De Gids. Jaargang 11
(1847)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijHandboek der bijzondere ziektekundige ontleedkunde van C. Rokitansky, uit het Hoogduitsch vertaald, met eene voorrede en aanteekeningen door Jac. Moleschott, Med. Chir. et Art. Obst. Doct. te UtrechtGa naar voetnoot(1).Haarlem, Erven F. Bohn. 1846.Men wachte hier evenmin eene bloote aankondiging, als eene uitvoerige beoordeeling van rokitansky's werk. De rijkdom en | |
[pagina 313]
| |
omvang der stoffe toch, die het aanbiedt, maken eene eenvoudige aankondiging reeds tot eenen reuzenarbeid. De Oester. Jahrbücher hebben daarvan het bewijs geleverd, hoezeer ook dat Tijdschrift ter naauwernood meer dan eene breedvoerige inhoudsopgave bevatte. - De diepte en het veelomvattende der kennis, die in dit werk ten toon gespreid zijn, laten elke poging tot kritiek gewaagd schijnen, althans, indien deze zich niet op eenen eenigzins geëvenredigden schat van ervaring mag beroemen. De eerste zou dus tijdroovend voor mij en vervelend voor den lezer zijn, en tot de laatste gevoel ik mij nog geenszins berekend, iets, waarin men wel geene overdrevene nederigheid zal zien, wanneer ik alleen dit en slechts ter loops doe opmerken, dat R.'s werk het resultaat van welligt meer dan 40,000 lijkopeningen bevat. - De mij opgedragene taak wordt echter nog moeijelijker, indien men den aard en de strekking van de Gids wel in het oog houdt. Zij toch gedoogen het niet den lezer af te schrikken door eene bloote inhoudsopgave, die slechts eene lijst van vreemde en alleen voor den ingewijden verstaanbare woorden zou bevatten; maar zij laten ook tevens voor eene uitgewerkte en beredeneerde kritiek op een even gering en weinig bevredigend aantal lezers hopen, als aan de uitstekende beoordeeling van valentin's Natuurkunde van den Mensch, ons in den vorigen jaargang van dit tijdschrift door den verdienstelijken donders geleverd, ten deel kon vallen. - Hoe moeijelijk eindelijk eene soortgelijke voorstelling en schatting van rokitansky's handboek geacht moet worden, valt reeds daaruit op te maken, dat nog geen, zelfs uitsluitend aan de geneeskundige wetenschappen gewijd tijdschrift, noch in Duitschland, noch elders, zich aan eene eigenlijke en breedvoerige beoordeeling daarvan gewaagd heeft, in weêrwil dat het eerste stuk daarvan reeds voor eenige jaren verschenen is. En toch is de vertaling daarvan in ons land een zoo bijzonder en heuchelijk verschijnsel, dat de Gids het niet onopgemerkt mag laten voorbijgaan. Dat verschijnsel noopt mij, indien ik niet den schijn op mij zal laden, alsof ik het op te hoogen prijs stelde, om over de onmisbaarheid der pathologischanatomische studie, in het algemeen, mijn gevoelen uit te spreken, den ontwikkelingsgang dezer wetenschap in korte trekken te schetsen, en zoo doende de verdiensten van rokitansky beter te doen uitkomen, en zijn standpunt in een helderder daglicht te stellen. Sarcone verklaarde reeds in het midden der voorgaande eeuw, | |
[pagina 314]
| |
dat de waarde der path. Anatomie slechts door ijdelheid en onwetendheid kon bestreden worden. En echter schijnt zij, in ons land, nog verdediging en aanprijzing te behoeven. Want, ofschoon wel niet allen tegen haar eenen zoo openlijken uitval wagen, als nog voor weinige jaren de Hoogleeraar deed, die eene aanbevelende voorrede schreef voor eene vertaling van risueno d'amador, waarin het nut en de invloed der path. Anatomie, al ware het dan ook met zwakke wapenen, bestreden werden, zoo zijn er, helaas! toch nog al te veel, die haar óf verwaarloozen, óf hare waarde betwijfelen, óf over hare resultaten met een dummdreist schouderophalen durven glimlagchen. Trouwens, - en dit strekt misschien tot eenige verontschuldiging, - er zijn weinig landen, die spaarzamer dan het onze de gelegenheid bieden, om de path. Anatomie te beoefenen, en hare waarde in het leven, en haren invloed aan het ziekbed, op juisten prijs te stellenGa naar voetnoot(1). Mogen er al aan de inrigtingen van hooger onderwijs mannen gevonden worden, die zich te regt op eenen schat van anatomisch-pathologische kennis kunnen beroemen, zij zijn te zeer door bezigheden van allerlei aard overladen, om geregeld en met milde hand daarvan aan anderen mede te deelen. Mogen ook hunne lessen overvloeijen van scherpzinnige theoriën, hunne voordragt uitmunten door duidelijkheid, juistheid en volledigheid in de beschrijving, - de indruk, dien de beste beschrijving achterlaat, zal toch ras verloren gaan, zoo het geheugen niet door plastische voorstelling te gemoet gekomen wordt. De schoonste theoriën zullen niet begrepen en gewaardeerd worden, zoo men geene ervaring krijgt, waaraan men ze kan vasthechten, zoo men geene zinnelijke voorstelling heeft van datgene, hetwelk de theorie moest toelichten. Het is waar, plaatwerken kunnen in deze behoefte voor een deel voorzien; zij zijn zelfs, ter opheldering van geïsoleerde voorwerpen, onmisbaar; pathologisch-anatomische praeparaten, waaraan onze kunstverzamelingen wezenlijk rijk zijn, kunnen aan de verzinnelijking van het behandelde onderwerp bevorderlijk zijn. Maar een ieder weet het, dat daar, waar het pathologische voorwerp duizende kleine afwijkingen van omvang, con- | |
[pagina 315]
| |
sistentie, kleur, enz. kan aanbieden, plaatwerken slechts eene eenzijdige en niet toereikende voorstelling kunnen geven. Een ieder weet het, hoe veel de keurigste praeparaten op den duur aan duidelijkheid, aan kleur en consistentie verliezen, zoodat men daarin wezenlijk niet veel meer dan het doode ziekteproduct kan herkennen, fenzij dan dat keurige injectiën ons eenen dieperen blik vergunnen op zijne ontwikkeling en fijnere structuursveranderingen, die, in den natuurlijken toestand, aan ons oog ontsnappen. Behoort men voorts niet vooraf eene heldere en getrouwe voorstelling van dien natuurlijken toestand te hebben, om niet door het geïnjiciëerde praeparaat misleid te worden en het gebrek, later bij de lijkopening, over het hoofd te zien? Doch hoe het zij, plaatwerken en kabinetten mogen tot nut van meer geoefenden verstrekken, en de belangstelling van enkelen bewijzen, zij voldoen niet, om de path. Anatomie bij allen ingang te verschaffen, of in de behoefte van allen te voorzien. Zij zijn onmisbare hulpmiddelen voor hem, die de path. Anatomie als meer op zich zelve staande wetenschap wil beoefenen, maar de groote massa der practische geneeskundigen, die daarvan licht in de pathologie en verklaring voor de diagnostiek verwachten, kunnen zij niet bevredigen. Zij toch toonen slechts de veranderingen in het geïsoleerde orgaan aan. Maar de patholoog wil het verband kennen, dat er tusschen de afwijking van dit en van de andere organen gelegen is; de diagnosticus wil weten, hoe hij de wijziging der verschijnselen in verband moet brengen tot de veranderingen van het orgaan; hij wil de ziekte als proces kunnen opvatten in hare verschillende tijdperken en uitbreiding; hij wil zich eene veelzijdigere voorstelling van het geheele zieke individu kunnen maken, zal hij met vertrouwen de behandeling daarvan op zich nemen. Om tot dit alles te geraken, moet men de veranderingen in het lijk zelve bestuderen, vele en herhaalde lijkopeningen gezien en gedaan hebben, ten einde de nuances te kennen, die in den materiëlen toestand der deelen kunnen voorkomen, ten einde den invloed te leeren waarderen, dien deze op de ziekteverschijnselen uitoefenen, ten einde de betrekking, die er tusschen de afwijkingen van verschillende organen bestaat, te leeren inzien, en ten einde gewaarborgd te wezen voor eene al te organisch-ontologische opvatting der ziekte, die ons het ziekteproduct voor ziekteoorzaak, ja voor het essentiële daarvan zou laten houden. Lijkopeningen, zelfs vele lijkopeningen, moeten er dus gedaan worden! | |
[pagina 316]
| |
Maar waar zal men daartoe bij ons de gelegenheid vinden? Waar zal men hare orakelspreuken kunnen vernemen? Waar hare resultaten in die mate opzamelen dat zij van kracht en invloed worden op onze pathologie en diagnostiek? De Nosocomiën in onze academiesteden leveren door hun klein getal bedden eenen te schamelen voorraad van lijkopeningen. De verderfelijke afscheiding, die er in eenige dier steden nog gevonden wordt tusschen de zoogenaamde stedelijke en akademische ziekeninrigting, maakt, dat een relatief belangrijk materiëel, hetzij aan het onderwijs, hetzij aan de oefening der geneeskundigen onttrokken wordt. Hoe omvangrijk dan ook de kennis van sommige onzer klinische en anatomische docenten, hoe groot de ijver hunner leerlingen zijn mogen, bij gemis aan lijken, ontbreekt de gelegenheid aan beiden, om of hunne wetenschap aanschouwelijk te maken en mede te deelen, of hunne weetgierigheid te voldoen. ‘Dat men lijkopeningen gezien hebbe’ (zegt moleschott in zijne voorrede, bl. xii), ‘moet natuurlijk op den voorgrond staan. Doch wie van onze artsen, die zich zoo durft te laten noemen, heeft ze niet gezien? Wie is er, wien het om kennis te vergaderen, slechts uit de verte te doen is, die in de jaren, op de academie doorgebragt, niet langzamerhand althans de hoofdzakelijkste veranderingen uit eigene aanschouwing heeft leeren kennen?’ Het antwoord is gereed en luidt eerlijk: niemand onzer heeft, hetzij langzamerhand (!), hetzij uit eigene aanschouwing, ze leeren kennen, ten minste zoo hij zich alleen bij datgene bepaalde, wat de academie hem opleverde. Ja, ijverige en zeer kundige jonge geneesheeren hebben mij, na hunne promotie, onbewimpeld bekend, dat zij nooit eene longontsteking in vivo, nooit eene hepatisatio pulmonis in mortuo gezien, andere, dat zij nooit eenen typhuslijder bij het leven of na den dood onderzocht hadden. Zal men dan niet de anatomisch-pathologische ervaring van deze bijna = nul mogen achten? En indien het nu met hen, die aan de hoogere inrigtingen van onderwijs hunne opleiding kregen, veelal zoo gesteld is, wat mag men dan billijkerwijs van het groote aantal plattelandsheelmeesters verwachten? Ik wil deze vraag niet uitgestrekt hebben tot hen, die aan de grootere ziekeninrigtingen, waaronder Amsterdam met de 600 lijken, die alleen in het binnengasthuis jaarlijks voorkomen, eene eerste plaats bekleedt, hun clinisch onderwijs ontvingen, en die althans in de gelegenheid waren de lijkopeningen bij te wonen, maar tot hen, die aan de kleinere inrigtingen, met | |
[pagina 317]
| |
mindere gelegenheid tot onderwijs en oefening in deze, gevormd werden. Hier zal voorzeker de oogst van pathologisch-anatomische kennis nog schraler uitvallen. Het kan derhalve niet anders, of ook in lateren tijd zullen deze alle weinig lijkopeningen verrigten. Nu eens zullen zij te vergeefs het vooroordeel der nageblevene betrekkingen trachten te bestrijden, dan weder zullen zij zelfs vreezen het te kwetsen. De een zal zich laten weêrhouden door het bewustzijn, dat hem de handen, bij de lijkopening, scheef zouden staan; de andere, omdat hij niet weet, wat hij zoeken, wat hij vinden, hoe hij het gevondene noemen moet. Hoevelen eindelijk worden niet belemmerd door den angst, dat zij iets anders vinden zullen, dan zij wel gewacht hadden, en dat de lijkopening hunne onzekerheid bij de herkenning der ziekte, hunne onwetendheid in den pathologischen toestand van het organisme, onverbiddelijk aan den dag zal brengen, en hunne dwaling in de aanwending der geneesmiddelen luide zal aanklagen? Zoo doende blijft ook deze weg, om hunne path.-anat. kennis uit te breiden, voor hen gesloten. Geen wonder dus, zoo men de billijke klagt aanheft, dat er weinige landen zijn, die spaarzamer dan het onze de gelegenheid bieden, om de path. Anatomie te beoefenen, en hare waarde in het leven en haren invloed aan het ziekbed op juisten prijs te stellen. De treurige gevolgen, die dit gemis voor de wetenschap in het algemeen, maar voor de diagnostiek, therapie en medicina forensis in het bijzonder, en bij gevolgtrekking voor de geheele maatschappij, na zich sleept, kunnen niet uitblijven; zij liggen voor de hand. Het is toch onmogelijk, in den tegenwoordigen tijd, billijke aanspraak te maken op den naam van wetenschappelijk geneesheer, zonder met de vorderingen en feiten van de ziektekundige ontleedkunde bekend te zijn. Of zeg mij, welk belangrijk onderdeel der geneeskundige wetenschap kan ten slotte de hulp en voorlichting der pathologische Anatomie ontberen? Aan haar is de anatomie, en vooral de histologie, de juistere kennis der fijnere structuur van vele organen, zoo als lever, nieren, enz., verschuldigd, en zal dit nog meer zijn, indien men voortgaat op den aangewezen weg van microscopisch onderzoek, dien ook gluge, heusinger, gunsburg, lebert en anderen volgden. Van haar heeft zoo menig duister hoofdstuk der physiologie zijne opheldering en toelichting ontvangen of nog te wachten; | |
[pagina 318]
| |
zoo als dat van de galafscheiding, van de verrigting der milt en der verschillende hersenorganen. Door haar heeft de pathologie eenen hechteren grondslag verkregen, zoodat zij zich niet meer met de nevelige voorstelling van eene vita aliena, van eene afwijking en omstemming (!) der levenskracht, van eenen vijand, die het organisme aanvecht, behoeft tevreden te stellen. Aan haar heeft de diagnostiek bijna al wat zij aan zekerheid gewonnen heeft, te danken; zij is voor den geneesheer het compas geworden, dat aan zijn onderzoek en handelen rigting en doel geeft. Van haar eindelijk moeten de pharmakodynamiek en therapie, in hare bijna volslagene duisternis, nog alle licht verwachten, en kunnen dit ook met grond, indien de path. Anatomie, geleid door microscopie en chemie, slechts voortgaat de veranderingen van het bloed en van de verschillende secreta en excreta te onderzoeken. Behoeft het derhalve nog betoog, dat zonder haar de practische geneesheer op eenen lageren trap van ontwikkeling blijft staan, en de grenzen der routine ter naauwernood kan overschrijden? Of zou het niet vooral aan de mindere bekendheid met haar toe te schrijven zijn, dat de vaagste ontologische voorstellingen der ziekten nog altijd in de hoofden van vele onzer geneeskundigen blijven huisvesten? Draagt die onbedrevenheid er niet grootendeels de schuld van, dat zelfs de meer wetenschappelijke onder hen, in plaats van elken positiveren grondslag voor hurme ziektebeschouwingen aan te nemen, in plaats van daarbij aan de ziekelijke structuurveranderingen der organen te denken, bij voorkeur stilstaan bij de onbestemde voorstellingen van gewijzigde levenskracht, verhoogde irritabiliteit, verminderde sensibiliteit, enz., die, hoezeer wij ze nog niet geheel kunnen missen, bij hen ter naauwernood meer zijn dan klanken zonder beteekenis? Zou bij meerdere path. anat. kennis zelfs de minst wetenschappelijke zich niet schamen, indien hij zich vergenoegde aan zijnen kunstbroeder mede te deelen, dat de patient het op de borst, in de buik, in het hoofd heeft? Nu echter blijft men aan uitwendige en bloot toevallige verschijnselen, aan wisselvallige functionele stoornissen hangen, die door de meest uiteenloopende oorzaken kunnen voortgebragt worden, en van de meest tegenovergestelde toestanden der organen kunnen afhangen. Zonder haar vervalt men tot de schromelijkste onzekerheid in de diagnostick, en wat erger is, | |
[pagina 319]
| |
tot de onverantwoordelijkste wankelmoedigheid, zoo niet roekeloosheid in de therapie. Ziet men niet zulke artsen, zonder oordeel des onderscheids, met vermetele hand, in den voorraad van geneesmiddelen rondtasten, zoodat den gemoedelijken mensch de haren daarbij te berge rijzen? Ziet men ze niet heden eene aderlating voorschrijven, omdat de patient spanning op de borst heeft, morgen calomel toedienen, omdat hij hoest en koorts heeft, maar overmorgen nervina te baat nemen, omdat hij zenuwachtig geworden is, en vervolgens nu eens kina tegen zwakte, elect. eccopr. tegen verstopping, maar daarentegen ook weêr gum. kino en katechu tegen diarrhoea aanwenden? Het motto: ‘physiologisch eine Unkenntniss, pathologisch ein Irrthum, therapeutisch ein Mord,’ dat onlangs de geneesheer d'armancourt voor zijn werk: Ueber die acuten Gehirnaffectionen der Kinder, enz. plaatste, zoude dit niet het vonnis en het motto kunnen zijn voor hunne geheele practische loopbaan? Men versta mij echter wel. Ik ben er verre af van te beweren, dat zelfs de volledigste kennis der pathologische Anatomie alle onzekerheid in de geneeskunde zou kunnen wegnemen. Ik wil de beschuldiging, die men tegen haar aanvoert, gedeeltelijk aannemen, dat zij ons, bij elke afzonderlijke lijkopening, slechts het gevolg, den uitgang der ziekte leert kennen, en niet de ziekte zelve. Maar is dit niet reeds eene belangrijke aanwinst? Kunnen wij wel, in het geheel, langs eenen veiligeren weg, dan langs den aposterioristischen tot kennis, althans van het leven geraken? In geloofszaken moge men van eene stelling a priori, van een postulaat uitgaan; maar moeten wij niet in ervaringswetenschappen ons besluit van uitwerking tot kracht, van gevolg tot oorzaak, van product tot producent opmaken? Doch er is daarenboven wel degelijk een organiserend element in de path. Anatomie. Voor zoo ver zij ons de veranderingen der weefsels, de anomaliën der organen in hare verschillende graden voorstelt, leert zij ons het trapswijze proces op het spoor komen. Voor zoo ver zij het algemeene in het bijzondere tracht te vinden, en eenen aanvang neemt bij de eerste afwijkingen van de eenvoudigste kiem van het organisme, en zoo tot de meer zamengestelde vormen opklimt, tracht zij zich de wet te verduidelijken, die de openbaringen des levens zoowel in den ziekelijken als gezonden toestand regelt. Zoo dan ook al de path. Anatomie niet in staat zij, ons den eersten aanvang der ziekte te leeren kennen, met nog minder gevolg zullen wij elken anderen tak | |
[pagina 320]
| |
onzer wetenschap om rekenschap daarnaar vragen, tenzij men zich met de nevelige, dubbelzinnige orakelspreuken eener dynamische pathologie wil vergenoegen. Doch ik herhaal het: de pathologische Anatomie heeft geenszins de aanmatiging van alléén alles te willen verklaren. Zonder de chemie en hare onderzoekingen omtrent de menging en zamenstelling der deelen, zonder de physiologie met hare experimenten en vivisectiën aan den eenen kant, zonder kliniek met hare ziekteverschijnselen en werking der geneesmiddelen aan den anderen kant, zoude haar gewigt op de schaal der kennis des gezonden en zieken levens slechts luttel zijn. Maar door deze wetenschappen gesteund, moet zij er in slagen, om een nieuw licht over vele verschijnselen, ook des levens, te verspreiden, en geeft zij ons daarom het regt tot de stoutste verwachtingen voor de toekomst. Die verwachtingen behoeven niet te verflaauwen, al stelt de lijkopening onze weetgierigheid vaak te leur, al staan de ziekteverschijnselen na den dood niet in verhouding tot die gedurende het leven, al vinden wij nog vaak ter naauwernood eenige voldoende reden voor den dood. De pathologische Anatomie heeft immers haar hoogste toppunt nog niet bereikt. Indien wij slechts voortgaan de natuur om inlichting te vragen, zal zij ons zeker te eeniger tijd het meest voldoende en juiste antwoord geven. Hier past, wat schiller's Wallenstein uitriep: Die Sterne lügen nicht, denn sie sind ewig wahr;
Nur ihr bringt Lug und Trug in den wahrhaftgen Himmel.
Eerst moeten wij weten wat wij zoeken, wat wij vragen, hoe wij het formuleren moeten, en daarna moeten wij leeren het gevondene juist te waarderen. Hieraan kan eerst bij de latere ontwikkeling der path. Anatomie geheel voldaan worden. Maar daarom treft ook het bovenstaande verwijt niet haar, maar onze onwetendheid, onze onbedrevenheid, waardoor wij de middelen van onderzoek verkeerd of in het geheel niet bezigen, en waardoor wij ons tot onjuiste gevolgtrekkingen en voorbarige besluiten laten verleiden. Het is waar, zij moge geen voldoend uitsluitsel geven omtrent het eerste begin der ziekte, omtrent de laatste oorzaak van den dood; maar zij is daarom niet geringer te achten, dan de physiologie, die ons evenmin het groote vraagstuk omtrent begin en einde van het leven, omtrent stof en kracht kan oplossen. Encheiresin naturae nennt's die Chemie
Spottet ihrer selbst und weiss nicht wie.
Geene wijziging van kracht zonder verandering van stof; geene | |
[pagina 321]
| |
gewijzigde levensuiting zonder moleculaire omzetting van het stoffelijke element, waaraan het leven gebonden is. Dezen stelregel houde de pathologische Anatomie voor als nog vast, en zij zal eens in die mate onzen weetlust bevredigen, als menschelijke vatbaarheid het toelaat, moge ook al de primus en ultimus terminus van leven en dood even als van alles voor ons onbegrijpelijk en onverklaarbaar blijven. Voorlooping althans vrijwaart zij ons voor grove dwalingen in de diagnostiek der ziekten en voor deerniswaardige misvattingen in de therapie. Zij maakt omzigtiger in het gebruik van woorden en termen, waaraan men eene verkeerde beteekenis kan hechten, of geene voorstelling kan verbinden. Zij maakt behoedzamer in de keuze der middelen tot genezing. In elk geval verduidelijkt zij de voorstelling van het ziekè ligchaam, en geeft, zoo al geen afdoend antwoord op de vraag, waardoor? dan toch eenig meerder licht omtrent de wijze, hoe? en voldoende opheldering omtrent datgene, wat geworden is. Daarom moet de voortgezette beoefening der path. Anatomie voor elken geneeskundige als een noodzakelijk vereischte beschouwd worden, en daarom acht ik ook, dat de vertaling van nokitansky's Handboek als een zoo bijzonder heuchelijk verschijnsel moet erkend worden, dat de Gids het niet onopgemerkt mogt laten voorbijgaan. Op zeer verschillende wijze echter wordt de path. Anatomie beoefend en door zeer uiteenloopende middelen is zij op den weg harer ontwikkeling voortgegaan. Nu eens moeten de lijkopeningen er alleen toe dienen, om curiosa voor de kabinetten op te leveren, curiosa, geschikt, om het bewijs te leveren, welke verbazende afwijkingen in vorm, zamenhang en grovere zamenstelling de organen kunnen ondergaan, terwijl men er zich weinig om bekommert, waardoor die afwijkingen voortgebragt zijn, hoe zij zich reeds gedurende het leven geopenbaard hebben, of op welke fijnere structuurveranderingen zij berusten. Dan weder moeten zij slechts het antwoord geven op de vraag: wat er gedurende de voorafgegane ziekte in het organisme hebbe plaats gegrepen, welke organen daardoor het sterkst aangetast zijn? Hier verlangt men dus van de path. Anatomie niets dan de opheldering van het speciale ziektegeval, en wordt zij dikwerf door het vooraf daaromtrent opgevatte denkbeeld gedwongen, haar antwoord zoodanig in te rigten, als het gewenscht wordt. Vindt men daarbij de voorafgestelde diagnose bevestigd of tegengesproken, dan stelt men zich gewoon- | |
[pagina 322]
| |
lijk met dit algemeene resultaat tevreden, zoo als zoo vele der in grootere werken en journalen verspreide ziektegeschiedenissen van vroegeren en lateren tijd bewijzen. Wel is waar strekt men soms zijn onderzoek daarbij verder uit, en vraagt zich rekenschap van het verband, dat er tusschen de afwijkingen der verschillende organen gevonden wordt, ten einde daardoor een helderder inzigt in den oorsprong, den aard en de uitbreiding van het ziekteproces te winnen, en zijne uiterlijke verschijnselen te leeren verklaren. Doch op eene meer wetenschappelijke en zelfstandige wijze wordt eindelijk de path. Anatomie beoefend, wanneer zij, vrij van de zucht, om rariteiten te vinden, en zich niet bekommerende om de voorafgegane ziekteverschijnselen, de afwijkingen der organen op zich zelve beschouwt, naar de fijnere deelen, waarin die afwijkingen bestaan, onderzoek doet, het microscoop om opheldering van de fijnere structuurveranderingen vraagt, de chemie uitsluitsel laat geven omtrent de wijzigingen in menging en zamenstelling der deelen; wanneer zij overeenkomst en gelijkheid der anomaliën van verschillende organen opspoort, zoo doende algemeene gezigtspunten vaststelt en de bijzonderheden tot een systeem tracht te verbinden. Indien men wil, is in deze uiteenzetting van de verschillende wijzen van beoefening van de path. Anatomie tevens haar ontwikkelingsgang aangeduid. Vóór de 16de eeuw toch verrigtte men geene lijkopeningen, of derzelver resultaat is althans niet tot ons gekomen. Toen begon men eerst casus rariores op te teekenen en te verzamelen, echter zonder wetenschappelijken zin of kritiek, zoodat rokitansky daarvan zegt: ‘Sie tragen häufig das Gepräge des Aberglaubens an sich und sind durch Abentheuerlichkeit ihrer Auslegung entstellt.’ Onze landgenooten tulpiusGa naar voetnoot(1), stalpaart van de wiel en ruyschGa naar voetnoot(2) bekleedden onder de beoefenaars der path. Anatomie in den zin van dien tijd nog den eersten rang. De rijke en door hare bewerking zoo keurige kunstverzameling van laatstgenoemden toont genoegzaam de wijze van behandeling van de path. Anatomie, die destijds gebruikelijk was, aan, en het doel, dat men zich met haar voorstelde. De eerste, die de pathol. Anatomie eigenlijk om licht en opheldering voor de pathologie vroeg was bonnet (1679). Zijn | |
[pagina 323]
| |
sepulchretum bevat eene groote menigte feiten, deels door anderen, deels door hem zelven waargenomen, waardoor hij de geschiedenis der ziekten en de verschijnselen, die zij bij de lijkopening opleverden, wilde toelichten. Doch zijne beschrijvingen misten nog de vereischte volledigheid; de physiologie was nog niet ver genoeg gevorderd, om de betrekking tusschen ziekteproces en ziekteproduct met juistheid te kunnen opgeven. Door rijkdom van ervaring zoowel, als door scherpzinnigheid in de verklaring en door orde en methode in de behandeling, waren morgagni (1767) en onze landgenoot eduard sandifort (1777), van wien rokitansky getuigt, ‘dat hij wegen Reichhaltigkeit und Gründlichkeit seiner Schriften an die Seite morgagni's verdient gestellt zu werden,’ reeds verre boven hem verheven. Maar nog altijd waren het eigenlijk meer casus selecti s. rariores, die men beschreef, en aan eene meer zelfstandige bewerking der path. Anatomie werd nog niet gedachtGa naar voetnoot(1). Eene groote schrede daartoe werd reeds gedaan, toen ludwigGa naar voetnoot(2), conradiGa naar voetnoot(3), voigtelGa naar voetnoot(4) het waagden compendiën in het licht te geven, waarin zij, wel is waar, niet altijd met de vereischte kritiek of de noodige volledigheid, de gemaakte ervaringen onder algemeene gezigtspunten trachtten te vereenigen. Om dit goed te kunnen doen, behoefden zij nog éénheid in het principe en den physiologischen grondslag bij de verdere bewerking. Bij joh. fr. meckelGa naar voetnoot(5) bespeurt men te dien aanzien reeds eene betere toepassing. Hij verdeelde de organische abnormiteiten reeds in aangeborene en verworvene, en nam, ter verklaring van de eerste, wijzigingen (vermeerdering of vermindering) van vormkracht aan. Doch dit principe kon niet voor zijn geheele systeem gelden, en zoo doende moest | |
[pagina 324]
| |
hij, ten behoeve eener derde klasse van afwijkingen, zijne toevlugt nemen tot eene bloot anatomische beschouwing van verandering in den vorm, in de ligging, terwijl hij eindelijk in een 4de klasse de tweelingsvorming moest ontwikkelen. BaillieGa naar voetnoot(1) en vetterGa naar voetnoot(2) vervolgden wel evenzeer eene physiologische rigting, maar meer nog dan daardoor, maakten zij zich verdienstelijk door hun naauwkeurig onderzoek naar de fijnere structuurveranderingen der deelen. Doch in weêrwil hiervan bleef hun arbeid te fragmentarisch, en konden zij daardoor de path. Anatomie nog niet tot eene zelfstandige wetenschap verheffen. Niets was hiertoe meer bevorderlijk dan de belangrijke nasporingen, door bichat in de algemeene Anatomie gedaan, en de ontdekkingen, die men ten gevolge daarvan in de weefselleer maakte. Ofschoon bichat zelf de path. Anatomie niet afzonderlijk bewerkte, ofschoon hij in zijne irritabiliteits- en sensibiliteits-leer op een dwaalspoor geraakte, en van het positieve in het speculatieve verviel, zoo oefende zijn streven toch den krachtdadigsten invloed uit op zijne opvolgers. Op zijn voorbeeld was cruveilhierGa naar voetnoot(3) de eerste, die de ziekelijke afwijkingen der organen in haren voortgang onderzocht en ontwikkelde, en laterGa naar voetnoot(4) dit onderzoek uitbreidde en door een prachtig plaatwerk toelichtte. Hij stelde zich niet tevreden met de kennis van het ziekteproduct, van het residuum van een abnormaal proces, maar hij trachtte de opeenvolgende veranderingen op te sporen, die het te doorloopen had, voordat het zijnen tegenwoordigen trap van ontwikkeling kon bereiken. Moet men hem te laste leggen, dat hij te ver gegaan en geheel op het gebied der pathologie verdwaald is, toen hij de irritatie en de atonie, de koortsen en de neurosen in zijn cadre wilde opnemen; andralGa naar voetnoot(5) kan de beschuldiging niet ontgaan, dat hij evenzeer de grenzen van zijne wetenschap te buiten ging, toen hij in de rij zijner abnormiteiten ook aan die van de innervatie eene plaats toekende; terwijl eindelijk broussais, die meer dan eenig ander de ziekten trachtte te localiseren, en het essentiële daarvan in | |
[pagina 325]
| |
de pathol. anatomische veranderingen wenschte te vinden, door zijne bijna uitsluitend practische bemoeijingen, en door allerlei toevallige omstandigheden tot de zoo eenzijdig opgevatte beschouwing zijner gastro-entérite verleid, en daarin geheel verstrikt werd. Doch al ware het dan ook niet zoozeer zelfstandig, en door hare uitsluitende beoefening, de path. Anatomie ging met reuzenschreden voorwaarts, en haar naauw en onverbreekbaar verband met de pathologie en kliniek trad door de werken van corvisart, laennec, dupuytren, lallemand, lobstein, louis, gendrin, bouillaud, rayer, enz. in Frankrijk, en door abernethy, bell, cooper, carswell, wardrop, baron, hope en anderen in Engeland, en in ons land door schroeder van der kolk en vrolik, hoe langer zoo duidelijker aan het licht, zoodat zij daarvan reeds als een integrerend deel beschouwd kon worden. Opmerkelijk is het, dat Duitschland, in dien zelfden tijd, daarin niet leverde, wat men, bij den vlijt en de overigens zoo veel omvattende kennis zijner geleerden, daarvan had kunnen verwachten. Wel gaven deze ons hier en daar belangrijke opmerkingen, breedvoerige beschrijvingen van lijkopeningen, ja ook enkele dieper gaande anat. pathologische beschouwingen; maar zij bleven als van zoo vele afzonderlijke gevallen, meer als curiosa, zonder beteekenis en invloed voor de geheele wetenschap. Wel konden de werken van eenen nasseGa naar voetnoot(1), hasseGa naar voetnoot(2) en albersGa naar voetnoot(3), in vele opzigten verdienstelijk genoemd worden; maar nasse leverde enkel eenige lijkopeningen; het werk van hasse bleef onvoltooid, en dat van albers bevatte, bij veel goeds, veel dat onwaar en hypothetisch genoemd moet worden, en in elk geval te weinig oorspronkelijk is. Of nu dit gemis meer aan de speculatieve, natuurphilosophische rigting der Duitschers in dien tijd, dan wel aan de mindere gelegenheid, om in hunne kleinere academiesteden de path. Anatomie op ruimere schaal te beoefenen, moet toegeschreven worden, wil ik thans in het midden laten. Genoeg: aan de path. Anatomie ontbrak nog altijd die veelzijdige blik, die het geheel kon overzien, die scherpzinnige opvatting, die het bijzondere onder algemeene gezigtspunten zou brengen, en met ziftend oordeel tot een systeem zou coördineren, en zoodoende de pathologische Anatomie tot eene meer zelfstandige wetenschap moest verheffen. Want de rijkdom der kennis moge | |
[pagina 326]
| |
de geleerdheid uitmaken, - het zamenvatten der empirische feiten tot een geheel, het terugvoeren van het afzonderlijke tot algemeene waarheden, en de bevestiging van deze door vaste beginselen, dit alleen maakt de wetenschap uit. Het was aan rokitansky voorbehouden, deze moeijelijke, maar grootsche taak te vervullen. Niemand voorzeker was daartoe beter in staat dan hij; aan niemand bood zich daartoe eene ruimere gelegenheid, dan waarover hij kon beschikken. Toegerust met eenen rijken schat van klinische ervaring, bezield door de levendige overtuiging, dat de kliniek het hoogste doel der geneeskunde zijn en blijven moet, maar onbevredigd door de onzekerheid harer middelen, en doordrongen van de behoefte om deze middelen op eenen meer positieven grondslag te doen berusten, aanvaardde hij zijn buitengewoon hoogleeraarsambt in de path. Anatomie te Weenen. De aldaar aanwezige Leichenhof was de tempel, waarin hij de natuur om hare orakelspreuken zou vragen, waar hij met onvermoeide vlijt en met onverzadiglijke weetgierigheid de geheimen van het zieke leven zou nasporen. Geheel nieuw was de weg, dien hij daarbij insloeg. Terwijl toch de meeste geneeskundigen, door de vooropgevatte meening omtrent het ziekteproces verblind, in hunne lijkopeningen slechts de bevestiging of ten hoogste de teregtwijzing hunner diagnose zoeken, nam hij het aanwezige onbevooroordeeld op, beschouwde het in al zijne wederkeerige betrekkingen en maakte daarna eindelijk een besluit tot de verschijnselen, die, volgens alle waarschijnlijkheid, gedurende het leven waargenomen moesten zijn. De eigenaardige bepalingen omtrent den Leichenhof maakten dezen weg voor hem verkieslijk, ja zelfs voor een deel noodzakelijk. Daarheen toch worden alle lijken, die het zeer uitgestrekte allgemeine Krankenhaus in zijne verschillende afdeelingen oplevert, overgebragt, slechts voorzien van eenige eenvoudige aanwijzingen van den geneesheer, die den lijder vroeger behandelde. De lijkopeningen geschieden alle door of onder toezigt van den hoogleeraar in de path. Anatomie, die bij de schatting der resultaten, hetzij zij de diagnose bevestigen of tegenspreken, geene andere belangen behoeft te dienen, dan die der wetenschap. Op die wijze heeft rokitansky, gelijk wij reeds vroeger zeiden, zeker meer dan 40,000 lijken onderzocht, met dien onbevangen zin, met die scherpzinnige opvatting, met dat voorzigtig scepticisme, met dat ziftend oordeel, die den man zoo bijzonder kenmerken, en die hem weldra, als grondlegger eener bijna geheel nieuwe school, dien krachtdadigen invloed op | |
[pagina 327]
| |
de ontwikkeling der Duitsche geneeskunde moesten verzekeren, waardoor aan de vitale droomerijen en de natuurphilosophische bespiegelingen der pathologie en aan de hersenschimmige, vaak zoo phantastische verklaring der semiotiek een einde gemaakt zou kunnen worden. Op breedere schaal, en met strengere consequentie, dan al degenen, die vóór hem in die rigting werkzaam geweest waren, vatte hij zijne taak op. Eerst gaf hij door enkele stukken in Journalen verslag van sommige zijner resultaten, totdat hij eindelijk, in 1842, met het 2de deel van zijn Handbuch für die spec. path. Anatomie, als met de slotsom van zijn onderzoek, te voorschijn trad. Bij de uitgave van zijn werk sloeg hij denzelfden weg in, langs welken hij tot die slotsom gekomen was, en laat ons daardoor eenen blik werpen op den gang zijner eigene ervaring. Terwijl bij anderen het reeds voltooide stelsel doorgaans van het algemeene tot het bijzondere, van het eenvoudige tot het meer zamengestelde overgaat, en op die wijze de natuur synthetisch voor ons oog ontwikkelt, kiest hij als 't ware een geheel tegenoversteld punt van aanvang. De weg der zuivere ervaring biedt ons eerst het bijzondere, waarvoor de algemeene wet nog door ons gezocht moet worden; onze zintuigen ontwaren eerst het zamengestelde en het blijft aan ons onderzoek, aan ons verstand overgelaten, om het later in zijne deelen te ontleden. Deze methode, die men de analytische zou kunnen noemen, openbaart zich zelfs in de opeenvolging van de drie deelen van zijn werk. In het derde deel, 'twelk het eerst het licht zag, behandelt rokitansky de afwijkingen van die zeer zamengestelde organen, die van het clinische standpunt beschouwd, vanwaar zijn onderzoek eenen aanvang nam, de belangrijkste zijn, en die bij de lijkopening het eerst onze aandacht tot zich trekken; zoo als de werktuigen der ademhaling, der spijsververtering, der urienafscheiding en der geslachtsverrigtingen. Na deze organen eerst in hun geheel, ten opzigte van hunne afwijkingen beschouwd te hebben, onderzoekt hij daarna, bij de eigenlijke structuurveranderingen, hunne grovere zamenstellende deelen; zoo als bij de longen, het slijmvlies, het submuceuse weefsel, het kraakbeenig skelet der luchtwegen, enz. Het derde deel handelt in één woord over die deelen van het ligchaam, die wegens hunne meerdere zamenstelling, niet tot eenig bijzonder systeem van weefsels gebragt kunnen worden, ofschoon zij doorgaans meerdere daarvan in zich vereenigen. Tot hiertoe is zijne path. Anatomie derhalve nog zuiver organographisch. | |
[pagina 328]
| |
In het tweede deel onderwerpt hij reeds de eenvoudigere deelen aan zijne beschouwing, en toont de afwijkingen aan van het celwijsweefsel, van de wei- en synoviaalvliezen, van de slijmvliezen in het algemeen, van de huid en hare aanhangselen, van het vezelig- en beenweefsel, van de beenderen in het bijzonder, van de kraakbeenderen en de gewrichten, van het spierstelsel, van de organen van den bloedsomloop, en eindelijk van het zenuwstelsel (hersenen, ruggemerg en zenuwen). Alhoewel de afwijkingen van de werktuigen van den bloedsomloop welligt reeds eene plaats hadden kunnen vinden in het vooraf uitgegeven derde deel, zoo hebben zij er toch zeker door gewonnen, dat zij eerst na die der weivliezen, vooral van het vezelig en spierweefsel gevolgd zijn, die tot hunne zamenstelling zoo veel bijdragen. In elk geval kan zijne path. anatomische uiteenzetting in dit deel meer eene histographische genoemd worden. In zijn eerste deel, hetwelk in het verloopen jaar eerst verschenen is, en den titel draagt van allgemeine pathol. Anatomie, klimt hij inderdaad op tot de algemeene beginselen, tot de eerste kiem van alle structuurveranderingen, tot het begin van alle ziekteprocessen, die zich bij elke afwijking der verschillende organen reproduceren, tot de algemeene wet, die elk harer tot grondslag ligt, tot de fijnste zamenstelling der nieuwe vormsels, en tot die van het bloed, waaruit alle deelen hunnen oorsprong en hunnen aanwas ontleenen. Hier wordt derhalve zijne path. Anatomie zuiver clementair en sluit zich ten naauwste aan de chemie en physiologie, ja wordt zelfs de basis eener op daadzaken berustende pathogenie. Eene ontzettende massa van feiten, duizende lijkopeningen werden er toe vereischt, om zulke onomstootelijke waarheden, zulke stellige resultaten te kunnen opgeven, als men hier verzameld vindt. Maar van den anderen kant waren ook de onbevangen zin, de scherpzinnige opvatting en het critisch oordeel van rokitansky er toe noodig, om niet door die massa overstelpt te worden, en in dien chaos eene orde te brengen, die haar licht tot over de kleinste bijzonderheden van elk voorwerp zou kunnen verspreiden. Het is, volgens deze orde, dat hij bij elk orgaan en elk weefsel eerst in het algemeen de aangeborene afwijkingen der vorming zoowel het te veel, als te weinig (Bildungsmangel und Excess) beschouwt; voorts de afwijking in de grootte en den omvang, die van den vorm, van de ligging, van den zamenhang, van de structuur of het weefsel, en eindelijk, waar het te pas kan komen, van den inhoud aantoont. | |
[pagina 329]
| |
In het hoofdstuk over de afwijkingen der eerste vormen wordt de vraag beantwoord: of alle deelen, die in den physiologisch-anatomischen toestand van het orgaan vereischt worden, daarin aanwezig zijn; of en welke er gemist worden of te veel zijn; ja, of zelfs het geheele orgaan ontbreekt, dan wel dubbel of in grooteren getale aanwezig zij. Het handelt derhalve bijna uitsluitend over die organische gebreken, die aangeboren zijn, en waarop de verdere ontwikkeling van het orgaan geenen of slechts eenen zeer geringen invloed kan uitoefenen. Bij de anomaliën in de gedaante komt óf alleen de uitwendige vorm, óf de dispositie der zamenstellende deelen in aanmerking. Deze anomaliën zijn of aangeborene of verkregene, zoo als eene in meerdere lobben verdeelde lever, eene langwerpige milt, enz. Ditzelfde geldt ook van de afwijkingen van de ligging, waarbij natuurlijk het orgaan in betrekking tot de andere, en vooral de naastbijgelegene, beschouwd wordt. Bij de anomaliën in grootte en omvang zijn het atrophie en hypertrophie; bij die van den zamenhang daarentegen, de verwondingen, scheuringen, berstingen, enz., die voornamelijk onze aandacht trekken. De rijkste en belangrijkste stoffe biedt ons intusschen ongetwijfeld het hoofdstuk over de veranderingen van het weefsel. Daarin toch worden de meer elementaire ziektetoestanden, zoo als hyperaemie, anaemie, de ontsteking met hare zoogenaamde uitgangen, de bloeding, het oedeem, de metastatische processen, de verharding, verweeking, versterving en eindelijk de pseudoplasmata (fungus, fibroïd, hydatiden) afgehandeld. Rokitansky heeft bij de beschrijving van elk dezer abnormale toestanden, waarin de bijzondere organen zich kunnen bevinden, zóó het typische, het daarin karakteristieke, in één woord, zóó het algemeene weten op te vatten, en met zóó veel plasticiteit voorgesteld, dat men niet ligt in eenig lijk eene afwijking zal vinden, waarvan de grondvorm niet door hem aangewezen is, waarvan men de beschrijving en opheldering te vergeefs in zijn werk zal zoeken. Hij heeft zich echter niet bij deze bloot beschrijvende voorstelling bepaald, maar, steeds indachtig aan zijn doel, om de ware betrekking der path. Anatomie tot de physiologie, pathologie en semiotiek aan te toonen, het proces zelf, waardoor vele der bovengenoemde afwijkingen ontstaan zijn, opgespoord en ontwikkeld. Hieraan zijn wij de belangrijkste ophelderingen omtrent het croupeuse, het typheuse, het dysenterische proces verschuldigd; hierdoor | |
[pagina 330]
| |
zijn wij tot betere inzigten omtrent het ontstaan van de doorborende maagzweren, van de slagaderbreuken, van de ziekelijke veranderingen der slagaderen in het algemeen, en van het atheromateuse proces in het bijzonder geraakt. Hierdoor is zijn handboek voor de spec. path. Anatomie dan ook niet enkel een beschrijvende catalogus van de producten der ziekten gebleven, maar levert het ons dikwerf eene op anatomische daadzaken berustende speciele pathologie, van wier uitbreiding wij zoo veel heil voor de geneeskunde verwachten, en die ons voorshands uit den maalstroom van nevelige bespiegelingen en losse hypotheses redden moet. Meer dan men reeds zoo spoedig had kunnen hopen, heeft de verschijning van rokitansky's Handboek der algemeene pathologische Anatomie, ten deze opzigte, onze verwachting bevredigd. Bewonderde men toch in zijne bijzondere Ziektekundige Ontleedkunde den schat zijner ervaring, werd men duizelig van de menigte van feiten, die hem in staat hebben moeten stellen, om zoo kort en kernachtig, zoo beknopt en toch zoo volledig en alomvattend, enkel de resultaten van duizende lijkopeningen op te geven, den grondvorm van alle materiele afwijkingen van elk orgaan en van elk weefsel te verduidelijken, hier, in zijne algemeene Ziektekundige Ontleedkunde, wordt men getroffen door den omvang zijner kennis, door de diepte zijner physiologische inzigten, en door de scherpzinnigheid van zijne critiek. - Na de ontwikkeling van eenige algemeene waarheden der path. Anatomie, na daarin een critisch overzigt gegeven te hebben van de belangrijkste classificatiën der oorspronkelijke misvormingen of zoogenaamde monstruositeiten, gaat hij achtereenvolgens na: 1o. de anotomaliën met betrekking tot het getal der deelen, 2o. die van de grootte, 3o. van de gedaante, 4o. van de ligging, 5o. van de verbinding, 6o. van de kleur, 7o. van de consistentie, 8o. van den zamenhang. Wat er gemeenschappelijks in deze toestanden voor de verschillende organen, zoowel in wijze van ontstaan als van ontwikkeling, gevonden wordt, ziet men hier op zuiver anatomische of pathologische gronden aangetoond. Het belangrijkste van allen is hier wederom het 9de hoofdstuk van de veranderingen der textuur (structuur?). Leerde men in zijne spec. path. Anatomie ten opzigte hiervan kennen wat er door de path. processen tot stand gebragt wordt, hier krijgt men nadere inzage er van, hoe zulks geschiedt. Afgezien van elke uitwendige oorzaak wordt hier de grondslag gelegd voor eene pathogenie, die ons het ziekteproces bijna tot zijnen laat- | |
[pagina 331]
| |
sten term kan laten vervolgen, terwijl wij altijd geleid worden door zuivere physiologische kennis en gesteund worden door de rijkste ervaring. Ook hier zijn het weer geene ijdele redeneringen of vooraf opgevatte denkbeelden, die hem bij zijn onderzoek het spoor wezen, maar voorzigtig gekozen experimenten en vaak onomstootelijke daadzaken. Rokitansky tracht langs dien weg op te klimmen tot het begin van elke anomalie, die de structuur van het menschelijk ligchaam bevat. Hij bewijst, hoe in het blastema reeds primitief verschillende voorwaarden gelegen moeten zijn, waarvan de ontwikkeling der latere anomaliën afhangen, en leert de omstandigheden nader kennen, waaronder die ontwikkeling plaats grijpt. Zoodoende worden de primaire ziektetoestanden, zooals hyperaemie, haemorrhagie, ontsteking met hare uitgangen in fibrineus (a. eenvoudig plastisch, b. croupeus, c. tuberculeus) exsudaat; vervolgens in albumineus, sereus, purulent, haemorrhagisch exsudaat, in het algemeen en op de meest volledige wijze toegelicht, om daarop vervolgens de nieuwe georganiseerde vormsels in het bijzonder, zoo als van het eelwijs-wefsel, van het fibreus, elastiek, kraakbeenig, sarcomateus, carcinomateus, tuberculeus weefsel enz. te baseren; terwijl ook de niet georganiseerde nieuwe voortbrengselen, zoo als proteïne, margarine, elaine, de verschillende zouten enz. niet worden vergeten. Voorts worden in zijn 10de hoofdstuk de anomalien van den inhoud en daarbij de pneumatosen, de vreemde ligchamen en de parasiten afgehandeld, en eindelijk aan de ziekten van het bloed eene afzonderlijke beschouwing gewijd. Vroeger, ten tijde eener tot in uitersten gedrevene humoraalpathologie had men, wel is waar, aan de afwijkingen des bloeds van de normale menging het grootste gewigt gehecht. Maar zoowel de normale toestand als de afwijkingen daarvan waren ten eenemale onbekend; men had ze noch chemisch, noch microscopisch trachten te onderzoeken. Men had zich derhalve eigenlijk slechts door een duister voorgevoel omtrent de belangrijkheid dier veranderingen laten leiden en zonder eenige positieve kennis, losse hypotheses en willekeurige stellingen tot grondslag dezer pathologie aangenomen. Het was dus geen wonder, dat deze weldra alle crediet verloren en men tot het andere uiterste oversloeg, waarin men op de verandering van het bloed ter naauwernood lette en haar slechts als een onbepaald en hoogstens waarschijnlijk te noemen ziektemoment liet gelden. Onverminderd de zeker zeer verdienstelijke bijdragen van eenige fransche geleerden, is het echter aan de | |
[pagina 332]
| |
Weener school en voornamelijk aan rokitansky en zijne leerlingen, dat de eer toekomt, van het bloed, bij de pathol. beschouwing, in zijn billijk gevorderd aanzien hersteld te hebben. Rokitansky sloeg ook hier wederom den empirischen weg in. De ziekteproducten, die hij in het lijk aantrof, begon hij namelijk als criterium van de verandering der bloedmenging te beschouwen, waaruit zij zich zouden ontwikkeld hebben; hij onderzocht voorts, in hoe verre zekere ziekteproducten en zekere bloedcrases standvastig gelijktijdig voorkwamen, en trachtte de opgemaakte besluiten zoowel door analytisch, als door physiologisch onderzoek te staven. Zoodoende vinden wij bij hem, 1o eene fibrineuse crasis (de eenvoudig vezelstof voorbrengende, de croupeuse en de tuberculeuse); 2o. eene veneuse of albumineuse crasis (hypinose), a. plethor., b. typheuse, c. exanthematische crasis, d. bij ziekten van het zenuwstelsel ontstaande hypinose, e. de dronkaardsdyscrasie, f. de acute tuberculeuse, g. de carcinomateuse dyscrasie; 3o. eene hydraemische en anaemische crasis en 4o. eene septische crasis. Alhoewel men op dezen weg van eene gezuiverde haematopathologie, die slechts in hare eerste kindschheid verkeert, voorzigtig moet zijn, en zich inzonderheid voor al te voorbarige gevolgtrekkingen moet wachten, zoo is het toch niet te ontkennen, dat wij veel licht voor onze wetenschap daarvan hopen kunnen, gelijk daarop door andral en gavarret, door engel, wunderlich, mühlbauer en anderen reeds belangrijke ontdekkingen gedaan zijn. Door rokitansky zijn de verschillende crases, met hare onderscheidende kenmerken, hare wederkeerige overgangen en hare uitsluiting, eveneens met die mate van zekerheid en volledigheid behandeld, die men bij den tegenwoordigen stand der wetenschap kon verwachten. Door dit laatst besproken eerste deel van rokitansky heeft derhalve de path. Anatomie, meer dan door iets anders, eene uitbreiding gekregen, waaraan men vroeger ter naauwernood kon denken en is zij tot eene meer afgeronde wetenschap verheven. Van haar zal de physiologie aan den eenen kant weer menig nut kunnen trekken. Door haar zal vooral aan den anderen kant de semiotica gezuiverd worden van eene reeks van verschijnselen, die meer en meer blijken slechts toevallig te zijn, terwijl men ze voor noodzakelijk hield; verschijnselen, die voor pathognomonisch gehouden werden, terwijl zij toch van allerhande mindere essentiële omstandigheden afhangen. Het is vooral door Rokitansky, dat de tegenwoordige Weener school die rigting gekregen heeft, die haar, in één opzigt althans, zoo voordeelig van andere onderscheidt, van namelijk de materiele veran- | |
[pagina 333]
| |
deringen objectief op te vatten, zich daarvan bij elk ziekteproces streng rekenschap te vragen, elk ziekteverschijnsel zooveel mogelijk daarvan af te leiden en daartoe terug te brengen, en zoodoende, met uitsluiting van elke bloote gissing, met inachtneming van alle mogelijkheden, maar toch alleen zich bedienende van de resultaten der ervaring, de diagnose vast te stellen en slechts daarna de therapie te bepalen.
Na al het geschrevene, zal men zich wel niet verwonderen, dat ik de onderneming van moleschott van ganscher harte toejuich. Hoezeer anders toch de vertalingen van soortgelijke werken, vooral uit het Hoogduitsch, volkomen overbodig geacht kunnen worden, zoo moet ik toch bekennen, dat ik die van Rokitansky's Handboek zeer wenschelijk, ja bijna noodzakelijk acht. Niet zoo zeer omdat ik met moleschott geloof, dat daardoor in eene bestaande behoefte van den grooten drom van practische artsen en van plattelandsheelmeesters voorzien wordt. o Neen! de minste hunner gevoelen die behoefte; vele staan niet op de hoogte om rokitansky te waarderen, en de meeste plattelandsheelmeesters, althans dezulke, die aan de kleinere klinische scholen hunne opleiding ontvingen, zullen hem niet kunnen begrijpen, al wordt hij hun ook, in een hollandsch gewaad gestoken, voorgesteld. Maar ik heet die vertaling welkom, 1o, omdat de eigenaardige, kort ineengedrongen, en toch zeer overladen stijl, en de door allerlei vreemde Idiomata ontsierde taal van rokitansky eene ruimere kennis van het Duitsch vorderen, dan wel doorgaans, zelfs bij vele onzer studenten en gepromoveerden aangetroffen wordt, 2o. omdat deze vertaling, met die van henle's algemeene Anatomie door heinsius, en die van henle's rationelle Pathologie door moleschott geleverd, een goed Hollandsch geheel uitmaken; en 3o. omdat de vertaling van zulk een werk er iets toe kan bijdragen, om ons te gewennen, over de daarin behandelde vakken in onze eigene taal te spreken. Het is toch in het oog vallend, hoe weinig geneeskundigen, zelfs van den meest wetenschappelijken stempel, dit kunnen doen; en het is wel eens om te lagchen, wanneer men ze, in hunne wetenschappelijke discussiën, nu eens Grieksche of Latijnsche, dan weder Fransche of Duitsche woorden hoort bezigen. Wat sommigen voor pedanterie zouden willen houden, is eigenlijk toch niet anders dan het gevolg van onbedrevenheid in de Hollandsche terminologie, die zelfs in onze geneeskundige werken meestal door eene vreemde | |
[pagina 334]
| |
vervangen wordt. Het is trouwens geen wonder. Onze eerste begrippen van de verschillende onderdeelen van ons vak, worden ons, bij de classieke (!) opleiding aan onze Academiën, in de Latijnsche taal bijgebragt. Schrijvers, die zich van de Latijnsche taal bedienden, en wien daarom het praedicaat van classiek ten deel valt, worden (werden?) ons ter lezing aanbe volen. Men riep ons toe: Vos exemplaria tanta
Nocturna versate manu, versate diurna.
Onze dispuutcollegiën moesten ons oefenen, om nieuwe denkbeelden over nieuwe zaken in eene taal uit te drukken, die er geene woorden voor bezit. Wilden wij eindelijk in het vervolg onze kennis uitbreiden, dan moesten wij, bij gemis van oorspronkelijk Hollandsche werken, onze toevlugt nemen tot die der Franschen, Duitschers en Engelschen. Hoe zoude zich hierbij eene Hollandsche terminologie hebben kunnen vormen? Hoe zouden wij, indien zij er ook al ware, geleerd hebben, er ons gemakkelijk van te bedienen? En toch is dit noodzakelijk, zal onze geneeskundige taal niet langer een gallimathias van den vreemdsten aard blijven, maar zal zij zich op die zuiverheid en verstaanbaarheid mogen beroemen, die men van den beschaafden man vergen kan; zal onze wetenschap inderdaad bij ons het burgerregt verkrijgen, en zullen hare vormen zoowel voor oningewijden, als voor ingewijden verstaanbaar worden. Indien men nu de vele vertalingen, die op het gebied der geneeskunde bij ons het licht zien, als zoo vele pogingen mogt beschouwen, om tot dit laatstvoorgestelde doel te geraken, dan zou men er vrede meê kunnen hebben; maar dan zouden zij ook goed verstaanbaar, zuiver, dan zouden zij ook wezenlijk Hollandsch moeten zijn. Te dien opzigte bestaat er eenig verschil tusschen moleschott en mij. In zijne voorrede (pag. xxii) namelijk zegt hij: ‘Het zij mij eindelijk veroorloofd, eenige woorden over mijne vertaling zelve te zeggen. Ik heb getracht ze duidelijk en verstaanbaar te doen worden, doch hield het voor ongeoorloofd, rokitansky's schrijfwijze te veranderen. Er is te veel waars in buffon's le style c'est l'homme, om niet de beschuldiging van roekeloosheid te verdienen, wanneer ik den stijl van zulk eenen man had willen opofferen. Ik wil mij geenszins van Germanismen vrijpleiten, daar ik weet, hoe gemakkelijk men daarin vervalt, wanneer men uit het Hoogd. in het Holl. vertaalt, en daar dit bij mij welligt nog gemakkelijker gebeuren kan. Doch ik verzoek den | |
[pagina 335]
| |
lezer te bedenken, dat men van eenen man, die zoo eigenaardig zijn Duitsch schrijft, als rokitansky, indien hij Hollander ware, ook eenen eigenaardigen Hollandschen stijl zou moeten verwachten’, enz. Moge het nu aan den eenen kant voor eene vertaling een vereischte zijn, dat zij, vooral daar, waar het redeneringen over en beschrijvingen van het geziene geldt, het oorspronkelijke getrouw teruggeve, zonder er iets bij te voegen of weg te laten; nog grooter zal de verdienste worden indien men het gebrekkige van den stijl verbetert, en het onduidelijke door eene andere woordzetting duidelijker maakt. Dit is bij rokitansky volstrekt noodzakelijk. Zijne taal is over het algemeen niet alleen doorspekt met provincialismen, en daardoor soms bijna onverstaanbaar voor velen, maar zijn stijl druischt ook dikwerf regtstreeks tegen de regelen der Duitsche syntaxis aan. Beide zijn voor den lezer, wiens phantasie door de kort ineengedrongene plastische voorstelling der daadzaken reeds zeer ingespannen is, indedaad zeer onaangenaam, en maken de lezing, wel is waar niet vervelend, maar toch zeer vermoeijend. Zijne zinsneden vereischen vaak, tot goed verstand, eene herhaalde lezing, daar zij soms uit een substantivum bestaan met eene lange reeks van adjectiva van de meest uiteenloopende beteekenis, door vele oder's aber's, mehr's weniger's in verband gebragt, waarop soms eerst na verscheidene toelichtende en teregtwijzende tusschenzinnen, het werkwoord ten slotte volgt. Moet men nu deze gebreken in de vertaling teruggeven? Is het wel roekeloos, ja is het niet veeleer noodzakelijk, ze ter dienste der Hollandsche lezers te verbeteren? Wat mij betreft, ik geloof, dat ieder, zelfs hij, die het Duitsch volkomen verstaat, verreweg de voorkeur zou geven aan eene Hollandsche vertaling, die gezuiverd was van die hinderlijke feilen in den vorm. En de plattelandsheelmeesters (zoo er gevonden worden, wier wetenschappelijke ijver groot genoeg is, om hen tot de studie van rokitansky te drijven) zouden den vertaler voor de meerdere duidelijkheid, voor den hun daardoor bespaarden tijd en de verminderde inspanning, zeker dank geweten hebben. De nederige zelfbeschuldiging des vertalers omtrent zijne germanismen maakt het mij tot pligt, om bij de veroordeeling van dit gebrek zijner vertaling meerdere bescheidenheid in acht te nemen. Er zijn er echter eenige, die men voor zeer hinderlijke germanismen moet blijven verklaren, in weerwil van het verzoek (zie Voorrede), om niet alles daarvoor te | |
[pagina 336]
| |
houden, wat men in het Hollandsch nooit meer gehoord heeft; zoo als bedekking, Decken; afzondering, Absonderung; gelapt, gelappte; vermiddeld, vermittelt; inklemming, Einklemmung, enz., enz. Er is echter meer, wat den Hollandschen stijl, niet alleen van moleschott's vertaling, maar van bijna alle Hollandsche geneeskundige werken, hetzij oorspronkelijke of vertaalde, eenigzins ontsiert. Het is, dat wij ons geene moeite geven de vreemde termen in goede en verstaanbare Hollandsche woorden over te brengen. Zonder gevaar te loopen van met den naam van puristischen pedant bestempeld te worden (waarvoor zelfs deze zin mij zou kunnen waarborgen), kan men zeer goed het andere uiterste vermijden. Men kan zeer goed eenige vreemde termen, die voor de vertaling minder geschikt en daarin omslagtiger zijn, behouden en toch kunsttermen vermijden, zoo als resorptie, evolutie, circulatie, eruptie, degeneratie, enz., waarvoor onze taal goede, gebruikelijke en verstaanbare woorden heeft, en waarvan wij ter liefde van het Hollandsch inderdaad verpligt zijn gebruik te maken. Anders loopen wij ook al te zeer gevaar, ons van eenen anderen kant de beschuldiging van pedanterie op den hals te halen. Vooral echter is het misbruik van vreemde en Latijnsche woorden dan af te keuren, wanneer zij óf in het oorspronkelijke niet gevonden worden, óf tot een verkeerd begrip aanleiding geven. Zoo b.v. zijn de woorden Atrophie en Hypertrophie, door moleschott gebezigd voor Bildungsmangel und Excess, buiten allen twijfel verkeerd. Indien de hand geheel ontbreekt, kan men haar immers evenmin Atrophisch noemen, als de volledige verdubbeling van het hart (dat is te zeggen, twee gescheidene harten in twee afzonderlijke hartezakjes) tot de Hypertrophie van dit orgaan gebragt kan worden. Doch, hoe het zij, in weêrwil van de mindere zuiverheid van taal en van de germanismen, die er in gevonden worden, in weêrwil dat de vertaler niet altijd getracht heeft de moeijelijk verstaanbare slepende zinnen van het oorspronkelijke te verduidelijken en te verbeteren, - is het werk van moleschott toch uiterst belangrijk en in vele opzigten zeer verdienstelijk te noemen. Ieder, die met het oorspronkelijke bekend is, en het slechts hier en daar beproefd heeft er eene vertaling van te leveren, zal de bijna onoverkomelijke zwarigheden, die daaraan verbonden zijn, terstond hebben leeren inzien, zoodat ik gerustelijk zou durven verklaren, dat er in den laatsten tijd geen geneeskundig werk in eene vreemde taal uitge- | |
[pagina 337]
| |
komen is, dat voor den vertaler meerdere moeijelijkheden zou kunnen opleveren. Onverminderd deze verklaring heb ik de bovenstaande gebreken om der waarheid wille niet mogen verzwijgen. Dat ik ze sine ira et studio (zie Voorrede) aangetoond heb, zal de lezer evenzeer willen gelooven, als de vertaler zelf, op grond van mijne vriendschappelijke gezindheid jegens hem, er van overtuigd is. Ik kan hierbij dan ook tevens de verblijdende opmerking mededeelen, dat de 3de en 4de aflevering, die tot dusverre de laatste is, er de duidelijkste bewijzen van dragen, dat er of meerdere zorg aan besteed is, of de meerdere oefening den vertaler meerdere gemakkelijkheid bij zijn werk verworven heeft, waardoor eenige der bovenstaańde gebreken reeds vermeden zijn. De aanteekeningen, meestal van eenen pathologisch-histologischen aard, zijn met bescheidenheid en bijna al te karig gegeven. Voor het juiste verstand der zaak zou vooral de minder geoefende er meerdere gewenscht hebben, waartoe molescott voorzeker wel in staat geweest zou zijn. Voor het vervolg geve hij ze ons dan ook met mindere terughouding; want ik wensch ten slotte van harte, dat zijn werk in veler handen kome, dat het den lust en den ijver voor de pathologische Anatomie bevordere, het gevoel van behoefte daaraan bij allen verlevendige, en hen de overtuiging schenke, dat de pathologische Anatomie, op den tegenwoordigen stand van ons weten, de hoeksteen is der geneeskundige praktijk; terwijl zonder haar geene vaste diagnose; zonder haar geene rationele behandeling mogelijk is. schneevoogt. |
|