De Gids. Jaargang 11
(1847)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 661]
| |
Beoordeelingen en aankondigingen.1. De godsdienstoorlog in duitschland, door Dr. Söltl, Hoogleeraar te Munchen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1842. 2 Deelen.
| |
[pagina 662]
| |
overtuigingen; overal hetzelfde karakter van onmeedoogende hardnekkigheid; - want de belangen der volken en der vorsten zijn ditmaal vereenigd: het overwigt van het huis van Oostenrijk kwetst of wint deze laatsten, even als zijn aanvallende en onvermoeibare ijver voor het Katholicisme de volken in opstand brengt; - overal dezelfde resultaten: de twee partijen blijven nagenoeg dezelfde, die zij waren, wat het getal, maar niet wat de innerlijke kracht betreft; evenwel is het Katholicisme genoodzaakt, om op eene officiële wijze zijne verliezen te constateren en aan zijnen tegenstander het regt toe te kennen, om onafhankelijk te bestaan, en naast hem en ten zijnen koste te groeijen. Vervolgens heeft de godsdienstige scheuring, door het afronden en verstompen der volkseigenaardigheden, voor alle landen betrekkingen geschapen, welke anders onmogelijk te voorzien of tot stand te brengen waren (schiller). Duitschers, Engelschen en Franschen strijden onder dezelfde vanen tegen Franschen; Italianen, Spanjaarden en Duitschers tegen Duitschers; en zoo wordt de moderne staatkunde gegrondvest, het regt van interventie wordt door dit onuitwischbare antecedent erkend, geoorloofd, bevolen, naarmate der omstandigheden. - Het zijn altijd dezelfde volken, of beter gezegd, dezelfde gedeelten van volken. Indien er iets afwisselt, het is het tooneel des oorlogs; ik zou er bijvoegen: en de personen; maar men ziet zoo naauw niet, wanneer het eene worsteling van beginselen geldt: het individu telt alsdan niet, dan voor het weinige, dat het tot de algemeene zaak bijdraagt. In de Nederlanden, in Frankrijk, in Duitschland is het aan de eene zijde de Katholijke wereld, door de Jezuïten vereenigd, door hen aan de gehoorzaamheid gewend, en van hare verbijstering bekomen, die zich om het Huis van Oostenrijk schaart (eerst den Spaanschen, daarna den Duitschen tak), - de Paus in haar gevolg, goedschiks of kwaadschiks; - aan de andere zijde gedeelten van Staten, die niet zoo innig door een zelfde geloof onder elkander verbonden zijn, en ook niet vereenigd om een magtiger, die hen bestuurt. Dáár onuitputtelijke hulpbronnen (men geloofde dit ten minste), het voordeel van het getal en de ligging, het voordeel van aanvaller te zijn, en van den beginne af een wel bepaald doel gehad te hebben; - hier, menschelijker wijze gesproken, eene kennelijke minderheid in alle opzigten, maar - de regterhand des Heeren. Naast deze allesovermeesterende drijfveer, het godsdienstige | |
[pagina 663]
| |
geloof, vindt men wel andere belangen van eenen geheel verschillenden aard, waarvan sommige schrijvers zich hebben bediend als middelen, om het geheel der godsdienstoorlogen te verbreken. Men heeft deze belangen, bij vergelijking zoo weinig beduidend, en welke door tijdgenooten overigens op hunne regte waarde zijn geschat, tot den rang van oorzaken verheven; zoodat het is alsof men, naarmate men zich van de godsdienstoorlogen verwijderde, er te minder van begreep. - Er heeft misschien ook wel schennis van burgerlijke regten en vrijheden, wedijver van vrouwen, wedijver van familiën, afgunst van regeringen, eerzucht van sommige bijzondere personen, er heeft kortom het een en ander plaats gehad, toereikend om eenen opstand of eenén kleinen oorlog te verklaren; maar geheel Europa te beroeren, en dat gedurende honderd jaren! - ten hoogste kan zoo iets tot zeven gaan. Evenwel zou ik deze belangen niet geheel en al willen verwaarloozen, omdat zij mij leeren, waarom de oorlog op de eene plaats liever uitbarstte dan op eene andere. En aldus is datgene, wat men den dertigjarigen oorlog noemt, niets anders, kan het niets anders wezen, dan de ontknooping van dat verschrikkelijke drama der zestiende eeuw, zoo vol afwisselende gebeurtenissen, en waarvan alle tooneelen zoo bloedig waren. Maar het lag in den aard der zaak, dat de ontknooping nog verschrikkelijker, nog bloediger was, dan het geheele stuk. Ook moest dit laatste tijdperk, meer dan eenig ander, dergelijke voorbeelden van grootheid en triomf naar de wereld aanbieden, gevolgd door zoo plotselinge omkeeringen en zoo diepe vernederingen, voorbeelden van ontzaggelijke verwoestingen, zoodanig, dat de verbeelding zich die niet meer kan voorstellen, van geslachten van ijzer, welke geen tegenspoed verbaasde of kon ter neêr slaan, die voor geene opoffering, geene vermoeijenis, geen gevaar, geene wreedheid terugdeinsden. Er blijft nog over te onderzoeken, waarom Duitschland het schouwtooneel was, door de twee partijen ter beslissing van haren twist gekozen.
Sedert de hervorming in dat land had voet gewonnen, met zoo veel snelheid en geluk, dat zij niet meer de zaak van eenige sectarissen was, maar van de helft der bevolking, had Rome begrepen, dat het dáár, in hare bron zelve was, dat men haar moest aanvallen. Frankrijk en de Nederlanden boezemden het mindere ongerustheid in. En zeker, indien, gelijk de aan- | |
[pagina 664]
| |
hangers van Rome wilden, de hervorming het werk van menschen ware geweest, zou het eene uitmuntende staatkunde gebleken zijn, het kwaad bij den wortel aan te tasten. - Bovendien werd kabel V met zijne schikkingen, zelfs na eene overwinning, gevaarlijker voor Rome, dan een verklaarde vijand. Men kon er nog niet wel aan denken, om de wapenen op te nemen. Vóór alles moest men de gemoederen in het zuiden van Duitschland versterken en vereenigen, vervolgens de misslagen der andere partij bespieden, haar in het openbaar met redetwisten bezig houden, als met eenen valschen schijn van openlijken oorlog, terwijl men heimelijk in haar legerkamp binnendrong, om te weten, waarin hare krachten en hulpbronnen bestonden. Vooral moest men de vorsten aan de zaak van Rome verbinden, en, hetgeen het moeijelijkste was, de Duitsche geestelijkheid, die, zelfs in de getrouw geblevene landen, niets minder dan ultramontaansch was, weder onder zijne magt brengen. Dit was de ontzaggelijke taak, waarmede de Jezuïten zich belastten; zij kweten zich daarvan, dit moet men zeggen, met onvermoeiden ijver, behendigheid en volharding. Bijna terstond na de instelling zijner orde, had ignatius van loyola Pater faber naar Duitschland gezonden. De Jezuït begaf zich naar Keulen, waar hij zoo ijverig werkzaam was, dat de aartsbisschop hermann, meer dan ten halve Protestantsch, van zijnen zetel werd verdreven. Vervolgens verhief zich te Mentz, onder de bescherming van den aartsbisschop, een collegie van Jezuïten, dat het middelpunt hunner werkzaamheid in Beneden-Duitschland werd. De Paters jaius, bobadilla, salméron, enz. verdeelden onder elkander de erfstaten van Oostenrijk en Beijeren; canisius gaf zijn' beroemden Katechismus uit, welke voor langen tijd het klassieke boek voor het godsdienstige onderwijs werdGa naar voetnoot(1). Getrouw aan de voorschriften van hunnen stichter, rigtten de Jezuïten zich vooral aan het opkomende geslacht, zonder evenwel de predikatie en de biecht te verwaarloozen; en zoo groot was de invloed, dien zij op hunne kweekelingen wisten uit te oefenen, dat men te Weenen, onder de regering van ferdinand I, die zich nogtans een groot voorstander der verdraagzaamheid toonde, de jonge lieden van het nieuwe collegie de Protestanten zag beleedigen, die zich naar het hôtel van den Baron von rockendorff, maar- | |
[pagina 665]
| |
schalk van Oostenrijk, of van den Baron von eyzing, gouverneur van Beneden-Oostenrijk, begaven, zonder dat men blijk gaf zich om den invloed dezer heeren te bekommerenGa naar voetnoot(1). Reeds vroeger hadden zij zich openlijk tegen het interim durven verklaren. Hunne onbuigzaamheid ten opzigte der Protestanten verloochende zich geen oogenblik; zij waren de aanstokers van al de hoe langer hoe strenger wordende maatregelen, die op de Hervormden van Oostenrijk werden toegepast. Daar zij zich nog te weinig talrijk gevoelden, haalden zij ferdinand I over, om de oprigting van het vermaarde Duitsche Collegie te Rome te begunstigen, waarvan het voorname doel was, om onder de oogen van den generaal der orde een nieuw geslacht van priesters en zendelingen te vormen, doordrongen met de Roomsche denkbeelden, vijandig tegen alle schikking met de ketters, voor het overige de Duitsche taal sprekende - een voordeel, dat de eerste Jezuïten gemist hadden - en door hunne geboorte zelve wetende, hoe zij met hunne landgenooten moesten omgaan. Silezië alleen b.v. moest twaalf jonge lieden leveren, welke canisius, de bewerker van dezen maatregel, naar Rome zondGa naar voetnoot(2). Hunne werkzaamheid strekte zich tot de minst in het oog vallende onderwerpen uit. Te Weenen b.v. hadden zij, daar zij zich aan geen' boekdrukker konden vertrouwen, geene rust, voordat zij er een' uitsluitend voor hunne orde bekomen hadden (oblandino ad ann. 1555). - De ruimte veroorlooft ons niet, hier eene geschiedenis van hunnen arbeid te geven; bepalen wij ons bij de resultaten. Vijftig jaren later hadden zich overal collegiën verheven: te Keulen, Mentz, Ingolstadt, Inspruck, Munchen, Weenen, Praag, Breslau, enz., enz. - Deze innige vereeniging, in schijn onoplosbaar, van de belangen hunner orde met die der Katholijke zaak was een der merkwaardigste punten van de met zoo veel bekwaamheid opgestelde constitutie der Jezuïten. De erfstaten, voorheen voor twee derden Protestantsch, telden niet meer dan eenige zeldzame geheime aanhangers der hervorming. Het kettersche Boheme zag in zijnen boezem eene magtige Katholijke partij groeijen. Beijeren was voortaan zuiver. De aartsbisdommen van den Rijn hadden gezegepraald. En het nieuwe geslacht, door de Jezuïten gevormd, bleef aan hen | |
[pagina 666]
| |
gehoorzaam en onderworpen. De voorbeelden van afvalligheid werden van dag tot dag zeldzamer en wogen niet meer op tegen het aantal van verdoolde zielen, die in den schoot der Moederkerk terugkeerden. De Jezuïten waren voortaan in hunne partij de voornaamste organen on de bestuurders der openbare meening. Zij hadden met staatkundige geslepenheid de leden der keizerlijke familie ontzien (ferdinand, rudolf, matthias, maximiliaan), die in de meer vrijzinnige denkbeelden van karel V waren opgevoed. Tevreden met van hen zoo vele voordeelen en voorregten als mogelijk was te trekken, hadden zij de staatkunde der keizers niet openlijk tegengewerkt. Al hunne zorgen, al hunne behendigheid hadden zich op den jongen ferdinand, aartshertog van Stiermarken, vermoedelijken erfgenaam van den stam, en op maximiliaan, zoon van den Hertog van Beijeren, zamengetrokken. Deze arbeid was ongevoelig volbragt, bijna zonder dat er op gelet was; ten hoogste was het, dat een Protestant, een weinig minder theologant dan de anderen, nu en dan zijne stem verhief (gelijk chemnitz), om zijne geloofsgenooten te waarschuwen voor den vijand, dien zij het meest te duchten hadden. Verdiept in hare eigene twisten, dachten de verschillende protestantsche secten aan niets, dan om elkander te overmeesteren, en de theologische haat ging zoo ver, dat de Lutheranen aan eene vereeniging met Rome de voorkeur gaven boven den vrede met de Calvinisten. De gedragslijn der Jezuïten ten hunnen opzigte was reeds vooruit geheel getrokken. Op hunnen raad veinsde men aan de Katholijke hoven de Lutheranen te begunstigen; doch de verdragen sloten bij name de Calvinisten uit van alle deelname aan de wederzijdsche vergunningen. Saksen nam altijd en Brandenburg dikwijls partij voor Oostenrijk tegen geloofsgenooten. Deze verblinding, die met de theologanten begonnen was bedroefde keppler: ‘Sedert bij de Protestanten de vrees voor de Katholijken verloren is gegaan,’ schreef hij, ‘zijn zij begonnen onder elkander te worstelen, en thans zullen zij slechts des te gemakkelijker overwonnen worden.’ De Katholijken verborgen de hoop niet meer, welke zulk eene tweedragt hun gaf. ‘De Lutherschen en Calvinisten zijn zoo hevig aan elkander, dat wij Roomsch-Katholieken de beste verwachting hebben, derzelver duivelsche plannen en Jisten door hunne eigene wapenen mislukt, en alzoo de ketters door zich zelven vernietigd te zien,’ en hetgeen volgt (moser, aangehaald door söltl, D. l, bl. 104). | |
[pagina 667]
| |
Voortaan versterkt en vereenigd, nam het Katholijke Duitschland eene aanvallende houding aan. Onder alle soorten van vermommingen, door hunne constitutiën gewettigd, drongen de Jezuïten bij de Protestanten in. Er waren er te HeidelbergGa naar voetnoot(1), gelijk te Dresden, in de vrije steden van het Noorden, zoowel als in die aan den Donau. Nu eens, gelijk te Donauwerth, deden zij den Protestanten overlast aan, om deze tot eene uitbarsting te noopen, en alsdan kwam maximiliaan van Beijeren gewapenderhand de ketterij uitroeijen (söltl); dan, gelijk te Aken, gaven zij zich voor slagtoffers van den overmoed der Protestanten uit, en hun P. Jaquinot, provinciaal van Frankrijk, die zich toen daar bevond, deed het bewind van maria de medicis tusschen beide komen (Mercure Français ad ann. 1611). Overal waren de gevolgen dezelfde. Om de aandacht der Protestantsche theologanten af te leiden, hield men hen met openbare disputen bezig (dat van Regensburg b.v.) en men voerde schriftelijk eenen heeten, driftigen woordenstrijd; dit was de rol, die voor de P.P. Gretzer, Tanner, Gregorius de Valentia, enz. bewaard was. Van dit oogenblik af begint ook van de zijde der Katholijke staten eene reeks van willekeurige en gewelddadige bedrijven, welke de rijksdagen onvermogend zijn te beletten. De eene maal is het de kamer des rijks, die in hare beslissing eene onregtvaardige partijdigheid aan den dag legt; een ander maal is het de kamer van het keizerlijke hof, die zich voor het geregtshof des rijks in de plaats stelt. Van het jaar 1603 af zijn de wetten des rijks krachteloos. De huizen van Oostenrijk en Beijeren maken zich meester van de geestelijke vorstendommen; een bloedverwant van maximiliaan wordt aartsbisschop van Keulen; leopold van Oostenrijk vereenigt de Bisdommen van Passau en Straatsburg. Zonder eenig geldig regt maakt Oostenrijk aanspraak op de erfenis van Gulik. Maximiliaan smoort de hervorming te Donauwerth en in het land van Salzburg. De Protestantsche vorsten openen eindelijk de oogen, eindelijk besluiten zij, na lang aarzelen, om hunne krachten te vereenigen, ten einde zich tegen deze snel voortgaande aanmatigingen te verzetten (1608). Maar hunne zoogenoemde Unie was zelfs niet volkomen: de keurvorst van Saksen bood den Katholijken aan, om zich tegen deze bij hen te voegen, omdat | |
[pagina 668]
| |
het de Paltzgraaf, en niet hij was, die het voorzitterschap be kleedde. De keurvorst van Brandenburg, de landgraaf van Hessen aarzelden, en de Hanze-steden hielden zich zorgvuldig buiten den strijd. Bovendien, en juist uit hoofde der voorzigtigheid, waarmede de verschillende deelen der Protestantsche partij elkander moesten ontzien, nam de Unie een staatkundig, bijna dubbelzinnig karakter aan, zeer weinig geschikt, om de bevolkingen te vereenigen. Het was voor deze slechts om zekere grieven te doen - men durfde niet zeggen, dat het was, om de hervorming te verdedigen, daar deze hervorming niet meer voor allen dezelfde was. De predikers vergrootten het wantrouwen door hunne heftige smaadredenen. - Het eerste gevolg der Unie was de verklaring eener dergelijke vereeniging tusschen de Katholijke Duitsche vorsten (1609), bekend onder den naam van LigueGa naar voetnoot(1). Maar welk een contrast tusschen deze twee! De Katholijke Ligue was in waarheid één; zij had een werkelijk opperhoofd, erkend en absoluut, aan wien allen gehoorzaamheid verschuldigd waren. En door een' gelukkigen zamenloop van omstandigheden was dit opperhoofd, maximiliaan, Hertog van Beijeren, de bekwaamste der Katholijke vorsten, tegelijk de magtigsteGa naar voetnoot(2). Het doel was duidelijk aangewezen, zonder schroomvallige bedenkingen en zonder omwegen; en het is veel, duidelijk te weten, wat men wil, en dit te kunnen verklaren. Deze Ligue was overigens het werk der Jezuïten; men kon verwachten, dat er op de bevolkingen in denzelfden zin gewerkt zou worden, en dat aldus volken en vorsten hunne pogingen opregt zouden vereenigen. Negen jaren bleven de twee bondgenootschappen tegen elkander overstaan, zonder dat de oorlog uitbarstte. Een overblijfsel van vrees hield misschien de Katholijken nog terug. De zaak van Gulik had bewezen, dat de oorlog, eenmaal aangevangen, Europisch zou worden. De Unie had den keurvorst van den Paltz met een voorzitterschap bekleed, wel in den grond nominaal, maar dit was den Katholijken onbekend. Men | |
[pagina 669]
| |
wist, dat deze vorst in voortdurende betrekking met Frankrijk stond; hij had de dochter van den koning van Engeland gehuwd, en zijne zuster was keurvorstin van Brandenburg geworden. En zeker, indien hij de talenten van maximiliaan had bezeten, zou de Unie geducht hebben kunnen worden. Maar gedurende deze negen jaren verzekerde de Ligue zich, dat zij straffeloos alles kon wagen. Er ontbrak niets meer dan een dragelijk voorwendsel om uit te barsten; en de Paltzgraaf fredebik V gaf dit voorwendsel aan de hand, door aan den opstand der Bohemers deel te nemen.
Het is aan het uiteenzetten dezer feiten, en wel in ongeveer dezelfde orde, dat de twee schrijvers, die wij nu van nabij gaan onderzoeken, de inleiding van hun werk hadden moeten toewijden. Den dertigjarigen oorlog aan de andere godsdienstoorlogen vast te knoopen, en aan te toonen, waarom het laatste tooneel in Duitschland werd gespeeld, dit zou hunne taak geweest zijn. Ver vandaar, heeft sporschil niets beters weten te doen, dan ons eene slechte verkorting der geschiedenis van Duitschland sedert luther te geven, veel te uitgebreid als inleiding, en toch te onvolledig om op de lezing van het werk voor te bereiden. Na de zoogenaamde oorzaken der hervorming vermeld te hebben, en hoe dat nogGa naar voetnoot(1)? en het leven van luther zoo | |
[pagina 670]
| |
tamelijk verhaald te hebben, is hij op bl. 52 aan den rijksdag te Augsburg gekomen (1555), waar hij het waagt in eenige regelen zijn gezigtspunt op te geven, zijn cheval de bataille, waartoe hij telkens terugkeert, en om welks wil ik opregt geloof, dat hij, indien hij in dit eerste gedeelte inderdaad een oogmerk heeft gehad, hij het geheel geschreven heeft. De rijksdag kondigde het beginsel af, dat elke vorst des rijks het vermogen zou bezitten, om zijne godsdienst aan zijne onderdanen op te leggen: cujus regio ejus religio. ‘Dit vestigde eene onbepaalde heerschappij der Vorsten in zaken van Godsdienst, en daardoor werd de grond gelegd tot aanhoudende botsingen tusschen hen en hunne eigene Landstanden, tot eenen koortsachtigenGa naar voetnoot(1) tijd van gestadige onrust, tot gruwelen en razernijen van allerlei aard en eindelijk tot den dertigjarigen oorlog’ (bl. 52). - Sporschil erkent wel op bl. 53, dat de Jezuïten ook in de zaak betrokken zijn geweest, maar eigenlijk is het toch de dwingelandij in zake van godsdienst, ‘de ziekte van alle vorsten van dien tijd,’ welke alles gedaan heeft. Sporschil heeft, evenmin als söltl, de werking der geestelijkheid op de bevolkingen doen gevoelen, die van de Katholijke geestelijkheid, om hunne partij te vereenigen, van de leeraars en hofpredikersGa naar voetnoot(2), om de Protestanten oneenig te maken. Zich op zulk een bekrompen terrein plaatsende, verliest sporschil alles uit het oog, wat den dertigjarigen oorlog voorbereidde. Hij houdt zich b.v. lang op met de regeringen van matthias en maximiliaan II, met al de kleine opstanden in Boheme; en men komt met hem tot de uitbarsting, zonder te voorzien, dat zij algemeen zal wezen, zonder, hetgeen erger is, te weten, uit welke bestanddeelen de twee partijen be- | |
[pagina 671]
| |
staan, zoodat men noch den geest kent, die haar bezielt, noch de hulpbronnen, op welke zij in Duitschland en daarbuiten rekenen, noch zelfs de personen. Om dit laatste gebrek te herstellen, heeft hij aan het begin der meeste hoofdstukken eene soort van tusschenzin moeten invoegen over den man, die daarin zal optreden, aldus telkens het verhaal afbrekende, zelfs op de meest dramatische plaatsen, alles vergezeld met alledaagsche opmerkingen: ‘Niets is minder den hooggeplaatsten man waardig, niets is voor hem zelven, en voor de belangen, die hij te verdedigen heeft, meer nadeelig, dan gebrek aan standvastigheid in tegenspoed,’ bl. 97. - ‘De gevaarlijkste hoedanigheid voor een Vorst is eene eerzucht, die zich ligtelijk laat verblinden, en niet door andere groote gaven van den geest ondersteund wordt,’ bl. 121, enz. Dwalingen in bijzonderheden ontbreken niet. B.v. bl. 63, was het van veel belang al de vorsten te leeren kennen, die aan de Unie deelnamen, en hij vergeet melding te maken van den Paltzgraaf van Tweebruggen, het geheele huis van Anhalt, de Graven van Oettingen; en onder de vrije steden van Schweinfurt, Weissenburg, enz. Hij zegt niet, dat in het volgende jaar de Landgraaf van Hessen, alsmede de steden Heilbron, Hall, Nordlingen, Meinungen, Kempten, insgelijks toetraden. - Het is op de rijksdagen, dat de partijen zich het beste kenteekenen door de ontwikkeling harer aanspraken en grieven; naauwelijks haalt hij er eenige van aan. - Op bl. 70 schrijft hij aan hendrik IV dat vermaarde plan eener Europesche republiek toe: en men weet, dat dit plan van sully is, en dat hendrik IV slechts Oostenrijk wilde vernederen. Overigens zijn schiller en Dr. söltl in dezelfde dwaling vervallen. Dr. söltl heeft somtijds begrepen, dat hij de oorzaken van eenen godsdienstoorlog moest nasporen. En de daadzaken welke hij verzameld heeft, zouden, indien zij in hare natuurlijke orde waren gerangschikt, bijzonder strekken, om de manoeuvres der Katholijken te doen kennen. Zijn hoofdstuk over Donauwerth (l. I) wekt belangstelling op door het nieuwe van eenige bijzonderheden. Wij moeten hetzelfde zeggen van dat over Saltsburg en over de toebereidselen van maximiliaan van Beijeren (l. II), voordat de oorlog uitbarstte: dit is een voordeel op sporschil, die doorgaans zoo oppervlakkig is. Het gebrek aan orde, de verwarring in de uiteenzetting, spruit bij söltl uit eene tamelijk zonderlinge vooringenomen- | |
[pagina 672]
| |
heid voort. Getroffen door van den aanvang af aan het hoofd der Ligue en der Unie twee leden van het oude geslacht van Wittelbach te zien, maximiliaan en frederik, is hij op den inval gekomen, om de gebeurtenissen om deze twee vorsten heen te groeperen (zie bl. 8); maar dewijl de godsdienstoorlog niet de zaak van twee individuën was, zelfs niet van twee vorsten, vindt söltl, bij het opstellen zijner inleiding, zich genoodzaakt, om het natuurlijke verband tusschen de feiten te verbreken. Als een goed Protestant blijft hij niet daarbij. Het is vooral de Paltzgraaf, diens persoon en staatkunde, welke hem al zijne aandacht waardig schijnt; hij beschouwt derhalve de zaken uit een Paltzisch oogpunt, - want zulk eene zonderlinge zamenstelling van woorden moet men maken na een gezegde, gelijk dit: ‘gelijk de Paltzische zaak de aanvang en het midden, de grondoorzaak en de levenskracht des langdurigen vreesselijken kamps was, zoo moest zij ook deszelfs eindpunt vormen; hare beslissing, dit erkende men tevens, gold tegelijk de Hervorming in het algemeen en de Godsdienstige vereenigingen der Gereformeerden in het bijzonder.’ Söltl is derhalve verliefd op dien jongen Paltzgraaf, die onder zulke gunstige voorteekenen optreedt; hij schept er behagen in, om ons de godsdienstige opvoeding te verhalen, welke hij van de vrome louize juliane ontving. Hierin is nog niets, dat de geoorloofde grenzen overschrijdt; maar daarna volgt söltl hem naar Engeland, waar elisabeth, de dochter der stuarts, hem verwacht, - dit geeft gelegenheid tot eene andere buitensporigheid: aan elisabeth moet insgelijks een aantal bladzijden worden gewijd. Söltl verhaalt ons de eerste jaren dier Prinses in de familie harrington, hare opvoeding, hare ongelukken in hare eigene familie; - daarop volgt het huwelijk der twee gelieven, de beschrijving van hunne kleeding bij de plegtigheid, hunne reis naar Holland, de feesten waarmede zij in het Paltzgraafschap worden ontvangen. Misschien had dat alles de stof kunnen uitmaken voor een wintervertellingje in het hoekje van den haard; maar het in eene inleiding tot den dertigjarigen oorlog te plaatsen, is al te onnoozel. De feesten eens voorbij zijnde, en nadat de rust op het kasteel Heidelberg hersteld is, begint de staatkundige rol van den vorst. Frederik wil ook het huis van Oostenrijk ten onder brengen, het zijne verheffen, zijne partij vereenigen, maximiliaan van Beijeren of den Hertog van Savoije op den keizerlijken | |
[pagina 673]
| |
troon plaatsen, enz. Jammer dat het ontwerp en de uitvoering zoo veel van elkander bleven verschillen. De Paltzgraaf en zijn gezin moeten hem wel zeer ter harte gaan; want gedurende den loop van het verhaal komt hij telkens op dit verbannen, verstrooid gezin terug; wij moeten het lot van elk van zijne leden kennen: de schrijver zou zelfs gustaaf adolf verlaten, om een dier Paltzgravinnetjes na te loopen. En evenwel heeft de Paltzgraaf, met welke partijdigheid men zijn karakter ook afschildere, niets merkwaardigs gehad behalve zijne ongelukken. Zijne nietigheid heeft zich tot in de meest gewone omstandigheden geopenbaard. Wat de Paltzgravin elisabeth betreft, is het nog erger. De ijdelheid is haar óngeluk geweest, en op het eind van haar leven was zij nog even hoogmoedig, als toen zij eene gestolene kroon verlangde. Toen de ongelukken haar Christelijk hadden moeten vernederen, toen talrijke schulden haar dwongen, om te s Gravenhage te blijven, toen het op eene schrikkelijke wijze ledig om haar heen was geworden, verneemt zij, dat hare dochter aan eenen Prins uit het huis van Brunswijk beloofd is, en vertoornt zich daarover als over eene mésalliance. ‘Zij bewaarde nog altijd den ouden niet gebogen vorstelijken moed en trots’ (söltl, D. II, bl. 406). Söltl prijst de opvoeding zeer, welke zij aan hare kinderen liet geven; zonder in eenig hier niet passend onderzoek te treden, zullen wij slechts aanmerken, dat de vruchten dezer opvoeding bitter voor het hart van elisabeth moesten zijn. De Paltzgraaf, even zwak als zijn vader, liet haar in hare schulden aan haar lot over. De ridderlijke Prins rupert, die in de oorlogen van Engeland deelnam, maakte zich daar bij beide partijen gehaat door zijnen ondragelijken hoogmoed en zijne gewelddadigheid. Prins eduard werd Katholijk. Onder hare dochters verliet de philosophe hare moeder, om zich in Duitschland met de wetenschap te gaan bezig houden: eene andere begaf zich naar Frankrijk, waar haar gedrag haar op eene treurige wijze vermaard deed worden onder den naam van Abdis van Maubuisson. - Tegen het einde van haar leven was elisabeth insgelijks begonnen te philosopheren; zij wisselde met anna maria schuurman en anderen eenige brieven in die half zedekundige, half philosophische brabbeltaal, welke men vleijend Cartesisch noemdeGa naar voetnoot(1). - Er stond echter naast die Paltzgrafelijke nulliteiten een karakter, | |
[pagina 674]
| |
dat ook wel had mogen ontwikkeld worden - het was ten minste der moeite waardig -, het is dat van louize juliane, zoo Christelijk, zoo vast, zoo helder, zoo sterk in tegenspoed, en hetwelk de Paltzgraaf terstond uit zijnen raad verwijderde, toen hij zich aan zijne dwaze inbeeldingen overgaf. En indien er, gelijk de vertaler wil (bl. vi), eenig zachter tooneel noodig was, om den geest van de afgrijsselijkheden des oorlogs te doen uitrusten, zou het leven der waardige dochter van willem I er belangrijker hebben aangeboden, dan die door söltl gekozen zijnGa naar voetnoot(1). Evenmin als sporschil, geeft söltl ons eene statistiek der partijen. Hij is ook niet zeer gelukkig, als hij buiten Duitschland komt; zijn uitstap in Frankrijk, bl. 43, D. I, zijne gedurige overstappen naar Engeland zijn niet met het onderwerp in verband gebragt en niet vrij van dwalingen. Wanneer wij de beide werken zelve inzien, vinden wij terstond een eenigzins Duitsch gebrek, dat van willekeurige verdeelingen. Söltl vermenigvuldigt zijne hoofdstukken en boeken tot in het buitensporige; sporschil maakt er minder, maar snijdt ze even onregelmatig af. Evenwel bood de oorlog vier vrij duidelijk onderscheidene afdeelingen aan, waaraan wij ons in dit opstel zullen houden: de Paltzische, Deensche, Zweedsche en Zweedsch-Fransche tijdperken. | |
I.
| |
[pagina 675]
| |
maximiliaan van Beijeren en fredebik V; maar hoe zeer verdwijnt de laatste bij de hoofden der Katholijke partij. Tot dweepzucht toe ijverig, innig overtuigd van het goede hunner zaak, bieden ferdinand en maximiliaan, nu alleen, dan vereenigd, bijna overal en altijd eene zeldzame mengeling aan van voorzigtigheid in het afwachten, van doorzigt in de keus hunner raadslieden en generalen, en van onverwinnelijke standvastigheid bij tegenspoeden. Indien men hen echter vergelijkenderwijze moest schatten, zouden wij niet aarzelen ter gunste van maximiliaan te beslissen, wiens stelling, in een staatkundig opzigt, moeijelijker was, terwijl zijne hulpbronnen minder aanzienlijk warenGa naar voetnoot(1). Maximiliaan hield den oorlog de dertig jaren, welke hij duurde, onafgebroken vol. Hij overleefde dien, en trok er al de materiële voordeelen uit, die hij geeischt had. Altijd vooraan, zonder zich zelven of zijne staten te ontzien, gaat hij, zonder af te wijken, op zijn doel af; onverbiddelijk in zijne zege, zonder er door bedwelmd te zijn, onverzettelijk zelfs dan, wanneer hem geene enkele stad meer overblijft, handhaaft hij zich altijd, en ziet elke veldtogt de Beijersche troepen geduchter dan ooit weder te voorschijn komen. Dit alles bewijst reeds, dat maximiliaan lang te voren had voorzien, welke de aard der naderende worsteling wezen zou, en dat hij dien ten gevolge zijne maatregelen had genomen. - Men moet niet vergeten, dat zijn vader willem hem Beijeren in eenen treurigen toestand van ontblooting had nagelaten; dat hij, in weêrwil der edelen en steden, zijn gezag moest herstellen; het te kort, door de vorige regering in de geldmiddelen gelaten, aanvullen; eene militaire magt scheppen, waar deze niet bestondGa naar voetnoot(2). Voegen wij er bij, dat hij, indien hij zich niet persoonlijk een bekwaam en ervaren krijgsman toonde, toch altijd uitmuntende bevelhebbers, gelijk tilly, de werth, mercy, aan het hoofd zijner legers wist te plaatsen. De toestand van maximiliaan gedurende den oorlog was dikwijls zeer netelig; de geringste misstap had hem in het verderf kunnen storten. Hij moest het Katholicisme verdedigen; maar tegelijker tijd moest hij de Oostenrijksche magt niet vergroo- | |
[pagina 676]
| |
ten. Zijn gedrag werd altijd door deze dubbele beweegreden bestuurd. B.v. in 1618 kan hij zich de keizerlijke kroon opzetten; maar dit zou toen hetzelfde geweest zijn, als de Katholijke partij te verdeelen. In den opstand in Boheme komt hij in het eerst niet tusschen beide, omdat het de zaak van het huis van Oostenrijk was, en hij zich niet tot een werktuig van diens magt wilde maken; maar zoodra de Protestanten den schijn aannemen van er zich in te mengen, trekt zijn leger Boheme binnen; hij heeft begrepen, dat het nu een godsdienstoorlog is. Zoodanig was zijn bestendig gedrag. Ferdinand beslaat, naar het ons voorkomt, slechts de tweede plaats. Indien zijne standvastigheid die van maximiliaan evenaarde, bezat hij toch hetzelfde doorzigt, dezelfde werkzaamheid, dezelfde belangloosheid niet. Zijne raadslieden waren ook gunstelingen; zijn biechtvader had veel vermogen op hem, en hij toonde zich minder gestreng in zijn bijzonder leven (khevenhiller). De tegenspoed kon hem geen tittel van zijne aanspraken doen terugnemen; maar hij liet zich door den trots der zege verblinden, en zonder maximiliaan zou hij zich zeer digt bij zijn verderf bevonden hebben. Wat den Paltzgraaf betreft, het is voldoende hem te zien handelen. (1618) Sedert ferdinand, nog aartshertog, den Bohemers als hunnen vermoedelijken vorst was aangekondigd, had wantrouwen de utraquisten bemagtigd. Men had den jongen vorst in zijne erfstaten zien handelen. De Katholijken hadden daarentegen weder moed gevat. De Majestäts Brief, die gewetensvrijheid verzekerde, werd herhaalde malen geschonden; en de Bohemers, onder de vorige regering reeds getergd, barstten uit. Het teeken van hunnen opstand was een bedrijf, volkomen gelijk aan dat, hetwelk, 199 jaren vroeger, had aangekondigd, dat de Hussiten de wapenen opvatteden. Moravië en Silezië volgen gedeeltelijk dit voorbeeld; en de opstandelingen, met den Graaf van thurn aan het hoofd, vereenigen zich met bethlen gabor van Zevenbergen, die Hongarije aan Oostenrijk wilde ontrukken. Weenen wordt belegerd; ferdinand handhaaft zich daar. Eene nederlaag roept thurn naar Boheme terug, en de jonge aartshertog maakt van dit oogenblik van verademing gebruik, om zich te Frankfort te laten kroonenGa naar voetnoot(1). Ondertusschen vereenigden geheime betrekkingen de Bohe- | |
[pagina 677]
| |
mers met de Protestantsche Unie. Söltl kan, in weêrwil van al zijne pogingen, niet bewijzen, dat de Paltzgraaf geen deel aan deze beweging gehad heeft. Deze vorst en zijne raadslieden onderhielden in Boheme eene levendige verstandhouding. Het hof van Heidelberg had er een' vertegenwoordiger. Men zond er nog ernst van mansfeld heen met een leger, door het geld van den Paltzgraaf op de been gebragt; en voordat de Bohemers ferdinand, hunnen wettigen koning, plegtig hadden afgezet, raadpleegde frederik reeds de Protestantsche vorsten, om te weten, of hij de kroon kon aannemen. Ter zelfder tijd deed hij heimelijk stappen om de keizerlijke kroon, of aan maximiliaan van Beijeren of aan den Hertog van Savoije te doen overgaan; men moet al deze stappen niet uit het oog verliezen, wanneer men later het gedrag des keizers te zijnen opzigte beoordeelt. De Bohemers verklaren ferdinand vervallen, en bieden de kroon aan den Paltzgraaf aan - op de weigering van den keurvorst van Saksen. En thans, nu het doel bijna bereikt is, maakt wankelmoedigheid zich van den vorst meester; hij raadpleegt nogmaals iedereen. De raad van louize juliane wordt nogmaals verworpen. Zijn prediker ziet in dit aanbod de hand Gods. De ijdelheid van elisabeth wordt er te zeer door gestreeld. Frederik vertrekt derhalve naar Boheme, om zich te laten kroonen. - Onze twee geschiedschrijvers verhalen zeer uitvoerig, als iets belangrijks, al de krooningsfeesten. - Eenige dagen nog van ijdele zegepraal, en de zaken veranderen geheel en al van voorkomen. Frederik had op de Unie gerekend; maar als hoofd van deze vereeniging had hij moeten weten, wat zij beteekende, en dat eenheid, kracht en belangeloosheid daarin geheel en al ontbraken. Hij had op jakobus I, zijn' schoonvader, gerekend, maar frederik kende toch dien armen vorst, die drie vierde gedeelten van zijne regering sleet om tot het besluit te komen, van gedurende het laatste vierde deel niets te doen. Jakobus, in het eerst besluiteloos, verklaarde daarna, dat zijn schoonzoon ongelijk had gehad. - Frederik wist eindelijk, dat het hof van Frankrijk in oorlog was met de Protestanten van dat koningrijk, en dat hij derhalve van dien kant geene hulp te wachten had. In weêrwil van dat alles had hij Koning van Boheme willen zijn. Indien op het oogenblik van gevaar alle hulp hem ontbrak, wien moest hij daarvan de schuld geven? Zijn gedrag in Boheme verloochende zulk een begin in geenen | |
[pagina 678]
| |
deele. Uit ijver voor de uitwendige vormen van het Calvinisme, maakte hij de Lutherschen ontevreden; en aldus de vijandelijke ligtgeraaktheid van Saksen kwetsende, was hij de oorzaak, dat de keurvorst zich openlijk voor den keizer verklaarde. Hoë preekte te Dresden, dat de Oostersche antichrist minder afschuwelijk was dan de Westersche (Turken en Calvinisten). De nieuwe koning wist niet eens de eensgezindheid te bewaren tusschen mansfeld, thurn en zijnen raadsman, christiaan van anhalt, die allen aanspraak maakten op het opperbevel over de troepen. De maatregelen zijner vijanden waren geheel andere. Maximiliaan en de keizer wiegden de Unie door schoone woorden in slaap; - men had het geenszins gemunt op de erfstaten van den Paltzgraaf. Evenwel rukte een Spaansch leger uit de Nederlanden op naar de Opper-Paltz, die frederik zonder verdediging had gelaten. Met het geld van Spanje versterkte ferdinand zijn leger in Boheme; terwijl maximiliaan, door den marsch van spinola tegen de ontwerpen der Unie gedekt, van eenen anderen kant Boheme introk. Een enkele geringe veldslag is voldoende, om het lot van den pretendent te beslissen. In den nacht, die op den slag van Weissenberg volgde (Nov. 1620), nam frederik met zijne gemalin en zijne raden de vlugt naar Breslau, vervolgens naar Berlijn en vandaar naar Holland. En toen bedacht hij, dat de vorsten, gelijk andere menschen, aan lotwisseling waren blootgesteld, enz., waarover söltl hem uitermate prijstGa naar voetnoot(1). Evenwel was, toen frederik de vlugt nam, alles nog niet verloren. Mansfeld hield nog stand; Silezië en Moravië konden versterkingen leveren; gabor bedreigde altijd nog Oostenrijk in het Oosten. Maar aldus verlaten, werd mansfeld weldra tot het uiterste gebragt; Pilsen, zijne wapenplaats, kapituleerde, en met het overschot van zijn leger begaf hij zich naar de Opper-Paltz, waar hij het eerste voorbeeld gaf van | |
[pagina 679]
| |
een leger, dat zich zelf, op kosten zoowel van vrienden als van vijanden, onderhield. Boheme moest zich onderwerpen; en het geheele gebouw van zijne vrijheden, dat de Hussiten met zoo veel moeite, ten koste van bloedige oorlogen, hadden opgerigt, al wat de keizers zelven bevestigd hadden, werd door het geweld des overwinnaars vernietigd. De verbeurdverklaringen verarmden het land; ballingschap, vervolgingen en straffen verminderden de bevolking; - maar, gelijk de Jezuïten zeiden, Boheme werd gezuiverd. Frederik liet, terwijl hij vlugtte, geene zijner aanspraken varen, en verschafte alzoo den Katholijken een voldoend voorwendsel, om hem in zijne erfstaten aan te vallen. - De Protestantsche schrijvers verwijten den keizer de onregtvaardigheid van dezen maatregel (schiller, pfister, söltl, ook sporschil, enz.) en beschouwen dien als eene schending van de wetten des rijks. Maar het komt ons voor, dat frederik in dit opzigt de eerste schuldige was. Wat was toch zijn oorlog in Boheme? Overigens bewijst de aarzeling, welke hij in het eerst liet blijken, dat hij moeite deed om zijn geweten te verschalken. Daar nu frederik in zijne aanspraken bleef volharden, moest men hem wel dwingen om daarvan af te zien. Indien de Ligue al zijne erfstaten aantastte, had hij niet eveneens gehandeld, toen hij beproefde de boeren van Oostenrijk in opstand te zetten en den oorlog voor Weenen bragt? - De eenige afkeuringswaardige daad van de zijde der Ligue was, naar het ons toeschijnt, het binnentrekken der Spanjaarden in de Paltz; en het is juist deze, welke men onopgemerkt laat. Terwijl hij de Paltz bezette, was de keizer in zijn regt; maar hij maakte daarvan misbruik, door op eigen gezag den Paltzgraaf en zijne kinderen van den titel van keurvorst te berooven. Evenwel moet, hetgeen wij hier zeggen, niet zoo zeer strekken, om den keizer te regtvaardigen, dan om te doen gevoelen, dat de beschuldiging der Protestantsche schrijvers onjuist is. Want wat de Katholijke partij betreft, het is duidelijk, dat zij zonder dit voorwendsel den oorlog zou hebben voortgezet. Vooreerst moest ferdinand aan maximiliaan de onkosten zijner tusschenkomst betalen. Men bood hem aan de Paltz met den keurvorstelijken hoed te veroveren. Vervolgens was de oorlog begonnen. en wel voordeelig voor de Ligue; zij achtte het oogenblik gekomen, om hare ontwerpen tegen de Protestantsche staten te verwezenlijken. Geen van onze beide schrij- | |
[pagina 680]
| |
vers - en toch geeft söltl vele bijzonderheden over dit tijdperk - doet dit vast beraamde ontwerp der Ligue genoeg uitkomen. Johan von gartzen, een der voornaamste officieren van den keurvorst van Maintz, schreef b.v. aan gabriel de roy, dat men weldra meester zou zijn van het geheele Paltzgraafschap, en dat men vervolgens de wet zou stellen aan de aangrenzende staten van den landgraaf van Hessen (Mem. de louise juliane, bl. 224). Ondertusschen was tilly mansfeld in de Paltz gevolgd; en reeds toen had men eenen voorsmaak van den wreeden aard, dien de oorlog zou aannemen. Twee vorsten, de oude markgraaf van Baden-Durlach en christiaan van wolfenbuttel, verklaren zich voor frederik. Een oogenblik vatten zijne aanhangers weder hoop; hij verschijnt zelf weder in het leger, maar weldra verloochent hij, om zijnen schoonvader jakobus I niet te mishagen, in zekere mate zijne verdedigers, die niettemin den oorlog voortzetten. Het schijnt, dat, indien toen de Protestantsche legers zich onder een enkel hoofd hadden vereenigd, de 50,000 man, welke zij aan de Ligue konden tegenstellen, een' moeijelijk door te breken slagboom zouden gevormd hebben. In plaats daarvan verstrooit tilly het Badensche leger te Wimpfen (April 1622), trekt daarna noordwaarts om christiaan te Höchst te verslaan, valt dan weder op mansfeld aan en verdrijft hem uit Duitschland. Wat vooral van belang was ter verklaring der gebeurtenissen - sporschil schijnt dit nergens begrepen te hebben, want hij ziet in den dertigjarigen oorlog weinig meer dan eene reeks van militaire manoeuvres - was de staatkunde der Ligue bloot te leggen ten aanzien van de staten der Unie, en de houding der Katholijke partij in Europa in het algemeen ten opzigte der Protestanten. Söltl heeft dit gevoeld; maar, gelijk elders, maakt zijne vooringenomenheid ter gunste van den Paltzgraaf, dat hij zijn verhaal verwart en het telkens afbreekt, om de lotgevallen der geheele familie te volgen. Wat Saksen betreft, had ferdinand niets van den keurvorst te vreezen; zij wisselden op het eind van ieder jaar de lijst uit van het wild, dat in den tusschentijd gedood was; om hoë te bedaren, had men eenige Luthersche predikanten in Boheme gelaten. De keurvorst van Brandenburg beefde reeds, want zijne staten paalden aan Silezië; het was slechts te naauwernood, dat hij zijnen voortvlugtigen schoonbroeder eenige weken eene schuilplaats had durven geven. - Spanje had zich met | |
[pagina 681]
| |
jakobus I belast, die den Spaanschen ambassadeur Gondemar een man naar zijn hart vond. Frankrijk boezemde geene de minste ongerustheid in. Door de erfgename van Péquigny aan den broeder van luines, gunsteling van lodewijk XIII, te geven, had de aartshertogin der Nederlanden zich van de onzijdigheid dezer mogendheid verzekerd. Van tijd tot tijd beklaagde jakobus zich, dat men geene oplettendheid voor hem had; en hij zond een' afgezant naar Weenen, een' anderen naar Brussel, een' derde naar tilly om te reclameren (Mem. van louise jul., p. 209). Maar door de tusschenkomst der Engelsche Jezuïten wist de Katholijke partij maar al te wel, waaraan zij zich ten opzigte der klagten van jakobus te houden had, en zij veroorloofden zich ten zijnen opzigte eene grove draaijerij. Er waren, als men de Katholijken gelooven zou, drie oorlogvoerende magten: de keizer, de Ligue en de Spanjaarden. Wanneer men zich te Brussel beklaagde, dat de Spanjaarden stad op stad in de Paltz wegnamen, antwoordde het hof der aartshertogin, dat hunne troepen in de soldij des keizers stonden. Dan nam men de toevlugt tot den keizer, die verzekerde, dat de Spanjaarden voor hunne eigene rekening handelden. Toen tilly Heidelberg nam, antwoordde de keizer, dat tilly de generaal der Ligue was, waarover hij geen gezag had. Tilly op zijne beurt gaf voor in naam van den keizer, de Ligue, den paus, of de kerk te handelen, al naarmate het hem te pas kwam. Jakobus bleef niettemin volhouden met onderhandelen! Tot zelfs den Paltzgraaf leidde men met fraaije beloften om den tuin. Nu bood men hem een gedeelte van de Paltz aan; hij behoefde zich slechts aan de genade des keizers toe te vertrouwen; dan weder wilde maximiliaan een' zijner zonen te Munchen doen opvoeden, zonder dezen te dwingen om van godsdienst te veranderen, en zou hij hem bij zijne meerderjarigheid zijne erfstaten teruggeven. Söltl verhaalt in het breede deze spitsvindige en valsche onderhandeling; het is slechts te bejammeren, dat, in plaats van zich aan de Mémoires, enz. van rusdorf, de hoofdbron, te houden, onze schrijver alle soorten van kleine geschrevene stukken te baat neemt, welker echtheid niets minder dan bewezen isGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 682]
| |
De uitslag van al deze intrigues wás, dat de Opper Paltz aan Beijeren bleef, dat de Spanjaarden zich in de Beneden-Paltz handhaafden, en dat, op den rijksdag te Regensburg, de titel van keurvorst, die tot nog toe aan den oudsten tak van Wittelbach had behoord, plegtig op maximiliaan werd overgebragtGa naar voetnoot(1). De Paltzische zaak was onherroepelijk verloren. De Unie bleef zoo goed als ontbonden, zonder hoofd, om hetwelk zij zich kon vereenigen, zonder hoop van buiten, tegenover de Ligue, die zegepraalde, en gereed was, om hare voordeelen te vervolgen. Tilly, de vreessclijke tilly, aan het hoofd van een magtig leger, bedreigde tegelijk Hessen en den Neder-Saksischen kreits. | |
II.
| |
[pagina 683]
| |
brandmerktGa naar voetnoot(1), was op het punt om een ander veel gewigtiger plan te doen gelukken. - De koningen van Denemarken en Zweden zagen met ongerustheid den storm hunne grenzen naderen. Het edele hart van gustaaf adolf brandde van verlangen, om zijne geloofsbroeders te hulp te komen. Reeds toen gaf deze vorst het ontwerp te kennen, hetwelk hij geheel zijn leven trachtte te verwezenlijken, een verbond van alle Protestantsche staten. 's Gravenhage werd als de plaats der onderhandelingen aangeduid. Uit afgunst bood christiaan IV van Denemarken, die buitendien zijnen titel van Rijksvorst kon laten gelden, zich aan, om zich te belasten den oorlog eene meer voordeelige wending te geven. Hij behield de overhand en liet zich tot militair opperhoofd van den Neder-Saksischen kreits benoemen. Tilly wachtte niet tot hij tot den aanval overging. Aan het hoofd van een leger der Ligue trok hij het grondgebied van den kreits binnen, bijna op hetzelfde oogen blik, dat een ander vijand, honderd maal geduchter, zich in Duitschland aankondigde àls de wreedaardige dienaar van den wil des onverbiddelijken keizers. Inderdaad, ferdinand II had begrepen, dat het tijd werd om zelf te handelen. Tot nog toe was het de Ligue geweest, die alles gedaan had, en het hoofd dezer Ligue was hij niet. Tilly stond niet onder zijne bevelen, en maximiliaan scheen de ware keizer te wezen. Albert van wallenstein bood zich toen aan, om een leger te heffen, dat zich op kosten des vijands zou onderhouden. Dit was te gelijker tijd de uitputting der schatkist afwenden; en door een' gelukkigen zamenloop van omstandigheden zou, nu de Ligue de Unie had verpletterd, de keizer, met dit hem toebehoorende leger, zonder andere moeite dan die van zijne toestemming te geven, de vruchten van den arbeid van anderen plukken. Welk eene toekomst van volstrekte magt! Wat wallenstein voorstelde, was in den grond niets anders dan eene herhaling der poging van mansfeld: de rooverij in het groot, met Duitschland tot magazijn van levensmiddelen (schiller). Wallenstein wilde bovendien, en dit was het, wat zijn plan iets afgrijsselijk nieuws gaf, dat dit leger zoo aanzienlijk zijn zou, dat het straffeloos kon plunderen. Hij rekende op zijn genie en op de kennis van het soldatenkarakter, welke hij bezat, om eene soort van krijgstucht en eenheid | |
[pagina 684]
| |
te vestigen in het vreemde zamenraapsel, dat zijne roepstem zou gehoorzamen. - Het is jammer dat niemand ons tot nog toe heeft ingewijd in het leven, dat in dit leger van zulk eene nieuwe soort geleid werd. Al deze menschen hadden eigenlijk geen souverein, geen vaderland meer; en buiten het kamp was alles voor hen vijands-land; Katholijk of Protestantsch, dit kwam er in den grond weinig op aan. Geenerlei band hechtte hen aan het overige der maatschappij. Naast de woeste Croaten, die Kozakken van den dertigjarigen oorlog, de schrik der bevolking van het platteland, marcheerden Italianen, die niets van hunne valschheid en hunne schandelijke lusten hadden vergeten, maar aan wie wallenstein moed had weten in te boezemen, - Spanjaarden, aangelokt door de hoop op buit, goedkooper gewonnen dan in de Nederlanden, - Duitschers van alle provinciën (ook Protestantsche), - Slavoniërs, die de oude vijandschap vergaten, - veteranen uit den Boheemschen en Hongaarschen oorlog, - eindelijk avonturiers uit alle oorden, die naar bevordering en roem jaagden, of behagen schepten in dat ongeregelde leven, met zulke afwisselende aandoeningen, met zulke onverwachte lotwisselingen. En te midden dezer verzameling zonder harmonie, waar elke afdeeling hare taal, hare gebruiken, hare geliefkoosde wapenen had, een enkel man, om deze verschillende bestanddeelen te vereenigen en te doen zamenwerken, een enkel man, die zich het middelpunt had weten te maken, waarvan alles moest uitstralen, de band, waaraan zich al deze op zich zelf staande deelen vasthechtten. Dit alles zou gewis wel eene bijzondere studie verdienen, des te meer, dewijl het juist datgene is, waarin het ware genie van wallenstein bestond: eene soort van orde in de wanorde te handhavenGa naar voetnoot(1). Een ontelbare hoop volks, zonder geloof, zonder wet, blindelings onderworpen aan een enkel man, zoodat deze hoop hem volgt, zich voor hem bloot geeft, zonder ooit eenige gezindheid tot opstand aan den dag te leggen; dit is een verschijnsel, dat ons duizend maal meer belang inboezemt, dan de koude verhalen van manoeuvres, waarin sporschil zoo veel behagen schept. Wallensteins Lager van schiller is misschien een zeer schoon tooneelstuk met histori- | |
[pagina 685]
| |
sche namen, eene prachtige prologue voor zijn groot drama; maar zoo iets is nog geene geschiedenis, nog niet het werkelijke leven. De minste vergelijking met gelijktijdige bronnen doet spoedig ontdekken, dat het slechts eene kleurlooze idealisatie is. Nu eens het beest op het noorden van Duitschland is losgelaten, volgen de gebeurtenissen elkander met snelheid op. Christiaan IV had, waarschijnlijk op raad van mansfeld en christiaan van wolfenbuttel, een niet kwalijk bedacht ontwerp voor eenen veldtogt gevormd. - Terwijl hij tilly het hoofd zou bieden, moest mansfeld wallenstein van Neder-Saksen afwenden, daarna, zich op Silezië werpende, de erfstaten van Oostenrijk bedreigen en zich met gabor vereenigen, die, volgens zijne gewoonte, ferdinand den oorlog verklaarde, wanneer hij wist, dat deze elders bezig gehouden werd. De plannen waren zeer fraai op het papier; maar er ontbraken twee dingen aan: troepen in genoegzaam aantal, en bevelhebbers, in staat om tilly en wallenstein het hoofd te bieden. Mansfeld alleen voerde de rol uit, die hem was toevertrouwd. Hoewel op de brug van Dessau, na een hardnekkig gevecht, geslagen (April 1626), doet hij zich door wallenstein tot op de grenzen van Hongarije vervolgen. Maar daar blijkt het, dat gabor, schrikkende van door dezen gewaagden marsch een' vreesselijken vijand op den hals te krijgen, zijne kleine schikkingen met den keizer heeft gemaakt; mansfeld, verlaten, dankt zijn leger af, verkoopt zijnen krijgsvoorraad, en ontsnapt naar Venetië, om in Frankrijk misschien nieuwe hulpgenooten voor zijne zaak op te zoeken. De dood verraste hem onder weg op het Turksche grondgebied. - Altijd geslagen, maar altijd te vreezen, stijfhoofdig, onverzoenlijk in zijnen oorlog tegen Oostenrijk, hoe komt het, dat deze krijgsman, in weêrwil van zijne talenten, zijnen moed en zijne rampen, zoo weinig medegevoel bij ons opwekt? Zou het misschien wezen, omdat hij onder zijn ijzeren omkleedsel eigenlijk niets had, hetwelk hem aan de gewigtige belangen, die Europa verdeelden, verbond? Voor mansfeld was de oorlog een handwerk, en indien hij de Protestantsche zaak getrouw is gebleven, was dit niet het gevolg eener diepe en bezielende overtuiging, maar omdat deze zaak ter bevrediging van zijnen persoonlijken haat dienstig was. En thans is het eene soort van nieuwsgierigheid, welke ons noopt om zijn leven te bestuderen, maar geene ware sympathie. De koning van Denemarken, alleen tegenover tilly gebleven, | |
[pagina 686]
| |
verloor zijne beradenheid. - Van Hameln af, waartoe hij doorgedrongen was, is het slechts een rampspoedige terugtogt naar zijne staten, welke met eene volslagene nederlaag te Lutter eindigt (Aug. 1626). Om de eer des konings eenigzins te redden, gaf men voor, dat een val, dien hij te Hameln had gedaan, eene tijdelijke verzwakking zijner geestvermogens ten gevolge had gehad. Evenwel is er niets in zijn gedrag, hetwelk eene voorbijgaande verstandsverbijstering doet vooronderstellen. Zijne nederlaag hing van andere oorzaken afGa naar voetnoot(1). Met christiaan IV viel de laatste hoop der Protestantsche partij. Een oogenblik hadden de Hervormden den tegenstand voor mogelijk gehouden. Dwaling! Het was niet door eenige soldaten meer of minder, door een eenigzins bekwamer bevelhebber, dat hunne partij kon worden opgebeurd. Wallenstein, uit het binnenste van Silezie teruggekomen, voltooide de nederlaag der Denen. Terwijl tilly de Hollanders tegenhield, die Brunswijk bedreigden, zuiverde de generaal des keizers Duitschland en weldra Jutland van de benden van christiaan. Hij was genoodzaakt bij de kust op te houden, want hij had geene vloot, om den koning op zijne eilanden te volgen. Toen werd de hand Gods zwaar over het noorden van Duitschland. De keizerlijken en de Liguisten hadden niets meer te vreezen; alle tegenstand was verbrijzeld. Saksen alleen werd nog geëerbiedigd, maar reeds moest Brandenburg ontzettende schattingen betalen. De keurvorst begrootte op den rijksdag van Regensburg de door zijn vorstendom geleden schaden op 20 millioen gulden. - Voor het leger van wallenstein bleef de plundering met al hare afgrijsselijkheden, maar het opperhoofd zelf verlangde provinciën, den titel van rijksvorst. Onder een of ander voorwendsel verdreef men de hertogen van Mecklenburg, en de keizer haastte zich om hunnen titel op het hoofd van zijnen generaal over te brengen. Dit was de tweede vorst, dien men uitkleedde. Na een jaar van verwoesting, werden gebrek en nood ondragelijk; het verschrikte zelfs de overwinnaars. Leopold van Oostenrijk verzocht zijnen broeder om er een eind aan te maken. De onverbiddelijke trotschheid van wallenstein won ook den raad des keizers, die tot nog toe eene voorzigtige matiging had bewaard. Het kwam ter sprake de Denen te dwin- | |
[pagina 687]
| |
gen, om onderdanen van Oostenrijk te wordenGa naar voetnoot(1). Men fluisterde, dat eggenberg, raadsheer des keizers, hertog van Wurtemberg zou worden, en de hertog van Lotharingen den keurvorst van Saksen zou vervangen (müller, Allg. Gesch.). Wallenstein, tot admiraal der Baltische zee benoemd, kocht de medewerking der Hanze-steden, om zich eene zeemagt te scheppen. De vrees en het lokaas van eenige handelsvoordeelen maakte de steden lafhartig. Men overlaadde leopold met bis dommen en aartsbisdommen (Passau, Straatsburg, Bremen, Maagdenburg, Halberstadt); reeds bezat hij vijf stemmen in den rijksdag. De ontmoedigde Deen verzocht om den vrede, zelfs op voor hem vernederende bedingen, en men weigerde hem dien. Nog ééne stad, Straalsund, moest vallen, en het geheele strand der Baltische zee behoorde aan den keizer. Tegen alle verwachting bood deze stad tegenstand, en wallenstein, die, ‘al was zij met ketenen aan den hemel geklonken, haar dan nog naar beneden zou halen,’ moest zich voor de eerste maal overwonnen verklaren en het beleg opbrekenGa naar voetnoot(2). Duitschland doorliep aldus al de kringen der hel van dante; nog één stap en het raakte den bodem. Die stap was de tegen-hervorming. De Jezuïten vonden, dat het oogenblik gekomen was, om de oude kerk in hare goederen en vorigen luister te herstellen; en het edict van restitutie werd op Duitschland geworpen met toestemming van den hertog van Beijeren. Wat was er te vreezen? De Protestanten beefden onder het zwaard van tilly en wallenstein; waarom zouden zij zich niet geduldig laten uitplunderen? Twee aartsbisdommen, Bremen en Maagdenburg, twaalf bisdommen, en een ontelbaar aantal kloosters, met scholen en universiteiten, die daarvan afhankelijk waren, sedert honderd jaren ten voordeele der Protestantsche vorsten geseculariseerd, werden aan de kerk teruggegeven. Men volgde zelfs den raad van maximiliaan niet, die met de prebenden wilde beginnen. Men rekende zoo zeer op de lafhartigheid der andere partij, dat de maatregel zich | |
[pagina 688]
| |
over geheel Duitschland tegelijk uitstrekte. Door een overschot van voorzigtigheid sloot men vrede met den koning van Denemarken, op voorwaarde, dat hij niet in de zaken van Duitschland zou tusschen beide komen (vrede van Lubeck, 22 Mei 1692); terwijl eene afdeeling troepen, den koning van Polen tot hulp gezonden, gustaaf adolf moest bezig houden. Dit was het laatste spoor van bedachtzaamheid. De tegenhervorming werd met woest geweld voortgezet. De Calvinisten werden van alle deelneming aan de wetten des rijks uitgesloten; Augsburg werd gedwongen, om de Katholijke eeredienst te herstellen; de laatste Protestanten werden in Opper-Oostenrijk verjaagd, vermoord of bekeerd. De Paltz scheen voortaan voor de hervorming verlorenGa naar voetnoot(1). Dortmund, het graafschap van Gulik en Berg, Dusseldorp, enz. werden door geweld weder Katholijk. Het was eene volkomene zegepraal: van Wurtemberg tot aan de Baltische zee zag men niets anders meer dan keizerlijke commissarissen, door Jezuïten en andere geestelijken voorafgegaan of gevolgd, die den hoogen wil hunner meesters gingen verkondigen. Reeds begonnen de geestelijken elkander den veroverden buit te betwistenGa naar voetnoot(2). Te midden van zulk eene schitterende zegepraal vergat men de schoone verdediging van Maagdenburg en Straalsund, die alleen zich niet aan het juk der Katholijke legers hadden onderworpen. Het was te naauwernood, dat de onzijdig gebleven staten eenige reclamatiën waagden: de keurvorst van Brandenburg meende de zijne te moeten doen voorafgaan door zijne toestemming tot de berooving van den Paltzgraaf, zijn' schoonbroeder, en zoo was het met de anderen. Het was thans gedaan; de Protestanten achtten hunne zaak verloren: reeds twistten zij niet meer, dan om eenig overschot van de geestelijke goederen! De vernedering was derhalve volkomen. Maar dit moest zij ook wezen, zou de verlossing opdagen. Het is, wanneer de mensch zich zonder uitkomst verloren rekent, dat God hem redt; zoo is het ook met volken; alleen komt de hulp juist | |
[pagina 689]
| |
van eenen kant, van welken niemand die verwachtte, zelfs niet begeerde. - In den tijd van den Engelschen oorlog erkende Frankrijk zich overwonnen; het had alle hoop om zich te verdedigen opgegeven; en een arm boerenmeisje deed, wat de koning, de adel, de burgerij zelfs niet wilden beproeven! Karel V had insgelijks de Protestanten overwonnen: niets stelde zich meer aan zijne ontwerpen tegen: hij speelde voor paus, geloof en eeredienst regelende; en hij zag maurits niet, die de Protestanten verraden had, maar die thans met groote schreden aanrukte, om hem uit Duitschland te verdrijven. Ferdinand II liet zich door zijnen wonderbaren voorspoed bedwelmen, vergetende, dat hoogmoed voor den val gaat; en God sloeg hem met verblinding, opdat hij zelf het voornaamste werktuig van zijnen eigenen ondergang zou worden. Ferdinand vertoont en krenkt in zijnen overmoed den keurvorst van Saksen, dien tot nog toe zoo gehoorzamen en gedweeën bondgenoot. Hij wikkelt zich in eenen oorlog met Frankrijk (oorlog van Mantua): wat bekommert hij zich om eenen oorlog meer of minder? - en hij verzwakt het leger van het Noorden, dat tegen de Zweden zal moeten overstaan. Wallenstein sprak overluid van Turkije te gaan veroveren, en een weinig zachter van de noodzakelijkheid, om van Duitschland een land te maken gelijk Engeland en Frankrijk - en de keizer stelt aan de Ligue voor, om haar leger af te danken, en hem al de plaatsen over te geven, welke zij bezet hield, voor haar de rol bewarende, om de grenzen van Frankrijk en Holland te bewaken. De trots van wallenstein kwetste al de Katholijke vorsten. Ferdinand en zijn veldheer verlangden het aandeel van den leeuw in den buit; het snelste middel, om zich van zijne bondgenooten te berooven. Het was uitzinnigheid! De keizer sloot het oor voor den verschrikkelijken noodkreet, dien Duitschland aanhief: misschien was die ontzettende verwoesting voor hem een waarborg van het gelukken zijner plannen. Ondertusschen vergaderde de rijksdag en ontscheepte gustaaf adolf in Pommeren. Eene uitgestrekte zamenspanning omwikkelde den keizer, in weêrwil van het ontzaggelijke zijner ontwerpen; en deze uitgebreide zamenspanning ontsnapte zijner opmerking. - Maximiliaan verlangde het verderf der Protestanten, maar niet het keizerlijke absolutisme van Oostenrijk. Richelieu, behendig van zijne klagten in dit opzigt gebruik makende, verbond zich heimelijk met | |
[pagina 690]
| |
hem. Maximiliaan vereenigde de Liguisten te Heidelberg, en liet er zweren, dat men het leger der Ligue zou in stand houden, onafhankelijk van dat des keizers, en bovendien, dat men den Friedlander zou omverwerpen. De rijksdag werd geopend (Junij 1630); de vermaarde Pater joseph, een zendeling van richelieu, kwam daar den keizer in alles om den tuin leiden. Ferdinand wilde zijn' zoon als koning der Romeinen laten kroonen; de geslepen ambassadeur verkreeg van den keizer, door zijne tusschenspraak bij de keurvorsten te beloven, dat hij in de zaak van Mantua toegaf: en als deze toen in den vollen rijksdag zijn verzoek voorstelde, weidde maximiliaan, zonder daarop te antwoorden, en zich tot den spreker van geheel Duitschland makende, in bittere klagten uit over het hatelijke en tyrannieke gedrag van wallenstein, en eischte stellig het afdanken van het leger en de verwijdering van den veldheer. Ferdinand verloor zijne koelbloedigheid, onder dat gemompel van afkeuring, dat hem van de zijde zijner bondgenooten zelven ten deel viel. Hij teekende het ontslag van zijnen veldheer en de afdanking van een gedeelte des legersGa naar voetnoot(1), vergetende, dat zonder wallenstein het keizerlijke leger niets was, en dat de afgedankte soldaten misschien het leger van Zweden zouden gaan vergrooten, en hij zich nu weder gelijk te voren van de genade der Ligue afhankelijk maakte. - Daarna, toen de keizer op al deze punten had toegegeven, en hij de zaak der krooning weder wilde opnemen, verwees men hem tamelijk barsch naar eenen anderen rijksdag. - De tweedragt was derhalve in het hart der Katholijke partij. Dezelfde gebreken, welke wij elders in sporschil en söltl hebben aangewezen, vindt men hier wederom. Sporschil geeft op geenerlei wijze het werkelijke leven van dit tijdperk weder; zijn verhaal is zonder leven en kleur. Eenige gezegden herinneren ons, dat wallenstein en tilly vele verwoestingen aanrigtten. En indien wij vergelijkender wijze minder misslagen in bijzonderheden hebben op te merken, is het, omdat hij er zich eene wet van schijnt gemaakt te hebben, niets grondig te behandelen en geen enkel nieuw resultaat te leveren...... Ja toch: hij vraagt zich af, of het niet gelukkiger voor de toe- | |
[pagina 691]
| |
komst van Duitschland zou geweest zijn, dat wallenstein zich meester van de Baltische zee had gemaakt (D. I, bl. 309)? - en hij helt tot eene toestemming over. - De staatkundige on derhandelingen ontsnappen hem; de rol van Pater joseph is hem niet duidelijk. Hij spreekt niet van den arbeid van richelieu, om meer tijd te kunnen geven aan zijne belangrijke tactische operatiën. Wat söltl aangaat, hij reist zonder ophouden van Engeland naar Regensburg, van Frankrijk naar de boeren van Oostenrijk, van Zweden, van Denemarken weder naar Regensburg, om vandaar daar weder terug te keeren tot hetgeen hem het naast aan het hart ligt, de familie van den Paltzgraaf, die haar ongeluk in Holland moedig blijft dragen. En echter, hoe is het mogelijk niet te gevoelen, dat de arbeid van richelieu in Polen en te Regensburg belangrijker is dan die van Pater hyacinthe, om den Paltzgraaf te winnen. - Gelijk altijd, betoont hij zich slecht onderrigt en voorbarig buiten de zaken van Duitschland. De oorlog der Hugenoten in Frankrijk onder lodewijk XIII en die der Protestanten in Duitschland zijn voor hem eenerlei. Richelieu echter, men weet het, had het slechts op de staatkundige magt der hervormden gemunt, die, in handen van eenige onrustige heeren, de eenheid van Frankrijk bedreigde. Het wijdloopig beschreven beleg van la Rochelle is een hors d'oeuvre. In Engeland is hij er niet al te zeker van, of buckingham het ook niet op de Protestanten gemunt had; maar dit was om eene andere reden. Buckingham wilde eenvoudig zich zelven koning van Engeland laten maken, in de plaats van karel I (D. II, bl. 29)! Bewijzen: 1o. een brief van den Jezuït lamormain aan een' anderen Jezuït, waarvan zelfs de echtheid niet bewezen wordt. 2o. Buckingham wilde, dat de zoon van den Paltzgraaf zijne dochter trouwde. 3o. Hij vernam bij sterrenwigchelaars naar den duur van het leven des konings. 4o. Hij onderhandelde met Spanje over het onderwerp zijner usurpatie (Bewijzen?). Het is te verwonderen, dat buckingham niet geslaagd is. - Elders is het richelieu, die de Protestanten in het verderf stort, om zich eenen weg te banen naar den pausselijken troon. - Behalve deze dingen, welke het best zal zijn niet te ontleden, blijft er in het werk van söltl een goed aantal merkwaardige feiten over, zoo wat overal vandaan gehaald, hetgeen jammer is; b.v. over den boerenoorlog in Oostenrijk, over de vestiging der tegen-hervorming. - Op het eind is het, alsof hij zelf schrikte op het gezigt van den voorspoed | |
[pagina 692]
| |
der Katholijken. Om dien te verklaren, geeft hij het bestaan van een uitgebreid stelsel van spionnering toe (D. I op het einde), door de monniken in geheel Europa ter gunste van Oostenrijk en het Katholicisme uitgeoefend. Een ongelukkig hulpmiddel, dat meer goeden wil dan oordeel in den geschiedschrijver onderstelt. Hoe zou bij eene dergelijke onderstelling richelieu b.v. er toe gekomen zijn, om den keizer te Regensburg zoo volkomen te bedriegen, om hem het verdrag te verbergen, hetwelk hij met gustaaf adolf op het oog had, en dat, hetwelk hij met maximiliaan sloot? | |
III.
| |
[pagina 693]
| |
mijne woorden niet kwalijk - een' geest, die even ver gaat als deze edellieden gaan kunnen, zonder welken gij altijd geslagen zult worden.’ Hampden vond de gedachte onuitvoerbaar; ‘maar,’ verhaalt cromwell, ‘het gelukte mij mannen aan te werven, die de vreeze Gods voor oogen, en geweten hadden in hetgeen zij deden; en sedert dien dag, tot heden toe, werden zij nooit geslagen,’ enz. (Letters and Speeches of ol. cromwell). Het was eveneens in het Zweedsche leger Het had een geweten in hetgeen het deed; en dit is nog eene gaping, welke wij den geschiedschrijvers van den dertigjarigen oorlog verwijten, dat zij ons niet ingewijd hebben in het inwendige leven van dit Christelijke leger: het zou een schoon pendant zijn geweest voor het tafereel van het leger van wallenstein. De twee legers hadden één punt gemeen: dat hunne opperhoofden hen naar hunnen wil konden besturen, hoewel door zeer verschillende beweegredenen. De soldaten van gustaaf adolf gehoorzaamden aan hun opperhoofd, omdat zij hem uit het diepst hunner ziel lief hadden; maar dit gevoel kwam niet daardoor in hen op, omdat hij hen tot roem, tot buit leidde, maar omdat zij in hem den opregten en getrouwen verdediger zagen van eene zaak, die ook de hunne was. - En nu dit opperhoofd? Er zijn in de nieuwere geschiedenis twee menschen, die zich boven allen lof verheven hebben: gustaaf adolf en de ruyter. Wanneer men hun leven beschouwt, gevoelt men zich voor hen vervuld met die eerbiedige bewondering, met diezelfde gloeijende liefde, welke zij hunnen tijdgenooten wisten in te boezemen. In weêrwil van ons individualisme, zijn er zekere oogenblikken, waarin wij al te zeer vergeten, dat zij ook menschen waren, en waarin wij bijna in verzoeking zouden komen, indien zij weder onder ons verschenen, om ons, zonder bedenking en zonder voorbehoud, aan hunne leiding over te geven. Men lijdt als zij lijden, men verstoort zich over den tegenstand, dien zij ontmoetten, men bloost over de beleedigingen, die hun werden toegevoegd. - Beide vereenigden met die buitengemeene gaven van den geest, welke bewondering afeischen, en met de eigenschappen van het hart, welke gehechtheid inboezemen, die ontzagwekkende en toch innemende waardigheid van den Christen, welke in hen het ideaal van ware menschelijke grootheid voltooit. Zij waren van die uitverkorene vaten, hoedanige de Voorzienigheid op zeldzame tusschentijden verwekt tot het welzijn eener zaak, meer nog misschien dan | |
[pagina 694]
| |
tot dat van een volk. Eene verpletterende getuigenis tegen het ongeloof, vertoonen zij zich aan de wereld met hun eenvoudig geloof, waaraan zich een geheel leven van bestendigen arbeid en inspanning aanknoopt. Alvorens een groot koning of groot burger te zijn, alvorens diepzinnige krijgskundigen en uitvinders te wezen, zijn zij nederige en ijverige Christenen; en het resultaat van een aldus vervuld leven is het zoo onmiskenbare uitvloeisel van dit geloof, dat nog niemand hen van huichelarij en praalzucht heeft durven verdenken. En, om ons bij gustaaf adolf te houden, ik weet maar al te wel, dat vele Duitsche geschiedschrijvers dezen grondslag van het leven fromme Schwärmerei noemen; ik weet maar al te wel, dat het tegenwoordig eene zwakheid is, welke ten minste de schouders doet ophalen, van een geluk te spreken, dat aan gebeden zou zijn dank te wijten. Gustaaf adolf dacht er anders over; en, alle persoonlijke overtuiging ter zijde stellende, wij gelooven hem liever dan schrijvertjes, die hem niet begrepen hebben. ‘Hem dreef een andere geest,’ om ons van zijne eigene uitdrukking te bedienen, ‘die hem dag noch nacht rust liet.’ In allen gevalle is het ongeoorloofd, niet geheel zijn leven aan zijn geloof aan te knoopen; want dit is dit leven verminken en uit zijn verband rukken. ‘Geen gebeden, geen overwinningen:’ zijne soldaten wisten ook wel wat er van was, toen zij dezen oorlogskreet aannamen. Bij hem begint en eindigt het gebed den dag. Ondanks den berg van arbeid van allerlei aard, die ieder ander zou overstelpt of ten minste geheel bezig gehouden hebben, terwijl hij dat Duitschland, hetwelk zich aan hem vasthoudt om gered te worden, moet reorganiseren, tegen zijnen wil met het heerschzuchtige Fransche hof moet onderhandelen, van zijnen kant zulke onveilige bondgenooten als den Sakser moet bewaken en behoeden, plannen van veldtogten voor vier jaren tegelijk moet ontwerpen, zelf moet voortrukken met eene snelheid, die aan het wonderbare grenst - bezwijkt hij niet slechts niet onder dien last, maar bewaart zijnen geest vrij en los, geschikt voor rondborstige vrolijkheid evenzeer als voor de uitboezemingen der vriendschapGa naar voetnoot(1); hij vindt nog tijd, om dagelijks de Heilige | |
[pagina 695]
| |
Schrift te bepeinzen, er bestuur en kracht uit te putten. Het is de Bijbel alleen, dien hij hooren wil; maar deze ontdekt hem ook geheimen, die voor andere vorsten verborgen zijn: de Christelijke verdraagzaamheid, zoodat geen Katholijk zich over onregtvaardigheid heeft kunnen beklagenGa naar voetnoot(1). of hem heeft kunnen zeggen, dat hij heimelijk naar het papisme overhelde; - men weet, dat dit het compliment is, dat zij aan de verdraagzaamheid van grotius, casaubonus en anderen maakten. Vanwaar zou hem, zonder dit dagelijksche onderzoek, die ware vreeze Gods gekomen zijn, die hem nooit verliet? Wanneer de steden zich ledigen, om hem te gemoet te gaan, en allen zijne laars komen kussen, bedwelmt de hoogmoed hem niet; een treurig voorgevoel grijpt hem aan: ‘Onze zaken staan op een goeden voet, doch ik vrees, dat God mij voor deze dwaasheid des volks bezoeken zalGa naar voetnoot(2). Het is immers, alsof deze lieden mij stellig tot hunnen afgod maken. Hoe ligt kan dus Hij, die zich de IJverige noemt, hen en mij zelven doen ondervinden, dat ik een zwak en sterfelijk mensch ben’ (söltl, D. II, bl. 184). - Wie heeft hem geleerd, dat de oorlog, waarin zijne tijdgenooten hem den eersten noemen, waarin hij zich boven al zijne tegenstanders verheven gevoelt, de oorsprong van zijne wereldsche grootheid, dat die oorlog eene kastijding des hemels is, door de verdorvenheid der menschen veroorzaakt (Gesch. van G.A. in 4o)? Bij hem heeft deze vroomheid niets overdrevens, niets, dat misplaatst is: indien zij in het openbaar uitbarst, is het steeds op eenen voegzamen tijd, en op eene wijze geschikt, om vruchtbaar op hen, die hem omringen, te werken. Als hij, nog in Zweden, den senaat overtuigend heeft bewezen, dat een aanvallende oorlog de eenige is, die de kans van eenen goeden uitslag aanbiedt, ter handhaving van de godsdienst en de onafhankelijkheid van Zweden, rigt hij, nadat de vergadering eenstemmig in zijne inzigten is getreden, en allen in zijne geestdrift en belangeloosheid deelen, zijn laatst vaarwel en zijne laatste wenschen tot hen, met die welsprekendheid van het hart, waaraan niets kan wederstaanGa naar voetnoot(3). De ontroering overmeestert al deze brave | |
[pagina 696]
| |
Zweden. De koning blijft eenige oogenblikken in stil gepeins, en besluit daarop zeer eenvoudig met een gebed, dat hij dikwijls in den mond had, eer hij eene gewigtige zaak ondernam (Psalm XC: 13): ‘Keer weder, Heere, tot hoe lang? en het berouwe u over uwe knechten. Verzadig ons in den morgenstond met uwe goedertierenheid, zoo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. - Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden, en uwe heerlijkheid over hunne kinderen. En de liefelijkheid des Heeren onzes Gods zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons; ja het werk onzer handen, bevestig dat.’ Te Rügen ontschepende, was zijn eerste bedrijf, om in tegenwoordigheid van zijn leger cene dankzegging uit te spreken: aldus zeide hij zijnen soldaten genoeg, hoe hij zijne zaak en zich zelven beschouwde, en hoe hij wilde, dat zij van hunne zijde beschouwd werd. Te Lützen, in het heetste van den strijd, behaalt hij een eerste voordeel, onbeduidend voor vele anderen: eene der stellingen van wallenstein wordt overmeesterd, de koning ontbloot zich het hoofd en dankt God. De Christen is hier zoo onafscheidelijk van den held, dat zijne geschiedschrijvers (ik spreek hier voornamelijk van de nieuwere) niet kunnen nalaten zorgvuldig al deze bijzonderheden te herinneren, maar zonder verband, in den vorm van afzonderlijke anecdoten, zonder te trachten er het karakter van gustaaf adolf in te doen uitkomen, zonder zelfs zich veel te bekommeren over de echtheid hunner verhalen, of te vreezen, om belagchelijk te worden. Men zou somtijds gelooven de legende van eenen Heilige te lezen. ‘Men verhaalt’ (sporschil, D. II, bl. 31), ‘dat eerst de wind ongunstig was, dat daarop gustaaf adolf zich op de knieën geworpen en gebeden ten hemel gerigt heeft; en dat aanstonds (zoo vindt men in boeken uit dien tijd) de wind draaide,’ enz. Dit men in het begin en den tusschenzin is de naïviteit der middeleeuwen. - Zeker iets, waarvan deze schrijvers zich niet wel rekenschap kunnen geven, dwingt hen nogtans, om al die verhalen eene plaats te geven; - zij noemen dit de noodzakelijkheid, om het tafereel te voltooijen, om het verhaal te verlevendigen, het af te wisselen, er eene kleur van werkelijkheid aan te geven, enz. In den grond gevoelen zij, dat hun held zonder deze godsdienstige | |
[pagina 697]
| |
anecdoten gustaaf adolf niet wezen zou. Evenwel is het toch niet hem begrijpen, wanneer men aldus zijn leven versnippert, er uit losmaakt, wat er het verband, de eenheid van uitmaakte. Wanneer men zich aan dit hoofdpunt in het leven van den koning van Zweden vasthoudt, is het niet meer zoo noodig, zich op te houden met het uiteenzetten van al zijne deugden: en die bestendige goede luim, die tevredenheid, die zielsrust, de eerste belooning van eenen Christen na zijne bekeering, en die toegankelijkheid voor de minsten zoowel als voor de grootsten, dat diepe gevoel van waardigheid, die vastheid, die kracht van wil, die onverschrokkenheid in het uitvoeren zoowel als in het ontwerpen, en zoo vele andere hoedanigheden, waarmede het God behaagde het werktuig, dat Hij gekozen had, te versieren: - het waren de openbaringen van dat geloof, hetwelk God in zijn binnenste gelegd had, en die daarvan afhankelijk waren, gelijk de boom van den wortel. Er was te veel leven en kracht in het karakter van gustaaf adolf, dan dat de drift hem niet somtijds zou overmeesterd hebben. Wanorde en onverschilligheid verstoorden dat zoo zuivere en getrouwe gemoed. En evenwel was deze gramschap altijd zoo wel gegrond, zoo rondborstig in hare uitbarsting; hij wist op zulk eene edele wijze te herstellen, wat zij kwetsends kon gehad hebben, dat zij, gelijk oxenstierna later aan whitelock verhaalde, zijne zaken bevorderdeGa naar voetnoot(1); - meer zonder twijfel dan het de diplomatische en eenigzins trotsche koelbloedigheid van den kanselier kon doen. Maagdenburg werd belegerd, en de keurvorsten van Saksen en Brandenburg weigerden tot het ontzet mede te werken. ‘Daar deze lieden willen omkomen, laten zij omkomen,’ - dit is de eerste opwelling. ‘Maar wat? het huis van zijnen buurman te zien branden, zonder hem te willen helpen, om den brand te blusschen? Van zoo iets kon hij zich geen denkbeeld maken’ (Gesch. van Gustaaf Adolf, bl. 306). In Beijeren maakten de Duitsche troepen onder zijn bevel zich aan gruwelijke plunderingen schuldig. Hij liet hen bijeenkomen: ‘Gij, Duitschers, zijt het, die het allermeest ontrouw en moedwil aan uw eigen vaderland uitocfent; gij, officieren! rooft en besteelt uwe eigene geloofsgenooten, en veroorzaakt, dat ik een afkeer van u heb. God is mijn getuige, dat mij het hart in het lijf rilt, wanneer ik u aanschouw, dat gij wet en orde schendt,’ enz. Daarna be- | |
[pagina 698]
| |
sluit hij: ‘Niet wegens uwe dapperheid berisp ik u, want daarvoor ben ik u steeds verpligt; alleenlijk toont nu spoedig aan uwe vijanden, wat een eerlijk en ridderlijk gemoed vermag.’ Hij is reeds bevredigd. Gustaaf adolf was geen diplomaat in den gewonen zin des woords. Omwegen waren stuitend voor zijne opregtheid; wat men voorzigtige langzaamheid noemt, strookte niet met de vastberadenheid van zijn karakter. Hij zag te snel en te ver, dan dat hij noodig zou gehad hebben de omstandigheden te ontcijferen. De zaak, welke hij voorstond, was eenvoudig, en hij had de zeldzame verdienste, van niet te dulden, dat zij onder zijne handen ingewikkeld werd. Er stak geene groote kunst in, zal men zeggen, om de Duitsche vorsten te leiden; zij waren hem alles verschuldigd, en behalve dat de nood hen aan hem onderworpen had, liet zijn voorspoed weinig tegenstand toe. Bovendien wist hij ook bondgenooten te veroveren. Evenwel, om den besluiteloozen en naijverigen Sakser naar zijnen zin te doen handelen, om de woeste drift van bernard van saksen weimar te matigen, duizenden kleine belangen, kleine vorsten, vrije steden, te ontzien, zoodat allen hunne pogingen vereenigden, om de Protestantsche zaak te doen zegepralen, daartoe moest men meer dan een gewoon mensch wezen. Het was ook nog iets, twee mogendheden, Polen en Denemarken, die op Zweden naijverig waren, en twee vorsten, welken de verdiensten van gustaaf adolf in de schaduw plaatsten, tot onzijdigheid te bewegen. Hij zette de kroon op zijnen naam door in zijne betrekkingen met den bekwaamsten staatsman van dien tijd zijne meerderheid te bewaren. Richelieu wilde van hem een werktuig van verwoesting tegen Oostenrijk maken: gustaaf trok voordeel uit de hulp van Frankrijk, en bleef het hoofd der Protestantsche zaak. Al de streken van charnacé en st. etienne, al de schranderheid en lenigheid van den kardinaal-minister veranderden daaraan niets. M. bazin drukt het uit in deze weinige woorden: ‘De grijze dienaar der beschaafde hoven schijnt geen voordeel gehad te hebben op de eenvoudige rondborstigheid van eenen koning, dien men bijna barbaarsch achtte’Ga naar voetnoot(1). En wat den veldheer aangaat, wanneer zijne veldtogten niet zoo luid spraken, zou het voldoende zijn te herinneren, dat men in gustaaf adolf datgene wedervindt, wat alle wezenlijk | |
[pagina 699]
| |
groote veldheeren gekenmerkt heeft: een vooruitgang in de taktiek en een' stoet van tactici, zijne leerlingenGa naar voetnoot(1). - Want de taktiek, gelijk tilly, wallenstein en mansfeld die verstonden, is toch slechts een kort begrip van wat reeds vroeger in praktijk was gebragt; zij kan den goeden uitslag slechts zoolang verzekeren, als geen verhevener genie de methode komt veranderen. Maar dat gustaaf adolf, frederik II en napoleon zulke schitterende overwinningen hebben behaald, is juist omdat zij allen de methode veranderd hebben. En wat het tweede punt betreft, is het zeker geoorloofd tusschen de bevelhebbers van cesar en de maarschalken van napoleon de kweekelingen van gustaaf adolf te plaatsen: horn, tott, baner, forstenbon, bernard, wrangel, kniphausen bewezen aan het hoofd van legers, dat zij uit de lessen van hunnen meester nut hadden getrokkenGa naar voetnoot(2). Er was echter ééne vlek in dit schoone leven, een kwaad, dat men gewoon is te verkleinen door het te bewimpelen met den naam van amourette, en er eene magt van verontschuldigingen bij te voegen: dat gustaaf jong en een koning was, dat hij beminde en bemind werd. Het is van belang dit kwaad met zijnen waren naam aan te duiden, bovenal omdat het, indien ik mij niet bedrieg, de keerzijde van zijn leven aanwijst. - De Duitschers fluisteren nog van eerzuchtige ontwerpen; wij zullen later daarop terugkomen: volgen wij voor het oogenblik gustaaf adolf op zijnen togt door Duitschland. Het was den 4den Julij 1630 (25 Junij o. st.), dat gustaaf adolf te Rügen aan land stapte, een eilandje op geringen afstand | |
[pagina 700]
| |
van den mond der Peene (Pommeren); de Voorzienigheid had gewild, dat het juist de eeuwdag der Augsburgsche confessie was. Hij liet zich voorafgaan door een manifest, waarin hij zijne grieven tegen den keizer optelde: maar dit geheele staatsstuk, waarin gustaaf adolf de ware reden zijner tusschenkomst slechts stilzwijgend te verstaan geeft, was de volkomene uitdrukking zijner gevoelens nietGa naar voetnoot(1). Zijne onderhandelingen met Frankrijk verhinderden hem zich voor verdediger der Protestantsche zaak tegen elken Katholijk te verklaren; maar reeds was dit aan niemand in Duitschland onbekend. De eerste bewegingen van gustaaf adolf werden met eene voorzigtigheid bestuurd, welke onvereenigbaar schijnt met de verpletterende snelheid, die hij later ontwikkelde. Toen alleen op zijne Zweden kunnende rekenen, wilde hij bovenal zijnen aftogt verzekeren. In plaats van zich terstond op de keizerlijke troepen te rigten, trok hij den Oder op en kwam hij voor Stettin, waar de hertog van Pommeren, onthutst door een dubbel gevaar, bleef aarzelen. Gedeeltelijk door zijne overmagt, gedeeltelijk door overreding, bewoog gustaaf adolf hem, om een offensief en defensief verbond te teekenen, hetwelk bovendien Pommeren aan Zweden verzekerde, ingeval de hertog zonder kinderen kwam te sterven. - Zoo moest hij zijnen eersten bondgenoot veroveren. Gustaaf tastte daarna achtereenvolgens de in Pommeren en Mecklenburg verspreide keizerlijke bezettingen aan. Sedert het wegzenden van wallenstein, begon zijn leger, reeds door plunderen gedemoraliseerd, te verloopen. De sterkste steden vielen de eene na de andere. Het kleine Zweedsche leger vermenigvuldigde zich; vereenigd hield het conti, generaal van Oostenrijk, tegen, telkens wanneer deze eene voorwaartsche beweging beproefde; en eenige dagen later kwam men dezen berigten, dat drie of vier zijner garnizoenen tegelijk aangevallen waren. De Italiaan nam de toevlugt tot sluipmoord. Quinto del ponte begeeft zich in het Zweedsche kamp, weet de genegenheid van gustaaf te winnen, en maakt daarvan gebruik, om hem in eene hinderlaag te lokken. De koning ontsnapt alleen door een wonder van dapperheid. - In December bleven den keizerlijken niet meer dan drie plaatsen in Pommeren over; Mecklenburg was meer dan half bevrijd. De desertie was bij de keizerlijken aangevangen. Het was een aller- | |
[pagina 701]
| |
merkwaardigst schouwspel, dat geheele benden de strenge godsdienstige tucht van het Zweedsche leger boven hun leven van plundering en wanorde verkozen. - Aan de Elbe houdt de administrateur van Maagdenburg tilly en pappenheim bezig; en het Zweedsche leger telt reeds 30,000 man. - De keizer neemt eindelijk een besluit, en vertrouwt aan tilly het bevel over zijn leger. (1631) Tilly laat pappenheim Maagdenburg insluiten, en trekt naar Pommeren, om de overblijfselen der keizerlijke troepen te verzamelen. De moord van Nieuw-Brandenburg kenteekent zijne aankomst. Evenwel is zijn marsch nutteloos. Gustaaf teekent zijn verdrag met Frankrijk: voor 400,000 rijksdaalders in het jaar verbindt hij zich, om 30,000 man en 600 paarden te onderhouden. Door de onzijdigheid van de Katholijke staten der Ligue te bedingen, meende richelieu van gustaaf een werktuig zijner staatkunde te maken; maar hij, de staatsman, begreep niet, wat godsdienstige overtuigingen kunnen doen. Hij begreep niet, dat maximiliaan van Beijeren zich zou blootstellen, om alles te verliezen, liever dan zijne zaak van die des keizers af te scheiden. - Van weinig belang was deze bepaling voor gustaaf adolf; hij trok regtstreeks door, totdat het Protestantismus hersteld was. - Van den anderen kant gevoelden de Protestantsche vorsten, zonder nog iets met gustaaf gemeen te willen hebben, zich door zijne tegenwoordigheid bemoedigd. De Sakser had eene bijeenkomst te Leipzig uitgelokt. Men besloot daar tot vertoogen aan den keizer; dit was weinig, hij was er aan gewoon; maar wat hem meer ontrustte, was, dat men, zonder melding van de Zweden te maken, hem verzocht, om zijne troepen uit de Protestantsche staten terug te trekken; en men hem verwittigde, dat de vorsten troepen tot hunne verdediging zouden ligten. ‘De keurvorst van Saksen was een vorst, die het met het Duitsche vaderland opregt wel meende.’ In de prijzende zinsneden, aan dezen vorst gewijd, een verflaauwde echo van de lofspraak van schiller (B. II in het begin), schrijft sporschil aan den keurvorst het ontwerp toe, om in Duitschland eene derde partij te vormenGa naar voetnoot(1), om de Duitsche nationaliteit te be- | |
[pagina 702]
| |
waren voor het dubbele gevaar, waarmede, volgens hem, het keizerlijke despotisme en de wapenen van Zweden haar bedreigden. En gewis, sedert het woord Duitschland sommige Duitschers zoo zeer bedwelmt, heeft deze meening eenig veld gewonnen. Evenwel, na hunne redeneringen te hebben gelezen en de gelijktijdige bronnen te hebben geraadpleegd, kom ik tot het oude gevoelen terug, en vind ik, dat men aldus slecht de baatzuchtige onverschilligheid en zelfs de lafheid van den keurvorst van Saksen, johann george I, bewimpelt. Sporschil en schiller verhalen zelven, dat deze vorst bestendig door gunstelingen werd geregeerd, die in regtstreeksche betrekking met den keizer stonden, of door hem betaald werden. Hij had om hem heen al de andere staten van zijne godsdienst zien vallen, zonder iets te hunner gunste te beproeven. Omdat hij, de eerste der Protestantsche vorsten, niet tot opperhoofd der Unie gemaakt was, had hij der Ligue aangeboden, om met haar gemeene zaak te maken. Wat hoopte hij van deze onverschilligheid, om niet meer te zeggen? Niets anders dan zijne rust en de onzijdigheid zijner staten. Verdierlijkt door zijne buitensporigheden, zag hij misschien niet, hoe de keizerlijke legers hem van al zijne geloofsgenooten afzonderden. Hij denkt er niet aan, om zich te beklagen, dan wanneer ferdinand aan zijnen zoon het aartsbisdom van Maagdenburg weigert; later vlugt deze verdediger der Duitsche nationaliteit op den eersten schok der keizerlijken naar Breitenfeld; daarna, wanneer hij ziet, dat gustaaf adolf hem geen verwijt doet, wil hij - even als een kind, dat blijde is de verdiende straf te ontkomen - gustaaf adolf Roomsch koning laten maken. Weder, nog later, maar dit is, wanneer de Zweden overwonnen zijn, maakt hij vrede met den keizer en vereenigt zich met dezen tegen de andere Protestanten. Ziedaar de feiten, welke men toestemt, welke men verhaalt; in weêrwil daarvan gelooft men: ‘hij meende het opregt met het Duitsche vaderland!’ Den 2den April gingen de verbondenen van Leipzig uiteen, | |
[pagina 703]
| |
en den volgenden dag nam gustaaf adolf, na den ouden tilly om den tuin geleid te hebben, stormenderhand Frankfort aan den Oder in. Dit was de sleutel van Silezië. Tilly snelde toe, maar vond gustaaf zoodanig verschanst, dat hij geene kans zag in Pommeren door te dringen, zonder den rug van zijn leger bedreigd te zien. Hij zag van zijn voornemen af, om naar Maagdenburg terug te keeren en de ligtingen der Protestantsche vorsten tegen te houden. Het kwam er thans op aan, om deze dappere stad te redden, die zich voor de derde maal op het punt zag, om hare volharding in de zaak der hervorming met haar verderf te betalen. Gustaaf wilde daarheen snellen, maar hij moest Brandenbúrg doortrekken, en de keurvorst maakte bezwaren; de Zweed had, uit hoofde der betrekkingen tusschen den keurvorst en den keizer, eene sterke plaats noodig, om ingeval van eene nederlaag zijnen aftogt te verzekeren; en george willem weigerde Spandau. De koning was genoodzaakt de manoeuvre van Stettin te herhalen en op Berlijn te marcheren. De verschrikte keurvorst gaf toe. - Dezelfde bezwaren met Saksen; gedurende dien tijd viel de ongelukkige stadGa naar voetnoot(1). Drie dagen lang hielden de Katholijke legers er bruiloft, en er bleef slechts ééne kerk overeind, om er het Te Deum in te zingen. De keizer zegevierde eene laatste maal. Hij verklaarde het conclusum der vergadering van Leipzig voor nietig. Tilly verstrooit al de reeds geligte troepen; de administrateur van Wurtemberg is zelfs gedwongen, om de zijne bij die van de Ligue te voegen. Hij trekt vervolgens tegen den landgraaf van Hessen op, die hem tart en een verbond met de Zweden sluit. Weldra de dubbelzinnige houding van den keurvorst van Saksen sedert de vergadering van Leipzig moede, wil hij dezen tot meer volgzaamheid dwingen. Voor de eerste maal wordt Saksen aangetast. Tilly belegert en neemt Leipzig; dit was zijne laatste overwinning; de Zweden waren hem op het lijf. Een oogenblik nog opgehouden door nieuwe bedenkingen van de zijde van den keurvorst van Brandenburg, had gustaaf moeten eindigen met dezen een bezwarend verbond op te leggen. | |
[pagina 704]
| |
De Sakser, bevende voor tilly, had zich eindelijk in zijne armen geworpen; en toen de koning ditmaal van waarborgen sprak, bood johann george zijn rijk en zijn eigen persoon aan. Nieuwe uit Zweden komende versterkingen, de 6000 Engelschen van hamiltonGa naar voetnoot(1), Hessen en Saksen-Weimar, die zich te zijner gunste beslisten, het geheele Saksische leger, dat zich met het zijne vereenigt, de keurvorst, die met drift op eenen veldslag aandringt, - dit waren te veel voordeelen, om er geen gebruik van te maken. Weldra komt hij aan de Elbe, steekt die over, verrast eenige te ver verwijderde troepen van tilly, ontmoet hem eindelijk in die uitgestrekte vlakte van Leipzig, waar de Europesche legers elkander zoo dikwijls rendez-vous hebben gegeven, en wint hem, in weêrwil van de volkomene nederlaag der Saksers, dien beroemden slag van Breitenfeld af, die het zegel drukte op zijne militaire vermaardheid (17 Sept. 1631)Ga naar voetnoot(2). Tilly, gewond, vlugt naar het noorden, om een nieuw leger te vormen. Het Protestantsche Duitschland vereenigt zich in eene hymne van dankzeggingen; het gevoelde, dat het gered was. En van dat oogenblik af begonnen die bijna afgodische betuigingen van bewondering, die gustaaf adolf walgden, wanneer zij door eenen slaafschen geest werden ingegeven, of hem bedroefden, als zij de blijken van waar gevoel waren. Deze overwinning maakte gustaaf tot het erkende opperhoofd zijner partij, en verschafte hem het regt, om over al hare hulpbronnen als heer en meester te beschikken. Met eene even diepe kennis van de belangen zijner zaak, als hannibal voorheen, toen deze tegen Rome worstelde en vermeed het te bemagtigen, rigt gustaaf zich naar de staten der Ligue, in plaats van op Weenen te marcheren. Tilly en de Ligue maakten de kracht des keizers uit; hij kon hen niet in het westen van Duitschland laten. Volgens zijn plan werd de | |
[pagina 705]
| |
oorlog weder naar de Katholijke staten overgebragt; en door den keurvorst van Saksen te dwingen, om den weg naar Boheme in te slaan, hield hij den keizer bezig, verhinderde hij alle toenadering tusschen dezen en den Sakser, en sneed bovenal het ontwerp van dezen laatste af, om van gustaaf adolf gebruik te maken, ten einde zich aan het hoofd der Protestantsche staten te stellen. - Het was een zegetogt. Erfurt, Schweinfurt, gelijk later alle rijkssteden, openden voor hem hare poorten. Wurtsburg, welks bisschop gevlugt was, bood slechts flaauwen tegenstand. Hanau, Aschaffenburg, Frankfort, geheel Frankenland vielen in zijne handen. Den 13den December 1631 was hij den Rijn overgetrokken en vond hij zich meester van Oppenheim en Maintz. Gedurende den winter bezetten zijne onvermoeibare soldaten Zwaben van Mannheim tot Ulm. Hij herovert de Palts op de Spanjaarden en Beijeren. Elders dezelfde voorspoed. Willem van saksen weimar zuivert Thuringen; de landgraaf van Hessen maakt zich meester van de andere Rijnsche steden, en pappenheim, tusschen de Duitsche en Zweedsche benden ingesloten, ontsnapt alleen door zijne dapperheid en snelheid. De Sakser is in Praag binnengetrokken, maar arnim, minister van den keurvorst, waakte er voor, dat de voortgang niet te snel was. - Op het vernemen van deze verwonderlijke omkeering, vroeg de oude Koning van Polen in zijnen schrik, of onze Lieve Heer Luthersch geworden was (söltl, D. Il, bl. 124). - Tilly, een oogenblik meester van Bamberg, bedreigde de gemeenschap van gustaaf adolf met Saksen. De koning drijft hem naar Beijeren terug. De oude generaal posteert zich achter de Lech, om den dreigenden inval der Zweden tegen te houden. Hij vond daar den dood, zonder zelfs zijnen vijand te kunnen ophouden (5 April 1632). Tilly gaf stervend den keurvorst den raad, om Beijeren voor den vijand open te laten, en zijne middelen van verdediging te Ingolstadt zamen te trekken, ten einde meester van den loop van den Donau en in gemeenschap met Oostenrijk te blijven. Deze raad redde maximiliaan van eenen misschien volkomenen ondergang. Door eenige aarzeling van de zijde van tilly te Breitenfeld in verband te brengen met de anecdote van het huis des doodgravers te Leipzig en zijne latere rampen, zijn de geschiedschrijvers tot het besluit gekomen, dat sedert den moord van Maagdenburg de wroeging hem pijnigde en somtijds zijnen geest ver- | |
[pagina 706]
| |
duisterde. Jammer dat ook dit slechts eene uitvinding der moderne sentimentaliteit is, welke door de feiten wordt tegengesproken. De mannen van den dertigjarigen oorlog waren zoo teeder niet. Behalve dat tilly in koelen bloede de verwoesting van Maagdenburg had bevolen, overtuigd, dat er een voorbeeld noodig was, liet hij ook terstond daarop die van Bremen aankondigen: ‘Indien gij niet aan de decreten van Zijne Keizerlijke Majesteit gehoorzaamt, zal ik u met vuur en zwaard verdelgen.’ Hij beveelt dien ten gevolge het in brand steken van Frankenhausen en andere plaatsen in Thuringen (Gesch. van G.A., bl. 338). Zijne aarzeling te Breitenfeld ontstond uit een verschil van gevoelen met pappenheim over het raadzame van het gevecht. En na de nederlaag gedraagt hij zich nog als een goed generaal. Naar het noorden vlugtende, meende hij zijnen vijand van de staten der Ligue af te trekkenGa naar voetnoot(1), en indien gustaaf adolf hem gevolgd was, zouden de Katholijken tijd gehad hebben, om weder een leger te vormen. Dit alles duidt geenszins eenen man aan, die door wroeging is ontmoedigd. Richelieu, getuige van den voorspoed van gustaaf adolf, in zijne oogen al te snel en te gewigtig, zocht vruchteloos een middel, om er een eind aan te maken. Hij had niet bedoeld, het overwigt van Oostenrijk te vernietigen, om daarna tegen eene nog veel geduchtere magt te kampen te hebben. Hij had den koning aangeboden den Elzas te bezetten, terwijl deze zich tegen Oostenrijk zou wenden. Hij had den keurvorst van Trier onder zijne bescherming genomen op het oogenblik, dat de Zweed de steden van dezen ging bemagtigen. Persoonlijk viel hij den hertog van Lotharingen aan, en onderhandelde hij ijverig, om maximiliaan te bewegen de onzijdigheid te teekenenGa naar voetnoot(2). Hij zocht heimelijk den invloed van den Zweed te ondermijnen. - Maar maximiliaan had begrepen, dat gustaaf niet het werktuig van richelieu was; hij bleef, in weêrwil zijner verschrikkelijke onheilen, getrouw aan zijne zaak. Van den anderen kant maakte oxenstierna, dien gustaaf adolf | |
[pagina 707]
| |
in den Elzas had gelaten, de tusschenkomst van Frankrijk nutteloos. Richelieu zag zich gedwongen, om zijnen bondgenoot op zijne eigene manier te laten handelen. De koning van Zweden was de Lech overgetrokken en had Augsburg bezet. Maar hij stootte het hoofd voor Ingolstadt: zich toen op Beijeren werpende, trok hij den 7deu Mei 1632 Munchen binnen, terwijl bernard in Tyrol doordrong. De tijding, dat wallenstein op marsch was, om zich bij den keurvorst van Beijeren te voegen, riep hem naar het noorden terug. - Inderdaad had ferdinand, tot het uiterste gebragt, de toevlugt genomen tot den generaal, dien hij had weggezonden. Hij had diens terugkeer door de meest vernederende stappen, de gevaaŕlijkste inwilligingen moeten koopen: den vorm uitgezonderd, had de keizer zich eenen ambtgenoot gegeven. - In drie maanden had wallenstein 30,000 tot 40,000 man veree nigd, en den Sakser geheel uit Boheme verjaagd, hem echter altijd sparende; want hij wilde hem van het Zweedsche verbond aftrekken. Daarna had hij zich eenige weken verlustigd in den nood van zijnen persoonlijken vijand, maximiliaan van Beijeren, voordat hij er toe besloot, om hem te hulp te komen. Gustaaf adolf had al te zeer op dezen haat gerekend, en toen de tijding van hunne vereeniging hem bereikteGa naar voetnoot(1), waren al de afdeelingen van zijn leger verstrooid. Met 30,000 man wierp hij zich in Neurenberg, tegen hetwelk het vereenigde leger, 60,000 strijders sterk, optrok. Zijne snelheid was zoo groot, dat wallenstein den aanval onuitvoerbaar vond. In eenige dagen had gustaaf adolf naast Neurenberg eene geheel nieuwe stad met hare vestingwerken geïmproviseerd, om daarin de andere afdeelingen van zijn leger te verwachten. Wallenstein kon hem noch de levensmiddelen afsnijden, noch de vereeniging der drie afdeelingen van bernard, baner en oxenstierna beletten. Gustaaf nam toen, even sterk als zijn vijand, eene aanvallende houding aan; maar de Friedlander had op zijne beurt eene even onaantastbare stelling genomen. Den 24sten Augustus beproefde de koning eenen woedenden aanval, maar hij kon de keizerlijken niet verdrijven. Zes weken bleven de beide legers tegen elkander over, zich in duizend kleine gevechten uitputtende, en elkander wederkeerig de levensmid- | |
[pagina 708]
| |
delen afsnijdende. Eindelijk werden gebrek en honger zoo groot, dat men moest scheiden. Gustaaf brak het eerst zijn leger op (3 Sept.). De legers waren tot op de helft gesmolten, zonder dat er een eigenlijke slag geleverd was. Wallenstein sloeg, ten gevolge zijner oogmerken op Saksen, weldra den weg naar het keurvorstendom in, rekenende op de vrees voor zijne schrikkelijke tegenwoordigheid, om den keurvorst tot eene schikking te dwingen. Ondanks het dubbelzinnige gedrag van arnim, die, in plaats van bij het afwezen van wallenstein in Boheme te rukken, bijna onbewegelijk in Silezië was gebleven, zag gustaaf adolf terstond van zijne oogmerken op de erfstaten van Oostenrijk af, om eenen bondgenoot, die dit weinig verdiende, te hulp te komen. Nogmaals bernard met zich vereenigende, wint hij eenige marschen op wallenstein en verschanst zich den 30sten October te Naumburg tegenover dezen. Daar verneemt hij, dat wallenstein, niet aan de mogelijkheid van eenen veldslag geloovende, pappenheim heeft laten vertrekken, en valt hem in de vlakte tusschen Lützen en Weissenfels aan. - Maar God had besloten, dat zijne roemrijke loopbaan daar zou eindigen. Gustaaf adolf viel, op het oogenblik, dat de overwinning naar hem scheen over te hellenGa naar voetnoot(1). Bernard van saksen weimar hield het leger staan- | |
[pagina 709]
| |
de, dat voor een oogenblik door den dood van zijn opperhoofd was geschokt, en door eene krachtige poging van alle afdeelingen tegelijk, dwong hij wallenstein, in weêrwil dat pappenheim zich weder bij de keizerlijken had gevoegd, tot den aftogt en vervolgens tot de vlugt. Pappenheim werd doodelijk gewond. Men zegt algemeen, dat gustaaf adolf zuiver en onverwonnen viel; maar de meeste geschiedschrijvers geven bedektelijk te kennen, dat het voor zijnen roem gelukkig was, dat hij zoo vroeg stierf. De heerschzucht, zegt men, begon hem plannen van verovering in te boezemen, die de nationaliteit en staatsregeling van Duitschland in groot gevaar bragten. - Maar men moet réeds terstond aanmerken, dat de beschuldigingen (indien zij gestaafd worden: dit worden zij niet altijd) op geen stellig feit steunen, nog meer, dat zij zelfs niet duidelijk worden uitgesproken. Het is eene verzameling van gissingen, gegrond op papiertjes, op hooren zeggen; alles midden in bedenkingen drijvende, die, zoo sterk als iets zou kunnen doen, de onzekerheid der schrijvers verraden. Zij zouden iets willen zeggen; weldra is het te veel, en zij nemen het gezegde terug. Wat de omstandigheid betreft, dat gustaaf adolf Wurtsburg dwong, om aan hem persoonlijk den eed van getrouwheid te zwerenGa naar voetnoot(1), of dat hij den Paltzgraaf niet geheel en al op zijne manier wilde laten regeren, en andere daden van dien aard, begint sporschil, die hier schiller volgt, met het regt van interventie van gustaaf adolf in twijfel te trekken; hij beschuldigt hem vervolgens van het heiligdom der Germaansche vrijheden te schenden, en daarna, moed vattende, eindigt hij met hem het plan toe te schrijven, om Duitschland te veroveren en zich zelven keizer te maken. Söltl, die zijne papiertjes en puffendorf volgt, voegt er bij, dat gustaaf zich bovendien Czaar van Moscovië en koning van Polen wilde maken, en dan, zich op Italië en Spanje werpende, het Katholicisme wilde verpletteren. Anders niets! - Hoe groot het aantal getuigen en bewijzen zij, welke men ter bevestiging aanhaalt, wees ver- | |
[pagina 710]
| |
zekerd, dat alles hoofdzakelijk op puffendorf nederkomt. Maar wat het verschil tusschen de beschuldigers uitmaakt, is, dat de lateren het plan, door puffendorf opgegeven, wat te ongerijmd hebben gevonden, en weinig overeenstemmende met het karakter en genie van gustaaf, adolf. Dan, in plaats van de waarheidsliefde van puffendorf te onderzoeken, hebben zij eenvoudig het plan gewijzigd, om het redelijk te maken, maar zonder zich beter op stellige feiten te gronden, zoodat het plan in zijne nieuwe gedaante, hetwelk sporschil opgeeft, zelfs minder historisch is, om mij zoo eens uit te drukken, dan dat door puffendorf vermeld. Zal men ten minste kunnen zeggen, dat de beschuldiging, hoewel niet gestaafd, duidelijk uitgesproken is? Wel neen, niets is minder ernstig. Bovendien, gewoonlijk als men den dood van den held heeft verhaald en zijne lijkrede gehouden - ik weet niet, of het de blijken van droefheid van geheel Duitschland zijn, welke hen ontzag inboezemen, of die sympatie, welke tot in Weenen, tot in Rome gevoeld wordt, die hen overmeestert, of wel een terugzigt op het geheele leven van gustaaf adolf, dat hen doet schrikken voor hetgeen zij beweerd hebben, - dan trekt men zachtjes aan, stuk voor stuk, de beschuldiging weder in; ten slotte, zoo eindigt men, is er niets bewezen. Puffendorf alleen blijft zich tot het einde toe gelijk. Wij moeten hier in de eeeste plaats opmerken, dat, wanneer gustaaf adolf in Duitschland tusschen beide kwam, hij zich in de omstandigheden bevond, waarin deze interventie geoorloofd was: gevaar voor zijne godsdienst, voor zijne eigene staten. Buitendien vergeten de Duitsche schrijvers, dat de Protestantsche vorsten der Unie eenparig, en meer dan eens, gustaaf adolf inriepen, zelfs vóór het edict van restitutie, voordat de keizer aan de Palts en Mecklenburg had geraaktGa naar voetnoot(1). Daar wij geene Duitschers zijn, zal het ons hier geoorloofd zijn te zeggen, dat wij niet begrijpen, wat de onschendbare heiligheid van deze constitutie des rijks uitmaakte. Wij hebben in dit Heiligthum, gelijk schiller het noemt, nooit iets anders | |
[pagina 711]
| |
kunnen zien dan eene overeenkomst tusschen de Duitsche vorsten (het aantal doet niets tot de zaak), om, zonder iets te vreezen te hebben, hunne onderdanen, de groote en kleine, en allen te zamen den keizer, te tyranniseren. Het komt ons voor, dat de band, door deze overeenkomst gestrikt, ter gemeenschappelijke verdediging zeer zwak was, gewoonlijk door inwendige twisten gebroken - de geheele geschiedenis van Duitschland dient hier tot bewijs -; dat men, in weêrwil van dien band, de naburen naar hunnen lust het Heilige Rijk heeft laten afbrokkelen; dat, nadat het huis van Oostenrijk eene besliste overmagt had gewonnen, het heiligdom ten opzigte van Boheme, de Paltz, Mecklenburg, Wurtemberg, de rijkssteden, enz. geschonden is; eindelijk, dat, telkens wanneer Duitschland eenen wezenlijken stap voorwaarts heeft gedaan, dit ten gevolge eener schending van dien aard is geweest. - Toen gustaaf adolf optrad, komt het mij voor, dat de Spanjaarden, Frankrijk en de keizer weinig te doen overgelaten hadden. Wat de vraag betreft, om te weten, of gustaaf adolf het op de heerschappij gemunt had, zelfs dan, wanneer dit het geval ware, zou het dan niet nog de schuld der Duitschers zijn geweest, die door hunne dwaze vergoding hem dit denkbeeld inboezemden? Saksen had hem zelfs regtstreeks den titel van Roomsch koning aangeboden. - Maar neen, indien gustaaf adolf op de heerschappij doelde, daalt hij voor ons van den hoogen rang, dien hij bekleedt, tot dien van eenen gelukkigen en talentvollen eerzuchtige af; men moet derhalve weten, wat daarvan zij. Het komt ons vooreerst voor, dat men een al te onbeperkt vertrouwen in de gelijktijdige bronnen stelt; want het hof van Oostenrijk, ten gevolge van het gevaar van zijne positie, Saksen uit naijver, richelieuGa naar voetnoot(1) door ongerustheid voor de toekomst, hebben eenigen invloed op de openbare meening kunnen uitoefenen. De haat bij de ultramontanen, bij de Protestanten de geestdrift voor hunnen held, het verlangen, om | |
[pagina 712]
| |
hem bij hunne tegenstanders grooter te doen schijnen, hebben hier en daar de historische waarheid wel kunnen vervalschen. Wat er van zij, er heeft geene kritiek der bronnen plaats gehad; en men heeft zelfs de voornaamste bron voor het punt in geschil, ik zou bijna zeggen, de eenige echte, vergeten. Ik bedoel de manifesten, hetzij te Frankfort, hetzij te Neurenberg uitgevaardigd, waarin gustaaf adolf van zijne ontwerpen spreekt. De koning spreekt daarin zelf, en beter dan iemand kende hij zijne eigene ontwerpen. Zijn karakter geeft, naar het mij voorkomt, genoegzame waarborgen zijner waarheidsliefde. Nu verklaart hij in deze manifesten aan de vorsten. dat, indien hij hen verliet, de ondervinding hun geleerd heeft, wat hun lot zou wezen, in zooverre, dat zelfs eenigen reeds aan den keizer verkocht waren. Hij is voor hen een band, die hen vereenigd houdt; het is daarom, dat hij in zijnen naam met hunne steden heeft moeten contracteren. Hij heeft den Paltzgraaf niet zonder voorwaarden kunnen herstellenGa naar voetnoot(1), omdat hij wilde, dat allen tot de algemeene redding zouden zamenwerken. Na de verovering van het land der Ligue, heeft hij de godsdienstvrijheid voor allen ingesteldGa naar voetnoot(2); maar indien hij zijne overwinningen niet nutteloos wilde maken, kon hij de bisschoppen niet herstellen; het is daarom, dat hij aan den keurvorst van Brandenburg had aangeboden, om hunne kinderen te vereenigen en voor hen een keurvorstendom van Maintz te constituëren; en dewijl de keurvorst weigerde, had hij er aan gedacht, om een hertogdom van Frankenland te stichten, ter gunste van bernard van saksen weimar. - Dit was handelen als zegepralend meester; maar het welslagen der Protestantsche zaak liet niet toe, dat het bestuur der zaken gedeeld werd: en dit is nog niet naar de keizerlijke heerschappij te streven. Bovendien hooren wij het manifest van Neurenberg. - Voor zich verlangt hij niets anders, dan de Protestantsche landen krachtig onder clkander en met Zweden vereenigd te zien, maar | |
[pagina 713]
| |
alleen vinoulo confoederationis. Hij wilde, dat deze vereeniging een corpus bellicum kon vormen, zelfs een corpus formatum per se subsistens in ipso corpore imperii romani, maar onder één enkel opperhoofd; anders zou alle tegenstand onmogelijk worden, en tot opperhoofd laat hij hun de keuze tusschen den Sakser, den landgraaf van Hessen of hem zelven. Hij betuigt, dat hij den staat en het rijk niet wil veranderen door nieuwe wetten in te voeren; hij zou verlangen, dat de staten ad majorem libertatem kwamen, gelijk b.v. in de Nederlanden. En wanneer deze verklaringen niet genoeg mogten zijn, zou men nog moeten vragen, of hij bij het eerste denkbeeld van zulk een ontwerp niet terstond de onmogelijkheid zou hebben ingezien, om de keurvorsten te winnen. Brandenburg en Saksen trokken zich van hem af; Trier was onder de bescherming van Frankrijk; Boheme en Keulen beslissen vijandig. De stemmen van Maintz en de Paltz bleven over. Bovendien, zouden Denemarken, Polen en Frankrijk het toegelaten hebben? Wij herhalen het, gustaaf adolf stierf zuiver en onverwonnen; en indien God zoo spoedig een eind aan zijne dagen maakte, was het niet omdat het voor zijnen roem en voor de vrijheid van Duitschland tijd was, het was misschien - indien de wegen der Voorzienigheid niet ondoorgrondelijk waren -, dewijl het Protestantisme van aard ging veranderen, aanvallend worden en zich aan de volken zou gaan opdringen, en dewijl het niet door geweld is, dat het zich kan vestigen en uitbreiden: - in strijd met het Islamisme, in strijd ook met het Romanisme, dat zich niet handhaaft, dan onder voorwaarde van altijd aan te vallen. Sporschil doorgrondt niets in dit tijdperk. De gedaante van gustaaf adolf is veel te groot voor hem, hij heeft die niet kunnen bevatten, en zijn arbeid blijft in alle opzigten ver beneden dien van schiller. Wij ontmoeten wederom die oneindige uitweidingen, eene over gustaaf adolf, een klein kort begrip der geschiedenis van Zweden sedert gustaaf wasa, nog eene over abnim. Men moest ten minste consequent wezen. De landgraaf van Hessen, de eenige Duitsche vorst onder de Protestanten, die eene wezenlijke grootheid van karakter liet blijken, verdiende er eene, en wel eene lange. - Het is te naauwernood, dat de gewigtige zending van charnacé in Polen, daarna bij den koning van Zweden, wordt aangeduid. Hij slaat die van st. etienne en brèzé geheel over. Te naauwernood verschijnt bi- | |
[pagina 714]
| |
chelieu op het tooneel, en evenwel had schiller, die de hulpbron der Mémoires van dien grooten staatsman niet bezat, reeds den geheelen listigen gang des kardinaals geteekend, met eene naauwkeurigheid, die hem eer aandoet, des te meer, daar de Mémoires zijn verhaal zijn komen bevestigen. - Vervolgens zou het ten minste merkwaardig zijn geweest de betrekkingen van urbanus VIII, die de Spanjaarden moede was, met de Katholijken van Duitschland, en zijn gevoelen over gustaaf adolf te doen kennen. Söltl geeft eenige feiten. Eene kostbare bron in dit opzigt is siri, Mémoire recondite, VII, p. 352, alsmede ricei, L. V, p. 340, etc. Söltl is veel vollediger. De onderhandeling tusschen gustaaf adolf en wallenstein voor Neurenberg is bijna nieuw. Evenwel schrijft hij aan maximiliaan (bl. 134) eene onzekerheid ten opzigte der bemiddeling van Frankrijk toe, welke, volgens ons, slechts geveinsd was. Maximiliaan wilde slechts tijd winnen. - Söltl geeft zich ook moeite, om zekeren heimelijken haat tusschen de hoven van Munchen en Weenen, sedert den rijksdag van Regensburg, te doen uitkomen: er was verkoeling ontstaan. Söltl verdient op dit stuk gelezen te worden, en hij zou met genoegen worden gelezen, indien hij zijn onderwerp had kunnen omvatten, de bouwstoffen verwerken, en eene strengere kritiek aan zijne bronnen uitoefenen. (Vervolg en slot in het volgende nommer.) |
|