De Gids. Jaargang 11
(1847)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 869]
| |||||||||||||
Beoordeelingen en Aankondigingen.Het leven en de regering van z.m. willem i, Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz., door G. Engelberts Gerrits. Met vier Staalplaten, xx en 391 blz., in 8o. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1845.
| |||||||||||||
[pagina 870]
| |||||||||||||
toen de afstammeling der Stedehouders van de zeven provinciën tot Koning der Vereenigde Nederlanden verheven werd, gedurende vijftien jaren van schijnbaar ongestoorde kalmte zich ontwikkelde en tot rijpheid kwam. Wij hebben de verschillende oorzaken van den Belgischen opstand trachten aan te wijzen en te waarderen, en de meening der schrijvers, welke in die oorzaken slechts voorwendsels en in de langzaam gerijpte vrucht van velerlei en veelsoortige omstandigheden enkel het kunstmatig voortbrengsel van boosaardige opruijing zien willen, pogen te weêrleggen. Ons rest een blik te werpen op de catastrophe zelve en hare gevolgen, en ook hier onze beschouwingswijze te ontwikkelen en te handhaven. Zoo wij echter reeds in de eerste helft van ons opstel ons op bondigheid van voordragt hebben toegelegd: hier vooral, waar zich het veld onzer onderzoekingen zoo zeer verbreedt en het vraagstuk zich in zoo vele vertakkingen splitst, zullen wij eene kortheid behoeven, die, wil zij ons niet tot oppervlakkigheid dwingen, ons verpligten zal de feiten zelve bekend te stellen, of althans onze lezers ter verversching van hun geheugen naar de bovenstaande of elders door ons aangehaalde werken te verwijzenGa naar voetnoot(1). Dat toch eene, zelfs vlugtige, geschiedschrijving der Belgische omwenteling geheel buiten de strekking en den omvang dezer bladzijden ligt, behoeft naauwelijks herinnerd te worden.
Wij zagen, onder welke ongunstige voorteekenen zich het jaar 1830 opende. Zoo de koninklijke boodschap van 11 Dec. 1829 de aanneming der tienjarige begrooting had doorgedreven, zij had tevens de klove tusschen Noord en Zuid, tusschen het hoofd van den staat en een deel zijner onderdanen verbreed. | |||||||||||||
[pagina 871]
| |||||||||||||
De velerlei onstaatkundige regeringsdaden, welke haar gevolgd waren, hadden dien noodlottigen indruk levendig gehouden en versterkt. De gisting der openbare meening, welke zich sinds 1828 in de zuidelijke gewesten vertoonde, nam hand over hand toe; de partij, welke in de kamer en in de journalistiek tegen de regering overstond, won dag aan dag in de gemoederen der ingezetenen veld. En evenwel - tusschen dien toestand van spanning en ontevredenheid en den staat van openlijke tegenkanting en gewapenden opstand, welke daarvoor spoedig in de plaats zoude treden, lag nog eene breede en naar het scheen onoverkomelijke klove. In onzen tijd toch - een tijd van materiële ontwikkeling aan de eene, van centralisatie aan de andere zijde - heeft elk staatsbestuur, om de enkele reden dat het bestaat, alle stoffelijke belangen en daardoor de geheele klasse der maatschappij, welk die belangen vertegenwoordigt, vóór zich. Eene regering, hoe impopulair zij wezen moge, welke grieven men tegen haar moge laten gelden, vertegenwoordigt altijd een beginsel van orde en rust, - en aan orde en rust hebben de hoogere en middelklassen der maatschappij volstrekte behoefte. In vorige eeuwen verkeerden zoowel de edelen binnen de muren hunner sloten, als de poorters binnen de wallen hunner steden, in een staat van zelfgenoegzaamheid, die hun in gewone gevallen de bescherming van het staatsgezag ontbeerlijk maakte. Zij konden de gehoorzaamheid aan den Rijksmonarch opzeggen, en de een vond in het gezag, dat hij over zijne onderhoorigen wist te bewaren, de ander in het inwendig bestuur van de stad zijner woning, al die waarborgen voor veiligheid van persoon en goederen, welke hij behoefde, en had van zijne tegenkanting tegen het oppergezag geen ander gevolg dan van elken anderen oorlog te vreezen. Maar naarmate de magt van den adel gefnuikt en het zelfbestuur der steden door het algemeen geldig regt verdrongen is, is de invloed, welken het staatsbewind oefent, belangrijker en onontbeerlijker geworden, en bij het zamengestelde raderwerk onzer constitutionnele staten hangen orde en veiligheid door het geheele rijk van de ongekrenkte handhaving van het hoogste gezag af. De geweldige verbrijzeling van het veeltandige rad, dat overal ingrijpt en alles in beweging brengt, verbreekt het geheele mechanisme der maatschappij en geeft alles aan wanorde en willekeur prijs: - wanorde en willekeur, die in onze maatschappijen, waar de ongelijkheid ten troon zit en een zoo overwe- | |||||||||||||
[pagina 872]
| |||||||||||||
gend aantal der bevolking slechts door magtbetoon in bedwang kan gehouden worden, met eene geheele omkeering der bestaande orde van zaken dreigt en op de ontbinding van alle maatschappelijke elementen kan uitloopen. Die waarheid wordt al te zeer voorbijgezien door hen, die bij elke financiële verwikkeling, bij elke verkorting van de staatkundige regten der burgers, bij elke overtreding van het staatsverdrag, de regeringen met opstand en omwenteling dreigen; maar zij wordt, schoon vaak misschien onbewust, door de gezeten staatsburgers te beter gevoeld. Maar België had in den aanvang van 1830 nog andere redenen om een opstand boven alles te vreezen. Al waren de hoofden der Catholijke en Liberale partijen zeker geweest, den storm dien zij gingen wekken meester te zullen blijven, en de teugels weêr te kunnen vatten, zoodra de toomelooze volksmenigte de grenzen eener staatkundige omwenteling zoude overschrijden, nog ware de verijdeling van den opstand en het verderf zijner bewerkers onvermijdelijk geweest. Hadden de Groote Mogendheden in het belang van het Europeesch evenwigt den band tusschen Holland en België gelegd, zij zouden tegen de verbreking van dien band in hetzelfde belang weten te waken, maar vooral zouden zij zorg dragen, dat het beginsel der legitimiteit, waarvoor zij zoo lang en zoo bloedig gestreden hadden, niet op nieuw door de woelingen cener kleine natie op het spel werd gezet. Eer zoude een verdelgingsoorlog het laatste spoor van tegenstand in België hebben uitgevaagd, eer het Europa der restauratie lijdelijk had toegezien, dat zich een brandpunt van democratie en liberalisme in zijn midden vestigde, vanwaar, met het ligt ontvlambare Rijn-Pruissen aan de eene en het reeds smeulende Frankrijk aan de andere zijde, op nieuw en straffeloos de omwentelingtoorts boven de hoofden der naauw herstelde monarchen zoude gezwaaid worden. Zóó hingen de schalen in den aanvang van 1830. Wij behoeven niet te herinneren, welk gewigt de Parijsche Julij-dagen in de eene wierpen. Sinds, na hardnekkigen en bijna tienjarigen strijd, het revolutionnair beginsel door de staatkunde van louis-philippe bedwongen is en het Julij-Frankrijk zijne plaats onder de Groote Mogendheden van Europa heeft ingenomen, heeft men allengs den indruk vergeten, welken de tijding, dat de driekleurige vlag op nieuw te Parijs wapperde, op het Europa van 1830 | |||||||||||||
[pagina 873]
| |||||||||||||
maakte. De werking dier mare was verpletterend. Nog was de heugenis van den reuzenstrijd, door Republiek en Keizerrijk tegen de vereenigde Mogendheden gevoerd, niet uitgewischt. Wat kon men van het Frankrijk, dat in drie dagen zijnen Koning verdreven had, anders verwachten dan eene hernieuwing der revolutionaire propaganda, die reeds eenmaal geheel Europa in vuur en vlam had gezet; - eene propaganda, die dan ook werkelijk in de plannen der eigenlijke omwentelingsmannen, der republikeinen en democraten van 1830, lag en liggen moest. En elk der Groote Mogendheden was zich maar al te zeer van de zwakke zijde bewust, waar de Fransche revolutie weêrklank wekken, en de pogingen tot hare verbreiding ingang vinden zouden. Die kwetsbare plek had Rusland in het verdrukte Polen, waar de herinnering aan vroegere onafhankelijkheid nog niet was uitgestorven, en de aloude adel in een staat van voortdurende zamenspanning tegen het opgedrongen bewind verkeerde; Oostenrijk in zijne Italiaansche bezittingen, bij welker bevolking de geestdrift voor nationale eenheid en onafhankelijkheid met den haat tegen de vreemde overheersching in warmte en heftigheid wedijverde; Pruissen in de Rijn-provinciën, waar de vereeniging met Frankrijk nog zoo vele herinneringen had nagelaten, en men tot nog vruchteloos beproefd had de Fransche wetgeving door de Pruissische te verdringen; Engeland eindelijk, zelve door de pijnlijke spanning cener commerciële crisis gedrukt, in het rampzalige Ierland, waar de crisis voortdurend en de genezing onmogelijk scheen. Voeg daarbij de houding der verschillende Duitsche staten, waar overal, vooral aan de Universiteiten, de geestdrift der eerste jaren na 1815 scheen teruggekeerd, en de gisting, waarin de staten van het Spaansche schiereiland, beide aan den rand van een successie-oorlog, verkeerden, en men gevoelt, dat de vrees voor eene plotselinge en geweldige verbrijzeling der banden, met zooveel zorgvuldigheid en omzigtigheid door het Weener Congres gelegd, verre van overdreven was. De omvang van het gevaar intusschen leidde tot angstvallige omzigtigheid. Aan eene krachtsontwikkeling tegenover den plotseling herrezen geest der omwenteling waagde niemand te denken. Elk der bedreigde Vorsten mogt zich tot persoonlijke verdediging zijner regten en belangen wapenen; niemand was gezind de eerste te zijn het zwaard voor de zaak van het absolutisme te trekken. Te veel andere zwaarden stonden gereed zich voor de zaak der vrijheid te ontblooten. En daarom werd eene Belgische revolutie, die | |||||||||||||
[pagina 874]
| |||||||||||||
korten tijd te voren in de geboorte verstikt ware geworden, mogelijk; onmiddellijk toch krenkte zij de belangen van geen der Mogendheden; hare krachtdadige beteugeling daarentegen ware eene eerste schrede geweest op eene lijn, die tot de vreesselijkste uitersten konde leiden. Maar, hoezeer dan ook de hinderpalen waren uit den weg geruimd, waarop het aanvankelijk scheen dat elke Belgische omwenteling aanstonds zou moeten schipbreuk lijden, de vraag blijft over, hoe die omwenteling den binnenlandschen tegenstand ontworstelde, hoe in een land, waar tevens een magtige adel en een vermogende en bloeijende middelstand gevestigd waren, eene openlijke vertreding van het staatsgezag, een staat van gewapenden opstand mogelijk werd. Vragen wij den Heer engelberts gerrits naar de verklaring van het verschijnsel, het antwoord, dat hij ons geven zal, is niet twijfelachtig. Wie in de langzame ontwikkeling der Belgische oppositie slechts het werk van enkele zaamgezworenen ziet, moet ook pogen in de omwenteling de hand dierzelfde kinderen zijner verbeelding te herkennen, En waarlijk, de laatste verklaring is niet ongerijmder dan de eerste. Waarom zouden de mannen, wien het gelukte eene geheele bevolking, te midden van stoffelijken bloei en intellectuële ontwikkeling, aan het bestaan van vermeende en voorgewende grieven te doen gelooven; die er in slaagden twee partijen, wier verdeeldheid en weêrzijdsche afkeer tot nog op elk punt des lands plagt uit te breken, tot verzoening te bewegen; die den Koning zelven de maatregelen voorschreven, welke zij ter bereiking hunner oogmerken behoefdenGa naar voetnoot(1), niet evenzeer jaren te voren voorzien hebben, wat niemand buiten hen giste: de ontbinding der Fransche kamers en de ordonnantiën van charles X, den gewapenden wederstand der liberalen en hun triomf, de staatkundige verwikkelingen, die juist op dat oogenblik de vorsten van Europa beletten zouden zich de zaak van hunnen bondgenoot aan te trekken, de houding eindelijk zoowel der Nederlandsche regering als der Brusselsche burgerij, bij de herhaling van het Parijsche drama in de straten der Belgische hoofdstad? Zoo de Belgische oppositie en de vereeniging der Catholijken | |||||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||||
en Liberalen de vruchten van sluwe afspraken en fijn gesponnen listen geweest zijn: waarom ook niet de revolutie zelve? Men blijve zich ook in het ongerijmde gelijk, zij het al door onmogelijkheden opeen te stapelen. Te eerder zinkt het gebouw der fictie, bij de eenvoudige voorstelling der historische waarheid, inéén. Een onpartijdig onderzoek toch leidt tot eene verklaring van den snellen voortgang en de volkomene zegepraal der Belgische omwenteling, welke evenzeer het blind geloof aan de buitengemeene sluwheid en bovenmenschelijke voorwetenschap van enkele volksleiders overbodig maakt, als zij aan den anderen kant de Belgische voorstelling, alsof de geheele bevolking, door eene zelfde aandrift voor nationale en vrijzinnige instellingen bezield, plotseling het opgedrongen juk afgeworpen en zich, in het volle bewustzijn der hagchelijke kans waaraan zij zich blootstelde, onder de vanen der omwenteling geschaard had, als overdreven afwijst. Zulk een onderzoek wijst, als de voorname oorzaak, waardoor de Brusselsche volksbeweging, in den aanvang waarschijnlijk tegen elk krachtbetoon onbestand, tot eene omwenteling geworden is, de onstaatkundige handelwijze der regering aan, terwijl daarentegen die omwenteling bij de meerderheid der bevolking minder haren steun vond in den werkelijken bijstand dien men haar leende, dan in de lijdelijke onverschilligheid, waarmede men haren voortgang aanschouwde. Wij zullen, bij het vlugtig doorloopen van de verschillende keerpunten der revolutie, weinige woorden behoeven om overal de werking dier dubbele oorzaak te doen uitkomen. De schriktooneelen, die het omwentelings-drama openden, zijn ondanks de zeventien sinds verloopene jaren nog uit niemands geheugen gewischt. De opvoering der Muette; de geest drift der toeschouwers; de klimmende spanning, zich bij de finale in een gejuich oplossende, dat de uitbarstingen van den Vesuvius verdooft; de menigte, uitstroomende op de Place de la Monnaye en daar nieuwe brandstof gereed vindende in het opeengehoopte gepeupel; de straten van Brussel, daverende van de door duizend keelen uitgegalmde oproerkreten; de bureaux van den National en de woning van libry bagnano der plundering en vernieling ten prooi; het hôtel van van maanen in vlammen opgaande, wier rosse gloed eene barbaarsche horde beschijnt, die elken nieuwen gruwel der verwoesting met nieuwe jubelkreten begroet: wien staat dit alles niet nog levendig voor den geest? | |||||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||||
Zijn de tooneelen overbekend, moeijelijker valt het te beslissen, welke personen in dat voorspel de hoofdrol vervulden. De beschuldiging, aan de hoofden der Unie ten laste gelegd, dat zij, zoo al niet onmiddellijk, althans door zijdelingsche opzetting, en vooral door gelduitdeelingen, die uitspattingen zouden hebben uitgelokt en in de hand gewerkt, mist allen grond. Zulke geruchten, die in dagen van wederzijdsche verbittering gretige ooren vinden, behooren bij nader en onpartijdig onderzoek te worden ter zijde gesteld. Daarenboven is die aantijging, ter verklaring van het gebeurde in den avond van den 25sten Aug., volkomen ontbeerlijk. Reeds lang was Brussel, zoo om zijne gunstige ligging als door de vrijzinnige bescherming, door de Nederlandsche staatsregeling aan alle vreemdelingen verleend, eene verzamelplaats van staatkundige uitgewekenen uit bijna geheel Europa. Zoowel de leden der Fransche conventie, als de slagtoffers der jongste bewegingen in het zuiden van Italië, hadden zich daar gevestigd, en waren niet zonder invloed op den geest der bevolking gebleven. Het laat zich gissen, welken indruk de tijding der Fransche omwenteling, in geheel België met zooveel geestdrift ontvangen, op de gemoederen dier gemengde en uitheemsche bevolking maakte, welke verwachtingen en uitzigten zij dáár opende, tot welke plannen zij opwekte. Maar daarbij bleef het niet. Eene menigte Fransche democraten, ten deele medestrijders der Julij-dagen, ten deele door die mare naar Parijs gelokt, vonden weldra bij den gematigden gang, welken de omwenteling daar allengs aannam, zich alle gelegenheid tot verwezenlijking hunner radicale ontwerpen afgesneden; de opgewekte verwachtingen intusschen lieten zich zoo ligt niet teleurstellen; de ontwaakte hartstogten eischten bevrediging; het buitenland, België vooral, scheen een geschikt tooneel voor hunne woelingen aan te bieden. Vandaar eene propaganda, die zich bij voorkeur naar Brussel rigtte en nergens een meer vruchtbaren bodem vond dan daar. De aanwezigheid van deze verschillende elementen van beweging' opwinding, en de sympathie, welke zij ontwijfelbaar althans bij het jongere geslacht van de stad zelve moesten opwekken, verklaren de gebeurtenissen in den schouwburg voldoende, zonder dat men daarin de vooraf beraamde uitbarsting eener zamenzwering behoeft te zien. En wat de plundering aangaat: behoeft het wel vermelding, dat zij, op zeer enkele uitzonderingen na, slechts door de heffe des volks gepleegd werd? | |||||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||||
Dat het plan eener populaire manifestatie, door enkelen welligt vooraf ontworpen en tot welks uitvoering zich anderen door de geestvervoering van het oogenblik lieten medeslepen, in handen eener woeste en onbesuisde menigte tot roof en plundering oversloeg, behoeft geene buitengewone bevreemding te wekken. De geschiedenis leert, hoe ligt het volk in de groote steden tot zulke uitersten overslaat. Hoeveel te meer, wanneer de personen, aan wier eigendom men zich gaat vergrijpen, zoo door de publieke opinie geschandmerkt worden als de verachte journalist en de gehate minister, door het volk als de oorzaken van elke openbare ramp en de verderfelijkste vijanden van het algemeene welzijn beschouwd. Zoo lag dan in de Brusselsche onlusten zelve, gelijk zij zich aanvankelijk voordeden, geenszins de onvermijdelijke kiem der latere gebeurtenissen. Zij ontleenden hunne voorname beteckenis aan de houding der overheid. Reeds was het een bewijs van raadselachtige zwakheid, dat men, aan de eene zijde, genoeg waarde aan de geruchten en aanplakkingen gehecht had, die de volksbewegingen vooraf hadden aangekondigd, om de openlijke verlichting, waardoor de verjaardag des Konings gevierd zoude zijn, geen voortgang te doen hebben, en, van den anderen kant, schoon reeds op den 24sten Augustus een oploop in het Park had plaats gehad, geenerlei voorbehoedsmaatregelen genomen had om de herhaling dier ongeregeldheden te keer te gaan: en dat, terwijl de opvoering der Muette reeds geruimen tijd te voren als het tijdstip was aangekondigd, waarop de populaire manifestatiën zouden plaats grijpen! Maar dat verzuim, hoe onverklaarbaar, werd overtroffen door de houding van burgerlijke en militaire overheden gedurende de plundering zelve. Immers, schoon het later overtuigend is aangewezen, dat de geringste magtsontwikkeling, hetzij op het plein, waar de beweging haren aanvang nam, hetzij in de naauwe straat, waar de woning van libry gelegen was, het oproer had kunnen uiteendrijven, liet men de plunderaars ongemoeid en de stad weerloos aan al de gruwelen der anarchie overgeleverd. Het was de Brusselsche bevolking zelve, die de herstelling der rust en de handhaving der geschondene veiligheid op zich nam. Eenige der aanzienlijkste ingezetenen belastten zich met de vorming eener burgerwacht; een groot aantal der gezeten burgers gaf aan hunne oproeping gehoor, en zoo vielen de teugels van het bewind, die de bevoegde autoriteiten uit magteloosheid of verblinding hadden laten glippen, van zelve der | |||||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||||
Brusselsche burgerij in handen. Reeds den volgenden dag werd het gemeen door de nieuw gevormde burgerwacht uit het park verdreven, terwijl de militairen, voor de paleizen geschaard, den strijd werkeloos aanzagen; en denzelfden avond werd in de Rue royale eene bende plunderaars, die op eene herhaalde aanmaning weigerde uitéén te gaan, voor het eerst met geweervuur begroet, en de zegepraal der orde over het oproer verzekerd. Die overwinning echter vestigde niet alleen voor het oogenblik de rust in de hoofdstad; zij deed meer. Zij besliste den overgang van het werkelijk gezag in Brussel uit de handen dergenen, welke het tot nog in naam des Konings geoefend hadden, in de handen der gewapende burgerij. Reeds den volgenden dag werd de feitelijke afstand, door de militaire autoriteiten gedaan toen zij de beteugeling van het oproer aan anderen overlieten, ten gevolge eener overeenkomst tusschen het hoofd der burgerwacht - de Baron van der linden d'hoogvorst - en den militairen commandant van Zuid-Braband - de Graaf van bylandt - in eene van wederzijde uitgevaardigde proclamatieGa naar voetnoot(1) formeel en openlijk bekrachtigd. Tevens verzamelden zich de aanzienlijkste burgers op het stadhuis, waar men besloot, dat een eerbiedig adresGa naar voetnoot(2) den Koning zoude worden aangeboden, waarin de grieven der burgerij zouden worden uiteengezet, terwijl reeds vroeger eene voorloopige proclamaticGa naar voetnoot(3) de verwijdering van den Minister van maanen en de afschaffing der belasting op het gemaal aan het volk had toegezegd. Het is voor de beoordeeling van den geheelen Belgischen opstand van overwegend belang, de juiste beteekenis dezer eerste feiten te doorgronden. Zoo veel bleek ons reeds, dat niet in de plundertooneelen door het volk aangerigt, maar wel in de houding door de gevestigde burgers aangenomen, de kiem der omwenteling lag. Die omwenteling toch was dáár, zoodra de gewapende burgerij aan het volk veranderingen in het bestuur toezegde, en der regering, in hoe eerbiedige vormen dan ook, de voorwaarden voorschreef, waarvan de herstelling van het wettig gezag afhankelijk zijn zoude. Zij, wien het ongerijmde denkbeeld van een geheim en listig aangelegd complot door het hoofd spookt en den blik benevelt, zien dan ook in de houding, door de burgerwacht aanstonds na de beteugeling van het | |||||||||||||
[pagina 879]
| |||||||||||||
oproer aangenomen, eene nieuwe vrucht dier vermeende zamenzwering, het tweede bedrijf als het ware der vooraf ontworpen vertooning. En toch is een enkele oogopslag voldoende om te bewijzen, dat die houding, van hoe veel beteekenis ook, een noodwendig gevolg der omstandigheden, en voor mannen, die herstelling van rust en orde verlangden, de eenig mogelijke was. Niet alleen of voornamelijk door geweld van wapenen, maar door zedelijk overwigt hadden de aanzienlijke burgers het dreigend oproer bedwongen. Maar dat overwigt hing af van de overtuiging, dat de beginselen, die het volk in de wapenen geroepen hadden, door hen, schoon met meerdere kalmte en langs den wettigen weg, zouden gehandhaafd worden. Het oogenblik, waarop de hoofden der burgerwacht hun gezag aan de van haren eersten schrik herstelde en door nieuwen toevoer versterkte bezetting hadden willen overgeven, zou tevens de laatste vertooning van dat gezag zelve geweest zijn, en de stad op nieuw aan al de gruwelen van het gewapend oproer hebben prijs gegeven. En aan dat gevaar zouden zij zich blootgesteld hebben ten gevalle van een stelsel, dat zij zelve veroordeelden, en welks onhandige volhouding hunne stad eerst zoo even op den rand van het verderf had gebragt! De eenige aanspraak, welke een impopulair bestuur op de gehechtheid der gezeten burgers heeft, het bezit der feitelijke magt, was door het Bestuur zelve prijsgegeven. De Regering had de openbare meening in België getrotseerd en was voor de eerste uiting dier openbare meening bezweken. Kan het bevreemding wekken, dat juist de voorstanders der orde draalden, haar op nieuw in het bezit te stellen van een gezag, tot welks handhaving zij onbekwaam was gebleken? Is het bevreemdend dat er althans bedingen gemaakt werden? En behoeft men ter verklaring van het een en ander zijne toevlugt tot geheime drijfveeren te nemen? Evenwel, hoe veelbeteekenend de vestiging van zulk een opgeworpen bewind, dat zich zelve den lastbrief geschreven had. ook zijn mogt, nog lagen afscheiding en opstand in niemands bedoeling. Tot de wegzending van een enkelen minister en de opheffing van sommige politieke grieven bepaalden zich de eischen, niet slechts der aanzienlijkste burgers, maar zelfs der heftigste dagbladschrijversGa naar voetnoot(1). Gewijzigde omstan- | |||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||
digheden, nieuwe dwalingen der Regering, zouden aan andere eischen de geboorte geven. Dwalingen toch voorzeker waren de halve maatregelen, door den Koning bij de eerste tijding der Brusselsche gebeurtenissen genomen. Wel werden de Prinsen naar Antwerpen gezonden, en zeker ware hunne hooge tegenwoordigheid, vooral die van den in België algemeen beminden Kroonprins, een veelvermogend middel tot stuiting der onlusten geweest, maar de onbeperkte volmagt, die hen alleen konde in staat stellen naar bevind van zaken te handelen, werd hun onthouden. Tevens werden, bij besluit van 28 Augustus, de Staten-Generaal bijeengeroepen; maar ook deze maatregel bleef onvolledig, wijl de bijeenkomst eerst tegen den 12den September werd vastgesteld; alsof niet binnen veertien dagen de geheele stand van zaken veranderd en de opstand bedwongen of triomferende zijn moest! Zoo het Brusselsche oproer niet anders was dan eene doellooze volksbeweging, dan moest deze aanstonds en met geweld bedwongen worden; was het daarentegen slechts aanvang en voorspel van eenen volksopstand, die alleen door ruime concessiën kon afgewend of gestild worden, zoo was insgelijks beslissende spoed onvermijdelijk noodig. In elke vooronderstelling kon uitstel het gevaar slechts wekken of vergrooten. En toch was het een noodlottig uitstel, eene verderfelijke aarzeling tusschen toegevendheid en bedwang, tusschen zachtheid en geweld, waartoe de Regering de toevlugt nam. De nadering der Prinsen aan het hoofd der troepen besliste de houding van Brussel. De bevolking besloot geweld met geweld te keeren. De vrees voor den gewapenden intogt van het Hollandsche leger schaarde de verschillende partijen aaneen. Het was nu niet langer het enkele gepeupel, dat gereed stond weerstand te bieden; ook de burgerwacht verlangde niet tegen dien prijs de rust hersteld te zien, schoon hare hoofden geene poging verzuimden om eene botsing te voorkomen. Men weet, hoe het manmoedig besluit des Prinsen van Oranje, om zich alléén binnen de oproerige stad te wagen, den knoop doorhakte, en, zoo al onvermogend de tooneelen van bloed en moord voor | |||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||
immer te voorkomen, die althans tot later dagen uitstelde. Maar in tijden, als de laatste Augustus-dagen voor België waren, moet het oogenblik gegrepen worden, en wie voelt niet, dat men de gunstige gelegenheid had laten ontglippen? Zoodra men niet vast besloten was tot een gewapenden intogt, was de gewapende aantogt de verderfelijkste misslag. Daardoor toch schonk men juist aan de Brusselsche bevolking, nu door een gelijk gevaar bedreigd, die éénheid, welke men zoo ligt had kunnen verijdelen, en ontnam aan de persoonlijke verschijning der Prinsen den gunstigen indruk, welken deze anders ontwijfelbaar gemaakt had. Het zwaard wordt tegenover eene verhitte en opgewonden bevolking niet straffeloos uit de schede getrokken, hoe snel men het ook weder verberge; wie eens als vijandig legerhoofd zich vertoond heeft, neemt niet ligtelijk weder de houding van een vredelievenden bemiddelaar aan. De dramatische geschiedenis van 's Prinsen intogt binnen Brussel leeft nog in elks geheugen. Die herinnering is eene eervolle voor den Vorst, wiens houding in die bange en gevaarvolle dagen geen oogenblik beneden de groothartige opwelling daalde, waarin hij besloten had zijn leven voor de herstelling der orde, voor de besparing van burgerbloed, in de waagschaal te stellen. Schoon en edel komt de vorstelijke gestalte tegen den donkeren achtergrond der sombere en onrustige stad uit, en behoeft, om in het volle licht te staan, geene moedwillige overdrijving der schaduwen. Zoo de ontvangst dreigend en onheilspellend was, gelijk die van gewapende opstandelingen te wachten viel, geen blaamGa naar voetnoot(1) rust op de man- | |||||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||||
nen, die zich aan het hoofd der beweging gesteld hadden - eene beweging die henzelve sneller medesleepte dan zij bij den aanvang vermoedden. Want reeds waren de gevraagde concessiën, door den Koning aan de Brusselsche deputatie in denzelfden geest van besluiteloosheid geweigerd, die al zijne handelingen in die dagen kenmerkte, niet voldoende meer. Niet straffeloos was Brussel vijf dagen lang aan zich zelve overgelaten. Het denkbeeld eener geheele afscheiding was allengs gerijpt en beheerschte reeds aller gemoederen; en toen de Prins aan de vereenigde notabelen de vraag rigtte, welk antwoordhij zijnen Koninklijken Vader had over te brengen, was het reeds alleen tot den prijs eener administratieve scheiding van Zuid en Noord, dat men aanhoudende verkleefdheid aan het Regerend Huis toezegde. Maar het ontbrak den Prins aan volmagt, zoowel om de voorwaarde te weigeren als om haar te aanvaarden; en andermaal zou Brussel aan zich zelve worden overgelaten, om op nieuw verder af te glijden langs de onvermijdelijke helling der revolutie. ‘Zoo ligtten de zaamgezworenen het masker al verder en verder af,’ zeggen de kortzigtigen, die niet gevoelen, hoe het in de natuur eener omwenteling ligt, dat elken nieuwen dag de geweigerde eischen van den vorigen te gematigd schijnen, die niet gissen, hoe snel men in zulke dagen leeft, en met welk eene reuzenvaart de bewogene volksmenigte van den eenen tot den anderen stap gedreven wordt. De edelmoedige poging des Prinsen bleef vruchteloos. De Koning, die geen stap buiten de perken zijner constitutionnele bevoegdheid wilde wagen, achtte, dat de beslechting van het vraagpunt der scheiding bij de Staten-Generaal te huis behoorde en wilde de oplossing dier vergadering niet vooruitloopen. Zoo wachtte, terwijl in Noord en Zuid de klove zich bij ieder uur verbreedde, en de horizont zich elken dag verduisterde, de Vorst, ter kwader ure slaafs aan de Grondwet gehecht en voor alle willekeur bevreesd, den langzamen gang der parlementaire beraadslagingen af. De minister van maanen, het is waar, werd eindelijk prijs gegeven, maar reeds was het niet meer om de verwijdering van den impopulairen staatsdienaar te doen. Alreeds had zich het vuur des oproers wijd en zijd door België verspreid, en overal brandstof, nergens tegenstand ontmoet. Op weinige eervolle uitzonderingen na, had zich overal de- | |||||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||||
zelfde verblinding van de bewindvoerders meester gemaakt, die Brussel den opstandelingen in den schoot wierp. Maar niet slechts dat steden en vestingen, bijna zonder dat er weêrstand geboden werd, het volk in handen vielen, en slechts door den moed en de gematigdheid der burgers zelve voor plundering en vernieling bewaard bleven: men zag het lijdelijk toe, dat geheele benden met brandende lonten en ontplooide vaandels het rijk van de eene tot de andere zijde doortrokken en de propaganda der omwenteling van de eene plaats naar de andere voerden. Zoo togen reeds den derden September - nog naauw eene week na de eerste Brusselsche beweging - vierhonderd Luikenaars, onder aanvoering van den journalist rogier, kisten met wapenen uit de Luiksche magazijnen en zelfs kanonnen met zich voerende, ongedeerd naar Brussel om aldaar de geestdrift der burgerij ten top te voeren, en elken terugtred onmogelijk te maken. Weldra was het een kruistogt, die uit alle hoeken des lands zich naar Brussel rigtte, om daar de gemeene vrijheid te verdedigen. Patriotten en gelukzoekers; vergrijsde krijgers en moedwillige knapen; vreemdelingen en Belgen; boeren, mijnwerkers, fabriekarbeiders, alles trok naar Brussel heen, en zoo werd aldaar, onder het lijdelijk toezien van het Nederlandsche leger, dat op weinige uren afstands zijne kwartieren betrokken had, een brandpunt gevormd van al wat in België op verandering belust, van de bestaande regering afkeerig en der omwenteling toegedaan was. Het kon wel niet anders, of de openbare stemming der Belgische hoofdstad moest de sporen dragen der vreemdsoortige en woelzieke elementen, welke zich aan hare bevolking aangesloten en daarmede vermengd hadden. Na het vertrek van den Prins van Oranje, wien bij zijnen uittogt de bezetting gevolgd was, had ook de Raad der stad het kwalijk geëerbiedigd gezag nedergelegd, en deed zich alzoo de behoefte aan een bestuur, dat althans tijdelijk de teugels van het stedelijk bewind vatte, levendig gevoelen. Nog ontweek men evenwel met groote omzigtigheid elken schijn, alsof men door de vestiging eener nieuwe regering de bestaande banden reeds onherroepelijk verbrak, en na lang beraad koos men den naam van Commission de sûreté publique voor de vereeniging der acht mannen, wien de burgerij de handhaving der openbare veiligheid opdroeg. Maar weldra was deze commissie, uit de bekwaamste en achtingwaardigste ingezetenen der stad gekozen, niet langer op de hoogte der beweging, die, onder den aan- | |||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||
drang der onafgebroken toestroomende vreemdelingen, een telkens versnelden loop aannam. De onveranderlijke wet van alle revolutiën handhaafde zich ook hier: tot op het oogenblik der crisis werd telkens de meer gematigde partij door eene onbesuisder vooruitstrevende overvleugeld. Eene vereeniging, onder den naam van Réunion centrale, door ducpétiaux en rogier opgerigt, maakte zich van de leiding der openbare meening meester. Terwijl de Veiligheidscommissie met angst het oogenblik te gemoet zag, waarin de lang gedreigde nadering der troepen zoude plaats vinden, en met schroomvallige voorzigtigheid poogde te verhoeden, dat de gematigdheid van Prins frederik miskend en zijn geduld tot het uiterste gedreven werd, wendden de leden der centrale vereeniging en de talrijke vrijwilligers, die zich aan hen hadden aangesloten, openlijk eene pogchende geringschatting der Hollandsche krijgslieden en een onbepaald vertrouwen op de zegepraal der revolutionnaire vrijscharen voor. Zelfs zetten enkele dier vrijwilligers hunne strooptogten tot onder de oogen der Hollandsche voorposten voort, waar eene onverklaarbare en in elk geval hoogst onstaatkundige zwakheid of lankmoedigheid - even ontzedelijkend voor het leger als aanmoedigend voor de opstandelingen - hunnen overmoed straffeloos duldde. De openlijke afkeuring door de Veiligheidscommissie over dergelijke fanfaronnaden uitgesproken, strekte slechts om de reeds wankelende populariteit dier vereeniging te eerder ten val te brengen, en de baan effen te maken voor de schaar van roekelooze maar heldhaftige heethoofden, die de wanhopige verdediging van Brussel ondernemen zouden. Zóó snel ontwikkelde zich de omwenteling in het leven, terwijl men te 's Gravenhage, den lankwijligen gang der parlementaire debatten volgende, zich op het terrein eene fictieve legaliteit bleef bewegen, den opstand zelven scheen te ontkennen, en de scheiding tot het onderwerp eener stemming maakte, die hare noodzakelijkheid met slechts geringe meerderheid uitsprak. Evenwel, hoe ver men zich ook in België reeds buiten de grenzen der wettigheid gewaagd had, nog was de terugtred niet volstrekt afgesloten. De wettige vertegenwoordigers der Belgische natie waren, bijna zonder uitzondering, op de oproeping des Konings verschenen. Nog wachtten zij van het gemeen overleg van Koning en Staten-Generaal de vredelievende oplossing van het vraagstuk, dat zich zoo plotseling en gebiedend had opgeworpen. Zoo al de verbrijzeling der volkseenheid reeds | |||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||
feitelijk beslist, en eene administratieve scheiding onvermijdelijk was, nog stond de weg open om die met gemeen overleg te doen plaats grijpen. De Belgische Leden der Staten-Generaal bezaten het vertrouwen der Zuidelijke provinciën volkomen, en zouden op den duur over de vlugtige populariteit der volksmenners, die bij hunne afwezigheid het roer in handen genomen hadden, gezegevierd en de uitvoering der met vereend goedvinden genomene besluiten verzekerd hebben. Eene daad van geweld, vreemd afstekende bij de vergedrevene lankmoedigheid, tot nog toe betoond, en toch op hare beurt even onstaatkundig en noodlottig als deze, zou de laatste kans op eene kalme en onbloedige schikking vernietigen. Op hétzelfde oogenblik, waarop te 's Gravenhage althans de weg tot eene ontwarring van den knoop geopend was, welks verwikkeling men te lang werkeloos had aangezien, besloot men dien te Brussel door te hakken. Terwijl de Belgische hoofdstad zich, onder het lijdelijk toelaten der nog schijnbaar erkende overheid, tot een brandpunt van revolutionnaire strijdkrachten gevormd had, wilde eene verblinde staatkunde den kamp aanvaarden met eene omwenteling, voor welke men bij hare geboorte was teruggedeinsd. En toch: ook de aanslag op Brussel was geene daad van plotseling ontwaakt zelfsvertrouwen, geen betoon van herleefden staatkundigen moed. De uitkomst heeft maar al te onwedersprekelijk bewezen, dat die maatregel, hoe ook schijnbaar van de vroegere handelwijze der Regering verschillende, een uitvloeisel was derzelfde noodlottige besluiteloosheid, eene vrucht derzelfde verderfelijke zelfverblinding, onder wier invloed Koning willem de korte en gewigtige dagen doorleefde, die de schoonste helft zijner Staten voor immer aan zijn scepter ontroofden. Geene bestrijding toch eener verbitterde bevolking, geene onverbiddelijke tuchtiging eener oproerige stad lag in het plan der Regering, toen het noodlottige bevel tot den optogt naar Brussel gegeven werd. Met opene armen waande men ontvangen te zullen worden in de stad, die men door den loop der zaken in de jongstverloopen weken tot inkeer gebragt en uit de hitte der omwentelingskoorts tot de lijdelijkheid der afmatting overgegaan geloofde. Als reddende engelen, meende men, zouden onze krijgslieden begroet worden door eene geheele bevolking, die slechts op eene gelegenheid wachtte, om het schrikbewind van eenige volksmenners af te werpen. Aan alle waarschijnlijkheid zeker ontbrak het dezer meening | |||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||
niet. Dat menigeen in Brussel verlangend naar het einde van den hagchelijken toestand, waarin de stad verkeerde, uitzag en gereed was alle maatregelen toe te juichen, waardoor rust en orde hersteld zouden worden, dat de gezeten burgers met klimmende verontrusting de gisting der lagere klassen, maar vooral den dagelijks wassenden vloed der van wijd en zijd toestroomende vreemdelingen aanschouwden, lijdt geen twijfel. Even zeker is het, dat velen, schoon der omwenteling toegedaan en met reikhalzend verlangen de vestiging eener nieuwe orde van zaken verbeidende, ongezind waren de verwezenlijking hunner wenschen met strijd en bloedstorting te koo pen en leven en bezittingen voor de zegepraal hunner beginselen op het spel te zetten. Van de eersten had men welligt medewerking te hopen, van de tweeden althans geen tegenstand te vreezen. Maar, geneigd als men was, zich de gunstige verwachting, welke men omtrent den uitslag der roekelooze onderneming koesterde, zoo aannemelijk mogelijk voor te stellen, verzuimde men ook de tegenovergestelde kansen in rekening te brengen. Men vergat, wanneer men de eigenlijke omwentelingsmannen tot eene doldriftige maar magtelooze minderheid verlaagde, dat eene vastbesloten minderheid bij zoodanige gelegenheden tegen eene weifelende meerderheid opweegt. Men vergat, terwijl men zich met de toejuiching der vermogende klassen vleide, dat het volk, omtrent de materiële resultaten der omwenteling onverschillig, des te hartstogtelijker voor die omwenteling zelve was opgewonden; men vergat vooral, terwijl men zich in de gunstige vooronderstelling eener vrijwillige overgave toegaf, dat, mogt het tot eene gewapende botsing komen, waarvan men de mogelijkheid althans niet konde uitsluiten, bij elk oogenblik dat de wederstand aanhield, de moed der bevolking aangevuurd, de geestdrift der onverschilligen opgewekt, en zelfs de wenschen dergenen, op wier belangzucht men rekende, aan de zijde der omwenteling overgebragt zouden worden. Maar niet om naauwkeurige weging der tegenovergestelde kansen: - om voorpleiting en troeteling van geliefkoosde denkbeelden was het doen. Met gretige goedgeloovigheid werden de berigten en mededeelingen dergenen aangenomen, die den intogt der troepen binnen Brussel wenschten, en opzettelijk alles verzwegen, wat den vorstelijken veldheer had kunnen weêrhouden of doen aarzelen; en de beslissende stap werd gewaagd, terwijl men op alles voorbereid was - behalve op den hardnekkigen tegenstand, dien men ontmoette. | |||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||
Die tegenstand was in Brussel zelf op den vorigen avond door weinigen voorzien. De tijding van het naderen der geduchte legermagt had een' panischen schrik ook onder de heftigste voorstanders der omwenteling verwekt; de mannen, die de leiding der omstandigheden hadden op zich genomen, wanhoopten aan de mogelijkheid eener gewapende verdediging en waren de eersten om de beangstigende verantwoordelijkheid van zich te werpen. Maar terwijl de hoofden zich terugtrokken of schuilhielden, dreef het instinct der vrijheid de massa's naar de plaatse des gevaars. Eene bende, door enkele fortuinzoekers aangevoerd, ondernam den strijd met het geregelde en talrijke leger, dat zich gereed maakte de stad binnen te dringen. Roekeloos als de poging scheen, zij bleek beslissend. De vrees week weldra uit aller gemoederen, om voor geestdrift en verbittering plaats te maken; naarmate de gedwongen besluiteloosheid onzer troepen de opstandelingen moed liet scheppen, groeide het aantal der verdedigers aan; velen die, hetzij om lijfsbehoud, hetzij om den veldheer in de eerste opwinding der zegepraal niet noodeloos te tergen, de stad reeds verlaten hadden, keerden terug; weldra was overal de burger tot soldaat herschapen en stond eene geheele bevolking tegenover onze krijgslieden in de wapenen. Het einde weet ieder. De mare van den terugtogt onzer troepen uit Brussel zal niet ligt door iemand, die ze, zelfs als kind, vernam, worden vergeten. Onwedersprekelijk had de onderwerping van Brussel in de hand van Prins frederik gelegen, zoo hij al zijne middelen had willen aanwenden, en was het zijne menschelijkheid die de stad spaarde. Geen Hollander zeker, die immer Brussel bezocht en zich de punten liet aanwijzen, in die dagen door onze troepen bezet, of hij zal bij den aanblik der breed uitgestrekte benedenstad, die toenmaals even bloot lag voor het Hollandsch kanon, als zij het nu doet voor den verrukten blik des kalmen beschouwers, iets van die tinteling gevoeld hebben die den vorst doortrild moet hebben, eer hij zich bedwong en het sein gaf tot den terugtogt. Eere der menschelijkheid, die, ook waar een koninkrijk op het spel stond, voor de vernieling eener bloeijende stad terugdeinsde, en weigerde den troon zijns vaders op bloedige puinhoopen te vestigen! En toch, zoodra men niet besloten was om de stad tegen elken, ook den duursten prijs te winnen, was de geheele togt eene roekeloosheid. Wie de partij niet tot het einde toe durft spelen, moet | |||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||
geene kroon op het spel zetten. De matiging van den Prins bewaarde Brussel voor een onvermijdelijk verderf en zijn eigen naam voor een onuitwischbaren bloedsmet, maar zij kostte zijnen vader de helft zijner staten. Wat de houding der verdedigers aangaat, de onpartijdigheid verbiedt niet alleen de verwenschingen te herhalen, in de opwinding dier dagen over het hoofd der meineedige stad uitgestort; zij eischt zelfs, dat wij om den regtmatigen weemoed, dien de herdenking der in de moorddadige worsteling gesneuvelde krijgslieden wekt, den moed niet voorbijzien, door de Brusselsche bevolking in de schijnbaar zoo wanhopige verdediging aan den dag gelegd. Naauwkeuriger onderzoek moge veel van den lof hebben afgedongen, aanvankelijk aan de vastberadenheid der volksleiders toegezwaaid, en een tafereel ontsluijerd hebben van verwarring en verslagenheid vóór den aanvang van het gevecht, waaraan men na den uitslag zoude weigeren te gelooven, wij zien daarin slechts een bewijs te meer voor wat de ondervinding zoo vaak elders leerde: - dat het in de ure des gevaars niet de hoofden en aanzienlijken der natie, maar de kinderen des volks zijn, bij wie de geestdrift alle bedenkingen van vreesachtigheid of belangzucht overweegt en wonderen van dapperheid en zelfsopoffering werkt; en dat veelal in beslissende oogenblikken de redding van staten en beginselen niet door de fijne vingeren van diplomaten en staatsmannen, maar door de ruwe handen des gepeupels volbragt wordt. Men mag daarenboven, hoe men overigens de personen en omstandigheden, die de Belgische omwenteling veroorzaakt hebben, beoordeele, niet vergeten, dat in de laatste dagen van September de verdediging van Brussel tegen het koninklijke leger eene heilige en nationale zaak was. De scheiding van Holland en België, reeds door den Koning aan de vertegenwoordiging voorgesteld, door geheel de Belgische natie begeerd en door de gebeurtenissen der laatste weken tot een feit geworden, had in zekere mate op den opstand zelven het zegel gedrukt, en verbood, het middenpunt der beweging aan het koninklijke leger prijs te geven en zich alzoo van alle waarborgen voor eene eerlijke en billijke splitsing te berooven. Reeds de voor het zuiden anti-nationale zamenstelling van het leger wettigde de voorstelling, alsof een Hollandsch leger de hoofdstad van België bedreigde, en gaf aan den wederstand een karakter van nationale zelfverdediging. Welke daarenboven ook de vredelievende bedoelingen geweest mogen zijn, die Prins frederik, door on- | |||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||
juiste inlichtingen maar meer nog door zijne eigene wenschen misleid, geloofde te kunnen verwezenlijken: zijne nadering moest, uit het standpunt der opstandelingen gezien, eene geheel andere kleur aannemen en den schijn dragen eener machiavelistische politiek, die gelijktijdig in 's Hage onderhandelend en in Brussel strijdend optrad, gereed met de wapenen in de vuist af te dwingen, wat men op den parlementairen weg niet erlangen konde. - Noodlottige vloek die steeds op eene weifelende staatkunde rust, dat, terwijl zij zich voor iedere uitlegging vatbaar stelt, zij geene partij bevredigt en door elke in den ongunstigsten zin wordt opgevat! Had de houding der Nederlandsche gezagvoerders in de Belgische gewesten althans dit voordeel gehad, dat zij het nergens tot een openlijken strijd tusschen de Regering en de afvallige bevolkingen had laten komen, en men alzoo op den weg der onderhandelingen, die men nu was ingeslagen, geene bloedige herinneringen ontmoette: die gunstige indruk was nu voor immer uitgewischt. Het burgerbloed had, ondanks de gematigdheid van het vorstelijk legerhoofd, bij stroomen gevloten; de opstand was, ondanks zijne leiders zelve, op een nieuw terrein overgebragt. Het karakter, dat de strijd had aangenomen, verloochende zich dan ook na de zege niet. De potter, door een vonnis, in naam des Konings gesproken, van den Belgischen bodem verbannen, werd bij zijnen terugkeer met triomf ingehaald en tot lid van het voorloopig bestuur verheven, dat nu niet langer angstvallig zijne ware beteekenis achter een kleurloozen naam zocht te verbergen; het Belgische leger zag zich aan eene volkomene desorganisatie ten prooi, en waar nog de officieren, getrouw aan den gezworen eed, hunne sympathiën aan hunnen krijgsmanspligt ten offer bragten, zagen zij zich door hunne soldaten verlaten; de enkele steden, die getrouw of weifelende gebleven waren, kozen nu openlijk de partij der omwenteling; zelfs Gent, welks industrieele bloei zoo naauw aan de voortdurende betrekking met de Hollandsche koloniën gehecht was, verscheurde in nationale geestdrift dien band; de gehoorzaamheid werd den Koning niet langer zijdelings of voorwaardelijk onthouden, maar openlijk en onverholen opgezegd; van alle zijden stortte het gebouw der vorstelijke heerschappij, door geenerlei steunsels meer staande gehouden, ineenGa naar voetnoot(1). Na de slui- | |||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||
ting van de zitting der Staten-Generaal keerden de Belgische afgevaardigden naar hunne haardsteden terug; maar de besluiten tot splitsing des Rijks en herziening der Grondwet, welke zij met geringe meerderheid hadden doorgedreven, stonden reeds verre bij de omstandigheden ten achter. Alleen de stem der Belgische natie zou voortaan over België's aangelegenheden beslissen. Niet slechts van het Noorden, maar van Nederlands Koning, had zich het Zuiden onherroepelijk losgescheurd. Eene laatste kans bleef er over. Wat voor den persoon des Konings verloren was, kon voor zijn stamhuis bewaard blijven. Eene voorzigtig voorbereide toekomst kon de banden weder aanknoopen, welker verbreking men thans niet meer bij magte was tegen te gaan. De Kroonprins, van wien men wist dat hij ten stelligste den aanslag op Brussel had afgekeurd, was tegenover België vrij gebleven van het aldaar gestorte bloed. Zijne eigene houding, toen hij zich onverzeld te midden der opgewondene bevolking waagde, had de populariteit, welke zijne innemende en ridderlijke manieren hem steeds in België verschaft hadden, verhoogd. Van hem alleen kon nog bevrediging en herstelling uitgaan. Ook bij den koning begon ten laatste die overtuiging veld te winnen. Daarenboven was, ook voor de weldadigste en vredelievendste besluiten welke men in 's Gravenhage willens mogt zijn te nemen, de weg naar België versperd; een voorloopig bestuur, in Antwerpen gevestigd, met den algemeen beminden Kroonprins aan het hoofd, zou, meende men, gunstiger geplaatst zijn om eene bezadigende stem te midden der opwinding en verdeeldheid des oogenbliks te doen hooren. De proefneming werd door een koninklijk besluit van 4 Oct.Ga naar voetnoot(1) ingeleid, waarbij het tijdelijk beheer over de Zuidelijke Provinciën aan den kroonprins werd opgedragen. Eene proclamatie van den prins zelvenGa naar voetnoot(2) gaf weinige dagen later van de vestiging van zijn bestuur aan de Belgische bevolking kennis, wees op de beslissing der Staten-Generaal, die grondwetsherziening en scheiding voor de toe- | |||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||
komst zeker stelde, en zeide bij voorraad de bevrediging van alle nationale behoeften toe, welker miskenning de Belgische omwenteling veroorzaakt had. Maar reeds was op den snellen stroom der omwenteling het oogenblik verre voorbijgedreven, waarop een dergelijke maatregel doel had kunnen treffen, en zulke taal, uit zulk een mond gesproken, aller harten had kunnen winnen. Een voorloopig bestuur had zich reeds te Brussel gevestigd, welks eerste daad de bijeenroeping geweest was van afgevaardigden uit alle oorden des Rijks, die in een nationaal congres over het toekomstig lot van België beschikken zouden; en geen gezag daar buiten, van hoe veelbelovende taal het zich ook mogt bedienen, kon in dien toestand gehoor vinden. Daarenboven had de Koning, om door zijnen zoon te herwinnen wat hij zelf verloren had, dezen eene onbeperkte volmagt moeten verleenen. Slechts op voorwaarde dat de kroonprins geheel vrij zoude zijn in de keuze der middelen, welke hij zoude aanwenden om zich door de Zuidelijke gewesten te doen erkennen en huldigen, was die huldiging mogelijk. Hoe onjuist de Koning dien toestand waardeerde, hoe zeer hij zijner dubbelzinnige en wankelende staatkunde getrouw bleef, bleek wel het sterkst daaruit, dat op denzelfden dag, waarop de Kroonprins, in overleg met zijn vader de vrede en verzoening ademende proclamatie aan de Zuidelijke gewesten uitvaardigde, deze een wapenroepGa naar voetnoot(1) tot zijn Noordelijke onderdanen deed uitgaan, welke, schoon dan al openlijk slechts de verdediging der Noordelijke gewesten beoogd werd, daarom niet te minder eene dreigende houding tegenover den opstand teekende; - en een onmisbaar middel was om den invloed, welken de komst des Prinsen en zijne proclamatie had kunnen hebben, in de geboorte te verstikken. Men weet, welke lijn de Vorst, onder de moeijelijkste omstandigheden geplaatst, waarin zich welligt immer Erfprins bevond, zich koos. Tot de keuze verpligt om in gedwongen werkeloosheid België voor immer aan zijn stamhuis te zien ontvallen, of de perken te overschrijden, waarin hem de vaderlijke volmagt gebonden had, aarzelde de Prins lange en kostbare dagen, eer hij zich ontrukte aan den band eener staatkunde, die hem als een verloren post had vooruitgezonden en van allen steun en medewerking verstoken hield. Eindelijk evenwel bleek de stelling onhoudbaar en werd de knellende en strem- | |||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||
mende band losgescheurd. Bij eene proclamatieGa naar voetnoot(1), elf dagen in dagteekening later dan de eerste, sloot zich de Vorst onverholen aan de Belgische beweging aan, veroorloofde in die gewesten, waar zijn gezag nog erkend werd, de verkiezing van afgevaardigden voor het congres, erkende België als een onafhankelijken staat, en stelde zich aan het hoofd der beweging. Maar nog had de omwenteling het keerpunt niet bereikt, waarop doldriftige overmoed voor kalm overleg wijken en eene bezadigde toetsing en vergelijking der verschillende staatkundige uitzigten en kansen mogelijk worden zoude. Eene aankondiging van het voorloopig Gouvernement, geheel den democratischen toon der eerste Fransche omwenteling ademende, verwittigde den vorst, dat, zoo hij, bij de scheiding tusschen Holland en België, zich als burger der laatste natie beschouwd wilde zien, hij zich aan de wetten des lands behoorde te onderwerpen en zijne aanspraken tot de regten bepalen moest, aan alle Belgische burgers gemeen. Ontmoedigd en teleurgesteld, prijsgegeven door de regering zijns vaders en door België teruggestooten; in het tot nog getrouwe Antwerpen daarenboven, bij eene botsing, waarvan zich de nadering voorzien liet, door nieuwe bezwaren en verwikkelingen bedreigd, verliet de Vorst den grond, waarop hij vruchteloos beproefd had den standaard des vredes te planten. Intusschen, hoe honend de afwijzing was, welke de Prins van het voorloopig bewind ontvangen had, het was verre dat zijne kans hopeloos stond. Velen, die de omwenteling of lijdelijk toegezien, of zelfs mede bewerkt hadden, waren tot het treffen van zoodanige overeenkomst tusschen het monarchaal beginsel en den volkswil, gelijk die zich in de omwenteling had kondgedaan, geenszins afkeerig; en om aan die candidatuur, welke ongetwijfeld reeds uit zich zelve vele voorstanders zoude gevonden hebhen, op het naderend Congres de meerderheid te verzekeren, ware het slechts noodig geweest dat de Groote Mogendheden, die van hunne zijde een zoodanigen afloop voorzeker met welbehagen hadden aanschouwd, die keuze tot voorwaarde der erkenning van Belgie's onafhankelijkheid gesteld hadden. Om die laatste kans te vernietigen, dat laatste uitzigt te verstoren, was eene daad noodig, die alle vroegere wonden op nieuw en plotseling openreet, den gunstigen indruk door 's Prin- | |||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||
sen laatste pogingen gemaakt in een zee van bloed en tranen uitwischte, en de geheele Belgische natie met een haat doordrong en bezielde, gloeijend genoeg om haar voor alle bedenkingen van staatkunde en voorzigtigheid onverschillig en blind te maken. - Zulk een daad was het bombardement van Antwerpen. Wij zullen in geene beoordeeling van het vreesselijke feit zelve treden. Wij willen toegeven, dat er veel in de omstandigheden lag, dat het nemen van den gestrengen maatregel verklaarde en verontschuldigde, en de zaak in een ander licht stelde dan waaruit latere tijden haar gezien hebben. Wij willen erkennen dat de generaal chassé, zoowel gedurende het bombardement zelve als bij latere gelegenheden, genoegzame blijken van matiging en menschelijkheid gegeven heeft om hem voor de blaam van doellooze wreedheid te vrijwaren. Wij vragen hier slechts naar den indruk, welken het feit in België moest maken; en wien zal het bevreemden dat men daar in die dagen naar verklaring noch verontschuldiging vroeg. Slechts één kreet van verontwaardiging ging bij het vernemen der schrikkelijke mare door het geheele land op. ‘Plus de traité, plus d'oubli,’ verkondigden de dagbladenGa naar voetnoot(1), un fleuve de ‘sang nous sépare. Anvers! Anvers! là est écrit l'arrêt de guillaume d'Orange et de tous les siens!’ Woorden die op het Congres, in de eeuwige uitsluiting van het huis van nassau, weerklank en duiding zouden ontmoeten. Zoo was het drama dan nu voltooid, twee maanden vroeger in Brussel's straten aangevangen. Wij doorliepen met vlugtigen blik de reeks van omstandigheden, die de noodlottige ontknooping voorbereidden. Wij zagen, hoe de leiders der omwenteling geenszins naar een vooruitberekend plan handelden, maar door den drang der gebeurtenissen van de eene schrede tot de andere gevoerd werden; hoe hunne eischen elken dag hooger en dreigender werden; hoe de bede om herstel van enkele grieven tot een wensch naar scheiding, de wensch naar scheiding tot eene aanspraak op onafhankelijkheid, de aanspraak op onafhankelijkheid tot openlijke verwerping van den Koning en zijn stamhuis werd; hoc zich uit oproer opstand, uit opstand omwenteling ontwikkelde. Wij zagen tevens, welke rol de regering speelde: hoe zij verhaastte en onvermijdelijk maakte, wat zij had kunnen voorkomen en verhoeden. Zwak toen zij had moeten ingrijpen, besluiteloos toen | |||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||
zij had moeten kiezen, dralend toen zij had moeten ijlen, voorbarig toen zij had moeten toezien, aarzelend toen zij had moeten wagen, en eindelijk verbolgen toen zij had moeten berusten, was bij haar elke stap een misstap, en blijft het slechts de vrage, welke van beide haar het noodlottigst was, - hare langdurige werkeloosheid of hare ontijdige krachtsontwikkeling. Immers, zoo het lijdelijk toezien der Regering de eerste oorzaak was dat eene weinigbeteekenende volksbeweging een dreigend en gevaarvol karakter aannam, later was het telkens eene daad van het gezag, die de omwenteling eene schrede verder dreef en haar een nieuw terrein opende. Het was de gewapende aantogt der Prinsen, die, terwijl zij de hoofdstad op tegenweêr bedacht maakte, den opstand organiseerde, het ontwaakte onafhankelijkheidsgevoel tot een wensch naar scheiding opdreef en de aansluiting van zuidelijk en oostelijk België aan den Brusselschen opstand besliste. Het was later de ontijdige en onberaden aanslag op Brussel, die uit eenen eisch tot administratieve scheiding eene onafhankelijkheidsverklaring, niet slechts tegenover het Noorden, maar tegenover den Koning zelven ontwikkelde, der omwenteling de gelegenheid gaf zegevierend op te treden en den afval van Vlaanderen besliste. Het was eindelijk het kanon der Citadel dat voor het huis der Nassau's alle kans op eene latere herwinning van België, voor het Noorden de mogelijkheid eener minnelijke en voordeelige scheiding vernietigde, de stad die het langst getrouw was gebleven voor immer van ons vervreemdde en tot de bitterste vijandin der Regering herschiep, en de reeks der dwalingen besloot, die Koning willem de kroon van België kostten. Wij zouden echter jegens den Koning en zijne staatkunde onbillijk zijn, zoo wij vergaten dat niet alleen de toestand van België, maar ook de houding van Noord-Nederland daarop invloed moest oefenen Het is alzoo, om de stelling des Konings en zijne handelingen juist te beoordeelen, noodig, dat wij ook een blik werpen op de stemming, waarin het Noorden in die gewigtige dagen verkeerde. Wij hadden in een vorig artikel de gelegenheid aan te wijzen, hoe wijd eene klove verdeeldheid van belangen en inzigten, verschil van volksaard, taal en godsdienst allengs tusschen de beide natiën gevormd had. Die nationale tegenzin, van weêrszijde gekoesterd, was vooral in het laatste jaar, sinds catholijken en liberalen zich in België vereenigd hadden, en | |||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||
bijna de geheele bevolking der Zuidelijke Provinciën zich in staat van oppositie tegen de Regering had gesteld, toegenomen en algemeen geworden. De eerste tijdingen uit Brussel voerden dan ook aanstonds de verontwaardiging in het Noorden ten top. Met een als bij ingeving vooruitzienden blik, welks juistheid later door de ondervinding bevestigd werd, ontwaarde aldaar de publieke opinie dadelijk in de schijnbaar op zich zelve staande tooneelen van het Brusselsche oproer, het voorspel eener omwenteling, die, zoo zij niet met geweld gestuit werd, met de vernietiging der laatste overblijfselen van het vorstelijk gezag in geheel België eindigen moest. En moge men al, door volkshaat verblind, de oorzaken voorbijgezien hebben, die sinds jaren eene omwenteling in België hadden voorbereid, en aan de woelingen eener factie hebben toegeschreven, wat in waarheid slechts aan den drang der omstandigheden en aan de misslagen der Regering te wijten was, men hield zich althans vrij van de dwaling, in welker bedriegelijke stralen de Koning zich bleef koesteren, zoolang de verberging der waarheid slechts eenigermate mogelijk was: - dat de afvallige provinciën gereed stonden onder zijnen scepter terug te keeren en slechts door enkele volksleiders omtrent hare ware begeerten en behoeften bedrogen werden. Maar dezelfde volkshaat, die den blik omtrent de onhoudbaarheid der vereeniging en de noodzakelijkheid der scheiding scherpte, verhinderde en verwarde de toepassing van dat beginsel. De raad, reeds van den aanvang af door enkele bezadigde en helderziende Staatsmannen gegeven, om België en de hoop op zijne herwinning geheel te laten varen en slechts naar de middelen ter vestiging en beveiliging der onafhankelijkheid van het Noorden om te zienGa naar voetnoot(1), vond weinig ingang in de verbitterde gemoederen, die in de vertreding van 's Konings gezag tevens eene verguizing der Hollandsche Natie wilden zien. Daarentegen ontwikkelde zich onder de aanblazing van | |||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||
hartstogtelijke dagbladschrijvers en publicisten een dubbele, schoon inderdaad onvereenigbare wensch, door de onweerstaanbare hartstogten van het oogenblik ingegeven, maar door het beraden overleg gewraakt. Men koesterde in het Noorden tevens vurige begeerte om het oproer in België getuchtigd en het koninklijk gezag aldaar hersteld te zien, en beslisten onwil om ook na die herstelling op nieuw in de naauwe vereeniging te treden, waarvan men vijftien jaren lang den druk gevoeld had. Bij enkele schrijvers, die de Natie in dien geest voorgingen en op de algemeene stemming grooten invloed oefenden, was het echter geenszins hartstogt of onberadenheid die de uiting van zulke strijdige begeerten veroorzaakte. De wensch om eerst en vóór alles het oproer bedwongen te zien ontstond bij hen uit eene overdrevene maar stelselmatige vereering van het beginsel der vorstelijke oppermagt, in welks schennis zij een gruwel zagen, welks bestraffing een heilige pligt was, waaraan zich noch de Vorst, noch de trouwgebleven onderdanen onttrekken mogten. Bij den heiligen kruistogt tegen het liberalisme, dien zij predikten, moest de stem van het belang, dat vrede en vergeving aanried, zwijgen; en de tastbare waarheid dat hier twee natien tegenover elkander stonden, waarvan de eene zich aan den knellenden band ontscheurd had, welks verbreking beider wensch en in beider belang was, werd op zijde gesteld, om slechts een strijd tusschen wettig gezag en snoode rebellen te zien. Die beginselen, schoon ze ook elders hunnen weerklank vonden, werden vooral door den begaafden schrijver der Nederlandsche Gedachten en naast dezen, wel met minder talent maar met nog grootere heftigheid, door het Nederlandsch Verbond gepredikt in eene reeks van artikelen, die met meedoogenlooze gehoorzaamheid aan de eischen der strenge beginselen, de beteugeling van den opstand en de herstelling van het geschonden oppergezag vorderdenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||
Het behoeft evenwel naauwelijks gezegd, dat zulke streng anti-revolutionnaire begrippen, die zoowel in de Belgische omwenteling als in de Fransche Julij-revolutie eene spruit zagen van denzelfden verderfelijken wortel, hoezeer dan ook onder den invloed der reactic van die dagen eene populariteit deelachtig welke hun anders geheel vreemd was, nimmer eene algemeene volksovertuiging worden konden en dat er weinig kans bestond dat eene verlichte en handeldrijvende natie, uit eene omwenteling geboren en onder republikeinsche instellingen ontwikkeld, zich als eene tweede Vendèe op het altaar der legitimiteit ten offer zoude gaan brengen. De verbittering tegen de Belgische opstandelingen, de wensch om in de stad, waar de Nederlandsche vlag was afgescheurd, de koninklijke wapenborden baldadig waren verbrijzeld, het wettig gezag straffeloos gehoond was, dat gezag met geweld van wapenen hersteld te zien, was bij de natie geenszins de gevolgtrekking van een beginsel, maar de inspraak van een gevoel, welks stem die van volksbelang en voorzigtigheid beide verdoofde: - het gevoel der beleedigde nationaliteit, eerbiedwaardig ook in zijne afdwalingen, omdat het ook daar, waar zijne eenzijdige ontwikkeling tot onbillijkheden voert, de kenmerken van zijnen edelen oorsprong nimmer geheel verloochent. Wij behoeven wel naauwelijks op de geschiedenis onzer verceniging met België terug te wijzen, om de voorbereidende oorzaken aan te wijzen dier uitbarsting van nationale verontwaardiging, die in het Noorden de Brusselsche oproerkreten beantwoordde. Noord-Nederland was reeds met Oranje hereenigd, toen het Europeesch Staatsbelang ook de Belgische gewesten onder den scepter van willem de eerste plaatste. Hoe innig men de vereeniging poogde te maken, de Nederlander bleef in zijne nieuwe medeburgers slechts toegevoegde vreemdelingen zien; de Koning bleef in ieders oog Hollander, en reeds uit nationale sympathie voelde zich het Noorden sterker tot hem aangetrokken, inniger aan hem verknocht, dan het Zuiden, dat in hem slechts een willekeurig opgedrongen heerscher zien konde. Zoo bestond, reeds bij de vestiging van het | |||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||
rijk, scheiding onder de leus van vereeniging, verdeeldheid onder den schijn van eenheid. Die scheiding en verdeeldheid, wij zagen, hoe zij telkens, bij ieder jaar, toenamen, en zoo al de partijdigheid voor zijne vroegere onderdanen, welke de Belgen den Koning verweten, door de Hollanders, welke zich vaak van hunne zijde bezwaard en in hunne belangen verkort achtten, niet zoo gaaf werd toegegeven, juist de verklaarde tegenstand in den laatsten tijd door de Zuidelijke gewesten der Regering geboden, had den band tusschen Noord Nederland en Oranje vaster gesnoerd en hunne aaneensluiting vernaauwd. Zóó stonden de zaken, toen de mare dat in Brussel 's Konings gezag niet langer erkend werd de vonk in de opgehoopte brandstof wierp. De kwalijkverholen weerzin jegens de natie, aan welke men zoo lang gedwongen de broederhand toegereikt had, barstte los; de zaak van Hollands in België's hoofdstad gehoonden Koning werd aanstonds die der geheele Hollandsche Natie, en weldra was het niet slechts de Regering die, door hare ambtenaren en haar leger gesteund, zich tegenover rebellerende onderdanen geplaatst zag: het was Hollands Koning, die, door geheel het Noorden omringd, tegen het Zuiden overstond, en de eene helft zijner onderdanen zich te vaster aan hem zag aansluiten, naarmate de andere helft openlijker en onherstelbaarder van hem afviel. Op meer dan eene wijze deed zich die volksstemming kond. Terwijl men in België de Nederlandsche kleuren door de Brabandsche verving, waren het in de Noordelijke steden juist de kleuren van het vorstelijke stamhuis, welke men algemeen en openlijk ten toon droeg; de oranje-kokarde toch was, volgens een welsprekend publicist, ‘het echte vrijheidsteeken, de kleur eener familie en de volkskleur te gelijk’Ga naar voetnoot(1); ja zoo naauw vereenzelvigd achtte men de belangen van Natie en Stamhuis, dat reeds in de allereerste dagen na den opstand, toen er van bescherming van het Noorden of verdediging der grenzen nog zelfs in de verte geene sprake kon zijn, de Noord-Nederlandsche jongelingschap zich in grooten getale beschikbaar steldeGa naar voetnoot(2), niet slechts om de inwendige rust te herstellen, maar ook ‘om den vijand in zijn nest te gaan bestoken’Ga naar voetnoot(3). Eens tot die | |||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||
hoogte gestegen, moest elke dag de geestdrift vermeerderen en nieuwe brandstof aanbrengen, en terwijl de Courier des Pays-Bas, die nu ook van zijne zijde den Koning en zijne Noordelijke onderdanen vereenigd ten doelwit aan zijne aanvallen stelde, zich niet ontzag de Hollandsche Natie ‘des bàtards d'un peuple génereux; une poignée de marchands, destitués depuis longtemps de toute sorte de gloire’ te schelden, putteden de Nederlandsche dagbladen van hunnen kant de lijst der verwenschingen uit, om ze over het hoofd der meineedige Belgen uit te gieten. Zoo intusschen het volk in Noord-Nederland met geestdriftige vervoering de zaak des Konings tot de zijne maakte, het was er verre van af dat de Regering en de Natie ééne lijn trokken. Geene voorstelling zou valscher zijn, dan wanneer men het Holland van 1830 wilde schilderen als gedwee aan den leiband der Regering loopende, en het contrast met België daarin wilde zoeken, dat ginds vastbesloten wederstand, hier blinde gehoorzaamheid zoude geheerscht hebben. De beweging in het Noorden was eene echt-nationale; dit is haar roem en spreekt haar bij velerlei overdrijving vrij. Eerst later zou de tijd van blind vertrouwen en goedgeloovige insluimering komen. In 1830 was de Natie niet slechts scherpziende en wakker, maar zelfs tot wantrouwen toe naauwlettend op alles wat hare belangen scheen te krenken, en, zoo zij zich met al het vuur der geestdrift aan den Koning sloot en van ijver voor de handhaving zijner geschondene regten blaakte, het was niet om zich aan de verwezenlijking van 's Vorsten persoonlijke uitzigten en dynastische belangen ten dienste te stellen, maar omdat de Vorst tegenover België tot nationaal middenpunt strekte. Vandaar de impopulariteit, die elken maatregel, elke uitdrukking trof, waardoor de Koning dat standpunt scheen te verloochenen; vandaar de ergernis, welke alle toenadering tot België wekte; vandaar dat de openbare meening in het Noorden zich niet minder sterk verhief tegen de twee Belgische ministers - van gobbelschroy en la coste - dan de opinie van het Zuiden tegen van maanen; vandaar eindelijk, tot op het tijdstip der koninklijke proclamatie van 5 October, een staat van spanning, die, had de Koning langer geaarzeld zich onbewimpeld aan het Noorden aan te sluiten en alle openlijke pogingen tot herwinning van België te laten varen, niet minder gevaarlijk voor zijne kroon had kunnen worden, dan de gebeurtenissen in België zelve. | |||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||
Een vlugtige overblik van het tijdperk, dat wij zoo even uit een geheel ander gezigtspunt beschouwden, moge onze stelling regtvaardigen en voor een deel althans ter verklaring strekken van den weifelenden gang van de staatkunde der Nederlandsche regering in België. Beslissend voor de houding, welke de Koning tegenover de zich allengs uit het oproer ontwikkelende omwenteling zoude aannemen, moest de ontvangst zijn, welke aan de verschillende deputatiën, door de voorloopige commissiën of wettige besturen der Belgische steden afgevaardigd, te 's Gravenhage ten deel zoude vallen. Wij zagen hoe onvoldoende die ontvangst, waarbij de Koning zich, met inachtneming der minzaamste vormen, achter het schild zijner constitutionnele onmagt verschool, ter bevrediging der gemoederen in België bleek. In het Noorden werd zij uit een geheel ander licht beschouwd. ‘Het schijnt,’ heette het in de Nederlandsche Gedachten, ‘dat bezendingen uit Brussel en Luik aangekomen zijn om den Koning te hoonen tot in zijn paleis. Laten die ambassadeurs der rebellen vernemen, dat men met verraders niet in onderhandelingen treedt, en dat de eerste voorwaarde van genade in onderwerping bestaat.’Ga naar voetnoot(1) Maar hierbij bleef het niet. Zoodra was het niet bekend dat de deputatiën werkelijk waren toegelaten, of er werd een adres opgemaakt, naar alle steden des Rijks ter teekening toegezonden en in het Nederlandsch VerbondGa naar voetnoot(2) met ophef en toejuiching opgenomen, waarin niet slechts de ‘diepe droefheid’ der inzenders over het verleend gehoor betuigd, maar met een veelbeteekenend en dreigend ‘nog is de Residentie, nog is het noordelijke gedeelte des Rijks in rust’ gesloten werd. Zoo heftig was de spanning in het Noorden; zoo naauw werd elke daad des Konings bewaakt. Vandaar dan ook dat de bijeenroeping der Staten-Generaal, uit het standpunt der Belgen en bij den snellen keer welken de zaken ten hunnent namen nog onvoldoende, in Holland daarentegen ontijdig en voorbarig geacht werd. ‘Om oproerlingen te bedwingen behoeft de Koning de hulp der Staten-Generaal niet,’ verklaarde de NoordstarGa naar voetnoot(3); en elders werd overtuigend betoogd, dat de Koning grondwettig bevoegd was | |||||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||||
zonder medewerking der Staten-Generaal de middelen ter beteugeling van het oproer aan te grijpen, terwijl de Staten-Generaal zelve grondwettig onbevoegd waren over de scheiding der beide natiën uitspraak te doen. Alsof de grondwet voor oogenblikken als de toenmalige geschreven en hare letterlijke en getrouwe opvolging in zulk een tijdstip denkbaar ware! De Zitting der Kamers spiegelde met getrouwheid de stemming van den openbaren geest af. De Koning had met de besluiteloosheid welke hem in die dagen kenmerkte, in stede van bepaalde voorstellen aan de vertegenwoordigers te rigten, hun slechts vragen voorgelegd en raad bij hen gezocht in plaats van medewerking. Maar de hoop, dat Noordelijke en Zuidelijke afgevaardigden van wederzijde hartstogt en vooringenomenheid zouden afleggen en in kalme bezadigdheid de middelen zouden gewogen hebben, die tot eene vredelievende oplossing der tallooze zwarigheden leiden konden, bleek, gelijk te voorzien ware geweest, ijdel. Naauw is de vereenigde Zitting door den Voorzitter der Eerste Kamer, de Prins de gavre, in de Fransche taal gesloten, waarbij tevens de Leden der Tweede Kamer uitgenoodigd zijn bijeen te blijven, of een der Zeeuwsche afgevaardigden, de Heer byleveld, neemt het woord, verklaart: ‘dat hij door den Heer, die de vereenigde zitting gepresideerd heeft, wel eenige woorden heeft hooren spreken in eene taal, die hij hier niet verstaan wil, maar dat hem van geene wettige bijeenroeping gebleken is’ en verlaat terstond de vergaderingGa naar voetnoot(1). Onder zulke voorteekenen opende zich eene Zitting, die, wilde zij eenige vruchten opleveren, eene voorbeeldelooze opoffering van allen persoonlijken weerzin en prikkelbaarheid vorderde. Die voorteekenen verloochenden zich niet. Een voorstel van den Heer van sytzama, strekkende om de ministers een rapport uit te doen brengen over de oorzaken van den opstand, en een ander van den Heer donker curtius, die eene commissie wilde belast zien met het voorstellen van maatregelen tot herstelling der wettelijke orde en ter beteugeling van den opstand, mogten als voorbarig ter zijde gesteld worden: zij bewezen wat er van de overeenstemming der vertegenwoordigers te wachten was. Immers, zoo zij aan de eene zijde de juiste en onverbloemde uitdrukking der volksbegeerte waren, zij sneden van den anderen kant juist daardoor de mogelijkheid af | |||||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||||
om zich met de Belgische afgevaardigden te verstaan, en bragten de tweedragt, die de beide volken splitste, ook in de vergaderzaal hunner vertegenwoordigers over. Maar welke andere kleur dan die der verdeeldheid en van den haat kon eene vergadering dragen, beraadslagende over de regten en belangen van natiën, welker leden op denzelfden oogenblik in Brussels straten ten moorddadigen strijd tegen elkander overstonden? Waartoe kon zulk eene vredesonderhandeling te midden van den burgerstrijd leiden? Kon men woorden van kalm overleg verwachten uit den mond der Belgische afgevaardigden, terwijl zij de tijding ontvingen, dat het Hollandsche leger in Brussel was binnengedrongen, of klanken des vredes te gemoet zien van de lippen der Hollandsche vertegenwoordigers bij het vernemen der verpletterende mare, dat de bloem der Hollandsche krijgslieden in Brussel was gevallen, en het overschot - gelijk de overdrijving wilde - ter naauwernood het lijf uit de onherbergzame stad gered had? De indruk, welken lie tijding door het geheele land te weeg bragt, was verpletterend. Men herinnere zich de gespannen verwachting, die ons leger in de oproerige stad verzelde, toen eindelijk, hoe noode en traag dan ook, aan den volkswensch gehoor was gegeven en geweld met geweld zoude gekeerd worden; men herroepe zich de aanvankelijke teleurstelling, den klimmenden angst bij het achterblijven der tijdingen, de grenzenlooze verslagenheid toen de vreeselijke waarheid aan het licht kwam, voor den geest. Toen, luider dan immer, ging de wraakroep door het geheele Noorden op; toen steeg de verbittering tot den felsten haat, die de stem niet slechts der billijkheid maar zelfs der menschelijkheid deed zwijgen. Één voorbeeld volsta. ‘Er had burgerbloed gestroomd,’ was er geklaagd, en een blad, door bezadigde, kundige, achtenswaardige mannen geschreven, antwoordde: ‘verdienen oproerlingen, verklaarde vijanden van den Staat, den naam van burgers, al wonen zij in Nederland? En zoo zij dien naam al dragen, is het het storten van hun bloed, dat men bovenal te beklagen heeft?’ Schrikkelijke en meedoogenlooze toepassing der leer, weinige dagen te voren door hetzelfde blad gepredikt: ‘Rebellenbloed is geen burgerbloed.’ Wie denkt niet aan het ‘le sang qui coule est-il done si pur?’ het vreeselijke woord, dat nog na zoo vele jaren eene donkere schaduw werpt op de beminnelijke gestalte van barnave en een onuitwischbaren smet doet kleven op zijne nagedachtenis! | |||||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||||
Treurige verdooling van een gevoel, voor welks hartstogtelijkste overdrijving in de omstandigheden dier dagen echter zoo al geene verontschuldiging, althans verklaring te over te vinden is. Hoe verklaarbaarder en meêsleepender intusschen de nationale opwinding was, te meer eerbied vordert de helderheid van hoofd en vastheid van karakter dergenen, wier blik te midden der algemeene bedwelming onbeneveld, wier overtuiging trots de koortsige trilling der openbare meening ongeschokt bleef. Voorzeker, ook in die dagen heeft het aan de zoodanigen niet ontbroken. Onder die allen echter dringt zich vooral ééne gestalte gebiedend en eerbiedwekkend aan den beschouwer op; één man vooral is het, wiens houding ook zijne tegenstanders achting afdwong, maar vooral bij dengene bewondering wekt, die in kalmer dagen bij het licht der ervaring de waarheid leerde bevroeden van wat zijn heldere blik reeds te midden van den storm waarnam en erkende. De man, wien in vroeger dagen Neêrlands grootste redenaar ‘een karakter’ toekende, ‘gelijkende naar dat der Romeinen, uit de schoone tijden dier RepubliekGa naar voetnoot(1),’ verloochende ook later de onwrikbaarheid van overtuiging niet, welke hem die schoone lofspraak verworven had, en zoo hij in de dagen van Nederlands overheersching getoond had niet voor den dreigenden blik eens dwingelands te sidderen, thans bleek hij even onverzettelijk tegenover de opwinding zijner medeburgers. Gysbert karel van hogendorp was een der grondvesters geweest van den Nederlandschen Staat. De Grondwet, waardoor die Staat beheerscht werd, was grootendeels zijn werk, door hem met de geloofsvastheid eens zieners voor de toekomst van het herstelde Nederland in hetzelfde tijdperk ontworpen, waarin napoleon van stap tot stap de wereldmonarchij scheen te naderen. Zoo iemand, hij zeker moest aan den Staat, welks herstelling hij bewerkt, aan het Vorstenhuis, welks terugroeping hij voorbereid had, gehecht zijn. Maar had die gehechtheid hem niet verhinderd steeds, zoo in 's lands vergaderzaal als daar buiten, luide zijne stem te verheffen tegen de afwijkingen van de zuivere beginselen van staatkunde en volkshuishoudkunde, welke hij zich onder zijne oogen zag vermenigvuldigen, zij was ook nu voor zijn onafhankelijk karakter geen hinderpaal maar een spoorslag, om in eene reeks van vlug- | |||||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||||
schriftenGa naar voetnoot(1) de ware beginselen te handhaven tegenover het eenzijdige vonnis, door de Natie over de Belgische omwenteling uitgesproken, en in de onpartijdige ontwikkeling van den werkelijken stand der zakenGa naar voetnoot(2) den grond te vinden om ook voor de | |||||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||||
afgescheideneGa naar voetnoot(1) en zelfstandig gevestigde Noordelijke helft des Rijks die verbetering van staatsinstellingen, die uitbreiding van volksregten en vrijheden te vragen, welker gemis zoo krachtdadig tot de voorbereiding en mogelijkmaking van den Belgischen opstand had medegewerkt. Die onafhankelijkheid zoude zich ook daar handhaven, waar zij den Graaf gebood nog veel sterker en openlijker met de openbare meening in strijd te treden. Reeds de intrede van den Kroonprins in Brussel, hoezeer men ook aan de groothartigheid, die de onderneming had ingegeven en de kalme kloekmoedigheid, waarmede zij was uitgevoerd, hulde moest doen weêrvaren, had eenen slechts gedeeltelijk gunstigen indruk gemaakt op de Noordelijke bevolking, die er op gerekend had, dat die intrede niet dan aan het hoofd des legers geschieden en met de onderwerping der oproerige stad bekroond zou worden. Zoo de vreugdekreten over 's Vorsten behouden terugkomst het gemompel dier eerste ontevredenheid verdoofd hadden, de geruchten omtrent de mededeelingen en voorslagen welke de Prins zijnen koninklijken vader gedaan zoude hebben, de vermoedens welke men omtrent 's Prinsen persoonlijke gevoelens en denkwijze koesterde, hadden dien ongunstigen indruk levendig gehouden. Het vertrek van den Prins naar Antwerpen, zijne begeleiding door de voornaamste Belgische afgevaardigden, de opdragt van het beheer der zuidelijke gewesten, hem door den Koning gedaan, moesten dien versterken. Die zending verminderde in het Noorden evenzeer de gunstige werking der koninklijke oproeping, als in het Zuiden juist de koninklijke proclamatie allen invloed aan die des Prinsen ontnam. Hoe het wantrouwen bij elken dag, door den Prins in Antwerpen doorgebragt, rees, behoeft naauwelijks vermelding. En toen de Vorst een stap verder waagde, de Belgische onafhankelijkheid erkende, en zich aan het hoofd der beweging stelde, rekende zich het Noorden prijsgegeven en verraden, en steeg de ongunst der | |||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||
openbare meening tot den trap der bitterste verontwaardiging. Noch de banden die den Vorst aan zijnen koninklijken vader hechtten, noch de roemvolle heugenis zijner eigene verdiensten, noch de populariteit welke zijne edele minzaamheid hem zoowel hier als in Belgie verworven had, konden den indruk zijner laatste daden wegnemen of hem voor de uitbarsting der volksverbittering vrijwaren. Tegen die gisting der openbare meening, welke in alle dagbladen krachtigen steun en luiden weêrklank vond, waagden zelfs naauwelijks de trouwste vrienden van den Vorst en zijn stamhuis, zijne verdediging op zich te nemen. Maar het was weder de Graaf van hogendorp, die, terwijl de dagbladschrijvers reeds durfden vragen, ‘of de omstandigheden bij Art. 24 der Grondwet voorzien ook daar waren en of niet eenige verandering in de troonsopvolging aan de Staten-Generaal behoorde te worden voorgedragen,’ terwijl een veelgelezen publicist de bekende schildering van tacitus - protendens manus, adorans vulgus, jacens oscula et omnia serviliter pro dominatione - zoo niet onmiddellijk op den Vorst toepaste, hem althans dreigend boven het hoofd deed zweven, met eene rondborstigheid, aan welker bedoelingen geen Nederlander kon twijfelen, het op zich nam, ‘den Prins te zuiveren van de blaam die hem aangewreven was bij het goede volkGa naar voetnoot(1),’ en het gewigt zijner openlijke goedkeuring, ja zijne bewondering en toejuichingGa naar voetnoot(2), in de schaal legde tegen de eenzijdige en in zoo menig opzigt onbillijke vooringenomenheid der natie. Treurige oogenblikken van verdeeldheid en wantrouwen, waarin de band tusschen Nederland en Oranje wel vaster dan immer gestrengeld, maar tevens, juist door zijne bovenmatige spanning, der verbreking nabij scheen; waarin de natie zich met heldenmoedige zelfsopoffering om den Koning schaarde, en tevens met achterdochtige naauwlettendheid de schreden van dien Vorst en zijn huis bewaakte; waarin de achtingwaardigste burger des lands zich verpligt zag tegen de opgewonden volksmeening in het harnas te treden en zijn in de dienst des vaderlands vergrijsd hoofd der grievendste miskenning bloot te geven; waarin de burgers van een land, welks geschiedenis zoo naauw met die der vrijheid is ineengeweven, gevaar liepen hunnen afkeer tegen de uitspattingen der anarchie tot de eeu- | |||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||
wige beginselen der vrijheid zelve uit te strekken en, bij den strijd die zich in Europa scheen voor te bereiden, in de gelederen van het despotisme plaats te nemen! Gelukkig dat die pijnlijke en tweeslachtige toestand van korten duur was, en de omstandigheden zelve de nationale geestdrift voor afdwaling bewaarden en een harer waardigen weg voorteekenden. Niet ter bestrijding van het liberalisme, niet ter onderdrukking eener vreemde nationaliteit, maar ter handhaving van eigen regten, ter verdediging van eigen onafhankelijk volksbestaan, zoude het zwaard getrokken worden, dat reeds in den aanvang van October mannen en jongelingen, aanzienlijken en geringen, met gelijke geestdrift aangespten. Daartoe werkte de anders zoo noodlottige gebeurtenis mede, die de laatste schakel der keten, waarmede België aan zijne voormalige Regering verbonden was, verbrak. Het bombardement van Antwerpen sneed alle kans op verzoening, alle mogelijkheid tot terugtred af en schonk aan de weifelende houding, die men nog steeds bij de Regering ontwaarde of vermoedde, de vastheid welke zij behoefde. Maar tevens gaven de gedragingen en ontwerper der Belgen zelve aan de houding der Hollanders karakter en kleur. De geslaagde verdediging van Brussel had niet slechts aan de leiders der omwenteling dat zelfvertrouwen geschonken dat zij tot de vestiging van den nieuwen staat behoefden, zij had tevens, althans bij de heethoofdigsten der volksmenners en vooral bij de talrijke en dweepzieke vreemdelingen, welke in die dagen van onzekerheid en regeringloosheid in België de wet stelden, eenen overmoed gewekt, die de onafhankelijkheid van het Hollandsch grondgebied bedreigde. Het plan om den Moerdijk tot grensscheiding te stellen en het Hollandsche leger tot daarover terug te drijven, was niet alleen reeds herhaaldelijk geuit en door velen toegejuicht, maar was zelfs een eisch geworden, dien men zich niet ontzag bij onderhandelingen op den voorgrond te stellenGa naar voetnoot(1). En dat die ontwerpen, welke zoowel bij hen die slechts de nationale grootheid van België op het oog hadden, als bij de eigenlijke propagandisten der radicale en republikeinsche beginselen gereeden ingang vonden, niet zoo geheel ongerijmd waren, leert de geschiedenis dier dagen voldoende. In Noord-Braband, zooveel nader aan België gelegen en in meer dan een opzigt zooveel naauwer aan de Vlaamsche gewesten verwant, ontbraken, schoon de stemming | |||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||
over het algemeen der omwenteling geenszins gunstig was, toch de sporen niet der beweging, die zich door het Zuiden met zooveel snelheid en eenparigheid verbreid had. De vestingen daarenboven, die den eersten schok zouden moeten verduren, in gewone omstandigheden door hunne ligging in het midden des lands genoegzaam beveiligd, waren in hunnen toenmaligen staat weinig berekend om een buitenlandschen aanval te weêrstaan. Het leger was door het ontslag of de desertie der Belgische krijgslieden gedund en gedesorganiseerd. En al waren zelfs de middelen van verdediging zoo juist en volledig ingerigt geweest, als men had mogen verlangen, moesten niet de tooneelen, in België aanschouwd, het vertrouwen schokken op legers en versterkingen die daar als door den adem der omwenteling weggeblazen en op het geklank der oproerbazuin waren ineengestort? Reeds was het Parijsche legioen, aan welks hoofd de Burggraaf de pontécoulant het land doortrok om de propaganda der beginselen, waarvoor hij en de zijnen belangeloos en edelmoedig hun leven prijsgaven, des noods met het zwaard te verbreiden en voort te planten, in Staats-Vlaanderen gedrongen, en slechts door den vastberadenen tegenstand der inwoners, wien eenige Hollandsche krijgslieden ter goeder ure ter hulpe snelden, geweerdGa naar voetnoot(1). Onder zulke omstandigheden kwam de vrijwillige volkswapening in het Noorden, eerst meer eene doellooze opwelling van het oogenblik maar allengs raadzaam en noodzakelijk geworden, tot stand. In bijzonderheden veroorlooft ons bestek ons niet te treden; wij verwijzen daaromtrent, behalve op zoovele andere meer voorbijgaande geschriften, op de uitvoerige voorstelling in van kampen's GedenkboekGa naar voetnoot(2); en, zoo men ook daar maar al te veel bewijzen vindt dier overdrijving en eenzijdigheid, trouwens haast aan al de schrijvers uit de dagen der Belgische omwenteling gemeen, - in de lofspraak over de zelfopofferende groothartigheid bij die gelegenheid ten toon gespreid zal men ook thans nog volgaarne instemmen. Men beoordeele die poging niet valschelijk naar den uitslag, noch late zich door politieke voorliefde of tegenzin in de waardering van daden van onloochenbaren moed en vaderlandsliefde misleiden. ‘Loochene of vergete het wie wil,’ zeggen wij gaarne een publicist van onze dagen | |||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||
na, ‘de geschiedenis vertoont geene meer schitterende bladzijde dan deze, waarin de Hollandsche natie als van zelve op nieuw verrees, groot in zedelijke kracht, groot in moed en in lijdzaamheid, groot in willen en handelen; en waarin noch de opeenstapeling van alle lasten, rampen en verliezen, noch de vereeniging der magtigste mogendheden van Europa, noch de aanranding en belemmering van den koophandel, de bronader van hare welvaart, noch de vaneenscheuring van al hare betrekkingen, haar deed terugdeinzen of bezwijkenGa naar voetnoot(1).’ Voor het oogenblik evenwel zoude het bij den krachtig geopenbaarden wil blijven; reeds de eerste bewegingen werden door eene wapenschorsing gestuit, die den strijd op het gebied der diplomatische onderhandelingen overbragt - onderhandelingen, zoowel wat de geschiedenis van den Belgischen opstand als wat de houding van den Koning betreft, te belangrijk, om ook niet daarbij nog eenige oogenblikken stil te staan. Met de overlevering van de ‘schaamtelooze ondankbaarheid’ der Belgen, hangt die van de ‘gewetenlooze trouwloosheid’ der Bondgenooten zamen. Uit beider vereeniging ontwikkelt zich het ideaal van ‘snood miskende goedheid’ en ‘hard beproefde standvastigheid,’ dat men zoo lang in de gedragingen der Nederlandsche Regering heeft willen verwezenlijkt zien, en waaruit sommigen ook na de noodlottige uitkomst nog eenen vrijbrief voor hare handelingen willen ontleenen. Onpartijdige geschiedvorsching zal, gelooven wij, zoo over het eene als over het andere voorbarig gevelde vonnis regt spreken. De naauwlettende weging der langdurige uitvoerige onderhandelingen echter zoude eenen omvang vorderen, welken ten eenenmale buiten de grenzen van een tijdschrifts-artikel ligt; wij willen slechts beproeven met een enkel woord althans het gezigtspunt aan te geven, waaruit de houding der Mogendheden en de hardnekkige tegenstand, door den Koning der Nederlanden aan hunne voorstellen en eischen geboden, behooren beschouwd te worden. Zoodra de mislukte aanslag op Brussel de hoop verijdeld had om den Belgischen opstand met geweld te dempen, riep de Koning de gewapende tusschenkomst der vijf Groote Mogendheden, in hunne hoedanigheid van onderteekenaars der tractaten van Parijs en Weenen, waarbij het koningrijk der Ne- | |||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||
derlanden gevestigd was, ter herstelling van zijn gezag inGa naar voetnoot(1). De toezending der hulptroepen werd echter geweigerd, maar tevens eene bijeenkomst van de gevolmagtigden der vijf Mogendheden aangekondigd, welker hoofddoel zijn zoude ‘te beletten dat de onlusten, in de Nederlanden ontstaan, tot eene verbreking van den algemeenen vrede leidden’Ga naar voetnoot(2). In antwoord op die mededeeling verzocht de Nederlandsche Regering dat de Mogendheden aanstonds een wapenstilstand mogten uitvaardigen, die niet eindigen zoude dan om door de nieuwe schikkingen vervangen te worden, waaromtrent men in dien tusschentijd zoude overeengekomen zijn; - eene uitvaardiging, die, gelijk de Heer falck zich in zijne nota uitdrukte ‘met dankbaarheid door de Regering, welke hij vertegenwoordigde, ontvangen zoude worden’Ga naar voetnoot(3). Zoo was, overeenkomstig de bepalingen op het Congres van Aken vastgesteldGa naar voetnoot(4), eene ‘uitdrukkelijke uitnoodiging’ der Nederlandsche Regering aan de besluiten der Conferentie voorafgegaan, en had de Koning der Nederlanden zelf niet slechts de gewapende, maar ook de bemiddelende tusschenkomst der Groote Mogendheden ingeroepen. Zoo was tevens de afscheuring der Belgische gewesten, feitelijk wel aan geenen twijfel onderhevig, ook regtens erkend. Eene wapenschorsing althans kwam weldra onder de bemiddeling der Groote Mogendheden, welker gevolmagtigden bij den aanvang hunner werkzaamhedenGa naar voetnoot(5) den opstand reeds voltooid vonden, trots velerlei bezwaren door de strijdende partijen, zoo tegen den vorm der onderhandelingen als tegen den grondslag en de strekking der schorsing zelve ingebragt, op den voet van het status quo tot standGa naar voetnoot(6). | |||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||
Reeds was - een noodzakelijk gevolg zoo van den gang der gebeurtenissen, die de bijeenkomst der Conferentie waren voorafgegaan als van den loop, welken de onderhandelingen sinds genomen hadden - de toekomstige onafhankelijkheid van België en zijne volkomene afscheiding van Noord-Nederland door de Groote Mogendheden erkendGa naar voetnoot(1). Het kwam er nu dus slechts op aan, de voorwaarden en grondslagen dier scheiding te regelen. Die regeling was het doel der protocollen van den 20sten en 27sten Januarij 1830Ga naar voetnoot(2), welker overweging van te hooger belang is, daar de Koning der Nederlanden aan de grondslagen en beginselen daarin vervat eene volkomene en gave toestemming (adhesion pleine et entière)Ga naar voetnoot(3) verleend heeft - eene daad, die tevens de kracht van alle vroegere protestenGa naar voetnoot(4) ophief en den Koning in eene geheel nieuwe verhouding tegen- | |||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||
over de Mogendheden plaatste. In die protocollen ligt alzoo het standpunt opgesloten waaruit 's Konings latere gedragingen beschouwd, de toetssteen waarnaar zij beoordeeld moeten worden. De grondslagen, op welke volgens beide protocollen de scheiding zoude plaats hebben, waren de volgende. De grenzen van Holland zouden het grondgebied omvatten, dat in 1790 aan de Republiek der Vereenigde Provinciën toebehoorde; België zoude uit al het overige zamengesteld worden, met uitzondering van het Groot-Hertogdom Luxemburg, dat, onder een anderen titel door de Vorsten van het huis van Nassau bezeten, een deel van het Duitsch Verbond zou blijven uitmaken. Omtrent de vrije vaart op de bevaarbare stroomen en rivieren zouden de artt. 108-117 der algemeene acte van het Weener Congres ook de betrekking tusschen Holland en België regelen. Wegens de enclaves volgens de voorgestelde beginselen door Holland in België en door België in Holland bezeten, zouden door de zorg der Groote Mogendheden ruilingen bewerkstelligd worden, waardoor beide Staten een aaneensluitend giondgebied en vrije gemeenschap tusschen de steden en plaatsen binnen hunne grenzen gelegen erlangen zouden. De voortdurende onzijdigheid van den Belgischen staat zoude door de Mogendheden gewaarborgd worden. De schuld van het koningrijk der Nederlanden zou tusschen beide staten verdeeld worden naar evenredigheid van hetgeen door beide bevolkingen in de jaren 1827-1829 aan directe en indirecte belastingen en accijnsen betaald was; daarentegen zoude dan ook aan de inwoners van België de handelsvaart op de Hollandsche koloniën, op een voet van volkomene gelijkheid met de Hollandsche ingezetenen, vrijstaan. Intusschen verdient opmerking dat, terwijl de bepalingen van het protocol van 20 Januarij omtrent de verdeeling van het grondgebied, de vrije rivier- en stroomvaart en de onzijdigheid van den Belgischen staat als bepaalde en onherroepelijke grondslagen der scheiding werden vastgesteld, de schuldverdeeling, de vrije handel der Belgen op de koloniën en meer andere soortgelijke bepalingen, in het protocol van 27 Januarij vervat, slechts als voorstellen, (propositions) ter vergemakkelijking eener schikking (pour faciliter un accord) aan de goedkeuring der beide belanghebbende staten werden onderworpenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||
Een veelbeteekenende volzin besluit het protocol van 27 Januarij: ‘Sans préjuger d'autres questions graves, sans rien décider sur celle de la souveraineté de la Belgique, il appartient aux cinq puissances de déclarer qu'à leurs yeux le souverain de ce pays doit nécessairement répondre aux principes d'existence du pays lui-même, satisfaire par sa position personnelle à la sécurité des états voisins, accepter à cet effet les arrangemens consignés au présent protocole et se trouver à même d'en assurer aux Belges la paisible jouissance.’ Schoon de waarschuwing ontwijfelbaar tot de Belgen gerigt was, die reeds door de verkiezing van den Hertog van Nemours en de candidatuur van den Hertog van Leuchtenberg de voorwaarden, waaraan de erkenning hunner onafhankelijkheid door de Mogendheden gebonden was, hadden overtreden, valt het geenszins te ontkennen dat die verklaring, vooral in verband met de eeuwige uitsluiting van het huis van Oranje-Nassau, door het Congres uitgesprokenGa naar voetnoot(1), niet slechts de mogelijkheid der verkiezing van eenen anderen Souverein openstelde, maar het beginsel eener vrije koningskeuze huldigde en aan den uitslag dier keuze, mits daarbij de opgenoemde voorwaarden werden in het oog gehouden, bij voorraad de goedkeuring der Mogendheden verzekerde. Er is dus geen twijfel aan of de Koning der Nederlanden, door tot die protocollen toe te treden, onderwierp zich aan de mogelijkheid, dat de keuzé der Belgische Natie op een vreemden Souverein vallen konde, - eene mogelijkheid, die door de gemelde beslissing van het Congres reeds eene zekerheid geworden was. In dien zin dus was het vraagstuk der souvereiniteit bij het vaststellen van de grondslagen der scheiding geenszins onaangeroerd gelaten, gelijk het Haagsche kabinet, zoodra leopold gekozen was, beweerd heeftGa naar voetnoot(2). En desniettemin, schoon de ware beteekenis van dien slotzin, hoe men haar ook later hebbe pogen te ontzenuwen, den scherpzienden blik des Konings wel niet ontgaan zal zijn, | |||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||
volgde zijne volledige en gave toetreding; en de Vorst, zoowel vroeger als later zoo vindingrijk in tegenwerpingen en zwarigheden, had ditmaal geen enkel bezwaar, maakte geene enkele bedenking. Wanneer men die toetreding in verband beschouwt met den hardnekkigen tegenstand, later aan de 24 artikelen geboden, die, al mogten ze op enkele punten van de letter der protocollen van Januarij 1831 afwijken, daarmede in geest en strekking zoo naauw overeenkomen, dan wordt het bijna ondenkbaar dat Koning willem werkelijk de scheiding en onafhankelijkheid van België op den voet der protocollen van Januarij 1831 door zijne opregte medewerking zoude hebben willen bevorderen. De dubbelzinnigheid, welke in deze tegenstrijdige houding ligt opgesloten, werd destijds in een artikel van den Edinburgh ReviewGa naar voetnoot(1) met al het talent, waardoor zich dat Tijdschrift steeds kenmerkt, in het licht gesteld. De verklaring echter, welke de schrijver van de handelingen des Konings geeft, door de oorzaak der gereede aanneming van de protocollen van Januarij in de onbepaaldheid der termen te zoeken, waarin de daarbij vastgestelde grondslagen van scheiding vervat waren, dunkt ons onvoldoende. Het moge waar zijn, dat de voorschriften der 24 Artikelen, vooral wat de ontruiming van het grondge bied aanbelangt, strenger en vollediger zijn dan de vroegere bepalingen, ook zij moesten uit den aard der zaak veel aan latere vereffening overlaten, en boden aan een diplomaat als Koning willem genoegzame gelegenheid, om na de aanneming het schijnbaar onherroepelijke weder op losse schroeven te stellen. Daartoe had vooral het gebrek aan volkomene eenheid dat er tusschen de vijf hoven bestond en het aanbod door de drie oostelijke Mogendheden aan den Koning gedaan, om na de teekening nog nieuwe wijzigingen te bedingen, ruime gelegenheid gegeven. Ene andere verklaring van 's Konings bereidwilligheid ligt voor de hand, en, schoon zij de overtuiging der standvastige opregtheid, door dien Vorst tegenover de dubbelhartigheid der Mogendheden aan den dag gelegd moge schokken, wij aarzelen niet haar aan het oordeel onzer lezers te onderwerpen. Daartoe echter is een terugblik op den toenmaligen toestand van België noodzakelijk. Reeds zagen wij, hoe, onder den indruk der revolutionnaire hartstogten die aldaar de gemoederen in beweging bragten, zich | |||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||
allengs de meer gematigde partijen door onstuimiger mededingers verdrongen zagen. Wel verligtte de verwijdering der vrees voor een gewapenden inval de bestaande spanning, wel opende de vergadering van het CongresGa naar voetnoot(1) het uitzigt op eene beteugeling der anarchie en de vestiging eener geregelde regering, maar slechts langzaam leggen zich de stormen der omwentelingen ter ruste en niet dan allengs treden opgezette vloeden in hunne beddingen terug. Zoo de voorstanders van het welbegrepen volksbelang eene schitterende overwinning behaalden, toen ondanks de dreigende houding door de opgewonden volksmeening aangenomen, de regeringsvorm van den nieuwen staat met 174 tegen 28 stemmen verklaard werd eene monarchale te zullen zijn, eene latere vergadering - uitdrukking van het revolutionnair zelfvertrouwen, dat zich zonder aarzeling in staat van oorlog tegenover geheel Europa stelde - verwierp met nog beslissender meerderheid (163 tegen 9 stemmen) de grondslagen der scheiding, door de conferentie ontworpen. Een tweede, zoo mogelijk nog gewaagder besluit zou de wereld toonen dat België gereed was de Mogendheden te trotseren en alleen aan zijne persoonlijke symphathiën, al ware het ten koste van den Europeschen vrede en het algemeen staatsbelang, te gehoorzamen. Alles liep zamen om aan de eerste Belgische koningskeuze dat uitdagend karakter te geven. Eerst bepaalde het Congres dat bij die keuze de Mogendheden niet zouden geraadpleegd worden; later werd besloten dat men alleen den persoonlijken raad van louis-philippe, in wien Europa nog steeds den zoon der omwenteling wantrouwde, zoude inwinnen; en toen deze, met meer eerbied voor de algemeene Europesche belangen dan men buitenslands van hem verwachtte en velen binnenslands van hem verlangden, verklaarde den Hertog van Nemours niet aan de wenschen der Belgen te zullen afstaan, maar tevens te kennen gaf dat hij de bestijging van den Belgischen troon door den Hertog van LeuchtenbergGa naar voetnoot(2) niet dulden zoude, waren het juist deze beide candidaten, waarop zich de stemmen van het congres bij voorkeur vestigden. Gelukkig dat de meerderheid zonder het zelve te bedoelen eene uitnemende taktiek volgde, door zich althans tot die keuze te | |||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||
bepalenGa naar voetnoot(1), welker verderfelijke gevolgen door de weigering van den koning der Franschen werden opgeheven. Maar schoon alzoo het Belgisch Congres door zijne onberadene keuze de aan hetzelve toebetrouwde belangen niet onherroepelijk benadeeld had, desniettemin had de door die vergadering aangenomene houding de Conferentie hoogst ongunstig jegens den nieuwen staat gestemd. Noodlottiger gevolg echter nog van den beganen misstap was het, dat de vestiging van het koningschap, waarvan alleen in den toenmaligen toestand herstel der orde en geruststelling van den openbaren geest te wachten was, zich tot een onbepaalde toekomst verschoven zag. De treurige gevolgen der verlengde regeringloosheid bleven niet uit. Eene algemeene beroering, veroorzaakt zoo door de woelingen der republikeinen als door de aanslagen der orangisten, die tot tweemaal toe eene poging waagden om ondanks de verklaring van het Congres de kroon aan den Prins van Oranje te verzekerenGa naar voetnoot(2), schokte de natie tot in hare grondvesten. Een tijd van gisting, wanorde en verdeeldheid was aan gebroken, onstuimiger, maar vooral gevaarlijker voor het nieuwelings gevestigd volksbestaan dan de dagen na den Brusselschen opstand geweest waren. Reeds begon men de mogelijkheid eener duurzame onafhankelijkheid van België in twijfel te trekken. Niet slechts werd de candidatuur van den Prins van Oranje door de Conferentie ondersteund, maar zelfs begon, bij sommige althans der Groote Mogendheden, een plan van deeling ingang te vindenGa naar voetnoot(3). Wederzijdsche naijver intusschen zou zulk een ontwerp zeker onoverkomelijke zwarigheden in den weg gelegd hebben; maar dan lag ook het denkbeeld | |||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||
eener restauratie niet verre. Onder zulke omstandigheden was het dat de Koning der Nederlanden, die zich bij den aanvang der onderhandelingen, zeker niet minder dan België, op vermeende regten gezet en tot alle toegevendheid ongeneigd had betoond, de voorwaarden eener scheiding, welke zijn rijksgebied onherroepelijk tot den kring der voormalige Vereenigde Provinciën beperken zoude, met gretige bereidvaardigheid aannam. En is nu de vooronderstelling te gewaagd, dat, terwijl de bijna cenparige verwerping dier voorwaarden door het Congres de mogelijkheid scheen af te snijden dat zij immer in werking zouden kunnen treden, terwijl de onafhankelijkheid van België door den geschokten staat dier natie en de onstaatkundige handelwijze harer vertegenwoordigers met een spoedigen ondergang bedreigd scheen, terwijl de Mogendheden zelve, door de houding van het Congres verbitterd en ontstemd, ter vernietiging dier onafhankelijkheid niet ongeneigd konden geacht worden, de Koning, op het oogenblik dat hij in eene scheiding toestemde, zich verzekerd hield juist daardoor den eersten steen tot eene hereeniging te leggen? Wat hiervan echter zij, de Mogendheden bewaarden hem voor de hagchelijke keuze tusschen ontduiking zijner belofte en tenuitvoerlegging der hem zeker persoonlijk grievende voorwaarden. Zij toch waren de eersten om van de lijn door hen gebakend af te wijken. Zoo de houding, door het Belgisch Congres aangenomen, aan de eene zijde den weerzin, waarmede de Europesche Mogendheden de vorming van een revolutionnairen staat in hun midden beschouwden, vermeerderen moest, zij moest aan den anderen kant de vrees, dat een algemeene oorlog uit het Belgische vraagstuk geboren zou wordenGa naar voetnoot(1), doen toenemen, en de zucht der conferentie om zoo mogelijk tot eene vredelievende oplossing te geraken, verhoogen. Daartoe bood het Congres eene gelegenheid aan, door, in zijne zitting van den 2den Junij, het ministerie te magtigen de territoriale geschillen door geldelijke opofferingen te vereffenen, - eene vergunning, die, hoe onvoldoende ook, althans cene gelegenheid tot hervatting der | |||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||
onderhandelingen opende en den volksgeest in België op het denkbeeld van wederzijdsche opofferingen voorbereidde. Wat echter vooral het uitzigt opende, dat België zich allengs naar de eischen der Europesche politiek zoude voegen, was de gunstige ontvangst welke de candidatuur van Prins leopold van Saxen-Coburg in België ontmoette, - eene canditatuur, die, niet alleen, zoo door de stelling als door het karakter van dien Vorst aan alle eischen van het Europesche staatsbelang voldeed, maar tevens het bewijs leverde, dat de partij, die den weg der politieke matiging inslaan en de omwenteling voor nieuwe uitspattingen bewaren wilde, in België de overhand erlangde. Onder die indrukken en uitzigten kwamen de befaamde 18 artikelenGa naar voetnoot(1) tot stand, die, zoo zij al met de letter der grondslagen vereenigbaar waren, die althans in den voor den Koning der Nederlanden ongunstigsten zin uitlegden, door aan de bepaling dat Noord-Nederland tot het grondgebied van 1790 beperkt zoude worden eene verklaring te geven, die zelfs het behoud van Maastricht in het onzekere stelde, door in Luxemburg tot eene latere beslissing het België zoo gunstige status quo te handhaven, en overigens de voorstellen in meer dan één opzigt, vooral ten opzigte der schuld, nadeelig te wijzigen. Hoe gunstig echter de 18 artikelen inderdaad voor België waren, het was er verre van, dat zij daar als zoodanig erkend werden. In nog ongeknakten overmoed weerde de geest der omwenteling elke vreemde tusschenkomst, die het grondgebied dat hij voor zich eischte beperken wilde, met honende verwatenheid af. De standvastige verklaring echter van Prins leopold, dat hij zich alleen op voorwaarde van de aanneming der 18 artikelen zich zijne verkiezing zou laten welgevallen, ondersteund door de overredingskracht van den Belgischen Minister lebeau, die in eene gedenkwaardige redeGa naar voetnoot(2), nadat negen dagen lang revolutionnair en nationaal fanatisme het Congres tot de tuimelplaats hunner onbeteugelde hartstogten gemaakt hadden, den verrassenden triomf behaalde, dat hij de geestdrift op het oogenblik harer hoogste opwinding in het belang der matiging omstemde - een triomf, die in de geschiedrollen der welsprekendheid naast de schoonste herinneringen uit | |||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||
het Engelsche parlement verdient te worden opgeteekend - behield eindelijk de overhand, en leopold, aan zijne toezegging getrouw, aanvaardde den Belgischen troon, zonder de toestemming van Koning willem af te wachten. Men weet hoe van de Hollandsche zijde op de aanneming der 18 artikelen en de huldiging van leopold, door de hervatting der vijandelijkheden en den roemvollen tiendaagschen veldtogt, geantwoord is. Wanneer men van het standpunt, waarop ons eene treurige ervaring geplaatst heeft, en bij het bedroevende licht door de geschiedenis van latere jaren op het Belgische vraagstuk geworpen, op de gebeurtenissen dier dagen terugziet, voelt men zich al ligt genoopt in dien veldtogt, de mare van welks schitterende uitkomst eens aller tongen tot lof en dank ontboeide en aller harten van aandoening en geestdrift deed trillen, slechts eene nieuwe schrede te zien op den weg, die van stap tot stap tot de verderfelijkste uitkomsten heeft geleid; - en werkelijk is reeds meermalen in dien geest over het gebruik, destijds van den moed en de opoffering der natie gemaakt, gevonnisdGa naar voetnoot(1). De strikte eerlijkheid, welke wij ons in deze netelige beschouwingen ten eersten pligt gesteld hebben, gebiedt ons tegen die veroordeelende uitspraak op te komen. Op het punt, waarop destijds de onderhandelingen stonden, werd eene dergelijke krachtsontwikkeling van onze zijde evenmin door de billijkheidGa naar voetnoot(2) als door het staatsbelang gewraakt; | |||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||
ja zij werd bijna in het belang onzer houding gevorderd, en heeft inderdaad zoo bij de beraadslagingen der conferentie als tegenover de openbarige meening in Europa een belangrijk gewigt ten onzen voordeele in de schaal gelegd. Wij kunnen, ook bij de onpartijdigste beschouwing dier gebeurtenissen, zoo vaak door hartstogetlijke overdrijving in een bedriegelijk licht geplaatst, op den tiendaagschen veldtogt terugzien, niet slechts als op | |||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||
eene gebeurtenis, van den moed en de onverschrokkenheid onzer landgenooten getuigende - twijfelachtige lofspraak, zoo wij in blinde opgewondenheid de wapenen tegen onze eigene belangen gevoerd hadden, - maar als op een feit, dat Nederland in de achting der volken herstelde, de blaam ophief die de onbekwaamheid van enkelen en vooral de besluiteloosheid der Regering gedurende de Septemberdagen op ons geworpen hadden, den revolutionnairen overmoed der Belgen fnuikte, hunne eischen lager stemde, en tevens de Conferentie van haar stelsel van inwilliging dier eischen terugbragt; - een feit alzoo, en voor onze nationaliteit eervol èn voor onze belangen heilrijk, hoe dan ook later de staatkunde onzer Regering de gunstige kansen, haar in de hand gelegd, verspeeld hebbe. De houding daarenboven, tot nog door den Koning der Nederlanden tegenover de Conferentie aangenomen, stelde hem in het gunstigste licht en regtvaardigde de houding der natie, die zich eenparig om zijnen troon sloot, ten volle. In de eerste voorslagen der Conferentie was door den Koning aanstonds getreden; hij had daardoor het beginsel eener scheiding, die zoowel door de begeerte zijner voormaals vereenigde onderdanen als door het belang van Europa gevorderd werd, maar hem zelven altijd persoonlijk grievend moest zijn, zonder bedenking of bewimpeling aangenomen en slechts billijke voorwaarden voor zijne getrouw geblevene onderdanen gevorderd. Die voorwaarden waren door de Conferentie willekeurig in het belang van België veranderd; een verderfelijk status quo werd volgehouden in eene provincie, waarop de Conferentie zelve 's Konings regt erkend had; eene sophistische uitlegging van eenen zeker door geen der partijen in dien geest bedoelden volzin gaf aan de Belgen regten en aanspraken tot in het hart der getrouwe provinciën; de medewerking der Belgen tot bestrijding der gezamenlijke schuld werd op losse schroeven gesteld; en, terwijl voormaals de Conferentie zelve verklaard had, dat de aanstaande Koning van België de scheidingsvoorwaarden, reeds door den Koning der Nederlanden aanvaard, zoude moeten aannemen, liet zij thans de huldiging toe van eenen Vorst, die juist door het aannemen der door den Koning der Nederlanden geweigerde 18 artikelen, zich op vijandelijken voet tegen dezen had overgesteld. Uit dat standpunt kon en mogt de zaak toen gezien worden, en mogen wij haar nog beschouwen. Welke geheime drijfveeren den | |||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||
Koning gespoord mogen hebben, deze openbare beweegredenen nen volstonden ter aanrading van een stap, op welken wij met nationale zelfvoldoening mogen terugzien, schoon wij met den Heer groen de stuiting van de vaart der overwinning op hare beurt welligt even heilrijk achten als die overwinning zelve: ‘wie toch.’ zeggen wij hem gaarne na, ‘berekent de gevolgen, menigvuldig, gevaarlijk, verderfelijk misschien, welke een langer verblijf der Hollandsche troepen voor den Koning en voor Holland, niet enkel tegenover de Mogendheden, zoude gehad hebbenGa naar voetnoot(1)!’ De gunstige werking van den veldtogt bleef niet achter. De minachtende gerustheid, waarmede België onze bedreigingen aangehoord en onze pogingen te gemoet gezien had, was geweken; de sympathie voor de Hollandsche belangen was in Europa verlevendigd, en de noodzakelijkheid, om zich niet van de lijn der strikte billijkheid te verwijderen, den Mogendheden duidelijk geworden. Nieuwe onderhandelingen werden geopend, en de afgevaardigden van Holland en België uitgenoodigd hunne wederzijdsche scheidingsontwerpen met de noodige bewijsstukken der staving ter aangevoerde gronden en beweerde regten aan de gevolmagtigden der Mogendheden over te leggen. Dat die ontwerpen wijd uiteenliepen en er, zoo door den strijd der wederzijdsche vorderingen als door den onwil der Hollandsche Regering om regtstreeks met het Belgische bestuur te onderhandelen, geenerlei kans op minnelijke vereffening bestond, eischt geen betoog. In dien stand der zaak en na het herhaaldelijk verkregen bewijs, dat er op geene duurzame wapenschorsing te rekenen viel, namen de Mogendheden eindelijk het besluit, om ‘vraagstukken, welker onmiddelijke oplossing eene behoefte voor Europa geworden is, aan geene langere onzekerheid kunnende overlaten; gedwongen ze te beslechten, op straffe van daaruit de onberekenbare ramp van eenen algemeenen oorlog te zien te voorschijn komen, de voorwaarden eener beslissende (definitive) schikking vast te stellenGa naar voetnoot(2).’ De vrucht dier overweging waren de 24 artikelen, aanstonds verklaard ‘de laatste en onherroepelijke besluitenGa naar voetnoot(3) te zijn der vijf Mogendheden, die met gemeen overleg | |||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||
besloten zijn derzelver volledige en gave aanneming door de partij, die ze verwerpen mogt, te weeg te brengen.’ De gewigtige rol door die 24 artikelen in de geschiedenis der Hollandsch-Belgische geschillen gespeeld ligt ieder nog versch in het geheugen. Men weet, hoe zij, door België aan genomenGa naar voetnoot(1), aan deze Natie onherroepelijk hare plaats in het Europesche statenstelsel verzekerden. Men herinnert zich, hoe zij bij Koning willem een onverzettelijken tegenstand ontmoetten - een tegenstand, die bij de Mogendheden op gelijke onwrikbaarheid stuitte, door grievende dwangmaatregelen gefnuikt maar niet bedwongen werd, en eerst na lange jaren, waarin het land, met ondragelijke lasten bezwaard en door aanwassende schulden overstelpt, zich op den rand des verderfs gevoerd zag, voor den eindelijk luid geworden onwil der natie zwichtte. Beproeven wij of eene vlugtige aanwijzing der punten, waarin die artikelen van de door onzen Koning gaaf en volledig aangenomene grondslagen van scheiding en de daaruit gevolgde voorstellen wezenlijk of schijnbaar verschilden, ter verklaring van dien tegenstand voldoende is. Bij de beslechting der territoriale geschillen was in het protocol van 20 Januarij het Luxemburgsche vraagpunt in het midden gelaten, schoon daardoor geenszius, gelijk men van de Hollandsche zijde beweerde, in het voordeel des Konings beslist. Luxemburg, sinds 1461 aan de Bourgondische, later Spaansche en Oostenrijksche Nederlanden verbonden en daarmede één geheel uitmakende, was eerst in 1815 door zijne aanhechting aan het Duitsche Verbond in eene gewijzigde verhouding getreden. Evenwel was het, wat vertegenwoordiging en wetgeving betrof, een integrerend deel der Zuidelijke Nederlanden gebleven, en had ook, met uitzondering der getrouw geblevene hoofdstad, in den opstand gedeeld. Nog in zooverre verkeerde overigens dat gewest in een eigenaardigen toestand, als het, den Koning bij ruiling tegen de vier aan Pruissen toegevoegde Nassausche Staten toegekomen, bij uitsterving van diens nakomelingschap aan de Nassausche agnaten vervallen moestGa naar voetnoot(2). In dit alles lag echter geene reden, waarom dezelfde cerbiediging van | |||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||
den volkswil, die de erkenning der Belgische omwenteling had te weeg gebragt, zich niet ook over Luxemburg uitstrekken zoude. De voormalige ruiling toch tegen de Nassausche Staten sloot geenszins eenen waarborg tegen eventuële omwentelingen in. Evenwel schenen de Mogendheden aan de regten des Konings op Luxemburg eene buitengewone onschendbaarheid toe te kennen. De grondslagen der scheiding intusschen, uitgaande van het beginsel dat Nederland en België wederzijds op elkanders grondgebied enclaves bezaten, hadden tevens de noodzakelijkheid verklaard eener latere ruiling, door de zorg der Mogendheden te bewerkstelligen. Van die bepaling maakte men gebruik, om, terwijl men het westelijk gedeelte van Luxemburg aan België liet, aan Holland daarvoor, mits de goedkeuring van den Duitschen Rijksdag verkregen werd, in Limburg den geheelen regter Maas-oever, den linkeroever boven Wessem en de vesting Maastricht toe te deelen, terwijl die staat, volgens de letter van het eerste artikel der annexe aan het Protocol van 20 Januarij, slechts 40 verspreide gemeenten op den regter- en 13 op den linkeroever en het gedeeld beheer van Maastricht zoude bezeten hebben; - eene ruiling, eer in het voor- dan in het nadeel van Noord-Nederland, maar in geen geval tegen den geest der grondslagen aandruischend. Ook het financiële vraagstuk werd door de 24 artikelen op eene andere wijze dan door het protocol van 27 Januarij 1831 opgelost; maar men zie niet voorbij dat de oplossing, daar gegeven, geenszins onder de grondslagen der scheiding was opgenomen, maar tot de latere voorstellen behoorde. Dat dit onderscheid meer dan een woordverschil was blijkt daaruit, dat de grondslagen steunden op bepaalde beginselen van staatsen volkenregt, terwijl men bij de schuldverdeeling een stelsel had aangenomen, dat alleen uit de vrijwillige toetreding der partijen zijne waarde en kracht erlangen konde. Immers reeds in het protocol van 27 Januarij had men het onbetwistbare beginsel erkend, dat bij de scheiding der gemeenschap elke partij de baten en lasten moest terugnemen, welke door haar destijds in de gemeenschap gebragt waren, terwijl de schulden, gedurende de gemeenschap gemaakt, verdeeld moesten worden. Men was toen echter voornemens aan België ook na de scheiding de vrije vaart op onze Koloniën te blijven verleenen, en wilde dat ter opweging van dat voordeel België tevens een gelijkGa naar voetnoot(1) | |||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||
aandeel in de geheele in 1830 aanwezige schuld dragen zoude. De grondslag echter dier ruiling van commerciële en financiële voordeelen moest vervallen, zoodra gebleken was dat België ongezind was de koloniale vaart met zulke zware opofferingen te koopen, en de toenemende spanning tusschen beide natiën daarenboven eene gezamenlijke exploitatie der Koloniën slechts als een nieuwe bron van twist en verdeeldheid in de toekomst deed vooruitzien. Men zag dus van het gedane voorstel, dat trouwens slechts bij aanneming door beide partijen verbindende kracht zou erlangd hebben, af en keerde tot het algemeen geldige regtsbeginsel terug, in welks toepassing men, gelijk uit de velerlei bedenkingen van nothomb blijkt, een voor Nederland geenszins ongunstigen maatstaf aanlegdeGa naar voetnoot(1). Ook op dit punt waren alzoo noch de grondslagen geschonden, noch de Nederlandsche belangen gekrenkt. Een nog meer zamengesteld vraagstuk dan de beide vorige leverde de Scheldevaart op. Art. 3 der grondslagen had op de stroomen en rivieren, die tevens het Hollandsch en Belgisch territoir doorsnijden, de Artt. 108-117 der Weener acte toepasselijk verklaard. Dat echter door die bepaling geenszins alle zwarigheden waren opgeheven blijkt voldoende uit het feit dat de Meintzer Conferentie der Rijnoever-Staten, welke met de regeling der Rijnvaart naar aanleiding dier artikelen belast was, reeds volle 18 jaren vruchtelooze pogingen tot de vereffening der geschillen en de verzoening der verschillende stelsels, daaruit gesproten, had aangewend, en in dien tijd (ongelooflijk als het mag schijnen) niet minder dan 512 protocollen had uitgevaardigd. Het zal niemand onbekend zijn, dat buitenslands de ongehoorde vertraging der eindschikking en de bemoeijelijking der schijnbaar zoo eenvoudige onderhandelingen aan de onverzettelijke hardnekkigheid der Nederlandsche Regering werden toegeschreven. Wij willen hier in geene beoordeeling treden van het standpunt door die Regering op grond der spitsvindige uitlegging van het be- | |||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||
faamde jusqu'à la merGa naar voetnoot(1) gekozen; alleen achten wij het hoogst verklaarbaar dat de Conferentie, die in de 24 artikelen niet slechts algemeene beginselen stellen, maar ook zoo veel mogelijk hunne toepassing bepalen en den weg tot latere oneenigheden afsnijden wilde, zich hierdoor verpligt achtte de bepalingen der Weener Acte, die tot zoo uiteenloopende uitleggingen aanleiding hadden gegeven, ten opzigte der Scheldevaart nader te preciseren. Zij koos daarbij het standpunt, waartoe de onderhandelingen te Meintz eindelijk gevoerd hadden; immers het regt van vrije vaart ook op de tusschen uitsluitend Nederlandsch gebiedGa naar voetnoot(2) doorstroomende wateren, die de binnenlandsche gemeenschap tusschen Rijn en Schelde daarstellen, en door welks toekenning aan België de Nederlandsche Regering zich zoozeer bezwaard achtte, was niet alleen steeds ook door de Rijnoeverstaten gevorderd, maar hun zelfs ten slotte door de Nederlandsche Regering bij een tractaat toegestaan, waarvan de inwerkingtreding slechts door de Belgische onlusten en het verloren bezit van Antwerpen geschorst wasGa naar voetnoot(3). Op één punt echter ging de Londensche Conferentie een stap verder. Terwijl de Meintzer overeenkomst zich vergenoegde op het punt van tonnen-, loods-, vuur- en baakgelden en dergelijke de vaartuigen der overige Rijnoeverstaten met de Nederlandsche vaartuigen gelijk te stellen, begeerde de Conferentie dat voor de Schelde deze bepalingen met ge- | |||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||
meen goedvinden door België en Nederland zouden worden vastgesteld. De reden van het verschil ligt echter voor de hand. Terwijl toch op den Rijn de belangen van al de oeverstaten dezelfde waren, had Antwerpen ongetwijfeld een geheel ander belang bij de vrije Scheldevaart dan Nederland, door de sluiting dierzelfde Schelde weleer tot zoo hoogen trap van bloei gestegen. Reeds had de Nederlandsche Regering zich laten ontvallen, dat zij door de afscheiding van België het befaamde 14de Artikel van het Munstersche tractaat, waarbij die sluiting bepaald was, weder in het leven getreden achtte: was het wonder dat de Conferentie weigerde de vernietiging van den Antwerpschen handel in de hand eener naijverige mededingster te leggen? In geen geval lag in die bepaling echter eene eigenlijke afwijking van het 3de Art. der grondslagen of eene bepaalde verongelijking der Nederlandsche natie. Wij hebben de drie hoofdpunten, waaruit de Nederlandsche Regering hare bezwaren tegen de 24 Artikelen putte, met eenige breedvoerigheid uiteengezet en gelooven dan ook, zonder onbillijkheid, de overige bedenkingen: tegen den afstand der gemeente Lommel, - een gebied van weinig beteekenis -, tegen de vrije vischvangst op de Schelde, - eene levensvraag voor de armenbevolking van Antwerpen en de Nederlandsche belangen weinig schadende -, tegen de vrije handelsgemeenschap door Maastricht en Sittard en de vergunning tot aanleggen van een kanaal door het Limburgsche, den Belgen verleend - een noodzakelijk gevolg van den afstand der helft van die Provincie -, tegen de eventuële uitkeering van het batig saldo, dat het Amortisatie-Sijndicaat zou opleveren, en tegen enkele punten van redactie, als zwarigheden van ondergeschikt belang te mogen beschouwen. Wij geven gaarne toe dat onze uiterst beknopte voorstelling, al vleijen wij ons dat zij onzen lezers eenig denkbeeld van den stand van het vraagstuk gegeven zal hebben, vele punten in het duister heeft moeten laten, welke, bij eene naauwlettender vergelijking der 24 Artikelen met de grondslagen van 20 Januarij 1831 de meening zouden kunnen wettigen, dat er inderdaad hier en daar verschil en afwijking bestaat. Maar wij gelooven aangewezen te hebben, dat dat verschil dan toch van weinig beteekenis was en nimmer voldoende kan zijn om de tegenstrijdigheid tusschen de gave en volkomene aanneming van het eerste ontwerp en den onwrikbaren tegenstand tegen het laatste te verklaren. En toch die tegenstand werd geboden en geene der talrijke | |||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||
pogingen, aangewend om haar te buigen of te breken, mogt haar doel bereiken. De weifelende houding, door de Oostelijke Mogendheden aangenomen, bewoog den Koning tot geen terugtred, schoon zij er hem den tijd toe liet; de beslissende spoedGa naar voetnoot(1), waarmede Engeland en Frankrijk zich onherroepelijk aan België verbonden, noopte hem niet tot eene orde van zaken toe te treden, waarvan hij de onveranderlijkheid moest erkennen. Doof, zoowel voor den welmeenenden aandrang, door de absolute monarchen gebezigd, als voor de dreigende stem die zich in de constitutionnele rijken tegen hen verhief; even ongeloovig of onverschillig voor de beslissende mededeelingGa naar voetnoot(2), waarmede zijn keizerlijke bondgenoot de laat ste onderhandeling afbrak, als voor de stellige verklaringGa naar voetnoot(3) der interveniërende Mogendheden, dat het oogenblik van handelen gekomen was, bleef Nederlands vorst zijn standpunt onverzettelijk bewaren. Men weet met welken uitslag. Noode en langzaam, maar toch eindelijk, werden de ratificatiën door al de Mogendheden uitgewisseldGa naar voetnoot(4); en, gedekt door de gedwongen lijdelijkheid der onbeperkte vorsten, legden Engeland en Frankrijk de gedreigde maatregelen ten uitvoer. Onze schepen werden gevankelijk in de Engelsche havens binnengevoerd, en na eene heldhaftige maar vruchtelooze verdediging bezweek de Citadel van Antwerpen voor het Fransche geschut. Wel had alzoo de tusschenkomst der Mogendheden een geheel onverwachten keer genomen. Door den Koning ingeroepen om zijn geschonden gezag in de oproerige gewesten te her- | |||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||
stellen, hadden zich na langdurige en vruchtelooze onderhandelingen de wapenen van Frankrijk en Engeland juist in het belang dier gewesten tegen den Koning zelven gekeerd. Was echter die buitengewone keer van zaken aan de trouweloosheid, misschien aan den naijver dier Bondgenooten te wijten? Wij gelooven dat de voorstelling, die wij gepoogd hebben van den gang der onderhandelingen te geven, het antwoord reeds buiten twijfel gesteld heeft. Het is hier de vraag niet, of elk der talrijke protocollen volkomen geregtvaardigd kan worden, of op elk der vele geschilpunten de uitspraak der Mogendheden even onberispelijk is, of de evenaar steeds met gelijke onwrikbaarheid tusschen de strijdende belangen is vastgehouden. Het geldt hier vooral het beginsel der interventie - een beginsel door diegenen gewraakt, die der Conferentie verweten hebben, dat zij, ‘het karakter eener vreedzame bemiddeling afleggende, zich het gezag van oppermagtige beslissing en gedwongene uitvoering heeft aangematigdGa naar voetnoot(1).’ Dat karakter eene vreedzame bemiddeling, dat de Conferentie ten onregte zoude afgelegd hebben, heeft zij nimmer gehad. Zoo zij telkens en bij herhaling gezocht heeft niet slechts de belangen maar ook de eischen der beide partijen in overeenstemming te brengen en de vrijwillige toetreding van Holland en België tot hare scheidingsontwerpen te verwerven, het was geenszins omdat zij den uitslag van haren arbeid van die vrijwillige onderwerping aan hare besluiten volstrekt afhankelijk stelde. Ware het niet reeds op zich zelve eene ongerijmdheid, dat de vertegenwoordigers der vijf magtigste Mogendheden van Europa onder gedurige ruggespraak met hunne hooge lastgevers onderhandeld zouden hebben over het uitbrengen van een enkel raadgevend advies, dat door beide partijen naar goedvinden kon aangenomen of verworpen worden - eene taak waartoe elk vijftal bekwame en wel ingelichte privaatpersonen even geschikt ware geweest - de Hollandsche Regering zou het allerminst geregtigd zijn om aan de Conferentie een zoodanig karakter toe te schrijven. Geene vriendschappelijke bemiddeling is door den Koning aangevraagd maar gewapende tusschenkomst, en toen de weigering der gevraagde hulptrocpen het bewijs had geleverd, dat de mogendheden op eene geheel andere wijze wilden tusschentreden, dan door hunne legers ter demping | |||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||
van den opstand tot 's Konings beschikking te stellen, was het wederom de Koning, die hen uitnoodigde tot het uitvaardigen van een wapenstilstand (la déclaration d'un armistice)Ga naar voetnoot(1), - eene noodiging, waarin toch wel de erkenning gelegen moet hebben van het regt, èn om de voorwaarden bij oneenigheid der partijen zelve vast te stellen, èn om de voortzetting der vijandelijkheden des noods met geweld te keer te gaan. Datzelfde standpunt heeft de Nederlandsche Regering bewaard toen het niet langer een wapenstilstand, maar de scheiding zelve gold, waarvan de voorwaarden door Holland aangenomen, door België geweigerd waren. ‘Ce n'est pas sur des bons offices seule ment,’ heet het in eene nota, die ten doel had de tenuitvoerlegging dier voorwaarden van de Mogendheden te verzoeken: ‘que le roi est autorisé à compter pour obtenir la contiguité du territoire hollandais. Cette contiguité, il s'attend d'après l'annexe de l'article A à la voir effectuer par les soins des cinq coursGa naar voetnoot(2)’, en het was een der hoofdbezwaren des Konings tegen de 18 artikelen: ‘que les cinq puissances se contentent dans l'article 17 de se réserver leurs bons offices, lorsqu'ils seront réclamés par les parties intéressées, sans déclarer formellement comme dans l'annexe A qu'elles interposeront leur médiation et ajusteront les différends de la manière la plus conforme aux dispositions de ladite annexe.’ Stelliger erkenning van het regt der Mogendheden tot gewapende tusschenkomst kan men wel niet verlangen. De tegenwerping laat zich voorzien dat de Koning, door die tusschenkomst tegen België in te roepen, zijn eigen gebied niet aan haar onderworpen had, maar zijn laat zich ligtelijk wederleggen. Immers, zoo het zeker is, dat bij zijne eerste aanvrage de Koning slechts de gewapende beteugeling van den Belgischen opstand verzocht heeft, zonder daardoor den Mogendheden eenig regt van beschikking in zijne eigene aangelegenheden toe te kennen, de zaak veranderde geheel van standpunt, zoodra de Conferentie België onafhankelijk had verklaardGa naar voetnoot(3), en de Koning door zijne toetreding tot de protocollen van 20 en 27 Januarij in die verklaring, tegen welke hij aanvankelijk protest | |||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||
had ingeleverdGa naar voetnoot(1), berust had. Van dien oogenblik af zag zich de Conferentie tusschen twee onafhankelijke natiën geplaatst, en uit hare bevoegdheid om hare uitspraken tegen de eene ten uitvoer te leggen, vloeide onmiddellijk en onwedersprekelijk dezelfde bevoegdheid jegens de andere voort. Gemis aan wederkeerigheid is in zulk een toestand ondenkbaar. Maar er is nog een ander standpunt, waaruit de houding der Mogendheden beschouwd kan worden, een hooger beginsel waaruit hun regt kan worden afgeleid. Zoodra het gebleken was dat de beëindiging der Hollandsch-Belgische geschillen door eene minnelijke schikking tusschen beide natiën onmogelijk was, stonden der conferentie twee wegen open: - het Belgische vraagstuk onbeslist te laten, of zelve de voorwaarde der scheiding gebiedend voor te schrijven. De laatste beslissing schond de volstrekte onafhankelijkheid der beide natiën, maar zij handhaafde de regten dier Europesche Souvereiniteit, die, tot zich allengs een volkomener staatkundige vertegenwoordiging ontwikkele, bij de conferentie der vijf Groote Mogendheden berust. In naam dier Souvereiniteit werd het geschil beslecht, waaruit een Europesche oorlog zich dreigde te ontwikkelen, en werden met naauwlettend en onpartijdig overwegen der eischen en belangen van beide partijen die beschikkingen gemaakt, welker regeling anders aan de blinde zorg der wapenen ware overgelaten. En kan iemand in ernst bij het terugzien op die dagen wenschen, dat de Mogendheden, in stede der omzigtige maar tevens beslissende wijze, waarop zij handelden, aan een schroomvalligen eerbied voor de individuële souvereiniteit der beide natiën hadden gehoor gegeven, die hen belet had de vlam welke geheel Europa bedreigde te blusschen, zoolang die nog slechts op vreemden grond hare verwoestingen aanrigtte, en zoo door hunne lijdelijkheid over ons werelddeel de gruwelen gebragt hadden van eenen algemeenen oorlog, die, buiten al de andere schrikkelijke gevolgen welke hij onvermijdelijk na zich zoude gesleept hebben, zeker voor de onafhankelijkheid der beide natiën niet gunstiger zoude geweest zijn dan de besluiten der Londensche Conferentie? Of betreurt men het, dat de Mogendheden gehoor hebben geweigerd aan den wensch, in Engeland destijds door eene talrijke partij, van dezelfde hooge onpartijdigheid doordrongen, die alle tusschenkomst bij box-partijen en | |||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||
hanengevechten afweert, luide geuit: - ‘to leave the Dutch and Belgians to fight it out themselvesGa naar voetnoot(1)?’ Zoude eene beslissing der Mogendheden, - die, om een algemeenen oorlog te voorkomen zonder de souvereiniteit van den koning der Nederland te kort te doen, de strikte neutraliteit van alle Europesche Staten bedongen en het verscheurde Koningrijk der Nederlanden tot een gesloten kampperk gevormd had, waarin Belgen en Hollanders hunnen vijftien jaren lang gevoeden en in de laatste maanden tot de felste verbittering gestegenen haat aan elkander ten aanschouwe van Europa hadden kunnen koelen, schoon zij de Conferentie van het verwijt ontheven had, den haar door Koning willem opgedragenen last overschreden te hebben, - haar gewaarborgd hebben tegen het verwijt den last onvervuld gelaten te hebben, haar door de zaak der menschelijkheid en der beschaving opgelegd? Nog een derde weg, meent men welligt, ware er voor de vereenigde mogendheden opengeweest: - demping van den opstand in België en herstelling van 's Konings gezag in den vollen omvang zijner staten. Men vergeet dat na de protocollen van 20 en 27 Januarij 1831, waartoe de Koning zelve was toegetreden, zulk eene handelwijze toch wel niet meer mogelijk was. Maar in die protocollen zelve zien sommigen eene eerste schrede op den weg eener misdadige toegeeflijkheid: het regt van den opstand had nimmer gehuldigd, de onafhankelijkheid van België nimmer erkend moeten worden. Er is weinig twijfel aan, of, zoo de Belgische opstand eenige maanden vroeger ware voorgevallen, en het Frankrijk der restauratie in stede van het Frankrijk der Julijrevolutie aan de conferentie had deelgenomen, er een dergelijke weg ware gevolgd. Welke de gevolgen van zulk eene gedwongene onderwerping van België voor dat land zelve en voor Nederland geweest zouden zijn, zullen wij hier niet vragen: de volksstem, die zich zoo luide voor scheiding verklaarde, bewijst voor het minst dat die huldiging van het goddelijk regt der koningen zoo min aan de eene helft der natie als aan de andere welkom geweest ware. Maar al had men die gedwongen hereeniging der Nederlanden gewenscht, al betreurt men nu nog met spijt de afscheuring dier schoone zuidelijke gewesten, die, ten deele door gelijkheid van taal en afstamming aan ons verknocht, welligt door den tijd met ons tot ééne, bloeijende en magtige natie met ons zamengesmolten | |||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||
waren, bij beschouwingen als deze moet men zich boven den kring van het nationaal belang weten te verheffen; - en dan vragen wij met overtuiging, of iemand, wien de zaak van beschaving en vooruitgang dierbaar is, er zich over beklagen kan, dat in den raad der magtigste Mogendheden van Europa het belang eener natie meer heeft gegolden dan dat van haren Vorst, de regten des volks hebben opgewogen tegen de aanspraken der dynastie, en de ontwijfelbare voorliefde der Mogendheden voor het werk, door hen zelve in 1815 opgerigt, heeft moeten wijken voor de luide en ondubbelzinnige verklaring van den volkswil. Voor ons, zoo wij trots de twijfeling, door zoo menige bedroevende omstandigheid uitgelokt, onze overtuiging willen versterken, dat ook op het veld der internationale politiek de beginselen van regt en billijkheid zich eene baan breken, wij zouden geen krachtiger grond weten om haar te steunen, dan wanneer wij naast die tallooze traktaten en conferentiën van vroegere eeuwen, waarbij elke mogendheid slechts de uitbreiding en afronding van haar eigen grondgebied beoogde, en in de onlusten en verdeeldheden van kleinere Staten slechts eene welkomene gelegenheid zag, om onder den schijn van bondgenootschappelijke hulp zich ten koste van eene der beide partijen of soms van beide te verrijken, de plegtige verklaring der Conferentie stellen - eene verklaring met strikte trouw nagekomen - dat geen der Mogendheden in de schikkingen België betreffende, zoomin als in eenige der omstandigheden die zich nog zoude kunnen aanbieden, eenige vermeerdering van grondgebied, uitbreiding van invloed of afzonderlijk voordeel zou zoekenGa naar voetnoot(1). Ons oordeel over de houding der Londensche Conferentie, sluit reeds eenigermate onze uitspraak over den onverzettelijken wederstand, door Noord-Nederland aan de besluiten dier Conferentie geboden, in zich. Voorzeker, het laat zich verklaren dat het standpunt, waarvan men thans op zooveel verderen afstand de handelwijze der Groote Mogendheden overziet, moeijelijk reeds toen door de opinie in Nederland kon worden ingenomen. Het moest in de dagen van spanning en gisting, die op de Belgische omwenteling volgden, een bitteren indruk maken en tegenstand uitlokken, de Nederlandsche souvereiniteit aan de souvereiniteit van Europa onderworpen, de volstrekte onafhankelijkheid van onzen staat aan het Europeesch staatsbelang opgeofferd, het af- | |||||||||||||
[pagina 934]
| |||||||||||||
vallige België op den voet van volkomen gelijkheid naast de getrouw geblevene helft des koningrijks geplaatst te zien. Die indruk moest versterkt, die zucht tot tegenstand verhoogd worden, toen men de Conferentie in haar streven om de opgewonden stemming der gemoederen in België te ontzien, de palen zag overschrijden, welke haar de eerbied voor het gekwetste en beleedigde zelfgevoel der Hollandsche Natie had moeten stellen. Wij verloren bij de beoordeeling van het staatkundig en nationaal belang van den tiendaagschen veldtogt die beschouwingen niet uit het oog. In stede evenwel in de gunstiger beschikkingen der 24 Artikelen de welverdiende vrucht van hare roemvolle krachtsontwikkeling te zien, bleef de Natie zich ook tegen deze verzetten of liever den tegenstand der Regering aanmoedigen en ondersteunen. Wij hebben reeds gepoogd het bewijs te leveren, hoe weinig eigenlijk de bepalingen der 24 Artikelen van de oorspronkelijke voorwaarden van scheiding verschilden, waaraan de Koning aanstonds zijne toestemming geschonken had. Maar al ware het dat enkele onzer opvattingen onjuist en de uitlegging destijds door de Regering aan de protocollen van 20 en 27 Januarij gegeven de juiste zij, nog waren het enkel materiële grieven, waarover wij ons te beklagen hadden. En nu vergelijke men de weinig beteekenende voordeelen, die er in de gunstigste vooronderstelling van onzen tegenstand te hopen waren, met de schatten, welke die tegenstand verslonden, met de inspanning, welke zij gevorderd, met de nadeelige wijziging, welke zij als laatste en eenige vrucht in de 24 Artikelen zelve gebragt heeft! Inderdaad, wanneer het, zoo als sommige vreemdelingen beweerd hebben, de Hollandsche handelsgeest geweest was, die, in de hoop van nog eenmaal de sluiting der Schelde en de vernietiging der Antwerpsche scheepvaart te verwerven, het goed en bloed der Nederlandsche ingezetenen koelbloedig had op het spel gezet, de uitkomst zou wel een gestreng, schoon verdiend strafgerigt over dien onzedelijken speculatiegeest gehouden hebben. Maar het is voldoende mij op elks herinneringen en op de menigvuldige dagbladen en geschriften dier dagen te beroepen, om zoo valsch eene beschuldiging te logenstraffen. Neen, het is geene naauwlettende vergelijking der verschillende scheidingsvoorwaarden, geene angstvallige berekening van de mogelijke voordeelen der krijgskans geweest, die den volksgeest tot zulk eene reusachtige inspanning bewogen heeft: - het is voor een beginsel, voor een kwalijk toegepast, maar daarom toch | |||||||||||||
[pagina 935]
| |||||||||||||
edelmoedig en bezielend beginsel geweest, dat men geijverd en gestreden heeft. Voor de nationale regten, die men aangetast, voor de nationale eer, die men geschonden waande, vatte men de wapenen op en ontsloot zijne koffers, zonder zich door de langdurigheid of veelvuldigheid der gevraagde offers te laten afschrikken. Dat velen daarbij minder naar de uitkomsten van een naauwgezet onderzoek der feiten, dan naar de inspraak van een sterk opgewekt gevoel vraagden, kan niemand verwonderen, die weet, hoe de menigte steeds, zoowel waar zij zich onder de vanen van het liberalisme schaart als waar zij zich met opoffering van eigen belang en voordeel eener aangetaste legitimiteit ten schild stelt, naar leuzen handelt, voor leuzen strijdt en sterft. Die leuze was in 1831 en 1832: - het behoud der nationale onafhankelijkheid, die men door België bedreigd, door de Mogendheden miskend achtte. En even weinig te verwonderen is het dat de nationale hartstogten, eenmaal opgewekt, ook hen meêsleepten, die, aan zich zelve overgelaten, zeker een kalmer en onpartijdiger oordeel geveld zouden hebben, en vooral krachtigen invloed oefende op elk bij wien de levendige vlugt der fantazy den kalmen tred van het berekenend verstand pleegt voorbij te snellenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 936]
| |||||||||||||
Ter gelegenheid van het Staatshuishoudkundig Congres, onlangs te Brussel gehouden, heeft een der Nederlandsche leden zijne verwachting te kennen gegeven, dat het in onze dagen niet ligt meer tot oorlogen komen zoude, daar, zoo de regeringen niet wijs genoeg waren ze te voorkomen, de bevolkingen wijs genoeg zijn zouden ze te belettenGa naar voetnoot(1). Voor ons, zoo wij de gerustheid van onzen geachten landgenoot al deelden, wij zouden onze hoop meer op de voorzigtigheid en het welbegrepen belang der regeringen, dan op de bezadigdheid der volkeren vestigen. De oorlogspartij heeft immer in den tegenwoordigen stand der maatschappijen de menigte vóór zich, omdat zij steeds een beroep heeft te doen op edele neigingen en drijfveêren of magtige driften en hartstogten, tegenover welke de taal van het bezadigd verstand flaauwhartig, de stem van het belang kleingeestig schijnt. Vandaar dat de regeringen, op een hooger en kalmer standpunt geplaatst, niet slechts de roeping hebben om in oogenblikken van spanning den volksgeest te temperen en althans elke uitbarsting te voorkomen, maar vooral de grootste voorzigtigheid moeten aan den dag leggen, om niet zelve den zoo ligt ontvlambaren gloed aan te blazen. Wanneer wij de rol door de Nederlandsche regering in de jaren 1830-1832 gespeeld aan die eischen toetsen, dan valt het niet te ontkennen, dat zij integendeel, zoo zij aanvankelijk zelve aan den aandrang der openbare meening heeft toegegeven, later op die openbare meening een aanvurenden en prikkelenden invloed geoefend heeft. Er kan geen twijfel aan zijn, of de natie, die de aanname der protocollen van 20 en 27 Januarij 1831 had goedgekeurd, zoude ook de toetreding tot de 24 Artikelen hebben toegejuicht. De houding der Tweede Kamer tijdens het verblijf van Graaf orloff hier te lande, toen zij, schoon onwillig om door eene openlijke daad eene scheuring tusschen den Vorst en de Vertegenwoordiging te doen vermoeden, desniettemin tot de afvaardiging van een harer leden - den Baron schimmelpenninck van der oye - besloot, om den Koning te verzoeken aan de voorstellen van het Hof van Petersburg het oor te leenenGa naar voetnoot(2), teekent den toestand der natie, die van haar | |||||||||||||
[pagina 937]
| |||||||||||||
goed regt overtuigd, gereed was de Regering, ook zoo zij tot de uiterste grens van dat regt gaan wilde, te ondersteunen, maar zich gelukkig had gerekend, zoo zij door eene wijze toegevendheid dier Regering van die harde verpligting ware ontslagen geworden. Maar zoodanige toegevendheid lag geenszins in de plannen des Konings. De weifeling, bij den aanvang der Belgische onlusten betoond, de inschikkelijkheid, aanvankelijk tegenover de Conferentie aan den dag gelegd, hadden plaats gemaakt voor eene verbittering, waarvan zoowel de toon der door den Baron van zuylen van nyevelt bij de Conferentie ingeleverde nota'sGa naar voetnoot(1) als de rigting van een door de Regering bezoldigd dagblad, dat zich zelfs niet ontzag de personen der Londensche afgevaardigden aan te tasten en te beleedigen, de bedroevende blijken opleverden. Maar nog eene andere vraag vergt hier beantwoording. Heeft de Regering de opwinding, waarin de natie verkeerde, werkelijk gedeeld, of heeft zij die slechts kunstmatig opgewekt; - hadden de regering en de natie inderdaad dezelfde bedoelingen? Wij betreuren het, dat ons antwoord hier zelfs niet twijfelachtig zijn mag, maar de naauwkeurige overweging van den gang der onderhandelingen liet bij ons zelfs geenen twijfel achter. Neen! een volkomene en billijke afstand van België, het eenige wat de Natie verlangde, heeft nimmer in de bedoelingen der Regering of liever in de bedoelingen van hem, in wien zich die gansche regering oploste, gelegen. Neen, tot op het oogenblik, waarop hem het vredestractaat met België door zijne eigene onderdanen, den vruchteloozen weerstand eindelijk moede, werd afgeperst, heeft Koning willem nimmer van de herwinning van het schoone geschenk der Mogendheden afgezien.Ga naar voetnoot(2) Wij willen onze reeds te uitgebreide schets niet verlengen, door op nieuw uit dit oogpunt de reeks der onderhandelingen te doorloopen. Wien de wauverhouding tusschen de reusachtige inspanning en het geringe voordeel dat men schijnbaar daarmede op het oog had, de onverklaarbare tegenspraak tusschen | |||||||||||||
[pagina 938]
| |||||||||||||
de aanname der grondslagen en de onverzettelijke weigering der 24 Artikelen niet voldoende zijn, dien zouden wij anders op menige omstandigheid kunnen wijzen, waarin zich de eigenlijke oorzaak van den tegenstand verried. Maar zulk een betoog zou inderdaad overbodig zijn; immers zoo al de gebeurtenissen vóór 1833 nog eenigen twijfel omtrent de ware bedoelingen des Konings overlieten, na de lange jaren van het Status quo zal die twijfel wel zijn opgeheven, en weinigen zullen in onze dagen den Heer engelberts gerrits toestemmen, dat het na de onbepaalde verdaging der Londensche Conferentie en tijdens de onderhandelingen met het Duitsche Verbond en de agnaten van het Huis van Nassau ‘duister bleef of het 's Gravenhaagsche kabinet, met koestering van hoop op België's herwinning, zich te weinig toegevend betoonde, dan wel of het meende alleen in het belang des vaderlands te handelenGa naar voetnoot(1).’ Wij vreezen dat er over die vermeende duisterheid maar een al te helder en bedroevend licht is opgegaan. Wij zullen den gang der volhardingspolitiek, die sinds dien oogenblik den schijn van grootheid verloor, dien zij tot nog toe althans vertoond had, niet verder volgen. Een wapenstilstand van onbepaalden duur, den 24sten Mei 1833 op den voet van het toenmalige, voor Nederland zoo nadeelige, status quo gesloten, hief voor Europa het gevaar van den oorlog, dien men steeds gevreesd had uit het Belgische geschil te zien ontstaan, op. Evenwel werden de onderhandelingen over eene eindschikking voortgezet, maar terwijl de Nederlandsche Regering van hare zijde weigerachtig bleef de vergunning van het Duitsche Verbond en der Agnaten van het huis van Nassau tot den afstand van Belgisch Luxemburg te vragen, zoo lang men nog omtrent alle andere punten van schikking niet tot volkomene overeenstemming was gekomen, oordeelde de Conferentie daarentegen dat deze wijze van behandeling de beeindiging der geschillen slechts op nieuw vertragen zoude, en vorderde zij de werkelijke overlegging van beide vergunningen, eer men verder ging. Op dit ultimatum werden de onderhandelingen te Londen den 24sten Augustus afgebroken. De volgende jaren leverden niets op dan langwijlige en met traagheid gevoerde onderhandelingen ter verkrijging dier geëischte vergunningen - eene traagheid, die in eene zaak voor Nederland van zoo overwegend gewigt de Regering tot genoeg- | |||||||||||||
[pagina 939]
| |||||||||||||
zaam verwijt strekt, al weigert men geloof aan de beschuldiging, dat de Koning den Hertog van Nassau in het geheim tot het weigeren zijner toestemming zoude aangespoord hebben. Zóó verging jaar op jaar, terwijl de Koning, zijne blikken onafgewend op het tooneel der Europesche politiek gevestigd, in elke wolk die de helderheid van den staatkundigen horizont benevelde de voorbode begroette van den storm, die het Verbond der Mogendheden uiteendrijven en eene nieuwe kans voor de zegepraal zijner belangen openen zoude. Intusschen hadden zich de Leden der Conferentie, door hunne verschillende Hoven teruggeroepen, verstrooid; de stand van zaken, door de omwentelingen van 1830 in het leven geroepen, bevestigde zich zoo in Belgie als in Frankrijk; slechts Koning willem bemerkte niet dat de oorlogstoorts, welke hij eenmaal met dreigende hand ten schrik van Europa gezwaaid had, sinds lang was uitgebluscht en niemand meer vreeze inboezemdeGa naar voetnoot(1). Maar zoo het vertrouwen des Konings onverzettelijk bleef, het geduld der Natie bleck voor uitputting vatbaar; de Staten-Generaal, die nog in 1832 zoo krachtigen weerklank hadden gegeven op de oorlogzuchtige verklaringen des Konings, begonnen reeds in 1834 van gemengde gewaarwordingenGa naar voetnoot(2) te gewagen, waarmede zij de mededeelingen der Regering over de buitenlandsche aangelegenheden ontvingen. Bij ieder jaar nam de vroegere geestdrift af en groeide het ontwaakte misnoegen aan, en ten laatste zag zich de Vorst, die vruchteloos den terugkeer der tijden verbeid had, waarin geheel Europa voor de belangen eener enkele Dynastic in de wapenen trad, genoodzaakt de zoo lang verworpene 24 Artikelen onder hoogst ongunstige wijzigingen aan te nemen. Den 19den April 1839 werd eindelijk het eindverdrag gesloten en de afscheiding van Belgie ook van onze zijde als een onherroepelijk feit erkend. En hiermede mogen wij de taak volbragt achten, die wij ons misschien onvoorzigtiglijk oplegden, toen wij ons protest tegen de beschouwingswijze der Heeren engelberts gerbits en lastorager inleverden. Wij hebben gepoogd in breede trekken een tegenbeeld te ontwerpen der eenzijdige voorstelling, die nog in onze dagen het vonnis poogt te wettigen, in een oogenblik van nationale opwinding over naburen en bondgenooten uit- | |||||||||||||
[pagina 940]
| |||||||||||||
gesproken, en het licht der waarheid zoekt terug te houden, opdat het den stralenkrans niet doe verbleeken, die het hoofd van Neêrlands Koning en volk in die dagen omschitterde. Men verge niet dat wij den Heer engelberts gerrits ook daar volgen, waar hij zich aan eene karakterbeschrijving waagt van den Vorst, die eene zoo gewigtige rol in de geschiedenis van dien tijd vervult en een zoo overwegenden invloed op de lotgevallen van onzen Staat oefende. Wij willen liever het harde oordeel, dat ons over de lippen mogt komen, weerhouden. Er is meer weemoed dan bitterheid in ons, wanneer wij de heilspellende uitzigten van 1815 naast de bittere uitkomst toetsen, wanneer wij den Vorst, wiens hart van zoo hooge verwachtingen zwol, toen hij na lange jaren zwervens voor het eerst weder dien erfgrond zijner vaderen betrad, aan het einde zijner loopbaan den grond op nieuw voor eene willige ballingschap zien verruilen en een leven, waarop eenmaal de hoop eener geheele Natie gebouwd was, in den vreemde, te midden der algemeene onverschilligheid, zien eindigen. Zoo Nederland in die vijfentwintig jaren zijne schoonste illusiën verstoord, zijne schitterende uitzigten verijdeld, zijne nieuw herboren jeugd tot voorbarige veroudering zag wegkrimpen, ook de vorst, die de eene helft zijner onderdanen tegen zich zag opstaan en bij de andere allengs tot den laatsten sprank der geestdrift, waarmede hij eenmaal was ingehaald, zag wegsterven, heeft eene treurige ervaring gekend, en zijn deel aan de bittere teleurstelling gehad. Slechts dit eischen wij, dat de historische waarheid aan geene karakterlooze plooizucht worde opgeofferd, - en geen gedienstig lofredenaar door een willekeurig spel met licht en schaduw eene vergoelijkende vrijspraak zoeke te verwerven, waar de geschiedenis zelve onherroepelijk gevonnisd heeft.
Wij konden hier onzen arbeid voltooid rekenen, ware het niet dat wij, weinig vooruitziende welk eenen omvang de ontwikkeling van de oorzaken en gevolgen der Belgische omwenteling zoude innemen, ook het werk van kubanda aan het hoofd van ons opstel geplaatst hadden. In zooverre mag inmiddels reeds tusschen het voorafgaande en de aankondiging van dat werk eenig verband bestaan, als wij ons vleijen misschien bij dezen en genen onzer lezers de begeerte te hebben | |||||||||||||
[pagina 941]
| |||||||||||||
opgewekt, zich omtrent den toestand, waarin Belgie zich thans bevindt, nader in te lichten. Den zoodanige zouden wij ten sterkste de lezing van dat werk aanbevelen, dat, zonder juist overal tot de volle diepte der verschillende maatschappelijke en staatkundige vraagstukken door te dringen, welke in Belgie hunne oplossing wachten, met evenveel scherpzinnigheid als helderheid de toestanden en verschijnselen des lands teekent. Een jarenlang verblijf in Brussel, waar een Tijdschrift - die Grenzbote - door hem werd uitgegeven, heeft den schrijver in staat gesteld, land en volk met naauwkeurigheid te leeren kennen, en geeft aan zijne oordeelvellingen over den toestand en de eigenlijke beteekenis der rigtingen en partijen op elk verschillend gebied eene hoogere waarde, dan anders meestal aan de beschouwingen eens vreemdelings kan toegekend worden. Daarbij heeft echter de schrijver geenszins zijne Duitsche eigenaardigheid en nationale sympathiën verloochend, hetgeen aan het boek eene des te hoogere waarde geeft, daar wij anders slechts te veel gewoon zijn Belgische toestanden ook door Belgen uit een geheel Fransch oogpunt beschouwd te zien. Voor den Noord-Nederlander van 1830, die zich zonder andere voorbereiding plotseling aan de hand van kuranda in het bloeijende België van 1845 verplaatst zag, zou reeds het voortdurend bestaan zelve van den Belgischen staat een verrassend verschijnsel zijn. Onder de verschillende oplossingen toch, waarvoor het vraagstuk der Belgische nationaliteit in 1830 vatbaar scheen, zag men zeker die, welke de geschiedenis der zeventien laatste jaren gegeven heeft, het minst te gemoet. Vanwaar toch zoude eene bevolking, die steeds aan vreemde heeren gehoorzaamd had, eene plotselinge vatbaarheid voor vrijheid en onafhankelijkheid ontleenen? Zouden niet weldra de opgeworpen bewindslieden onder het gewigt van den last, dien zij zich in blinden overmoed op de schouders geladen hadden, bezwijken? Hoe, daarenboven, zoude er duurzame zamenwerking mogelijk zijn tusschen twee partijen, wier onnatuurlijke vereeniging slechts aan eene gemeenschappelijke ondankbaarheid en ontevredenheid te danken was? Wat zoude het lot worden van een land, dat geen midden scheen te kennen tusschen de duisternis van een bekrompen, lichtschuw bijgeloof en den vernielenden gloed der oproertoortsen, door ontzinde woelgeesten gezwaaid? Op eene inlijving in Frankrijk, of, zoo de Europesche diplomatie dit niet gedoogde, op eene indeeling bij de verschillende naburen moest de omwenteling onvermijdelijk uitloopen. Zoo oordeelde niet slechts nog lang | |||||||||||||
[pagina 942]
| |||||||||||||
na 1830 de openbare meening in Nederland, maar ook in Frankrijk hield men zich lang overtuigd, dat vroeg of laat de Belgische provinciën slechts zoovele Fransche departementen zouden uitmaken. En nu vergelijke men de voorspelling met de uitkomst. Men plaatse naast de onvermijdelijke ontbinding, den zeventienjarigen duur; men toetse aan de bekwaamheid en bezadigdheid, waardoor de Belgische Staatslieden aan hun land niet slechts eene gevestigde plaats in het Europesche statenstelsel verzekerd, maar ook het inwendig beheer tot een zeldzamen trap van volkomenheid gebragt hebben, het vonnis reeds bij voorbaat over hun onvermogen geveld; men stelle den bloei en de ontwikkeling der Belgische steden over tegen het verval, waarmede men de nijverheid bedreigde, zoodra Koning willem zijne behoudende hand zoude terugtrekken. Men oordeele eindelijk of de krachtvolle herleving vooral der Vlaamsch-Belgische nationaliteit de kans van Frankrijk op het verwerven van den verlokkenden buit vermeerderd of verminderd heeft. Gaarne zouden wij uit dit oogpunt de resultaten zamenvatten, in het werk van kuranda verspreid, en op zijn voetspoor het beeld van België, gelijk het zich in zijne industriële, staatkundige, maatschappelijke en nationale verhoudingen voordoet, ontwerpen. Wij zijn daartoe echter de grenzen reeds te nabij, buiten welke wij onze beschouwingen niet mogen uitbreiden, en zien ons tot een beperkter programma verpligt. Slechts bij twee aan België eigenaardige verhoudingen, door kuranda met zorg en talent behandeld, wenschen wij ter besluiting van ons opstel, althans even stil te staan; wij doen dit te eer, omdat zij met het te voren ontwikkelde, vooral met de voorstelling van België gedurende de vijftien jaren der vereeniging gegeven, naauw zamenhangen. Wij bedoelen de verhouding tusschen Catholijken en Liberalen en die tusschen Walen en Vlamingers. Men herinnert zich, dat de vereeniging der Catholijke en liberale partijen den val der Hollandsche regering, tot nog door beider verdeeldheid magtig, besliste. Die vereeniging, door het gemeen belang in het leven geroepen, bleef in wezen zoolang dat belang haar gebiedend vorderde. Toen de toestand van den Belgischen staat nog onzeker en het bestuur nog ongevestigd was, werd de band tusschen beide partijen door gelijkheid van gevaar en patriotisme vastgehouden. Gedurende de zittingen van het Congres vertoonde zich geen spoor van strijd; naauwelijks liet zich een bepaald onderscheid waarnemen, tenzij dan dat de gees- | |||||||||||||
[pagina 943]
| |||||||||||||
telijkheid zich naauwer aan de radicalen aansloot, omdat ook zij voor het vervolg veel van eene onbeperkte invloedsoefening op de lagere klassen wachtte, terwijl de kern der voormalige liberale oppositie eene meer gematigde houding bewaarde. Evenwel ware het onjuist den radicalen geest der Belgische constitutie aan den invloed der geestelijkheid toe te schrijven, daar het juist de liberalen waren, die in de commissie, welker ontwerp met slechts zeer geringe wijzigingen door het Congres werd aangenomen, eene overwegende meerderheid haddenGa naar voetnoot(1). Volkomene gelijkstelling aller gezindheden, volstrekte afscheiding van kerk en staat, schoon de kosten der eeredienst uit de staatskas bestreden worden, algemeen stemregt, slechts door een lagen census beperkt, ontheffing der verkiesbaarheid tot vertegenwoordiger van allen census, volkomene vrijheid van drukpers en onderwijs, onbeperkte bevoegdheid tot het oprigten van genootschappen en het houden van volksvergaderingen, de hoofdbeginselen der nieuwe grondwet, waren evenzeer als de monarchale regeringsvorm zelve, de uitdrukking der wenschen niet van ééne partij, maar van de geheele natie. Aanvankelijk handhaafde zich die eenstemmigheid ook in den gang der regering, en de hoofden der liberale partij, door hunne staatkundige talenten het meest tot de leiding der aangelegenheden bevoegd, hielden zich met de volkomene toestemming der Catholijke meerderheid staande. Weldra echter stak de oude verdeeldheid op nieuw het hoofd op. Schoon de Constitutie aan beide partijen gelijke wapenen in de hand had gegeven, bleek weldra uit het gebruik, dat de Catholijke partij van die wapenen wist te maken, hoeverre hare krachten die harer tegenpartij overtroffen. En kon het anders? Sterk door hare talrijkheid, door haren invloed op het volk, door hare uitstekende inwendige organisatie, stond de geestelijkheid slagvaardig, terwijl de liberalen alles nog te scheppen hadden. Terwijl de behoefte aan het houden van volksvergaderingen nog te weinig in de natie doorgedrongen was om de daartoe verleende vrijheid vruchtbaar te maken, bood de vrijheid tot het oprigten van genootschappen der Catholijke kerk eene gewenschte gelegenheid aan, het aantal van hare dienaars | |||||||||||||
[pagina 944]
| |||||||||||||
met vreemde monniken te versterken en aan hare kloosters eene rigting te geven, meer met hare wezenlijke belangen en de eischen van den tijd overeenkomstig dan de geestdoovende werkeloosheid, die aldaar plagt te heerschen. De vrijheid van onderwijs gaf haar de gelegenheid, zich overal van de leiding der jeugd meester te maken, terwijl het der liberale partij èn aan middelen èn aan personen ontbrak, om haar dat terrein te betwisten. De vrijheid der drukpers, der geestelijkheid minder noodig, was daarom niettemin ook voor haar bruikbaar, en werd door den invloed der priesters althans onschadelijk gemaakt; de geringe census eindelijk, op het platteland nog lager gesteld dan in de steden, legde den uitslag der staatkundige verkiezingen in hare handen. Zulke middelen stonden der Catholijke partij ten dienste, en zij aarzelde niet er een werkzaam gebruik van te maken. Enkele cijfers mogen leeren, met welken uitslag. Het aantal kloosters, dat vóór de omwenteling in België 284 bedroeg, was in 1837 reeds tot 375 gestegen, en hoe die vermeerdering blijft voortgaan, blijkt uit het enkele voorbeeld der parochie van Mechelen, die in 1837 reeds 86 kloosters telde, en dat aantal gedurende het verblijf van kuranda, aan wien wij deze getallen ontleenen, tot 140 zag klimmenGa naar voetnoot(1). Gelijken tred met dien voortgang houdt de aangroei van het vermogen der kerk, die, reeds in het bezit van verbazende rijkdommen, buiten het jaarlijksch bedrag der bezoldiging van de wereldlijke geestelijken, dat 4,186,150 franken beloopt, van 1830 tot 1839 voor niet minder dan vier millioen franken aan geschenken en legaten van bijzondere personen ontving. Op het gebied van het onderwijs vertoonen zich gelijksoortige verschijnselen. Over het lager onderwijs, dat zich tot lezen, schrijven en rekenen beperkt, kan in een Catholijk land weinig verschil zijn. Op het gebied van het middelbaar onderwijs daarentegen is de staat overal door de mededinging der geestelijken uit het veld geslagen. In 33 van de 70 instellingen voor middelbaar onderwijs, welke België bezit, is het onderrigt door de gemeentebesturen geheel aan de geestelijkheid opgedragen; 29 zijn collegien, als zoodanig aan geenerlei toezigt van staatswege onderworpen, en bijna uitsluitend in handen der geestelijke orden; 8 genieten ondersteuning uit de staatskas; slechts 4 behooren uitsluitend aan den staatGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||
[pagina 945]
| |||||||||||||
Nog treffender misschien is de verhouding, waarin de verschillende universiteiten tot elkander staan. De Belgische staat heeft twee universiteiten: eene te Luik en eene andere te Gend. Eene vrije universiteit, die hare inkomsten uit de bijdragen van bijzondere beschermers en van de studenten zelve put, heeft zich te Brussel gevestigd. Te Leuven cindelijk is het befaamde collegium philosophicum door eene uitsluitend catholijke universiteit vervangen, die geheel onder de leiding der geestelijkheid staat, en, dank der uitgebreide middelen die haar ten dienste staan, niet slechts de uitstekendste hoogleeraren door groote opofferingen aan zich weet te verbinden, maar ook een fabelachtig aantal beurzen ter beschikking van minvermogenden houdt. Het gevolg is, dat de Leuvensche universiteit bijna evenveel kweekelingen telt als al de overige te zamen.Ga naar voetnoot(1) Met even onvermoeiden ijver en met gelijke meerderheid van krachten trok zich de geestelijkheid de zaak der verkiezingen aan. De uitkomst was, dat het ministerie de theux zes jaren lang (1834-1840) zich door eene onveranderlijke catholijke meerderheid geschraagd zag, en die partij zich zelfs na den val van dat ministerie sterk genoeg rekende, om twee der aanzienlijkste liberalen in het nieuwe ministerie toe te laten, die echter, zoodra zij zich op een schijnbaar onbeduidend punt tegen den wil der geestelijkheid durfden aankanten, lot het vragen van een votum van vertrouwen genoodzaakt werden, welks uitslag hunnen val besliste.Ga naar voetnoot(2) Maar niet tevreden zulke vruchten van de vrije instellingen geplukt te hebben, ontzagen de Catholijken zich niet het verbond met de liberalen, waarvan zij zoo groote voordeelen getrokken hadden, te verbreken. Reeds in 1832 (18 September) ontsluijerde eene encyclica, tegen de stellingen van lamennais en lacordaire gerigt, waarin de scheiding van kerk en staat als verderfelijk voorgesteld en alzoo natuurlijk de beheersching van den staat door de kerk gepredikt werd, de geheime be- | |||||||||||||
[pagina 946]
| |||||||||||||
doelingen der Belgische geestelijkheid. Maar zij vielen elk in het oog, toen de vijf bisschoppen gelijktijdig de Belgische vrijmetselaars-loges in den ban deden, en alzoo een aanval rigtten tegen het beginsel van vrije associatie, waaraan de catholijken zelve zooveel verschuldigd waren. Gelijke beteekenis had de kruistogt tegen de liberale dagbladen, overal waar zulks in haar vermogen stond door de geestelijkheid geweerd. Op het terrein der wetgeving vertoonden zich gelijksoortige verschijnselen: - weêrstand tegen het beginsel van centralisatie, toen rogier het geestelijk onderwijs aan een jaarlijksch concours met de overige instellingen wilde onderwerpen; - verheffing van hetzelfde beginsel ten koste der gezamenlijke vrijheid bij het uitlokken en ondersteunen eener wet, die den koning het regt geeft de burgemeesters te kiezen buiten den kring der stedelijke besturen, die zich allengs hier en daar aan de eischen der geestelijkheid weêrbarstig hadden betoond. Meer nog echter dan door dit alles vond zich de openbare meening beleedigd door het voorstel van de afgevaardigden brabant en dubus, om de Leuvensche universiteit tot eene personne civile te verheffen, en alzoo de doode hand te herstellen, - een voorstel, dat bij de Catholijke partij algemeenen bijval vond, en waarvan de terugname slechts met moeite door nothomb, die zich na den val van het ministerie lebeau-rogier met de leiding van een gemengd ministerie belast had en reeds het concours-besluit van rogier aan den tegenzin der geestelijkheid had opgeofferd, verkregen werd. Zulk eene krachtige werking moest echter onvermijdelijk tegenwerking uitlokken. Vandaar, dat, terwijl de Catholijke partij van verovering tot verovering voortschreed, zich allengs een aanzienlijk deel der openbare meening van haar vervreemdde en zich aan de liberalen aansloot. Men is ten onzent, zoowel als in Frankrijk, te zeer gewoon, onder den naam van liberalen die staatspartij te verstaan, die tegenover een behoudend bestuur op herziening der staatsinstellingen en uitbreiding der volksregten aandringt, om niet eene waarschuwing noodzakelijk te maken, het woord in België niet in dien zin op te vatten. De liberale partij in België, althans de gematigde meerderheid dier partij, ziet het programma harer voormalige eischen volkomen in de constitutie van 1830 vervuld, en verlangt slechts de ongestoorde ontwikkeling dier beginselen en hunne handhaving tegenover de magtsoverschrijding der geestelijkheid. Maar ook tegen deze staat zij slechts | |||||||||||||
[pagina 947]
| |||||||||||||
op staatkundig terrein gewapend over; nimmer keert zij hare wapenen tegen de godsdienst zelve, en hare aanhangers zijn veelal, in stede van vijandig tegen het Catholicisme over te staan, getrouwe en ijverige leden dier kerk. Zelfs de zoogenaamde ultra-liberalen, aan wier hoofd de volksvertegenwoordiger verhaegen staat, schoon hun programma iets verder moge gaan dan dat hunner meer gematigde medestanders, voeren geenszins eene eigenlijk radicale oppositie, terwijl dezelfde practische zin, die de Belgen in de eerste oogenblikken van hunne onafhankelijkheid voor een ontijdig republicanisme bewaarde, ook thans verhindert dat de verderfelijke propaganda van het communisme op hunnen bodem wortel schiete.Ga naar voetnoot(1) Zoodra de dreigende houding door de geestelijkheid aangenomen de vereeniging van de verschillende fractiën der liberale partij, die haar aanvankelijk beurtelings bestreden en gesteund hadden, beslist had, was ook hare nederlaag aanstaande. Zoowel in 1844, bij de gewestelijke verkiezingen, als in 1845, bij de herkiezing van de eene helft der vertegenwoordiging, hebben onbetwistbare cijfers de aanstaande zegepraal der liberalen verkondigd. Vruchteloos heeft de koning na den val van twee gemengde ministerie's (nothomb en van de weyer) en het mislukken der pogingen, om op nieuw zulk eene vereeniging der beide partijen daarte stellen, zich in 1846 in de armen van een uitsluitend Catholijk ministerie geworpen. De verkiezingen van 1847 hebben het aangevangen werk voltooid, aan eene liberale meerderheid in de kamer der vertegenwoordigers zitting gegeven, en een liberaal ministerie aan het bestuur gebragt, aan welks hoofd een der uitstekendste staatsmannen geplaatst is, die de omwenteling heeft opgeleverd. - een man, wiens naam aan twee van de schoonste herinneringen der Belgische geschiedenis onafscheidelijk verbonden is: - de verdediging van Brussel, waaraan hij als hoofd der Luiksche vrijwilligers een werkdadig aandeel nam; de spoorweg-wet, onder zijn ministerie in 1834 tot stand gebragt - charles rogierGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||
[pagina 948]
| |||||||||||||
Zoo heeft, ondanks de dreigende voorspellingen dergenen, die bij de aaneensluiting van liberalen en Catholijken de duurzame zege van de welgesloten gelederen der geestelijke militie op de ongeoefende en slecht georganiseerde liberalen geen oogenblik twijfelachtig stelden, en ondanks de aanvankelijke uitkomst, die de waarheid dier voorspellingen maar al te zeer scheen te bevestigen, de Catholijke partij, die zelve de scheuring had voorbereid, en harer vroegere bondgenoote het eerst de handschoen had toegeworpen, het onderspit gedolven. Een belangrijk en gewigtig verschijnsel! Immers zoo in het Catholijke België, toegerust met alle wapenen en ondersteund door alle hulpmiddelen, die haar de zege moesten verschaffen, de hierarchie in hare pogingen om zich het staatsgezag te onderwerpen, en de volkomenste volksvrijheid tot eene dienaresse harer heerschappij te maken, heeft schipbreuk geleden, dan is wel het ontegenzeggelijk bewijs geleverd, dat de onderwerping van den staat aan de kerk in onze dagen eene onmogelijkheid is geworden, en het ijdele gebleken van de vreesachtigheid dergenen, die gereed zouden zijn zich zelve de handen te binden om der Catholijke geestelijkheid de hare niet vrij te laten. Zal echter die scheuring tusschen liberalen en Catholijken in België eene voortdurende zijnGa naar voetnoot(1)? Wij zijn overtuigd van het tegendeel, en voor de belangen van den Belgischen Staat zouden wij die duurzaamheid verderfelijk achten. In een land als België, ware het eene ongerijmdheid aan de mogelijkheid eener onderdrukking van het Catholijke beginsel te gelooven; daar waar de invloed van den priester overal het huisselijk en burgerlijk leven doordringt, en het godsdienstig element eene zoo aanzienlijke plaats in het volksleven inneemt, komt ongetwijfeld der geestelijkheid op het staatkundig terrein ook eene aanzienlijke plaats toe. Hare uitsluiting wenschen ook de staatslieden der liberale partij niet, en in de bereidvaardigheid, welke zij steeds tot de zamenstelling en ondersteuning der gemengde ministeriën getoond hebben, ligt het bewijs, hoe zeer zij van de noodzakelijkheid eener vereeniging overtuigd zijn. In zulk een gemengd ministerie ligt op den duur het heil van België, | |||||||||||||
[pagina 949]
| |||||||||||||
mits in waarheid beide partijën vereenigd werken, en niet slechts de eene de dienaresse der andere zij. De geestelijkheid zelve zal op den duur inzien dat haar belang haar zulk eene opregte vereeniging gebiedt. Eene zeventienjarige ondervinding heeft haar geleerd, welke vruchten zij in het belang der kerk van liberale staatsinstellingen plukken kan, hoe eene vrije en onbelemmerde werking haar voordeelen aanbiedt, grooter dan vorstengunst ze schenken kan. Maar zoo zij de uitgebreidheid van hare magt heeft leeren kennen, zij heeft ook kunnen zien dat er grenzen bestonden, die zij niet dan tot haar nadeel kan overschrijden. Hare magt steunt minder nog op de middelen en talenten waárover zij beschikt, dan op den eerbied en de genegenheid, welke het volk voor haar koestert. Zij zal het niet wagen die volksgunst te verspelen door zich in voortdurenden strijd te stellen met de uitspraak, door de meerderheid der natie gedaan; zij zal zich wachten het karakter eener factieuse minderheid aan te nemen, en daardoor misschien allengs de godsdienst zelve bloot te stellen aan den onwil, welken de staatkundige houding harer dienaren zoude opwekken. Zij zal veeleer haar heil daar zoeken, waarheen de welsprekendste redenaar en meestbegaafde schrijver harer partij haar reeds in 1845 heeft heengewezenGa naar voetnoot(1): - in eene herstelling der vereeniging, waaraan zij haren eersten triomf te danken had. Maar nog een ander belang wordt in België door de Catholijke partij vertegenwoordigd: het is in deze, dat de staat den hechtsten waarborg voor zijne nationale zelfstandigheid vindt. Geenszins, alsof de liberalen tot eene vereeniging met Frankrijk zouden overhellen. Wie zoude in den tegenwoordigen stand van zaken de Belgische staatsregeling voor de Fransche, de vrije ontwikkeling van het gemeenteleven voor de strenge centralisatie willen ruilen, die aan België alle zelfstandigheid rooven zoude? Maar iets anders is het van zulk eene aansluiting, om welke reden dan ook, afkeerig te zijn, iets anders in eene krachtige nationaliteit een onomstootelijk bolwerk te bezitten, dat niet slechts onder den tegenwoordigen staat van zaken, maar bij elke woeling, die op nieuw de lijnen en kleuren der kaart van Europa zou kunnen verschuiven en vermengen, vaststaat. En zulk een nationaal zelfgevoel is bij de Catholijken oneindig sterker dan bij de liberalen, die veel meer | |||||||||||||
[pagina 950]
| |||||||||||||
van Fransche denkbeelden doordrongen zijn, en niet slechts vooral in de meest Fransche provinciën de meerderheid hebben, maar ook onder hunne dagbladschrijvers en publicisten een overwegend aantal Franschen tellen. Maar de Belgische nationaliteit bezit een nog krachtiger steun, een steun, tevens vermogend de Catholijke partij, mits zij hare roeping begrijpe, op den duur te schragen; - zij vindt die in de Vlaamsche beweging. Het werk van kuranda heeft de verdienste, die beweging in hare hooge beteekenis te waarderen. Trouwens als DuitscherGa naar voetnoot(1) was hij daartoe beter berekend dan de vele Fransche schrijvers over België, die, met de oppervlakkigheid hunner natie eigen, waar het de beoordeeling van den inwendigen volkstoestand eener andere geldt, van de nationale beweging, die eerlang misschien de gansche gedaante des lands veranderen zal, naauw met een enkel minachtend woord reppenGa naar voetnoot(2). Dat de Belgische volkseenheid, gelijk zij zich sinds 1830 vertoont, eigenlijk uit twee geheel verschillende volksstammen is zamengesteld, waarvan de eene tot de Romaansche, de andere tot de Germaansche volkeren-familie behoort, is ook ten onzent, gelooven wij, genoegzaam bekend. Walen en Vlamingen dragen, zoowel in uitzigt en karakter als in de taal, waarvan zij zich bedienen, de onmiskenbare blijken dier geheel verschillende afstammingGa naar voetnoot(3). Kuranda heeft dat onderscheid met scherpzinnigheid | |||||||||||||
[pagina 951]
| |||||||||||||
opgemerkt en met helderheid weêrgegeven. De taal der Walen (la langue d'oeil) intusschen heeft zich nimmer tot eene eigenlijke schrijftaal verheven. Zij is dan ook, niet slechts bij de hoogere klassen, maar bij alles wat de eigenlijke heffe des volks te boven gaat, door de Fransche taal verdrongen, - een verschijnsel te natuurlijker, daar zij eigenlijk slechts als een verouderd dialect dier taal te beschouwen is. Geheel anders is het met de Vlaamsche taal gegaan, die, schoon het Fransch reeds sinds den tijd der Bourgondische hertogen ook op haar gebied zijne veroveringen heeft uitgebreid, zich steeds heeft weten staande te houden en te minder voor versmelting in de Fransche taal vatbaar was, wijl zij met deze niets gemeen heeft. Zoo zijn dan ook zoowel de stormen der Fransche omwenteling als de Napoleontische overheersching over haar heengegaan zonder haar te ontwortelen, en wat zij in dien tijd mogt verloren hebben, heeft de kortstondige vereeniging met Holland en het toenmaals ingevoerde schoolonderwijs haar dubbel weêrgegeven, zoodat zij in de eerste jaren na 1830 krachtiger en ongedeerder dan immer daarstond. Ongelukkig had de Nederlandsche Regering, in stede van hare ontwikkeling langzaam te bevorderen, haar plotseling tot den rang willen verheffen, welke haar inderdaad toekomt, en alzoo de knop, waarin de schoone bloem der toekomst sluimerde, met voorbarig geweld opengebroken. De uitkomst was, gelijk wij reeds zagen, dat de Fransche sympathiën, bij de hoogere klassen in Vlaanderen aanwezig, vuur vatteden, de echt Vlaamsch-nationale zijde der taalbesluiten werd voorbijgezien, om daarin slechts een politieken kunstgreep ter uitbreiding van den Hollandschen invloed te aanschouwen, en alzoo de op zich zelve lofwaardige poging, om de taal, door de grootste helft der Belgen gesproken, in hare regten te herstellen, eene der grieven werd, die de omwenteling van 1830 voorbereidden. In dien toestand kon het niet anders, of de nieuwe orde van zaken van 1830 moest sterk tegen de Vlaamsche taal reageren. Daartoe bragt veel bij, dat de meeste mannen van talent, die | |||||||||||||
[pagina 952]
| |||||||||||||
zich in de oppositie tegen de Hollandsche regering en in de eerste dagen na de omwenteling onderscheidden, Walen waren, wier gelederen weldra door de vele Franschen, die in de eerste jaren zich bij honderden in België inburgerden, versterkt werden. Daartoe werkte mede, dat de omwenteling, in het grootendeels verfranschte Brussel begonnen, het meest en het snelst weêrklank vond in de Waalsche gewesten, terwijl Gent en Antwerpen zich eerst na lang dralen en aarzelen aansloten. Daaraan was de onverschilligheid schuld der hoogere klassen in Vlaanderen zelve, die in den regel het Fransch volkomen meester en daaraan gehecht waren. Maar de hoofdoorzaak lag hierin, dat de jeugdige staat, vol sympathie voor Frankrijk, in de Vlaamsche taal eene gevaarlijke vijandin harer nieuwverworvene nationaliteit en eene bondgenoote der Hollandsche zaak aanschouwde. Het Vlaamsch was in de eerste jaren na de omwenteling, ja, zoolang de Koning der Nederlanden zijne aanspraken op België nog niet onherroepelijk had opgegeven, van Orangisme verdacht, en zoo hield jarenlang staatkundig wantrouwen een staat van zaken gaande, in waarheid oneindig drukkender dan die, waarover men zich vroeger zoo luide beklaagd had. In stede zich de omzigtigheid tot voorbeeld te stellen, waarmede de taalbesluiten der Nederlandsche Regering zich ontzagen de belangen der Waalsche provinciën te krenken of eenig verkregen regt te schenden, verklaarde de nieuwe Belgische staatsregeling het Fransch als alleen geldige taal, en vaagde het Vlaamsch, de moedertaal van twee en een halve millioen Belgen, met eene enkelen pennestreek weg. In de Kamers wordt slechts Fransch gesproken; wetten en besluiten worden enkel in die taal uitgevaardigd; in de hoogere inrigtingen van onderwijs wordt ook in Vlaanderen de volkstaal geheel veronachtzaamd; zelfs de regtspleging wordt in de Fransche taal gevoerd; en de Vlaming, zoo hij het Fransch niet volkomen magtig is, is daardoor niet alleen onbevoegd aan de jury deel te nemen, maar ziet zich zelfs, waar het zijne bezittingen, eer en leven geldt, in eene vreemde taal aangeklaagd en gevonnisd, zonder dat hem de mogelijkheid tot verdediging geopend is; ja, wat hoewel schijnbaar van minder beteekenis, te sterker misschien de vernedering, waarin taal en volk zich bevinden, doet uitkomen: ook op de Spoorwegen, die het Vlaamsch gebied doorloopen, geschieden alle aanplakkingen in het Fransch en bedienen alle beambten zich slechts van de Fransche taal. Zoo is de Vlaming, schoon ingezeten van een land, boven eenig ander in Europa met burgerlijke en staatkundige vrij- | |||||||||||||
[pagina 953]
| |||||||||||||
heid gezegend, in waarheid van het genot dier vrijheid ten eenemale uitgesloten. Wat baat hem de openbare behandeling der belangen van zijnen staat, zijn gewest, zijne stad, in eene taal die hij niet verstaat? wat zijne verkiesbaarheid tot alle ambten en betrekkingen, daar zijne taal hem den schijnbaar geopenden toegang aanstonds weder sluit? wat de Jury, waaraan hij geen deel kan nemen? wat eindelijk de openlijkheid en mondelijkheid der regtspleging zelve, daar hij in waarheid steeds ongehoord veroordeeld wordt? Het is in verband met die miskenning van nationale regten en belangen, die in geheel Europa hare wedergade zoekt, dat de Vlaamsche beweging beoordeeld moet worden. De studie, aan Vlaaínsche taal en oudheden gewijd, de ontwaking van Vlaamsche dicht- en letterkunde zijn slechts eene enkele zijde dier beweging, en wie hare belangrijkheid naar de mindere of meerdere aesthetische waarde dier voortbrengselen wilde afmeten, zoude haar grootelijks miskennen. Het geldt de redding eener verdrukte en met ondergang bedreigde nationaliteit, en uit dat oogpunt zijn zeker de talrijke rederijkerskamers, liefhebberijtooneelen, zangvereenigingen (koormaatschappijen) en taalkundige genootschappen, maar vooral de anders misschien wel wat te overvloedige productiviteit der Vlaamsche dichters, uitnemende middelen om tevens de liefde voor de volkstaal in de hoogere kringen te doen herleven en voor de mindere standen eene bron van letterkundige beschaving te openen, die hun anders geheel ontbreken zoude. De Vlaamsche beweging, reeds lang te voren in het verborgen werkzaam, trad, zoodra het traktaat van 1839 alle vrees voor Hollandsche heroveringsplannen had opgeheven, onverschrokken in het openbaar op. In 1840 reeds leverde de afgevaardigde de decker eene petitie ten voordeele der Vlaamsche taal in, door duizenden van Vlamingen onderteekend. Die petitie vond destijds bij de Kamer, die in de geheele beweging slechts eene verderfelijke poging tot scheuring van den staat zien wilde, weinig ondersteuning. Evenveel wederstand vond de beweging bij de Fransche drukpers, en niet het minst bij de verfranschte Vlamingen aan de Gentsche Universiteit zelve. Intusschen begint zij allengs, terwijl zij inwendig in krachten toeneemt, ook over de vooroordeelen der tegenpartij te zegevieren. Reeds heeft van de weyer op eene eervolle wijze de verguizing doen vergeten, door hem in de opwinding van 1829 zijner moedertaal aangedaan, die hem destijds de scherpe berisping van | |||||||||||||
[pagina 954]
| |||||||||||||
willems op den hals haaldeGa naar voetnoot(1), door de weigerende Akademie te dwingen hare deuren ook voor Vlaamsche geletterden open te zettenGa naar voetnoot(2) en twee der voornaamste Vlaamsche schrijvers, conscience en de laet, tot buitengewone hoogleeraren aan de Gentsche Hoogeschool te verheffen. Zelfs de Fransche schrijvers in Vlaanderen, over wier tegenwerking nog höfken zich zoo bitter beklaagde, beginnen het belang der Vlaamsche beweging te erkennen, en zoo zij daarom nog geenszins in de hoogst verklaarbare, schoon vaak overdrevene ingenomenheid deelen, waarmede de Vlaamsche letterkundigen hunnen arbeid beschouwen en elkander den wierook toezwaaijen, te meer verdient hunne raadgevingGa naar voetnoot(3) ter harte genomen te worden, om de Vlaamsche taal niet slechts tot een veld te vormen voor het bloemenspel van scherts en rijm, maar tot een voertuig te maken voor grootsche en beschavende gedachten, opdat zich uit den bellettristischen bloesem een oogst van degelijke letterkundige vruchten ontwikkele. Ja, wat meer is, zelfs onder de Waalsche en Fransche Belgen zijn er, die niet slechts erkennen dat in de ontwikkeling der Vlaamsche nationaliteit de hechtste waarborg voor België's duurzame zelfstandigheid ligt, en den Vlaamschen afgevaardigde de decker bijstemmen, wanneer hij de opbouwing der Vlaamsche taal, die een onstaatkundig vandalisme tot den grond wil slechten, | |||||||||||||
[pagina 955]
| |||||||||||||
de oprigting van een muur tegen Frankrijk noemtGa naar voetnoot(1); maar die voor de geheele toekomst van België oneindig meer van het Germaansche dan van het Romaansche beginsel verwachtenGa naar voetnoot(2). Dat in een democratisch land als Belgie, waar alle rigtingen zich ongestoord ontwikkelen kunnen, waar elk belang vroeg of laat aan het woord komt, de Vlaamsche beweging op het einde moet zegevieren, behoeft bijna geen betoog. De eischen van hare leiders, gelijk zij, zoowel in de reeds vermelde petitie als in een onlangs verspreid manifestGa naar voetnoot(3) worden ontwikkeld, zijn te billijk om in den boezem der twee en een halve millioen Vlamingen, die de grootere helft der Belgische bevolking uitmaken, geen ingang te vinden. Op den duur zullen ook de hoogere klassen in Vlaanderen, die thans, aan het Fransch gewend en daarin bedreven, hunne moedertaal hoogstens als een idioom voor het dagelijksch gebruik bezigen, der volksstem, die zich rondom hen verheft, geen weêrstand kunnen bieden; en wanneer eenmaal het Vlaamsch element in den Belgischen staat den rang zal hebben ingenomen, waarop het regt heeft, wie kan voorspellen welk eene geheel andere gedaante dan door dat land, dat ons thans zoo na en toch zoo verre ligt en in zoo veler oog slechts een Fransche voorpost is, zal worden aangenomen. Voorwaar, zoo er iets is, dat ons met weemoed op de in 1830 bewerkstelligde scheiding doet terugzien, het is die Vlaamsche beweging, die ons in korten tijd elkander zooveel nader gebragt en welligt in weinige jaren een band geknoopt zoude hebben, door geene staatkundige oneenigheid, door geene misslagen der regering verbreekbaar. Tot welk eene krachtige vereenigde nationaliteit hadden zich de beide Nederlandsche bevolkingen kunnen verheffen! Werd echter dat uitzigt in de geboorte verstoord, het zij ons geene vrijbrief om de ontwikkeling van het volksleven in Vlaanderen met een onverschillig oog aan te zien. Het blijft altijd de zaak van onze na- | |||||||||||||
[pagina 956]
| |||||||||||||
tionaliteit, die daar op het spel staat. In onze dagen van vrije ontwikkeling, bij het verdwijnen der afstanden die vroeger naauwverwante natiën scheidden, worden staatkundige grenspalen hoe langer hoe minder beletselen voor intellectuële gemeenschap. Voor het leven en de bewegingen des geestes is nu reeds de volkenkaart belangrijker dan de statenkaart, en die volkenkaart kent geene streep tusschen Staats- en Belgisch Vlaanderen, tusschen Noord-Braband en Antwerpen. Ook wij hechten aan dien gemeenschappelijken Germaanschen grondtrek, die op den bodem van het volksleven van alle Hoog- en Nederduitsche natiën aanwezig is; maar ook de verwantschap der volkeren heeft hare graden; wie kan het ontkennen dat onze Zuidelijke naburen, wier taal aan de onze bijna volkomen gelijkvormig is, wier geschiedenis zoo naauw met de onze verbonden is, ons de naaste zijn? Ook uit dit oogpunt alzoo is het van belang, dat geene kunstmatig opgewekte antipathie langer der natuurlijke sympathie in den weg sta, die tusschen de Germaansche bevolking van Noord- en Zuid-Nederland bestaan moet. De naklank der veete van 1830 behoort althans in de gemoederen van het jongere geslacht, dat sinds in beide natiën rijpte, weg te sterven. Mogt onze bestrijding der HH. lastdrager en engelberts gerrits, wier eenzijdige beschouwing ten onzent nog door te velen gedeeld wordt, en onze aanprijzing van het uitstekende werk van kuranda daartoe iets hebben bijgedragen! |
|