| |
De verkiezingen voor 1847; eene opwekking aan de stemgeregtigde burgers, door een Lid van het Kiezers-Kollegie.
Amsterdam, A. Zweesaardt en Zoon, 1847. Een woord ter waarschuwing, uitgesproken bij gelegenheid der jongstgedane benoemingen van Kiezers. Amsterdam, bij J. de Ruyter. 1847.
Twee brochures, over hetzelfde onderwerp, maar in geheel tegenovergestelden geest en onder verschillende omstandigheden geschreven. Waarin het verschil ligt, behoeft, algemeen verspreid en veelgelezen als beide ongetwijfeld zijn, naauwelijks vermelding. Het eerst aangekondigde vlugschrift verscheen tijdens de rondzending der stem-billetten, om de belangstelling der burgerij in de verkiezingen op te wekken, en een elftal ‘vrijzinnige kandidaten’ openlijk aan te bevelen; het tweede betreurt, nadat die ook elders aangeprezene kandidaten werkelijk met groote meerderheid benoemd zijn, den uitslag der verkiezingen, en waarschuwt tegen eene hernieuwing van hetzelfde verschijnsel. Beide zijn met onmiskenbaar talent geschreven en verdienen zoowel daardoor, als om het onderwerp,
| |
| |
dat zij behandelen, en de beginselen, welke zij vertegenwoordigen, de algemeene aandacht.
Dat de wijze, waarop de verkiezingen dit jaar in de hoofdstad des rijks hebben plaats gehad, en de uitkomsten, tot welke zij geleid hebben, een belangrijk en in de staatkundige geschiedenis van ons vaderland éénig verschijnsel zijn, wordt zoowel door hen, welke dien afloop toejuichen, als door dezulken, die er zich over verontwaardigen, gelijkelijk toegegeven. De zege, door de liberale partij behaald, moge weinig beteekenen wat haren onmiddellijken invloed op de benoeming der leden van algemeene en provinciale staten, ja zelfs van den stedelijken raad betreft, haar gewigt ligt elders. Zij is gewigtig, omdat voor het eerst de bevolking der hoofdstad een levendig belang in de oefening harer staatkundige regten getoond heeft; zij is het, omdat die belangstelling de verkiezing van mannen heeft ten gevolge gehad, wier benoeming een protest is tegen de staatkundige beginselen, door de Hooge Regering, door de meerderheid der Volksvertegenwoordiging, door de Staten der provincie, door den Raad der stad tot nog aangekleefd. De oppositie - eene bezadigde, constitutionnele, maar daarom niet min krachtige en besliste oppositie - heeft bij de Amsterdamsche verkiezingen getriomfeerd.
Dien triomf heeft de schrijver der eerste brochure gewild, en ongetwijfeld door zijne pogingen bevorderd. Zijne bondige argumenten hebben in veler gemoederen overtuiging gewekt; zijne krachtige aansporing heeft hare vruchten gedragen. De maatregel, door de voorstanders van vooruitgang na rijp overleg en met volle overtuiging beproefd, moest tegenover het groote publiek met warmte verdedigd, met kracht ondersteund worden. Die taak nam de bekende publicist, uit wiens pen de brochure gevloeid is, op zich, en hij heeft ze op die wijze volbragt, waarop zij volbragt worden moest. Van angstvallige toetsing van den voorgestelden maatregel, van naauwkeurige overweging en weêrlegging der beweegredenen, welke men daartegen konde aanvoeren, kon geene sprake zijn. De toon der brochure is kernig, wegslepend, dringend, en zij moest het zijn. Het was het oogenblik van den strijd en het gold de overwinning.
Na den afloop echter van den strijd, welks herhaling in een verwijderd verschiet ligt, voegt een geheel andere toon; zoowel den overwinnaar als den overwonnene betaamt alsdan een kalme terugblik op den afloop, eene rustige waardering van de verkregene uitkomst, eene naauwkeurige monstering der aange- | |
| |
wende of verspilde krachten. Al kan de overwinning niet meer betwist worden, de vraag blijft over, of zij al dan niet beslissend is, of zij door wettige middelen is verkregen, of zij voor de toekomst heilrijke dan noodlottige gevolgen belooft. Bij de beantwoording dier vraag hebben beide partijen een gelijk belang. De schrijver der tweede brochure heeft hare oplossing ondernomen uit het gezigtspunt der partij, welke in die zegepraal eene rampspoedige gebeurtenis ziet. ‘De verkregen uitkomst heeft bij hem slechts een gevoel van diepen weemoed opgewekt; hij acht, dat zij noch den Stemgerechtigden, noch den Gekozenen tot eere strekt.’ Niet alleen echter wordt die uitkomst zelve betreurd, hare beteekenis wordt ontkend, de middelen, waardoor zij verkregen is, worden veroordeeld. Wij willen beproeven die verschillende bezwaren te wegen. Schoon wij gaarne bekennen, dat ons die uitkomst verheugd heeft, en dat wij vooral daarom aan haar eene hooge beteekenis hebben, omdat wij uit volle overtuiging de middelen billijken, waardoor zij verkregen is, zijn wij gaarne gereed elke tegenwerping, al spreekt ook uit haar een toon van kwalijk verholen bitterheid, met aandacht te overwegen en met onpartijdigheid te toetsen.
Op welke wijze dan heeft men gestreden, en tot welke uitkomst heeft die strijd gevoerd? Eene lijst van elf mannen, die vooraf verklaard hadden die candidatuur te aanvaarden, is door alle middelen, welke de publiciteit aanbiedt, onder de oogen der stemgeregtigde burgers gebragt. In dagbladen en vlugschriften is niet slechts de aandacht der menigte op dat verschijnsel gevestigd, maar is de keuze dier candidaten luide aanbevolen. Men beeft daarbij een beroep gedaan, niet op bijzondere en persoonlijke gevoelens, maar op beginselen; men heeft die elf candidaten aangeprezen, niet als de bij uitsluiting achtingwaardigste en uitstekendste ingezetenen, maar als de verklaarde voorstanders van staatkundigen vooruitgang en hervorming. Men heeft, in één woord, eene politieke candidatuur opgeworpen en ondersteund. Gaarne zeker neemt de liberale partij de verantwoordelijkheid van die daad in al haren omvang op zich; zij zal de schuld niet van hare schouders zoeken af te werpen door op de andere candidatenlijsten te wijzen, naast en tegenover de hare aanbevolen en verspreid; zij zal gereedelijk erkennen, dat deze door haar zijn uitgelokt en veroorzaakt; ja, zij ziet in dien openlijken wedijver - harddraverij heet het in de brochure - een verschijnsel, op
| |
| |
zich zelve en geheel onafhankelijk van de uitkomst, wenschelijk en verblijdend.
Door dergelijke candidaturen alléén toch verkrijgen de stedelijke verkiezingen - dat minimum van staatkundige bevoegdheid, den burgers gelaten - hare beteekenis. Wij behoeven ons niet op de ervaring van alle constitutionnele landen ter wereld te beroepen, ten bewijze, dat politieke verkiezingen slechts dan eene waarheid zijn en den geest der publieke opinie uitdrukken, wanneer de kiezers eener bepaalde kleur zich, met voorbijzetting van de persoonlijke wenschen en sympathiën der enkelen, op dezelfde personen vereenigen: reeds het voorbeeld van elke associatie, maatschappij of societeit is voldoende. Wie, die in den bloei eener vereeniging, van welken aard ook, belang stelt, zal het bij de keuze van een' bestuurder of afgevaardigde op de toevallige rigting der individuële stemmen laten aankomen? Wie zal zich niet met gelijkgezinden over den persoon zoeken te verstaan, die, zoo al niet aan elk persoonlijk de liefste, tevens met erkende geschiktheid de meeste kansen op den algemcenen bijval in zich vereenigt? En waar het de burgerlijke maatschappij geldt, zoude een maatregel ongeoorloofd zijn, die in elke andere vereeniging onmisbaar geacht wordt! - de vooronderstelling zelve is ongerijmd.
Inderdaad, wie te goeder trouw wil zijn, zal ons moeten toegeven, dat de vereeniging van de stemmen dergenen, die zich een bepaald staatkundig doel voorstellen, die de zegepraal eener stellige staatkundige overtuiging beoogen, op dezelfde personen, niet alleen geen ongeoorloofde, maar een verstandige en noodzakelijke maatregel was. Aanéénsluiting, opoffering van persoonlijke sympathiën en neigingen ter bevordering eener onontbeerlijke overeenstemming, is voor elke staatkundige partij pligt, ja levensvoorwaarde. De tegenpartij moge den wensch koesteren, dat die eenheid op de stijfhoofdigheid of kleingeestigheid van personen afstuite: zoo zij desniettemin tot stand komt, heeft zij geene reden om zich te verwonderen, veelmin om zich te ergeren.
Maar een voorname grond van het afkeurend oordeel, dat de schrijver over den maatregel uitspreekt, schijnt daarin te liggen, dat hij bij de 1500 stemgeregtigden, die hunne stemmen op de vrijzinnige candidaten vereenigd hebben, die gelijkheid van staatkundige overtuiging, die overeenstemming niet vooronderstelt. ‘De publieke opinie,’ meent hij, ‘heeft niet vrij en onbevooroordeeld uitspraak gedaan; de keuze heeft, in stede van de ver- | |
| |
lichte denkbeelden, de politieke gevoelens der stemgeregtigden, slechts hunne slaafsche gedweeheid en volslagen onverschilligheid bewezen.’ Ten einde aan deze opvatting geloof te verschaffen, onderscheidt hij zorgvuldig diegenen, die hunne bemoeijingen aan de verkiezingen geleend zouden hebben, van de volgzame menigte, welke zich blootelijk naar het gegevene wachtwoord zoude gedragen hebben. Wij zouden kunnen volstaan met de geheel willekeurige onderscheiding te loochenen. Ons kiesstelsel is waarlijk zoo gul niet in het toekennen van staatkundige bevoegdheid, om de onderstelling te wettigen, dat eene bekrompene en onverschillige menigte, gereed aan den leiband van den eersten volksmenner den beste te loopen, bij de verkiezingén der hoofdstad eene zoo beslissende meerderheid zal te weeg brengen. Maar het zij zoo, dat niet allen zulk eene gevestigde en door studie verkregene staatkundige overtuiging gehad hebben, als de schrijver toch wel aan enkele leden zijner tegenpartij zal willen toekennen, wat gelooft hij daarmede te bewijzen? Door welke middelen heeft men die uitkomst verkregen, zoo de stemgeregtigden niet uit overtuiging gehandeld hebben? Wat toch den invloed belangt op cliënten, op ondergeschikten, op leveranciers uitgeoefend, waarvan de schrijver gewaagt: gelooft men
in ernst, dat op dit punt de liberale partij in deze stad het gunstigst terrein heeft; is het niet veeleer waarschijnlijk, dat zij juist hier het zwakste staat en naauwelijks door meerderen ijver en hoogere belangstelling den evenaar hangende heeft kunnen houden, wel verre van dien naar hare zijde te doen overslaan? Maar wie ziet niet daarenboven, dat deze invloedsoefening, wel verre van met het stelsel eener openlijke candidatuur zamen te hangen, niet alleen zonder deze even mogelijk en uitvoerbaar blijft, maar juist daardoor overbodig gemaakt wordt? Zooveel althans is zeker, dat eene publiciteit, die onverholen de motieven opgeeft en aan openbare tegenspraak onderwerpt, waarom een bepaalde candidatuur ondersteund wordt, voor alle plooijing, ontveinzing of misleiding bij persoonlijke aanbeveling den weg sluit en alzoo den krachtigsten waarborg oplevert tegen het misbruik, dat in zoodanige gelegenheid van persoonlijken invloed zou kunnen gemaaktworden.
En wat nu de werking dier publiciteit zelve aangaat: zoo veelvermogend als zij is, om gelijkgezinden wakker te maken en onder ééne vaan te scharen, zoo onvermogend zoude zij zijn, waar het gelden zou, andersdenkenden te verschalken en tegen hunne overtuiging te doen stemmen. Zoo bekrompen
| |
| |
en onkundig wane men toch de Amsterdamsche burgerij niet, dat zij in onzen tijd vreemd zijn zoude aan de staatkundige verdeeldheid, die allengs onze natie in twee partijen splitst - de partij, die hervorming en ontwikkeling onzer nationale vrijheden begeert, en de partij, die sinds lang onverholen en luide verklaard heeft geen stap op dien weg te zullen doen. Het voorstel ter Grondwetsherziening en het onthaal dat het gevonden heeft is ook voor het groote publiek geen geheim gebleven, en nog niet zoo lang geleden om reeds vergeten te zijn. Behoud en vooruitgang zijn woorden, waarvan het verschil scherp genoeg uitkomt om ook aan den staatkundig slechts onvolledig gevormde in het oog te springen. Wie dit jaar eene kieslijst invulde, heeft geweten dat hij eene keuze tusschen die twee beginselen deed, en het is de vraag, of zij, die voor het eerste stemden, doorgaans beter tot het doen van zulk eene keuze bevoegd waren dan hunne tegenpartij; het is de vraag, pour trancher le mot, of onze hoogere klassen zoo veel meer staatkundige ontwikkeling bezitten dan onze burgerstand.
Met al het talent zijner sophistiek zal de schrijver niet ligt eenen onpartijdige diets maken, dat men de vele stemmen door verschalking verkregen heeft. Het valt ieder in het oog, dat geenerlei belang, en althans geene onverschilligheid, eenig burger konde nopen de namen te stemmen van personen, die openlijk als candidaten der vrijzinnige partij werden aangeprezen, zoo die partij zijne sympathie niet had. De schrijver gaat dan ook zoo ver, dat hij de stemgeregtigden beschuldigt hunne zelfstandigheid voor de overredingskracht van anderen te hebben prijs gegeven! Zeker, zoo het voor zelfstandigheid pleit dat men voor overreding onvatbaar zij, en onverschilligheid bewijst wanneer men openlijk partij kiest, dan moge onzentwege de uitslag der verkiezingen ook den stemgeregtigden tot schande zijn.
Het kan den schrijver dan ook naauwelijks ernst zijn, de beteekenis van de door zijne tegenpartij behaalde zegepraal te loochenen. Meer ernst is het hem zeker, wanneer hij dien uitslag zelven betreurt, en men heeft slechts enkele bladzijden te doorloopen, om te zien dat het alleen die uitslag is, welke den schrijver zoo gestreng in de beoordeeling der middelen, waardoor hij verkregen is, en zoo onbillijk in de waardering zijner beteekenis doet zijn.
De reden echter, waarom de schrijver de keuze afkeurt, is bevreemdend. Het is alsof het den schrijver onbewust ware, dat hier twee staatkundige stelsels tegen elkander overgestaan heb- | |
| |
ben, en geenszins personen over personen, maar veeleer beginselen op beginselen hebben gezegevierd. Zoo uitsluitend vestigt hij de aandacht op een verschijnsel, dat, onverschillig als het in den grond is, welligt de groote meerderheid der stemgeregtigden ontsnapt is.
Niet als liberalen toch of als petitionarissen worden de gekozenen voor het publiek gebrandmerkt, maar als - vreemdelingen. Wij zullen het vreemdsoortig verwijt niet ontleden; wij zullen niet vragen hoe men in het oog des schrijvers het Amsterdamsche burgerregt verkrijgt; want zelfs geboorte binnen de muren der stad schijnt niet voldoende te zijn. Trouwens, zoo wij andere voorwaarden gaan stellen dan die, welke het Stedelijk Reglement aangeeft, welken maatstaf zullen wij ons kiezen? Zullen wij de jaren gaan tellen, welke een geslacht binnen deze stad gevestigd was, of het aanzien gaan afmeten, door de voorouders der tegenwoordige stemgeregtigden alhier genoten, en daartoe de lijsten der stedelijke besturen van vroegere dagen raadplegen? Gaarne zouden sommigen het zeker dien boeg uitwenden. Hoe ver zij het echter met hunne candidatenlijst van Amsterdammers pur-sang brengen zouden, mogten wij gaarne weten. Als mededingers zouden zij zeker niet zeer te vreezen zijn.
Maar daarenboven, de schrijver kent het onderscheid tusschen de zoogenaamde Amsterdamsche patriciërs, en de aristocratie, tegen welke men bij de laatste verkiezingen is te velde getrokken, te wel, om niet te weten dat het niet tegen den invloed der burgemeesterlijke geslachten is, dat men zich gewapend heeft. Men voert geen politieken strijd tegen hersenschimmen en droombeelden, en wat is in onzen tijd het gezag der Amsterdamsche patriciërs anders dan eene allengs uitstervende herinnering. Men bedriege zich niet met historische partijnamen en leuzen op het terrein der huidige werkelijkheid over te brengen. Het geldt niet meer een strijd van de massa der burgerij tegen enkele gezagvoerende familiën; het geldt thans hier zoo als elders den strijd tusschen conservativen en vrijzinnigen - tusschen aristocraten en liberalen, zoo men die namen verkiest. Maar die aristocratie, - de vereeniging dergenen, die, met hunne individuele plaatsing en uitzigten in de maatschappij volkomen tevreden en omtrent de politieke ontwikkeling der natie onverschillig, voor elke verandering terugdeinzen, en de zaken zooveel mogelijk op den ouden voet en buiten den invloed van den geest des tijds willen houden, die aristocratie is zoo min van afkomst en be- | |
| |
trekkingen zuiver Amsterdamsch als de mannen van vooruitgang hier ter stede het zijn. En trouwens hoe kan het anders? Is niet de wisseling van namen en personen, het afsterven en verdwijnen van oude geslachten, het toevloeijen en verrijzen van nieuwe, eene wet der natuur, een gevolg van den gewonen loop der zaken, vooral in de groote steden? Is het niet juist een voorregt der hoofdsteden, dat zij de bekwaamste, uitstekendste, vooruitstrevendste mannen en familiën uit het geheele land tot zich trekken,
een verschijnsel, dat zich in de hoofdsteden der groote rijken in al zijne volheid, maar ook ten onzent, schoon op veel kleinere schaal en in mindere verhouding, vertoont? En zoude het in het belang dier steden kunnen zijn, de aankomelingen, schoon zij door de vestiging hunner fortuin, hunner familiën, hunner industrie, elken waarborg aanbieden, met wantrouwen te behandelen en uit elke stedelijke betrekking te weren? Zoude de leer, op het veld der staathuishoudkunde zoo vaak van dwaling overtuigd, dat elk volk, elke stad zich zelve genoeg moet zijn, en zich zoo weinig mogelijk van vreemde hulp moet bedienen, op het terrein der staatkunde, waar zij zooveel ongerijmder is, ingang vinden? Zouden de burgers van Amsterdam, die niet aarzelen de belangen hunner gezondheid, hunner fortuin, hunner godsdienstige leiding, de opvoeding hunner kinderen, de wetenschappelijke vorming hunner zonen aan vreemdelingen toe te vertrouwen, huiverig moeten zijn, om de behartiging hunner staatkundige aangelegenheden aan die vreemdelingen op te dragen? De vraag behoeft slechts gesteld te worden om beslist te zijn.
Maar waarom strijd gevoerd tegen ongerijmdheden, die zich zelve weêrleggen. Er bestaat in Amsterdam geen strijd tusschen burgers en vreemdelingen. Van eene toevallige omstandigheid, die zich in gelijke mate op elke candidaten-lijst der tegenpartij had kunnen opdoen, heeft de schrijver der Waarschuwing een behendig gebruik gemaakt, maar dat den toets niet zal doorstaan. Weggesleept door zijne eigene sympathie voor de Amsterdamsche aristocratic van vroeger dagen, heeft hij zelve het verschil voorbijgezien, welks veronachtzaming hij zijne tegenpartij verwijt, en vergeten, dat hier aan beide zijden der kampplaats even zeer ook vreemdelingen onder de strijders stonden en staan moesten, en het alleen van het toeval kon afhangen, aan welke zijde hun aantal het grootst zijn zoude.
De schrijver vreest, dat de strijd, die nu eenmaal onherroepelijk is aangevangen, op een strijd van personen en persoon- | |
| |
lijkheden zal uitloopen; hij zie toe, dat hij zelf door de beschuldiging, alsof de leden der vrijzinnige partij, die zich in de hoofdstad gevormd heeft, vreemdelingen waren, geene eerste schrede op dien weg doe. Zulk een stap behoeft van de zijde der vrijzinnige partij niet te geschieden, en zal ook, vertrouwen wij, niet gedaan worden. Zelfs dan niet, wanneer een derde van het kiezers-collegie uitvalt. Het zal toch wel geene persoonlijke aantijging zijn, wanneer men de liberale gevoelens van enkele leden van dat collegie betwijfelt, daar zij zelve zeker de eerste zijn zouden zulk een smet van zich af te weren, wanneer men hun dien wilde aanwrijven.
Dat eene politieke partij bij voorkeur mannen van hare kleur op de verschillende trappen der nationale vertegenwoordiging geplaatst wil zien, zal ook hare tegenpartij haar moeijelijk ten kwade kunnen duiden. Hoe openlijker zulk eene partij voor hare staatkundige leuze en bedoelingen uitkomt, hoe meer publiciteit zij aan hare pogingen geeft, te verder weert zij allen schijn zelfs van persoonlijkheid van zich. Elke partij, elke kleur, elke rigting doe hetzelfde, teekene zich even sterk, zondere zich even scherp af, en geen burger ter wereld zal het als eene persoonlijke beleediging of verongelijking beschouwen, zoo zijne tegenpartij hem niet tot haren candidaat benoemde.
Ware de schrijver der Waarschuwing zoo openlijk voor de bedoelingen zijner partij uitgekomen, hij had den strijd niet op zulk een vreemdsoortig terrein behoeven over te brengen. Maar het zal hem niet gelukken, der burgerij te bewijzen, dat zij zich heeft laten verschalken, dat zij dupe eener illusie geweest is. Slechts ééne zaak heeft hij bewezen: dat, zoo men den liberalen verwijt, dat zij hunne eischen overdrijven en te uitgebreide staatkundige regten, te grooten invloed voor het volk verlangen, de behoudsmannen van den echten stempel, in hunnen afkeer naar al wat naar staatkundige ontwikkeling zweemt, ook zelfs het minimum van staatkundige bevoegdheid, thans den burgeren verleend, overdreven achten, en niet willen, dat zelfs de laagste trap der tegenwoordige verkiezingen eene waarheid worde. |
|