van dit beeld genomen te hebben, haastte ik mij de grootste en meestberoemde van de pyramiden te bereiken, die ruim 500 meters van den Sphinx verwijderd staat, en in wier nabijheid de plaats is, waaraan vele geschiedkundige herinneringen zich verbinden.
Op deze hoogte onder anderen erlangde Egypte eene nieuwe onsterfelijke vermaardheid door bonaparte, als hij tegen muradbey ten strijde trok, en zijn leger moed insprak. ‘Soldats! songez que du haut de ces monuments quarante siècles vous contemplent!’ zijn woorden, die de nazaat heeft opgeteekend, en eene uitstekende uitdrukking der diepe gewaarwordingen
| |
| |
zijn, welke in de borst des Franschen veldheers oprezen, toen hij deze gedenkzuilen der eeuwen vóór zich zag, en de zijnen oplettend maakte op den nog steeds onvoldongenen strijd tusschen het menschelijk genie en den tijd.
Leur masse indestructible a fatigué le temps!
Ja, het geslacht, dat de zege van den tijd over de pyramiden beleven moet, wordt vermoedelijk eerst vele eeuwen na ons geboren. Zóó staan zij in hare reusachtige bouwkracht dáár, nog bijkans ongeschonden, en den mensch zelven, uit wiens handen zij haren oorsprong ontvingen, tartende.
Het verwarde en doorgaans verkeerde denkbeeld, dat men zich vaak van de pyramiden maakt, wekt bij het eerste gezigt eene verwondering, welke eerst later, na eene beschouwing van naderbij, in opgetogenheid overgaat. Hoe digter men nadert, des te ruwer vertoonen zich deze vreesselijke steenklompen aan onze oogen, en leeren ons, hoedanig eigenlijk onze verwachting had behooren te wezen.
Zij zijn, zoo als bekend is, van verschillende bouwstoffen: kalksteen, bazalt, graniet, enz., zamengesteld, hebben eene verschillende grootte, en staan op eene regte lijn, van het oosten naar het westen, tusschen Giseh en Memphis.
Iedere pyramide op zich zelve schijnt niets anders dan eene regelmatige opeenstapeling van breede en platte, gemetselde, vierkante steenen vloeren, die alle eene gelijke hoogte (2 voeten) doch overigens eene ongelijke dimensie hebben, en zoodanig op elkander geplaatst zijn, dat de grootste vloer tot bazis strekt van al de anderen. Midden op deze bazis namelijk ligt de tweede vloer, die in breedte dadelijk op den eersten volgt; op dezen tweeden ligt wederom een derde van minderen omvang, en zoo vervolgens, tot aan den top toe, in eene opgaande reeks van vloeren, die al kleiner en kleiner worden en eindelijk zich in eene smalle plate-forme verliezen; makende de een met den ander in de breedte een verschil van slechts 1 vierkanten voet aan ieder der 4 zijden, waardoor zich van beneden tot boven trappen vormen, welke tot de gewone beklimming dienen, en welker aantal alzoo gelijk is aan dat der vloeren.
Aan de pyramide van Cheops telde ik meer dan 200 zulke trappen, zoodat hare hoogte op omstreeks 450 voeten mag gerekend worden. Eene vergelijking met de torens onzer voornaamste kerken in Holland, kan een denkbeeld van de verhevenheid dezer pyramide geven. Van bijzonder belang is
| |
| |
hare bazis of eerste vloer, die, zoo men zegt, eene oppervlakte heeft van meer dan 500,000 vierk. voeten, en op zich zelve zulk eene ontzaggelijke steenmassa daarstelt, dat ik moeijelijk iets uit Holland ter vergelijking zoude kunnen aanhalen.
Door uit het voorgaande eene berekening der overige vloeren te maken, kan men zich, in zijne gedachte, het geheel dezer pyramide naauwkeuriger voorstellen, en beseffen, hoeveel moed, ja, roekeloosheid er vereischt wordt, om haar tot aan den top te willen beklimmen.
En toch begint ieder reiziger, aan den voet van dit gedenkstuk gekomen, meestal dadelijk met zich op eene duchtige wijze af te matten, om zonder hulp naar boven te geraken; want niets ter wereld schijnt hem gemakkelijker. Niet lang duurt het, of hij ondervindt, dat de bijstand van minstens drie Arabieren daartoe noodzakelijk is, daar hij anders, van de tiende of vijftiende trede af, gedurig zoude moeten halte maken om adem te halen en nieuwe krachten te verzamelen, zonder ergens een steun te ontmoeten, om zich overeind te houden en voor vallen te behoeden, buiten den trap, dien hij boven zich heeft, doch wiens randen door den tijd rondgesleten en niet meer te omvatten zijn. Bovendien ontbreekt het volstrekt niet aan dienstvaardigheid van de zijde der gidsen, die gewoonlijk, en dikwijls ongevraagd, dadelijk den patient aan beide zijden bij den arm vatten en op eene ruwe wijze pyramiden leeren klimmen, terwijl een derde achter hem, zonder pligtplegingen, zijne partes posteriores ondersteunt, en met zulk eene snelheid naar boven duwt, dat men spoedig ophoudt met eigene krachten te werken.
Op deze wijze had men mij, min of meer tegen wil en dank, in minder dan een half uur tijds, alle treden van de pyramiden doen bestijgen en eindelijk op haren top of plate-forme gebragt, waar ik, hijgende van warmte en vermoeidheid, dadelijk zitten ging, zonder eenige dienst van mijne beenen te kunnen vorderen. Terwijl de gidsen amphitheatersgewijs rondom aan onze voeten zaten en den meesten onzer ten stut strekten, had ik gelegenheid het tooneel te overzien, dat zich hier aan ons voordeed.
Welk een prachtig panorama! Welk eene afwisseling van vruchtbaarheid en weelde tegenover dorheid en armoede, die hier hare eigene tinten hebben gekozen en den beschouwer onwillekeurig het beeld van leven en dood te binnen brengen!
| |
| |
De cirkel, die hier de gezigteinder vormt, scheidt zich als het ware door eene donkere noordwestwaarts loopende streep, in twee bijna gelijke deelen. Aan de linkerhand de onmetelijke zandwoestijn, die tegen de toppen van den Mokattam en den Lybischen bergketen opklimt - een golvende oceaan zonder water-duinen, waarop geen boom, geen struik, geen grasscheutje te ontdekken is; en waar, op enkele plaatsen alleen, eenige oasen en karavanen als onbeduidende zwarte stippen te zien zijn. Aan de regterhand de valei van Egypte en de oogstrijke, altijd groene velden van de Delta. Hier de onuitputtelijke vruchtbaarheid eener lagchende natuur; ginds het afgrijsselijk grimmen eener uitgestrektheid gronds, waar de hitte der zon alle groeikracht verstikt. Links eenzaamheid en verwoesting; regts het volkrijke Kaïro, de talrijke bloeijende dorpen van Egypte, eene levensvolle wereld over onafzienbare bloeijende landschappen uitgebreid. In een ander saizoen, wanneer de Nijl zijne oevers overstroomt en zijne waters zich uitzetten, zou het niet moeijelijk zijn den stroom te herkennen in de blinkende lichtstreep, welke door het vruchtbare deel dezer landen kronkelende voortloopt en in het noorden zich verliest. Nu evenwel liet hij slechts hier en daar bij gedeelten zich onderscheiden en konden onze oogen ter naauwernood geregeld zijne bogten volgen. Het geheel levert een schouwspel, dat geen penseel in staat is te malen en dat een herhaald, langdurig bezoek van deze plaats vordert, opdat de verwarring van den eersten plotselingen indruk van lieverlede weggenomen en een meer geleidelijke gang aan onze gedachten gegeven worde.
Het zou niettemin eene onregtvaardigheid wezen, te beweren, dat nergens een uitzigt schooner dan hier te vinden ware. Zij, die b.v. Java en Zwitserland gezien hebben, en aldaar de rijkste streken bezochten, zullen welligt op eene andere plek van onze aarde te vergeefs zoeken naar eene schoonere natuur; doch het genot er van is alleen voor het oog, houdt spoedig op te boeijen, verveelt op den duur, en eindigt met niet meer gewaardeerd te worden; waardoor? door de monotonie van een eeuwig bekoorlijk groen op Java, en door gebrek aan verscheidenheid en drang van bevolking, aan handelsvertier en beweging in Zwitserland. Beide hebben eene rijke, maar stille, slapende natuur, vol voorspoed en geluk, zoo als niemand iederen dag genieten en evenmin aanschouwen kan, zonder zelf week te worden of in slaap te vallen.
Gansch anders is het hier, waar ontelbare volkssoorten, kam- | |
| |
pende tegen eene felle zon, levensgevaarlijke winden en besmettelijke ziekten, niet ophouden te vermenigvuldigen, en hunne steden en dorpen aan mierennesten gelijk maken. Bedrijvigheid en leven, bevorderd door den handel met de voornaamste volken van Europa, Azië en Afrika, zijn hier aan de orde van den dag, boeijen den geest, en verhoogen het genot van eene natuur, die, door hare dorre woestijnen naast bloeijende akkers, als het ware winter en zomer te gelijk, in hetzelfde klimaat, onder ééne atmospheer, op eene wonderdadige wijze vereenigt.
Indien derhalve Egypte reeds daardoor onze verbeelding bij uitstek gaande maakt, hoeveel te meer moet men dan niet een land bowonderen, dat in zijne trotsche monumenten tevens eene zoo grootsche ontwikkeling van menschelijk oordeel en vermogen aan den vreemdeling ten toon spreidt!
Expanded by the genins of the spot,
Has grown colossal and can only find
A fit abode wherein appear enshrined
The hopes of immortality.
En deze onsterfelijkheid, wilde zij in persoon, in eenige zigtbare gedaante, aan de wereld verschijnen, zij zoude niet anders dan van de toppen der pyramiden zich openbaren!
Zóó peinzende, hadden wij welligt vergeten, dat wij naar de aarde en hare alledaagsche werkelijkheid terug moesten. Het duurde echter niet lang, of onze Dragomans begonnen te spreken van eene descente, van een départ pour Boulac, enz., daar anders de Nijlboot, zonder ons, naar Alexandrië zoude afvaren.
Geheel vervuld van het genot, dat ons hier te beurt viel, bleven wij nog eenige minuten in overweging, om te Kaïro de volgende landmail af te wachten, ten einde bij de pyramiden te kunnen terugkomen en de stad en bare omstreken op ons gemak op te nemen; doch de meesten onder ons, ongenegen deze gelegenheid te laten voorbijgaan en door een langer verblijf overgroote kosten te maken, beslisten eindelijk tot den algeheelen aftogt. Wij lieten dus alle verdere opsporingen van hetgeen binnen de pyramiden te zien was, varen, en trachtten, zoo geschikt mogelijk, van onze hoogte naar beneden te geraken, waartoe gemeenlijk meer voorzigtig- | |
| |
heid en meer tijd worden vereischt dan tot het beklimmen. Er zijn verschillende wijzen van afstijgen, doch geene van allen is geheel zonder levensgevaar. Die, welke men ons in praktijk liet brengen, scheen wel de meest verkieslijke, namelijk: door omgekeerd, dat is: met het gezigt naar de pyramide, trap voor trap af te dalen. Op deze wijze gelukte het ons drie kwartiersuurs later behouden beneden te komen, waar een ander, minder aangenaam tooneel ons verbeidde.
Utrecht.
mr. c. van heerdt. |
|