De Gids. Jaargang 11
(1847)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
De vraag: behoort het stelsel van afzondering ook op vrouwelijke veroordeelden en jeugdige gevangenen van de beide sexen te worden toegepast?Toestemmend beantwoord door W.H. Warnsinck, Bz.Het zal den lezers van dit maandschrift niet ontgaan zijn, dat de aan het hoofd dezes gestelde vraag, wat de vrouwelijke veroordeelden betreft, reeds vroeger in denzelfden zin door mij werd beantwoordGa naar voetnoot(1). Eene verwijzing naar het toen gezegde acht ik te meer toereikend, daar de aanleiding toen dezelfde was als die, welke thans den geachten schrijver tot het uitgeven zijner brochure genoopt heeft. Hoewel mijne denkwijze op dit punt van die van den schrijver geenszins verschilt, heb ik nogtans enkele bedenkingen tegen de wijze van behandeling van het onderwerp zelf in te brengen. Een groot gebrek, waaraan de schrijver, mijns bedunkens, zich heeft schuldig gemaakt, is, dat hij zich niet streng aan zijn onderwerp heeft weten te houden. Door te veel over mannelijke veroordeelden te spreken, zijne bewijsmiddelen voor een gedeelte aan den nadeeligen invloed van het Auburnsche stelsel, tegenover de heilrijke gevolgen van het afzonderingsstelsel, op de mannelijke bevolking te ontleenen (bl. 11, noot 1; bl. 23, noot 1), ontneemt hij een gedeelte der kracht aan de beantwoording der vraag, die hij zich heeft voorgesteld, en krijgt het geheel een meer weifelend aanzien. Is des schrijvers voorstelling van het Auburnsche stelsel als een zweep- of stokslagen-systeem wel de juiste? De voorstanders van dit stelsel zouden hem met regt kunnen toeroepen: Ook wij willen geene zweepslagen; de roede is reeds lang in verscheidene naar het Auburnsche stelsel gebouwde gevangenissen afgeschaft. Wij beroepen ons op Charlestown, waar het stortbad is ingevoerd, op Wethersfield, Singsing, Genève, Lausanne, St. Gallen, op de boetehuizen voor vrouwen te Bruchsal en Namen, waar men zich enkel van de cel en van onthouding van voedsel en werkaandeel bedient als disciplinaire straffen. De meest genaakbare, de zwakste en gevoeligste zijde | |
[pagina 550]
| |
van het Auburnsche stelsel is veeleer het gebrekkige van het opgelegde stilzwijgenGa naar voetnoot(1). Als zinnelijk of op de zintuigen werkend stelsel moet het dus worden aangevallen; het ondoenlijke, om alle mededeelingen, niet slechts door de spraak, maar tevens door het eene of het andere der vijf zintuigen, in eene werkplaats te voorkomen, om die vijf zintuigen als het ware geheel af te sluiten, moet en kan kort en bondig worden aangetoond. Men stelle vervolgens hier tegenover de zedelijke kracht van het afzonderingstelsel, het afsluiten van alle mededeelingen tusschen medegevangenen door de cellen. Het gevangeniswezen is, meer dan eenige wetenschap, eene op praktische ondervinding gebouwde kennis. Het geldt hier geen betoog, geene bijzondere meening, die steeds voor wederlegging vatbaar is. Zoo veel hoofden, zoo veel zinnen, zegt teregt een Hollandsch spreekwoord. Het geldt hier daadzaken, het geldt hier feiten, waarvan de waarheid onbetwistbaar is. De schrijver had onder anderen hier moeten wijzen op de Engelsche strafkoloniën, waar men op Paramatta, wegens de onzedelijkheid der vrouwen, tot het bouwen van eene gevangenis met cellen voor deze heeft moeten besluiten; op het merkwaardige voorbeeld van Singsing, waar thans de vrouwen in cellen zijn opgesloten, terwijl de mannen aan het Auburnisch stelsel bleven onderworpen; op de cellulaire opsluiting der vrouwelijke veroordeelden te Genève en den afkeer, welken daar de gevangene vrouwen zelve voor het zamenzijn in werkzalen gevoelen; op de merkwaardige getuigenis van den Heer elam lynds, stichter der gevangenis te Auburn, dat zich met vrouwelijke veroordeelden niets laat uitvoeren, zonder afzondering zoowel over dag als bij nachtGa naar voetnoot(2). Hij had zich kunnen beroepen op de getuigenissen van de Heeren von jagemann en diez, dat het in 1838 bouwen eener Auburnsche gevangenis te Bruchsal in Baden eene geheel mislukte onderneming is bevonden. Niet ondienstig is het welligt, hier nog eenige staaltjes uit de reeds betrokken cellengevangenissen in Frankrijk bij te voegen, geschikt om een duidelijk denkbeeld van den invloed der | |
[pagina 551]
| |
afzondering op vrouwelijke veroordeelden te geven: ‘Dans l'ancienne prison de Bordeaux, où les femmes étaient réunies, l'on voyait,’ zegt de prefekt van het departement der Gironde, de baron sers, in eenen brief van 27 Februarij 1844, ik bedien mij liefst van zijne woorden, ‘des filles publiques, toujours nombreuses parmi les détenues, afficher dans leurs propos et dans leur mise un cynisme révoltant. Leur quartier avait l'aspect le plus affligeant, malgré les soins des soeurs pour y maintenir la décence. La prison cellulaire, au contraire, a l'aspect décent et recueilli qui convient à un pénitencier. Aussi, les soeurs ont-elles pu dire, en toute vérité: c'est le Paradis, après l'Enfer.’ - Eene vrouw in het cellulaire huis van arrest te Tours opgesloten, tot acht jaren tuchthuisstraf veroordeeld, vroeg, toen zij vernam dat zij naar het tuchthuis te Fontevault zou worden overgebragt, in hare eenvoudigheid aan de commissie van toezigt, of het niet mogelijk ware in de cel te blijven, door zich te verbinden een jaar langer te zitten (en faisant un an de plusGa naar voetnoot(1)). De Heer lucas, die anders geen voorstander is van het afzonderingstelsel, verhaalt, dat eene vrouw, die in den winter van 1838 drie maanden te Clermont, in het departement der Oise, in eene cel had doorgebragt, niettegenstaande de koude die zij er had doorgestaan, als eene gunst smeekte, om dit verblijf te mogen verlengen. Hij voegt er tevens bij: het is geen zeldzaam verschijnsel, dat eene gevangene vrouw een verzoek indient om afgezonderd te worden, eenig en alleen, ten einde zich aan het onverdragelijke schouwspel van eene meineedige minnares en van de zegepraal eener mededingster te onttrekken; want, zegt hij, zoodra de gevangene vrouw zich door haar, die zij bemint, verraden waant. doet zich voor haren geest, voor hare hartstogtelijke verbeelding geene andere keuze voor, dan of zich zelve of die medeminnares van kant te brengenGa naar voetnoot(2). Waar het vrouwelijke veroordeelden geldt, mogen vrouwen, wier fijn gevoel dikwijls dat der mannen verre overtreft, ook wel eens een woordje medepraten, die edele vrouwen vooral, die haar geheele leven aan de teregtbrenging van hare verdwaalde geslachtsgenooten hebben toegewijd. Men had, mijns | |
[pagina 552]
| |
inziens, dienen te vermelden, dat ook elisabeth fry, die in de voornaamste steden van Groot-Brittanje en Ierland vrouwengenootschappen ter bekeering en bescherming van gevangene en ontslagene vrouwen heeft opgerigtGa naar voetnoot(1), wier bezoeken te New gate en in andere gevangenissen, wiei zedelijke en godsdienstige toespraken, wier troostredenen aan de gevangenen genoegzaam bekend zijnGa naar voetnoot(2); dat de beroemde Fransche schrijfster des femmes en prisons, josephine mallet, die eenen diepen blik in de vrouwelijke gevangenissen in Frankrijk heeft geworpen; dat de algemeene inspectrice der gevangenissen voor vrouwen in Frankrijk, Mevrouw lechevalier, en de dames van het genootschap l'Oeuvre des Prisons te Parijs, zich eenstemmig voor de toepassing van het afzonderingstelsel op alle vrouwelijke gevangenen verklaard hebben. Nog onlangs werd die noodzakelijkheid betoogd door twee schrandere directeurs van gevangenen, den Heer poutignac de villars, directeur van het vrouwelijke tuchthuis (maison centrale) te MontpellierGa naar voetnoot(3), en den Heer venator, directeur van het Groot-Hessische tuchthuis Marienschloss, bestemd deels voor mannelijke, deels voor vrouwelijke misdadigersGa naar voetnoot(4), door den procureur-generaal daguenet, met het oog op het tuchthuis te MontpellierGa naar voetnoot(5). Hoewel ik volgaarne erken, dat het stukje met gevoel en warmte geschreven is, mag ik niet verzwijgen, dat de drie punten, door moreau christophe aangehaald, ter verdediging der uitzondering van het beginsel van afzondering, met betrekking tot de vrouwelijke veroordeelden, geenszins grondig wederlegd zijn. De schrijver had in fiksche en korte trekken eene physiologie der misdadige vrouw moeten geven. Hieromtrent echter vindt men alleen vermeld: dat de vrouw zich in eenen eigenaardigen toestand bevindt, dat, even als de vrouw tegen de verleidingen | |
[pagina 553]
| |
tot en het bedrijven van het kwade een krachtig wapen ter verdediging in het veelvermogend gevoel van schaamte heeft ontvangen, daar, waar de valsche schaamte de plaats der echte schaamte heeft ingenomen, zij doorgaans voert tot eene nietige schijnvertooning in het voorwenden, veinzen en huichelen van goede hoedanigheden en deugden, die aan het hart geheel vreemd zijn. Die opmerking is zeer juist, even als die over het geheimzinnige der vrouw, die hare onreine begeerten en driften weet te verbergen; die, hoewel dieper gezonken, hare schuld poogt te bedekken. Doch om de noodzakelijkheid van de afzondering der vrouwelijke veroordeelden te doen uitkomen, is het een hoofdvereischte, den overwegenden invloed aan te toonen der misdadige vrouw, in de eerste plaats op haar eigen huisgezin, vervolgens op den geheelen maatschappelijken toestand, en niet genoeg, van liederlijke gesprekken, van ontuchtige gebaren, van onzedelijk gedrag in de gevangenis te spreken. Wat beteekent b.v. 's schrijvers redenering (bl. 17 volg.) over de mindere geneigdheid der vrouwen tot zamenspanningen? Heeft hij niet opgemerkt, dat op de associatiën der misdadigers de vrouw inderdaad eenen grooten invloed uitoefent, dewijl zij het is, die zoowel de vrucht der misdaad als den misdadiger zelf, vooral in groote steden, pleegt te heelen? Nog dezer dagen deelden de dagbladen het opmerkelijke voorval mede van eene onlangs, zoo ik meen te Parijs, gevatte heelster. Eene winkelierster van gestolen goederen hield sinds eenen geruimen tijd eene kostschool van jongens, niet, om hun lezen, schrijven of rekenen te leeren, maar onder voorwaarde van haar door diefstal den noodigen voorraad tot het drijven van haar oneerlijk beroep te leveren. Onjuist is voorts de stelling, dat de misdadige en met gevangenis gestrafte vrouw doorgaans mindere bezwaren zou vinden, om, na haar ontslag, tot het maatschappelijk leven en bedrijf terug te keeren; indien men althans hieronder een eerlijk bedrijf en niet het zich veil geven aan ontucht verstaan moet. Het tegendeel verklaart zich zoowel uit het veel grooter aantal mannelijke dan vrouwelijke beroepen, de hieruit voortspruitende grootere behoefte en navraag naar mannelijke dan vrouwelijke handen, als uit de algemeen bestaande strekking, om, zelfs tot vrouwelijk werk, niet zelden de mannelijke hand te bezigen. Het is juist dit bezwaar, om, na haar ontslag, aan de vrouwelijke kunne werk te verschaffen, dat degenen, wien het lot der ontslagenen ter harte ging, onder anderen in Engeland en Frankrijk, | |
[pagina 554]
| |
heeft doen inzien, dat een welwillend patronaat, toereikend voor mannelijke ontslagenen, geenszins voldeed in de behoefte der vrouwelijke bevolking. Men was daarom in voornoemde landen er op bedacht, om voor vrouwelijke ontslagenen toevlugtshuizen, waar haar werk verschaft wordt, op te rigten. Men herinnert zich, dat er eerst onlangs te London een blij vend gedenkteeken aan Mrs. fry werd opgerigt, door het bouwen van een lokaal voor ontslagene vrouwen, waarin zij zoolang zullen verblijven, totdat men voor haar een onderkomen zal hebben gevonden, en dat in ééne zitting, onder voorzitterschap van den Lord Maire, voor de niet onaanzienlijke som van 1000 p.st. of 12,000 gulden geteekend werd. Overigens is Engeland rijk aan toevlugtshuizen, zoowel voor ontslagene vrouwen als voor meisjes, die vroeger een liederlijk leven geleid hebben. - Reeds vóór de Fransche omwenteling had men te Parijs het bekende toevlugtshuis, maison du bon Pasteur, voor uit de gevangenis ontslagen liederlijke meisjes, hetwelk, door den stroom der omwenteling in 1792 verzwolgen, in 1821, door de bemiddeling van den abt legris-duval, door een genootschap van vrouwen, onder voorzitterschap van de gravin de vignelles, hersteld werdGa naar voetnoot(1). Diezelfde gedachte bezielde den Franschen keizer, toen hij, bij decreet van 30 September 1807, de vergunning gaf tot het oprigten der vereenigingen van liefdadige zusters, bekend onder den naam van congrégations de soeurs de charité dites de refuge. De voornaamste reddings- of toevlugtshuizen voor ontslagene vrouwen zijn tegenwoordig La Solitude te Lyon, het toevlugtshuis van den Abt dupuche voor de uit het tuchthuis Cadillac ontslagenen, het toevlugtshuis te Montpellier, het Parijsche toevlugtshuis van de dames de lamartine en de lagrange. Doch ook in andere landen deed zich diezelfde behoefte gevoelen. Getuige het gesticht, sinds 1 Januarij 1843 door de Berlijnsche vrouwenvereeniging geopend, om aan die vrouwen hulp en bijstand en een eerlijk beroep te verschaffenGa naar voetnoot(2), en de Rhijn-Pruisische reddinghuizen Kaiserswerth en Ratingen; getuige het toevlugtshuis du bon Pasteur te NamenGa naar voetnoot(3), de opera pia del rifugio te Turijn en meer andere toevlugtsoorden in Italië. | |
[pagina 555]
| |
Voeg hierbij nog het groote verschil in werkloon bij mannelijke en vrouwelijke beroepen. In Noord-Amerika wordt dit verschil in dagelijksch loon, ten nadeele der vrouw, op ¼ à ⅖, in ons werelddeel op meer dan de helft gerekend. Om zich hiervan te vergewissen, behoeft men slechts de opbrengst van het werk der gevangenen in gevangenissen voor vrouwen met die in gevangenissen voor mannen te vergelijken. De Heer lucas, als inspecteur-generaal van Frankrijk's gevangenissen een der bevoegdste deskundigen, verklaart, dat de uitgangskas der vrouwelijke ontslagenen meestentijds zelfs ter enkele goedmaking der reiskosten ontoereikend is, terwijl de man een aanzienlijk batig saldo overhoudt. De criminele statistiek leert dan ook, dat de bewaring voor de verzoeking, om tot herhaling van misdrijven te vervallen, bij ontslagene vrouwen niet zeer groot is. Men telde onder anderen in Frankrijk, in 1841, 178 recidivisten op 1,265 wegens misdaden en 2,233 (in 1835 eerst 1,579) op 37,800 wegens wanbedrijven aangeklaagde vrouwen. Aan welke verleidingen, aan welke aanrandingen is dan ook niet, bij gemis aan zedelijke kracht, de vrouw in den laagsten stand van de maatschappij blootgesteld, waar de man meest als heerschende en aanvallende, de vrouw als onderdrukte en aangevallene partij voorkomt! Beknopt, duidelijk en juist van pas noem ik het tienjarige overzigt van den staat der bevolking onzer gevangenissen (bl. 13); welligt ware het niet ondienstig geweest, er eenen staat der herhalingen in Gouda, alsook enkele opmerkingen over de vrouwelijke correctioneel en crimineel veroordeelden bij te voegen. De afzondering der vrouwelijke gevangenen onderling is zeer wijsselijk door onze Regering besloten en zal ook, bij onze volksvertegenwoordigers, geenen of althans geenen overwegenden tegenstand vinden. Dit waarborgen ons de voorloopige beraadslagingen in het afgeloopen jaar en de sinds dien tijd niet veranderde meening der Kamer. Van dit onderwerp kan ik dus gerustelijk afstappen. Maar er bestaat eene vermenging, wier voorkoming, verre van besloten te zijn, nog niet eens de aandacht der Regering en van de Volksvertegenwoordigers heeft tot zich getrokken, en die toch op het tegenwoordige oogenblik eene ernstige overweging en de bemoeijing van het departement der Justitie overwaardig schijnt. Ik bedoel de vermenging van vrouwelijke veroordeelden bij nacht zoowel als bij dag met mannelijke opzieners. Wij behoeven hier althans niet te vreezen wegens eene slaafsche zucht tot nabootsing door onze naburen | |
[pagina 556]
| |
bespot te worden, wanneer wij op hun voetspoor het opzigt over vrouwelijke veroordeelden enkel aan personen van hunne kunne meenen te moeten toevertrouwen. Integendeel, zij zouden ons teregt van voortplanting der onzedelijkheid kunnen betichten, indien wij niet ten eerste, vooral bij de invoering der afzondering, bij het aannemen van een stelsel, rustende op de verbetering van den misdadiger, aan dit schromelijk misbruik perk en paal wilden stellen. Fraai boetestelsel voorwaar, indien het, in plaats van op zedelijke verbetering van den misdadiger, op de mogelijkheid van eenen ongestoord tête-à-tête tusschen eenen mannelijken opziener en eene vrouwelijke veroordeelde bleef rustenGa naar voetnoot(1)! In Engeland waren het de rustelooze bemoeijingen van eene elisabeth fry, die van 1816 af tot het invoeren van vrouwelijk opzigt, eerst in Newgate, vervolgens in de overige vrouwelijke gevangenissen, onophoudelijk heeft gewerkt. De verpligtingen en vereischten voor het personeel der gevangenissen zijn dan ook tegenwoordig uitnemend in Engeland geregeldGa naar voetnoot(2). In Frankrijk was het de inspecteur-generaal der gevangenen lucas, die, vooral sinds 1836, op de invoering van vrouwelijk opzigt in de tuchthuizen aandrong. Die zorg is tegenwoordig in alle vrouwelijke gevangenissen aan zusters, tot bepaalde geestelijke orden behoorende, meest aan de maria-joseph-zustersGa naar voetnoot(3) toevertrouwdGa naar voetnoot(4). De eerste proef werd in 1836 in het vrouwelijk tuchthuis Cadillac genomen. Dit voorbeeld werd in Augustus 1837 in België opgevolgd, waar in het vrouwelijke boetehuis te Namen en het huis van arrest en justitie te Brussel de liefdadige zusters, bekend onder den naam van soeurs de Providence, in het huis van arrest en justitie te Luik de zusters van het Kruis, met dit opzigt zijn belast gewordenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 557]
| |
Sinds het begin van 1844 worden de vrouwelijke gevangenen te Munster in Westphalen bewaakt door de barmhartige zusters. Daar is men die verbetering vooral verschuldigd aan het Rhijnsch-Westphaalsche gezelschap voor vrouwelijke gevangenen, hetwelk zoowel voor de opleiding dier opzigtsters, als voor het verschaffen eener schuilplaats aan hulpelooze ontslagenen, zorgtGa naar voetnoot(1). Ook de Badensche regering is sinds een paar jaren er op bedacht, het vrouwelijk opzigt in al hare gevangenissen in te voerenGa naar voetnoot(2). In Sardinië leveren reeds sinds 1835 de kloosters vrouwelijke opzigters, terwijl diezelfde wensch reeds in 1842 in Toskanen geuit werd. - Ongunstig steekt voorzeker bij al deze overtuigingstukken de zorg voor onze vrouwelijke gevangenen af. In het naauwste verband met de onderlinge afzondering der vrouwen in de gevangenis staat de zorg voor de afzondering der vervoerd wordende gevangenen of de invoering van cellulaire transportwagens. Het plan tot die wagens, zoo als men ligtelijk begrijpt onontbeerlijk bij de invoering der afzonderlijke opsluiting, werd het eerst in Frankrijk door den Heer guillo gegevenGa naar voetnoot(3). Zij worden zoowel daar (Circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken de montalivet 3 Mei 1837) als in België (koninklijke verordening 25 Augustus 1837), sinds omstreeks tien jaren met veel vrucht gebezigd. Zij werden, sinds dien tijd, naar Engeland overgebragt, waar hunne innerlijke inrigting nog in vele opzigten werd verbeterdGa naar voetnoot(4). Men onttrekt daardoor de aangeklaagde, beschuldigde of veroordeelde vrouw aan het oog, aan de beschimpingen, misschien aan de baldadigheden of mishandelingen eener spotzieke menigte; men voorkomt, dat het laatste gevoel van schaamte reeds bij en door het overbrengen naar de gevangenis wordt uitgedoofd. Men voorkomt het legeren en ophoopen van man nen en vrouwen in éénen wagen. Men heeft dan bij het overbrengen meestal geene sterke militaire bewaking meer noodig, weinig dienstig voor de vrouwelijke zedelijkheid. Reeds bij het transport zullen de vrouwelijke gevangenen onmiddelijk aan het vrouwelijke opzigt kunnen worden overgeleverd. Door het bespoedigde transport, vooral indien zulks, zoo als | |
[pagina 558]
| |
in België, langs spoorwegen geschiedt, door de mogelijkheid de gevangenen ook bij nacht te doen overbrengen, zullen de huizen van bewaring, ware pesthuizen voor de gevangenen, waar men zich dikwijls uit gebrek aan plaats verpligt ziet mannen en vrouwen in ééne kamer te doen overnachten, geheel kunnen ontbeerd worden. - In één woord, geen behoorlijk afzonderingstelsel zonder deze wagens. Zelfs het gezigt der cellenwagens, als voorproef en afschijnsel der afzonderlijke opsluiting, kan eenen heilzamen indruk bij de menigte nalaten. Het tweede door den schrijver behandelde onderwerp is de toepassing van het stelsel van afzondering op jeugdige gevangenen van beide kunnen. Het is mij niet regt duidelijk geworden, wat eigenlijk hieronder door den schrijver verstaan wordt. Heeft hij alleen de jeugdige misdadigers bedoeld, of met andere woorden knapen en meisjes, die met oordeel des onderscheids gehandeld hebben, zoo geef ik hem volgaarne toe, dat ook de jongeren in jaren, zonder uitzondering, aan hetzelfde stelsel van afzondering dienen onderworpen te worden. Geldt het echter hen of haar, die zonder oordeel des onderscheids gehandeld hebben of degenen, die onder het bereik van Art. 66 van het Fransche strafwetboek vallen, bij wie de wetgever vereischt, dat zij niet bestraft maar opgevoed zullen worden, dan vervalt ook, met de gedachte aan straf, de toepassing van het afzonderingstelsel of het opsluiten in eene strafcel. Men heeft dan niet meer te zoeken naar het beste afzondering-of strafstelsel, maar veeleer naar een opvoedingstelsel, het meest overeenkomstig met hunne of hare toekomstige bestemming. Hoe heilzaam ook de eel zij als straf, als beteugeling en middel tot verbetering van den misdadiger, zij blijft toch uit haren aard meer of min in strijd met de natuur van den mensch als maatschappelijk wezen, en zal, als antisociaal, nimmer het geschiktste middel tot maatschappelijke opleiding der verwaarloosde en verwilderde jeugd onder de lagere volksklasse kunnen worden.
Utrecht, Mei 1847. m.m.v. baumhauer. |
|