eener natie zoo helder afspiegelt? Het meerendeel der vertalers schijnt hier anders over te denken. Zij schrijven de vertaling van een Duitsch werk met dezelfde gemakkelijkheid, als waarmede zij hunne pijp stoppen, welligt ook met hetzelfde phlegma; en zij overladen ons lezend publiek met eene massa vertalingen, welke uitnemend geschikt zijn, om het gevoel voor onze schoone moedertaal gansch en al uit te dooven. - De aangekondigde Schetsen deelen ruimschoots in de gebreken, welke veelal onze vertalingen ontsieren. Over de Duitsche tint, en de naauwkeurigheid van den stijl, oordeele men uit de volgende staaltjes. Bladz. 32: ‘De tijd heeft ons deze gedenkstukken zeer volstandig bewaard en daarin deszelfs (?) wijscheid als in eene treffende proeve betoond.’ Bl. 27: ‘De oudste geschiedenis verliest zich in dichting.’ Bl. 28: ‘Dionysius van miletus, in wiens bemoeijing het toeval uit te sluiten, zich het ontwaakte verstand openbaarde.’ Echt Duitsch! ‘Homerus en hesiodus hebben de (eene) wijze matigheid met elkander gemeen.’ Op bl. 32 moeten wij ‘de nuchtere wijsheid van socrates’ bewonderen. Dan nog: ‘Een scherp uitgeteekend karakter.’
Tot besluit geven wij nog den volgenden zin uit de inleiding op, bl. 4: ‘De menschheid ook in hare achteruitgangen, afdwalingen, zonden, verdeeldheden, oorlogen, beschamende, vernederende, treurige uitkomsten; hoe zij opklom van (de) kindschheid tot den jongelingsleeftijd, hoe zij door vele grievende ondervinding en zelfgebrouwen kwaad (dichterlijk!) ervaring opdeed, wijsheid verkreeg (welk een verschil!), zich zelf leerde mistrouwen, gelouterd en gevormd werdt, steeds meer den echten, den echt menschelijken geest opnam, ontwikkelde en van trap tot trap opklimmende, een goddelijken geest in zich laat wonen (waar blijft de consecutio temporum?) en door denzelven opgevoed wordt tot vrede en geluk, als een groot huisgezin, als vele kinderen (een glossema) naauw verbonden door éénen gemeenschappelijken vader.’
Ik reken het onnoodig hier iets over den inhoud bij te voegen. Al ware hij ook voortreffelijk, zoo zouden wij niettemin genoodzaakt zijn, het werk af te keuren, omdat de vorm hier een hoofdvereischte uitmaakt. De slotsom onzer aankondiging is, dat wij aan iedereen, die zijne moedertaal liefheeft