onder eene afschuwelijke en wanluidende muzijk, welke naar het gehuil van hongerige wolven gelijkt, ten dans opleiden’ (bl. 124). De toespraak is namelijk aan meisjes gerigt, die den dans liefhebben! Geheele hoofdstukken zijn aan de tentoonstelling van zulke predikers gewijd, geheele bladzijden met uittreksels uit hunne predikatiën bedekt, en de Hulpprediker, de hoofdpersoon, is in zijne echt Christelijke denk- en handelwijze als een voorbeeld gesteld, hetwelk den invloed, dien de aangestipte predikwijze in vele provinciën van Zweden schijnt te hebben, eenigzins moet tegengaan. Het boek is dus voor Zweden, met het oog op Zweedsche toestanden van den dag, geschreven, met de uitnemendste bedoelingen, op eene voortreffelijke wijze - doch wij Hollanders hadden het best kunnen missen, en menigeen zal het onvoldaan ter zijde leggen.
Ware nu al hetgeen die gebreken in de kerk, en die boetpredikers en hunne sermoenen betreft, weggelaten, dan hadde welligt het vertaalde boek een derde van zijne dikte verloren, en dan ware de betrekkelijke voortreffelijkheid van het karakter des Hulppredikers, met het gansche oorspronkelijke doel des boeks vervallen; maar dan zoude men den leeshonger onzes volks nog eene fraaije en nuttige rij van tafereelen en toestanden hebben kunnen opdisschen, die op zich zelve zeer behagelijk zoude geweest zijn. Het grootste deel des boeks toch is zeer aardig en onderhoudend geschreven, hier aandoenlijk, daar vrolijk, overal luimig, zeer satyrisch, soms epigrammatisch en de menschen waarlijk niet vleijende. Het leven van den Hulpprediker wordt in eene reeks van tooneelen van zijne geboorte tot zijn huwelijk beschreven, met meesterlijke uitwerking van zijn diepgevoeld voortreffelijk gemoed, en met meer schetsgewijze voorstelling van een aantal personen, met welke hij in aanraking komt. Als eene proeve der ingevlochten opmerkingen (en tevens van stijl en punctuatie!) moge het volgende dienen, dat menig vader en onderwijzer zich ten nutte moge maken:
‘God alleen weet vanwaar het denkbeeld ontstaan mag, dat het geheugen het meest bij een kind werkt, en dat men daarom ook heden nog voortvaart het van buiten leeren tot de hoofdzaak van het onderwijs te maken. Men is daarin, gelijk in meer andere zaken, zijne eigene beschouwing gevolgd, in plaats van zich te vernederen om met de natuur te rade te gaan, hoewel het waarschijnlijk beter was geweest, alzoo het om de manier te doen is van een kind kennis bij