| |
| |
| |
Nieuw practisch tijdschrift voor de geneeskunde in al haren omvang, voor het jaar 1847, enz., inzonderheid ook ten dienste van jonge artsen en heelmeesters ten plattenlande, verzameld door C. van Eldik en S.J. Galama.
Januarij-Stuk. Te Gorinchem, bij Noorduyn en Zoon. 1847.
Vijf en twintig jaren had het oude practische tijdschrift zijn licht over de geneeskundige wereld laten schijnen; vijf en twintig jaren had het getracht den blinden in het vak eene baak, den dooven eene roepstem te zijn, en vijf en twintig jaren was het, in wezen en vorm onveranderd, zijnen kalmen gang van de pers naar de bibliotheek der plattelandsheelmeesters gegaan, om dáár het grootste en soms eenige medische sieraad te wezen. Wel meenden eenige kortzigtigen, dat zijn licht, na den dood van moll, spoedig zou gaan tanen; wel hoopten eenige voorbarige ijveraars voor wetenschappelijke ontwikkeling en vooruitgang, dat het flaauwe licht van zijne nachtpit weldra door de heldere vlam van de gazpijp eener gelouterde empirie zou overschenen, of zelfs door het veelbelovende morgenrood van eene physiologisch-anatomische wetenschap zou vervangen worden. Doch de een zag zich in zijne verwachting bedrogen, de ander werd in zijne hoop teleurgesteld; want de eerste 25 jaargangen met hunne 6 supplementbanden werden wel is waar als een geheel gesloten, maar eene nieuwe reeks volgde onder eenen nieuwen titel, als nieuw practisch tijdschrift voor de geneeskunde in al haren omvang, de vorige jaargangen op den voet. Wel is de Heer moll overleden, maar de Heer galama heeft zich, op vriendelijke uitnoodiging van den Heer van eldik, in de redactie aan diens zijde geschaard. Groot moge nu, volgens de overtuiging van den Heer van eldik, de aanwinst zijn, die het tijdschrift door de medewerking van dien Heer verkrijgt; maar zal het publiek, zoo als de Heer v. eldik gerustelijk vertrouwt, dit berigt met welgevallen ont- | |
| |
vangen? Zeker, eene tegenovergestelde overtuiging, een
daartegen overstaand vertrouwen zouden den schijn van onbescheidene personaliteit op zich laden, althans indien zij niet door argumenten buiten den persoon gestaafd en toegelicht werden. Wij laten dan ook de bekwaamheden van den Heer galama voor als nog geheel op hare plaats, maar kunnen van de verdiensten, die hij voor, en van den gunstigen invloed, dien hij op het tijdschrift zal uitoefenen, geene al te hooge verwachting opvatten na de rondborstige verklaring, ‘dat de redacteuren gemeend hebben, voor het vervolg, geenerlei verandering in het plan of de strekking te moeten maken, omdat de algemeene goedkeuring, die aan het practische tijdschrift onafgebroken mogt ten deel vallen, hun toegeschenen heeft het bewijs te leveren, dat hetzelve in eene wezenlijke behoefte voorzag.’ - Voorwaar eene zonderlinge logica, voorwaar een conservatisme, dat alle denkbeeld te boven gaat. Brengen wij die wijze van redeneren eens op iets anders over. Het algemeen gebruik, dat men vroeger van de trekschuiten maakte, leverde het bewijs op, dat zij in eene wezenlijke behoefte voorzagen, in de behoefte namelijk aan een middel van transport, en derhalve behoorde in dit middel geene verandering gemaakt te worden, en had men noch diligences, noch spoorwagens moeten daarstellen. Een ander voorbeeld. De meest excentrische Fransche romans worden ongetwijfeld nog algemeener gelezen dan het tijdschrift voor de practische geneeskunde; daaruit volgt derhalve, dat zij nog meer dan dit in eene wezenlijke behoefte voorzien, en daaruit volgt weer de noodzakelijkheid, om geenerlei verandering in het plan en de strekking dier geschriften te maken. Doch wij behoeven wel niets meer te zeggen, en ieder zal erkennen, dat door zulk eene redenering het behoud van al wat slecht en
middelmatig is, gewettigd en alle vooruitgang en verbetering daarentegen geweerd zouden worden.
Daarenboven, waaruit leiden de redacteuren die goedkeuring af, die aan hun tijdschrift ten deel viel? Toch wel alleen uit het debiet. Maar hoe groot dit ook wezen moge, is het echter nog verre van algemeen te zijn, en heeft in elk geval eenen anderen grond dan de behoefte aan zulk een tijdschrift, en daaruit vloeijen zeker geheel andere verpligtingen voort, dan de noodzakelijkheid, om het in plan en strekking onveranderd te laten. Die grond mag veeleer gezocht worden in het tijd- | |
| |
stip, waarin dit journaal verscheen, toen er eigenlijk geen ander voor geneeskundigen in ons vaderland gevonden werd. Die grond mag voorts wel gelegen zijn in de gebrekkige vorming en opleiding van het grootste gedeelte zijner lezers, aan wie het geene hoogere eischen van wetenschappelijke beschaving doet, dan dat zij met de terminologie en phraseologie, zoo als die ten tijde van hufeland in de pathologie en therapie gebezigd werden, bekend zijn. Ongenoegzaam voorbereid, zoo als de meesten hunner zijn, gevoelen zij, het is waar, bij hunne intrede in de practische loopbaan, in de eerste plaats behoefte aan uitbreiding van hunne clinische kennis, aan steun en zekerheid in hunne geneeskundige praktijk. Maar hoe voorzag het practisch tijdschrift tot dusver in deze behoefte?
Het deelde hun, zonder eenige kritiek of toelichting, ja vaak zou men zeggen zonder keus of oordeel, geïsoleerde ziektegevallen bij de vleet mede, en maakte hen met allerlei kleine zoogenaamd practische handgrepen en hulpmiddelen bekend. Hier lazen zij van ziekten, die zij tot dusverre nooit zagen, waarvan zij nooit iets hoorden, waaraan zij welligt nimmer zouden gedacht hebben, en die zij van nu af aan overal meenden te moeten herkennen. Hier vonden zij ziektegevallen medegedeeld, goed waargenomen of niet, volledig geschilderd of flaauw geschetst, wier geloofwaardigheid in eenen bekenden naam hare waarborgen mogt vinden, of die in eenen onbekenden mogt missen; maar waarin zij toch altijd het overeenkomstige konden zoeken met enkele ziekteverschijnselen, die zij zelve zagen, die hen welligt nog verontrustten, en die tot dusverre voor hen onbegrijpelijk en duister waren. Hier vonden zij de in die gevallen gebezigde geneesmiddelen opgesomd, hunne werking aanschouwelijk gemaakt, hunne giften bepaald, ja zij hadden zelfs maar hunne formules na te schrijven en ze eveneens toe te dienen, om hun wetenschappelijk geweten gerust te stellen, om morgen hunnen lijder met versterkt zelfvertrouwen de op handen zijnde beterschap te voorspellen. Op deze wijze werd vaak de grofste empirie in de hand gewerkt, de onver antwoordelijkste routine bevorderd. In de behoefte van zulke kunstoefenaren mag het practische tijdschrift voorzien hebben; voor enkelen hunner mag het, benevens eenige verouderde handboeken, de eenige bron geweest zijn, waaruit zij hunne theoretische kennis putteden en hunne practische ervaring zochten te verrijken of toe te lichten. Maar wij vragen: is dit niet eene
| |
| |
ziekelijke behoefte, die gelijk staat met het verlangen, dat de dronkaard naar sterken drank gevoelt? Is de bevrediging daarvan op deze wijze geoorloofd? Of moet die behoefte niet veeleer met kracht bestreden, met verstand gewijzigd en naar iets beters afgeleid: of althans op eene andere wijze bevredigd worden? En al mogt voorts het practische tijdschrift op de goedkeuring van die onverstandigen nog kunnen rekenen, het zal zich daarop toch wel niet willen beroemen, het zal daardoor toch wel niet zijn voortdurend en tot op den huidigen dag onveranderd bestaan willen verantwoorden. Te vergeefs zal het dit trachten te doen bij een groot, en waarom zouden wij het niet zeggen? bij het betere deel der geneeskundigen, die beseffen, dat de menschheid en de wetenschap hoogere eischen aan hen mogen doen, dan die door de chaotische kennis van casus rariores, door de herinnering van bloote loci communes, door onbegrijpelijke voorbeelden van de wonderdadige en magische kracht van geneesmiddelen en door eene massa van formules kunnen voldaan worden.
Neemt men eindelijk in aanmerking, dat het practische tijdschrift durft beweren, dat het inzonderheid ingerigt is ook ten dienste van jonge artsen en heelmeesters ten plattelande, dan moeten wij met ernst en nadruk tegen zijn plan en zijne strekking protesteren; dan moeten wij voor de behoefte van deze dringend eene betere, meer met den geest des tijds overeenstemmende bevrediging eischen; en dan moeten wij rondborstig verklaren, dat de algemeene goedkeuring, bij voortduring geschonken aan het tijdschrift, zoo als het tot nog toe was, een hoon zou wezen onzer wetenschap aangedaan, en tot schande zou zijn voor de Hollandsche geneeskundigen.
Niemand zal wel van ons vergen, dat wij dit vonnis, hoe hard het ook zij, door de beschouwing van de 25 jaargangen nader toelichten. Niemand zal ons van onbillijkheid in onze uitspraak beschuldigen, omdat, wij zelven erkennen het gaarne, in de vroegere jaargangen eenige degelijke opstellen, belangrijke en leerrijke waarnemingen, goede en rationeele geneeswijzen, enz. aangetroffen worden. Tegen het verouderde plan, tegen de onwetenschappelijke strekking meenen wij onze bezwaren te moeten inbrengen. Wij betreuren het, - en doen het te inniger, naarmate het debiet van dit tijdschrift ruimer is en zijn invloed derhalve grooter kon zijn, - wij betreuren het, dat het niet met den geest des tijds is medegegaan; dat het
| |
| |
zijne kolommen niet heeft opengesteld, om zijne lezers langzamerhand en trapswijze met de groote veranderingen en verbeteringen bekend te maken, die onze kunst in de laatste jaren ondergaan heeft; dat het hun geene korte, heldere en bevattelijke berigten geleverd heeft van de latere physiologische, microscopische, chemische, pathologico-anatomische studiën en nasporingen; dat het hun niet de resultaten daarvan kortelijks medegedeeld, of, hetgeen nog meer in zijn plan zou gelegen hebben, dat het ze niet onderrigt heeft, welke toepassing men daarvan op de geneeskundige praktijk maken kan en moet; dat het ze niet in de gelegenheid gesteld heeft, om zelve te kiezen tusschen de oudere en de nieuwere geneeskunde, die in zoo, vele opzigten door eene scherpe grenslijn gescheiden zijn. Te oordeelen naar de 25 jaargangen, die voor ons liggen, is het toch, alsof het microscoop er nog toe diende, om slechts de liefhebbers wat den tijd te korten, alsof de chemische laboratoria nog voor ons gesloten waren, alsof de pathologische anatomie nog geene andere strekking had, dan om enkele zeldzame ziektegevallen toe te lichten, en alsof de physiologie eene wetenschap ware, waarvan men ter naauwernood de herinnering aan het ziekbed behoeft mede te brengen.
Wij willen van geene buitenlandsche Duitsche, Fransche, Engelsche journalen gewagen, om aan te toonen, wat wij in den tegenwoordigen tijd van een nieuw practisch tijdschrift mogen en moeten verlangen, maar verklaren stoutweg, dat, nadat de redactie van het Nederlandsch Lancet in zulke uitstekende handen is overgegaan, nadat wij achtereenvolgend het Archief van van deen, de Kliniek van gobee naast de reeds aanwezige Hollandsche journalen hebben zien ontstaan, er aan het practisch tijdschrift geene de minste behoefte meer bestond, ja zijn uitvallen uit de rij der tijdschriften zelfs wenschelijk geacht moest worden, daar het de verdere verspreiding en den invloed der betere in den weg staat; tenzij dan dat het onder zijnen nieuwen titel, door een verbeterd plan en eene meer doeltreffende strekking, waardiglijk met de bovengenoemde tijdschriften had willen concurreren.
Inderdaad, zoo ook al eenige jonge artsen, vóór vijf en twintig jaren, zich met den geest en de strekking van het tijdschrift tevreden konden stellen, zij zullen in den tegenwoordigen tijd zonder twijfel eene dringende behoefte gevoelen naar iets meer, naar iets beters. Dank zij daarvoor aan het in vele opzigten verbe- | |
| |
terde onderwijs, aan de meer levendige belangstelling in studie, en aan het krachtige voorbeeld van andere landen toegebragt. Ja zelfs weinige plattelandsheelmeesters, althans zij niet, die aan de betere en grootere clinische scholen gevormd werden, en wier wetenschappelijke zin aldaar ruimer ontwikkeld is, zullen langer hunne deelneming aan het verouderde tijdschrift willen schenken, en zullen hoe langer zoo meer daaraan hunne ondersteuning, door medewerking, onthouden, indien de redactie niet spoedig aan de wenken des tijds gehoor geeft, en de zoo noodzakelijke hervorming in aard en strekking van het tijdschrift aanbrenge. Doet het dit niet, dan miskent het zijne roeping, dan zal het de wetenschap niet bevorderen, maar tegenhouden. ja zijne lezers terugdringen op eenen vroegeren trap van ontwikkeling; dan zal het de kunst niet uitbreiden, maar alleen het getal van onverstandige kwakzalvers vergrooten. Doch genoeg. - Gaarne erkennen wij ten slotte van deze algemeene beschouwing, dat ook wij behooren tot diegenen, welke na den dood van moll eene wijziging in de redactie verwacht hadden, overeenkomstig de vorderingen van den laatsten tijd. In plaats van zijnen ondergang te begeeren, hadden wij gewenscht, dat het tijdschrift aan de verspreiding dier vorderingen dienstbaar gemaakt zou worden. Door geen middel toch kan de wetenschap beter, spoediger en zekerder eene algemeene uitbreiding erlangen, dan door een
tijdschrift, dat zich jaren lang eene algemeene goedkeuring, of liever een ruim debiet heeft weten te verzekeren, terwijl een nieuw journaal, aan hoe kundige handen ook toevertrouwd, vaak tegen vooroordeelen of financiëele bezwaren van allerhanden aard te worstelen heeft, die zijne vrije ontwikkeling vertragen en zijnen invloed verlammen. Onze hoop op verbetering werd eenigzins verlevendigd bij het zien van den nieuwen titel, met eenen tweeden redacteur aan het hoofd. Maar, tot ons leedwezen moeten wij het verklaren, onze verwachting was droevig bedrogen en teleurgesteld, eerst door het voorberigt, waarover wij tot dusverre spraken, en daarna niet minder door het eerste opstel, waarmede de Heer galama, als mederedacteur, debuteert, en waarin hij verslag geeft omtrent de epidemische ziekte, welke in den herfst van 1846, in Vriesland en elders geheerscht heeft. De billijkheid gebiedt, dat wij hierbij eenige oogenblikken blijven stilstaan, om daaruit het plan van het nieuwe tijdschrift en
| |
| |
de rigting van den nieuwen redacteur te leeren kennen, en helaas! onze vroegere uitspraak over beide daardoor bevestigd te zien.
De beschrijving eener epidemie levert eigenaardige moeijelijkheden op, die niet ligt in eenig ander gedeelte der nosographie in die mate gevonden worden. Er wordt meer dan gewone opmerkingsgave toe vereischt, om juist datgene op te sporen, wat aan de verschillende zieke individus gemeenschappelijk is, wat aan hunne individualiteit, wat daarentegen aan de algemeen ziekmakende oorzaak moet toegeschreven worden. Buitengewone scherpzinnigheid in het ziften en combineren is er toe noodig, om het epidemische ziektebeeld van alle vreemde inmengselen vrij te houden; en een bijzonder talent, om het geobserveerde beknopt, duidelijk en helder voor oogen te stellen, kan daarbij niet gemist worden. Moge ook al een van deze vereischten bij de eenvoudige casuistiek in meerdere of mindere mate zonder nadeel kunnen ontbreken, bij de beschouwing der volksziekten, zal het gemis daarvan zich al aanstonds door onzekerheid en verwarring laten gevoelen.
‘Oriuntur, increscunt, decrescunt, occidunt morbi, planetarum adinstar, suas decurrentes periodos suasque subeuntes metamorphoses, quas, quatenus sensibus manifestae sunt, dixerunt phases. Eas in pandemiis, epidemiis, endemiis non minus, atque in sporadicis morbis observare licet.’ Hetzij men tot deze ontologische beschouwingswijze overhelle, waardoor men niet alleen in elken afzonderlijken ziektetoestand, als het ware, een geheel, een wezen herkent, maar dit ook uit de verschijnselen van verscheidene zieke individus op denzelfden tijd en ter zelfder plaats zich wil construeren; hetzij men die éénheid voor te gelijker tijd voorkomende ziekteverschijnselen meer in de voor allen gemeenschappelijke oorzaak wil vinden, hetzij men eindelijk, bij de herkenning van eene gemeenschappelijke oorzaak, de gevolgen daarvan in verschillende groepen wil verdeelen, om zoodoende gemakkelijker een volledig overzigt te erlangen, in elk geval zijn er, bij de beschrijving eener Epidemie, eene strenge orde, scherpe karakteristiek en juiste waardering van de verschijnselen volstrekt noodzakelijk.
Die strenge orde hebben wij in het verhaal van den Heer galama te vergeefs gezocht. Op pag. 2 meenden wij eene regelmatige ontwikkeling van de ziekte, eene geleidelijke beschrijving van de voornaamste verschijnselen te zullen vinden.
| |
| |
Daartoe toch gaf de aanhef: ‘op vele plaatsen begon de ziekte met diarrhee’ aanleiding, maar reeds 6 regelen verder is er sprake van de primaire en secundaire borstaandoeningen (sic.), die door zuurriekend zweet of dikke, slijmachtige (dat is zeker niet waar!) geele urine in genezing overgingen. Terstond daarop lezen wij dat die toestand, zoo er geene scheiding volgde, dikwijls in het gastrisch - meestal in het catarrhaal nerveuse overging. Na dezen overgang vinden wij in eens weder, welke verschijnselen het eerst waargenomen werden, pag. 3. Dan weder volgt eene beschrijving van de verschijnselen, die zich bij hen vertoonden, die geene hulp inriepen. En op dezelfde pag. 3, begint eene nieuwe alinea met de woorden: ‘Bij anderen weder begon de ziekte in den vorm van cholera.’ Na eenige verschijnselen daarvan opgesomd te hebben, volgt eene beschouwing van de tusschenpoozende koorts, die zich daarbij vaak vertoonde, van de gevolgen dier koorts, van de sedert jaren niet waargenomene (?) galkoortsen (pag. 4) en daarna weer van de wijze, waarop zich de tusschenpoozende koorts het eerst vertoonde, en welke verschijnselen zij achtereenvolgens aanbood (5-11). Daarbij vinden wij van het braken, van de ontlastingen, van den pols, van de urien, van de koude, van de warmte, van het zweet, van den typus, van den loop, van het karakter, van den aard der koorts, van den typhus, van de febres larvatae, van de naziekten velerlei opgeteekend, maar alles zoo door elkander, dat onmogelijk hij, die de Epidemie zelve niet waarnam, zich eenige heldere voorstelling daarvan maken kan. Dit zelfde geldt van de oorzaken en nog veel meer van de behandeling, waarbij ongeveer de helft van de apotheek het onderste boven gehaald wordt.
Nog verwarder moet echter de voorstelling dier Epidemie worden, daar de scherpe karakteristiek bij de beschrijving daarvan bijna overal gemist wordt, eene fout, die grootendeels daardoor ontstaan is, dat de schrijver zich bij de opsomming der verschijnselen geene rekenschap gevraagd heeft van het anatomisch pathologische proces, waardoor zij ontstonden, en vaak geene strenge of juiste beteekenis gehecht heeft aan de woorden, die hij bezigde. Wil men voorbeelden, dan zullen wij niet in gebreke blijven ze in overgrooten getale te leveren. ‘In den beginne was de diarrhee veelal zonder, later meer met intermissiën. In het begin hadden er somwijlen (zoogenaamde roosachtige) ligte ontstekingen van maag, milt, lever of darmen plaats’ (pag. 2).
| |
| |
Wat nu is eene diarrhee zonder intermissiën? Die altijd door gaat? Wat verstaat de schrijver onder roosachtige ontsteking van de milt en lever, waarvan meermalen sprake is, onder anderen op pag. 11, waar zij ook gezegd wordt zich tot de hersenen te bepalen. Eene roosachtige ontsteking, wij willen voor dezen oogenblik dezen onjuisten en verwerpelijken term eens aannemen, kan toch wel alleen haren naam van de eigenaardige roodheid, die men bij de roos ziet, ontleenen, of men moet, met sommigen, voor haar eene eigenaardige dyscrasie willen aannemen. Maar hoe wil men de eerste bij de lever en milt herkennen? en is de voorstelling van de laatste niet wat al te zeer uit de lucht gegrepen? Daarenboven heeft de pathologische anatomie geleerd dat ontstekingen niet zoo veelvuldig in milt en lever voorkomen, als men vroeger wel dacht. Aan het woord ontsteking is derhalve hier òf eene te uitgebreide beteekenis geschonken, òf het is geheel verkeerd gebezigd en had door eenen anderen, stasis, hyperaemie, of soortgelijken thans meer gebruikelijken term vervangen moeten worden. Maar de maatstaf om deze ontstekingen te schatten, ontzonk ons geheel, toen wij, pag. 5. de bijna onverstaanbare zinsnede lazen: ‘Bij deze jeugdige, sterk gevoede gestellen was er vooral vele practische (ook theoretische) kennis noodig, om, in alle gevallen, eene lever-, milt- en darmontsteking van het epidemische der koorts te onderkennen.’ De lever-, milt en darmontsteking, die in of door de Epidemie bij de koorts plaats vond, moet onderkend worden van het epidemische der koorts. (?) Wat is dan toch de anatomische grondslag geweest van die epidemische ziekteverschijnselen, indien hij niet gelegen was in den eigenaardig pathologischen toestand van de
lever, de milt en de ingewanden?
Voorts lezen wij pag. 7, dat deze koorts (de febris catarrhalis-rheumatica?) somwijlen inflammatoir was en nu en dan een nerveus karakter aannam. Hier moeten wij weer vragen, waar dan toch de inflammatie zat, waarbij zich de koorts openbaarde? Te vergeefs zochten wij naar het antwoord daarop. Wil men tegenwoordig eene koorts aanduiden, waarbij het bloed de eigenschappen heeft, die het bij ontstekingen gewoonlijk vertoont, of waardoor het tot ontstekingen disponeert, zonder dat het daartoe reeds gekomen is, dan zoude men welligt beter doen van deze koorts als van eene sthenische te spreken, in tegenoverstelling van de nerveuse of asthenische. O die ongeluk- | |
| |
kige koortstheorie! - Wij willen voorts geene aanmerking maken op het gebruik van het woord synochus, als synoniem met zenuwkoorts en febris adynamica; wij willen er geen gewigt aan hechten, dat beide woorden soms zoo tegenovergesteld aan elkander geacht worden, dat men in een der latere handboeken nog leest: de febre inflamatoria sive Synocho. Beide termen zijn te zeer verouderd en zullen weldra, hopen wij, alleen eene historische waarde verkregen hebben; maar wij moeten protest aanteekenen tegen zinsneden als de volgende, die of van verkeerde pathologische inzigten of van eene vage terminologie getuigen: ‘Hier kwam door zweet of urine ziektescheiding, of door uitputting, verborgen inflammatie, effusie of soporeusen toestand, de dood’ pag. 9. ‘Wel veroorzaakten somwijlen verplaatsingen van rheumatieke stoffen onvoorziene congestieën enz. (ibid.).’ ‘Menigvuldig kwamen opstijgingen, hysterische en hypochondrische verschijnselen, migraine en, in het algemeen, allerlei intermitterende aandoeningen van het hoofd, de
borst of den buik, vooral in den vorm van rheumatische aandoeningen voor.’ Wij verklaren eerlijk, dat wij, zonder ons iets wijs te willen maken, van dit alles niets begrijpen. Wat toch is eene verborgene inflammatie? Zij is er, of zij is er niet; men herkent haar, of herkent haar niet. In de beide eerste gevallen is zij niet verborgen, in de beide laatste gevallen kan men er niet over spreken. - Eene dood door effusie? Waarvan? van etter? serum? bloed? - Rheumatieke stoffen, die zich verplaatsen, intermitterende aandoeningen van het hoofd, de borst en de buik, en rheumatieke aandoeningen, zijn alle uitdrukkingen waarvan men zich des noods in het dagelijksch gesprek mag bedienen, maar die in een wetenschappelijk verslag alleen achter hare onbepaaldheid en onbegrijpelijkheid onze pathologische onwetendheid schijnen te willen verbergen.
Vestigen wij voorts nog onze aandacht op de waardering van sommige ziekteverschijnselen, dan zal het wel niemand verwonderen dat onze voorstelling van de Epidemie zoo onvolledig gebleven is. Op pag. 6 lezen wij onder anderen: ‘De urine, die in het begin der koorts veelal bleek, waterachtig, bleekgeel met een hangend wolkje was, was nu bruiner, hooger gekleurd, en liet, bekoeld zijnde, een wit, witgeel, slijmachtig, troebel, bleekrood of steenkleurig bezinksel vallen. Deze drabbige, bruine, wit troebele zandige urine was - steeds een gunstig teeken.’ Wij bidden u, welke semiotische waarde had
| |
| |
deze urine? Wij kunnen ons er evenmin eenige juiste voorstelling van maken, als wij op pag. 3 tot zekerheid kunnen geraken welke verschijnselen nu eigenlijk wel in het begin der ziekte als karakteristiek te beschouwen waren, een drooge of een slijmerige mond, ontlastingen met of zonder persingen, soms met verligting, soms met afmatting enz. Gaarne erkennen wij dat bij elke Epidemie de tegenstrijdigste verschijnselen gevonden worden, maar dan moet men ze niet in hun verschil zoo achter elkander opsommen, alsof zij karakteristiek waren aan die Epidemie, zonder dat men die tegenstrijdigheden uit de individualiteit van den lijder of uit andere omstandigheden tracht af te leiden of haar daardoor tracht toe te lichten. Het is toch niet genoeg te zeggen wat wij gezien hebben, wij moeten ook mededeelen hoe, waardoor, wanneer wij het zóó gezien hebben. Daarin bestaan juist de bijna onoverkomelijke zwarigheden aan de beschrijving eener Epidemie verbonden, dat men om het algemeene te kunnen opvatten, eerst van het bijzondere moet abstraheren. - Vele van de gebreken van dit verslag zijn het noodzakelijk gevolg van onze zoo weinig praecise terminologie en van onze nog vaak zoo onzekere semiotiek, aan wier verlammende kluisters, aan wier verduisterenden invloed zelfs de geleerdste en talentvolste in ons vak zich niet geheel onttrekken kan. Wij willen dit gaarne toestemmen, maar moeten er tevens bij te kennen geven, dat zij hier voor een groot deel ook aan andere redenen te wijten zijn, waaronder zelfs aan onnadenkendheid en overhaasting geene geringe plaats moet aangewezen worden. Aan deze moeten wij het toeschrijven, dat wij (pag. 5) zonder verdere verklaring lezen: ‘De pols was - tusschenpoozende, sidderende, golvende, soms bijna onmerkbaar. Dit
laatste meest bij vreemdelingen die van elders herwaarts waren ingekomen.’ Alsof dit iets tot den pols zou gedaan hebben. - Alleen bij gemis aan kalm nadenken, kon de verwarde beschrijving der koorts zijn blijven staan, die wij pag. 7 lezen, en volgens welke onder de kenmerken der koorts opgegeven worden, zinkingachtige pijnen door de ledematen, met koorts. Alleen bij overhaasting kon eene slordige redactie aan des schrijvers aandacht ontsnapt zijn als volgt: ‘ook wel deden zich bij enkelen duidelijke teekenen van congestiën naar de hersenen op, dan zelden gingen deze in ontsteking over, en wanneer dit al het geval was, dan waren eenige bloedzuigers voldoende, om zulks
| |
| |
voor te komen (NB. als de ontsteking er reeds was?) of weg te nemen’ en eindelijk, wanneer er van aanhoudend karakter der koorts in plaats van type gesproken wordt (21).
Doch waartoe nog meer soortgelijke voorbeelden opgesomd? Behoeven wij nog des schrijvers aetiologie aan eene onpartijdige en breedvoerige kritiek te onderwerpen? moeten wij met vele woorden ons leedwezen te kennen geven van daarin eene humoraal-pathologische leer gevonden te hebben, die ons in die eeuwen terugverplaatste, waarin men zich met verklaringen als de volgende tevreden stelde: ‘De staande wateren droogden, door de aanhoudende droogte en groote hitte uit en ontwikkelden nadeelige dampen; de dunne vochten bij den mensch werden uitgewasemd en verteerd, en daarentegen kwade moeraslucht opgenomen, de inwendige sappen scherp, - van daar de ziekte’ (! !) (pag. 13) ‘en verdikte of scherp gemaakte uitwasemingsstoffen, die naar het darmkanaal teruggedreven werden, was de oorzaak der ziekte op de hooge kleigronden, pag. 15, en verkoelende zeewinden beletteden of onderdrukten de huiduitwaseming, en verstoorden het wederkeerig verband der in- en uitwendige deelen’ enz.? (ibid). Ons ontbreekt de lust er toe om deze lijst nog grooter te maken, en de moed ontzinkt ons om over de opgegevene behandeling breedvoerig uit te weiden. Dit punt is trouwens al te delicaat. Wij deinsden daarenboven terug voor die magt van geneesmiddelen uit de klasse der emollientia, resolventia, purgantia, nutrientia, sudorifera, narcotica, amara, tonica, amaro-aromatica enz. enz., die vaak als in één adem ge noemd worden; die ons den pijnlijksten indruk gaven van de onzekerheid onzer therapie, maar de hoogste bewondering inboezemden voor het alvermogen der natuur; die ons meer dan ooit deden wanhopen, van naauwkeurig de éénheid te kunnen aantoonen in die verscheidenheid van ziektetoestanden, die door zulk een verschil van
geneesmiddelen bestreden moesten worden; maar die ons ongeloovig het hoofd deden knikken, toen wij, verschrikt van die groote lijst, toevallig op pag. 4 lazen: Veeltijds gevoelde de lijder zich na het braken van wit zuursmakend slijm, van gal, of van de genotene spijs en drank, zelfs (vooral?) van de medicijn, verligt. Was dat niet de vis medicatrix naturae?
Doch hier leggen wij de pen neder, en laten de overige opstellen uit dit nummer onaangeroerd voorbijgaan. Ook de
| |
| |
Heer aschendorf met zijne wezenlijk veel goeds bevattende mededeelingen omtrent vier geneesmiddelen aan het Bentheimsche bad vergeve ons voor dit maal ons onbeleefd stilzwijgen. Wij zouden de overigen slechts kunnen bezigen om ons oordeel over het plan en de strekking van dit tijdschrift nog eens van voren af aan toe te lichten en te staven. - Dit oordeel was niet zacht, en toch, wij vertrouwen het vast, ook niet onbillijk. Ex uno disce omnia. En tot dat eene kozen wij het eerste beste opstel, en wel van eenen der mederedacteurs, van wiens beslissing de keus der stukken voortaan welligt zal afhangen, wiens geest den arbeid bezielen moet. - Men vergisse zich echter niet in de bedoeling, waarmede wij ons oordeel uitspraken, men zoeke haar niet in betweterij of onbetamelijke bedilzucht. Neen, waarlijk niet. Ongaarne aanvaardden wij de ons door de Redactie van de Gids opgedrongene taak. Teleurstelling trof ons bij elke schrede, die wij bij het onderzoek naar eene Epidemie aflegden, waarvan ook wij in ruime mate getuige moesten zijn, die ook onze belangstelling zoo levendig gaande gemaakt had. Het innige besef, dat ieder, die de wetenschap lief heeft, tevens verpligt is hare regten te verdedigen, voor hare uitbreiding te werken, tegen haren achteruitgang te waken, misbruiken van haar te weren, deed ons streng zijn in onze beoordeeling. Overtuigd, gelijk wij zijn, dat een tijdschrift op den gang der wetenschap eenen onmetelijken invloed uitoefent, meenden wij met ernst op het gevaar van dien invloed, zoo hij ten kwade leidt, opmerkzaam te moeten maken. Erkennende dat men vaak, en te regt, de hoogte der wetenschap in een land naar zijne journalistiek beoordeelt, wilden wij ter eere van de meer wetenschappelijke kunstgenooten onze stem
verheffen tegen den dunk alsof zulk een tijdschrift op de algemeene goedkeuring rekenen mogt. Wij wilden niet, dat ons stilzwijgen voor toestemming gehouden werd. - Maar van den anderen kant verdenke men ons niet dat wij de eischen aan dit journaal overdrijven, dat wij de behoeften van zoovelen zijner lezers over het hoofd zien. Dit Tijdschrift heeft niet noodig, ofschoon het zijne verdiensten verhoogen zou, zijne kolommen open te stellen voor geleerde bespiegelingen, historische navorschingen, breedvoerige physiologische opstellen, maar het bevordere, des noods alleen door zijne ziektegeschiedenissen en korte berigten, de kennis eener physiologische pathologie, eener positieve diagnostiek en eenen rationeele therapie. Wij vorderen
| |
| |
van den practischen arts geene geleerdheid, maar wel dat hij goed observere, logisch redenere, ten einde met die mate van zekerheid zijne resultaten te kunnen trekken, waartoe de wetenschap op haar tegenwoordig standpunt hem in staat stelt; ten einde met die gemoedsrust tot de hulpmiddelen der kunst z ijnetoevlugt te kunnen nemen, of, hetgeen nog verdienstelijker zijn kan, zich daarvan te onthouden, die hij alleen kan vinden wanneer hij zich bewust is, dat hij met een helder oog en open oor de vorderingen van den tijd gevolgd is, en daarvan het goede heeft opgenomen. Wil het nieuwe practische Tijdschrift aan deze eischen gehoor geven, zelfs op het gevaar van de goedkeuring van sommige zijner tegenwoordige lezers te verliezen, dan wenschen wij het van harte eenen ruimen werkkring en een langdurig bestaan toe. Anders - transeat cum caeteris! -
schneevoogt. |
|