| |
Raadgevingen voor vrouwen en moeders, uit den schat harer ondervinding medegedeeld, door Charlotte Rublack.
Met eene voorrede van Dr. C.G. Carus. Uit het Hoogduitsch vertaald door J.D. Schepers, Med. et Art. Obst. Doctor te Woudsend. Sneek, bij van Druten en Bleeker, 1846. 120 bl. kl. 8o.
Het was Ref. aangenaam, eenigen tijd geleden, dit Werkje aangekondigd te zien; hij hoopte, op den titel afgaande, daarin eene geschikte handleiding te vinden voor jonge vrouwen, in die belangrijke tijdperken van haar leven, waarin zij als zwangeren en barenden, als zogende en verplegende moeders optreden; te meer hoopte hij dit, omdat het oorspronkelijke, van eene aanprijzende voorrede van den zoo gunstig bekenden Gynaecoloog carus voorzien, in zijne soort zeker niet tot de minst goede populaire geschriften konde behooren. Van den anderen kant kwam echter ook de gedachte bij hem op, of een zoogenaamd Volksboekje wel geheel geschikt was om vertaald te worden, daar het berekend moet zijn naar de bijzondere behoeften van het volk, voor hetwelk het bestemd is, en men niet verwachten kan, dat in ons land juist dezelfde vooroordeelen en kwade gewoonten aangetroffen worden, die in Saksen heerschen, noch ook, dat dezelfde raadgevingen alhier ingang zullen vinden, welke aldaar te pas komen. Rec. verwachtte echter, dat de Vertaler, die als Nederlandsch Verloskundige dan toch wel eenigzins met de vele
| |
| |
verkeerde denkbeelden, gewoonten en vooroordeelen, welke in Nederland bestaan, dient bekend te zijn, de vrijheid zoude genomen hebben, bij het vertalen, het boekje naar de behoeften van haar, voor wie hij schreef, om te werken. Met deze gedachten vervuld, nam Ref. de raadgevingen in handen; hij vond zich echter deerlijk bedrogen. In plaats van een aangenaam leesboekje voor vrouwen uit den beschaafden stand, hetwelk eenigzins op dezelfde lijn zoude kunnen geplaatst worden met het zoo gunstig bekende werkje van Dr. allebé: ‘De ontwikkeling van het kind:’ en daarmede een volkomen geheel zoude uitmaken, - dewijl het, volgens den inhoud der verschillende afdeelingen, meer bepaald raadgevingen aan vrouwen en moeders, met betrekking tot haar zelve, bevat; terwijl Dr. allebé hoofdzakelijk de behoeften van het kind op het oog gehad heeft, - vond Ref. een geschrift, dat volgens den inhoud voor vrouwen en moeders al zeer weinig geschikt is, daar zij zeker de helft er van wegens gebrek aan de hiertoe benoodigde kennis niet zullen begrijpen, en dat buitendien door den stijl eene alles behalve aangename lectuur oplevert, ja zelfs hier en daar onverstaanbaar is. Ref. verwonderde zich, hoe iemand, als carus, aan zulk een werkje zijnen naam had kunnen verbinden, en voelde zich genoopt de vertaling met het oorspronkelijke te vergelijken; het gevolg hiervan was, dat hij zich overtuigde, dat de ongunstige indruk, welken het Boekje op hem gemaakt had, grootendeels aan den Vertaler te wijten was. Reeds bij het vergelijken van de titels bespeurde Ref., dat de Heer schepers de strekking van het werkje niet begrepen heeft; charlotte rublack schreef: ‘für junge Frauen und
Hebammen,’ en gaarne erkent Ref., dat de inhoud voor de laatsten vele goede en noodige wenken bevat; in den Hollandschen titel is echter deze bedoeling niet uitgedrukt, waarvan het gevolg is, dat men nu bij het lezen geheel iets anders vindt dan men verwacht. Het boekje, zoo als het voor ons ligt, is in acht afdeelingen gesplitst; hiervan- handelt de eerste over de menstruatie; de schrijfster bespreekt hier voornamelijk het eerste intreden dier functie in den jeugdigen, en het ophouden derzelve in den gevorderden leeftijd. Dat het doelmatig was, om juist met dit onderwerp te beginnen, waarover vrouwen, zelfs in de mindere standen, liefst slechts in verbloemde termen spreken, gelooft Ref. niet; hij had het liever achteraan geplaatst gezien, als raadgeving aan de moe- | |
| |
ders, om haar in staat te stellen te waken voor de gezondheid van hare dochters, wanneer deze in den leeftijd der huwbaarheid overgaan. In de 2de afdeeling wordt over de zwangerschap gehandeld. De teekenen derzelve, de bezwaren, die zij soms medebrengt, de voorzorgen, die zij vordert, worden vrij goed uiteengezet; bij het lezen van dit hoofdstuk zal men echter spoedig bemerken, dat, zoo de schrijfster reeds niet wèl gedaan heeft, met tegelijk voor vrouwen en voor vroedvrouwen te schrijven, de Vertaler nog meer gedwaald heeft, door het boekje alleen voor vrouwen en moeders te bestemmen. De 3de afdeeling wordt aan eene korte beschouwing van de miskraam en vroegtijdige verlossing gewijd; Ref. had dit gedeelte liever weggelaten gezien, daar deze toestanden, als steeds ziekelijk, eigenlijk geheel tot het gebied der Genees- en Verloskunde behooren. De baring en verpleging der kraamvrouw worden in de 4de afdeeling besproken; de raadgevingen, die
dit gedeelte bevat, zijn, hoewel in het algemeen dezelfde aanmerking, die Ref. op de 2de afdeeling maakte, hier toepasselijk is, vrij volledig en doeltreffend. De 5de afdeeling handelt over het zogen, vooral in betrekking tot de moeder, terwijl in de 6de afdeeling over de verpleging van het kind gesproken wordt; vooral dit laatste hoofdstuk voldeed Ref. (althans in het oorspronkelijke) zeer wel, en bevat ook verscheidene voor Hollandsche moeders nuttige wenken. Zoo de 7de afdeeling, over de ziekten der jonggeborenen handelende, weggelaten ware geworden, het boekje zoude er niet in waarde door verloren hebben, daar de eenige raad, welke voor vrouwen en ook voor vroedvrouwen in dit opzigt te pas komt, wel hierin zal bestaan, dat zij, zoodra zij iets vreemds bij het kind opmerken, zich om raad tot een' deskundige wenden. In de laatste of 8ste afdeeling wordt over de keuze eener min gesproken; dit gedeelte had Ref., om het groote belang van het onderwerp, wel gewenscht wat uitgebreider behandeld te zien.
Dat Ref. zich niet vergiste, toen hij betwijfelde, of een Duitsch boekje, over deze onderwerpen handelende, wel geschikt was voor eene eenvoudige vertaling, kan reeds dadelijk blijken uit het groote onderscheid, dat tusschen den stand van vroedvrouw in Duitschland en in Nederland bestaat. In Duitschland toch bedient men zich vrij algemeen, zelfs in de hoogere standen, van vroedvrouwen, terwijl een vroedmeester slechts dan, wanneer kunsthulp noodig schijnt, geroepen
| |
| |
wordt; in Nederland daarentegen wordt de hulp van eene vroedvrouw alleen door de mindere klasse ingeroepen, hetgeen misschien wel de voornaamste reden is, waarom de Nederlandsche vroedvrouwen over het algemeen zoo weinig beschaafd zijn. Hierdoor verliest b.v. de inhoud van bl. 41 en 42 veel van zijne kracht. Tot de onderwerpen, waarop, naar het Ref. voorkomt, voor Nederlandsche vroedvrouwen meer bepaald de aandacht had moeten gevestigd worden, behoort onder anderen: 1o. het nadeel van het gebruiken van hooge en diepe bedsteden als verlosbedden, hetwelk zoo dikwijls, voornamelijk bij kunstmatige verlossingen, aan den verloskundige moeite en aan de barende nadeel veroorzaakt; 2o. het nut van een badje voor het kind, hetwelk bij ons, zelfs in den gegoeden stand, zoo zeldzaam op de kraamkamers aangetroffen wordt; 3o. het verderfelijke van het toedienen van slaapstroopjes aan onrustige kinderen, waardoor, helaas! nog te dikwijls aanleiding tot stuipen, ja, tot den dood wordt gegeven; het misbruik maken van die ellendige dotjes, vooral door minnen en bakers, waarvan het veroorzaken van spruw, van 'twelk de schrijfster op bl. 111 spreekt, misschien wel het geringste nadeel is, terwijl het Ref. meermalen is voorgekomen, dat kinderen, die men gedurig op die wijze trachtte stil te houden, later de borst in het geheel niet meer wilden nemen en werkelijk door gebrek aan voedsel wegkwijnden. Doch hierover schijnen de gevcelens verschillend; althans de Heer schepers laat dit woord (Zulpen) op de eenige plaats, waar het voorkomt, in de vertaling weg. Wat op bl. 45 over den sluitband en over een middel ter vervanging van dien gezegd wordt, is onjuist: een breede, niet te vast aangelegde sluitband, zoo
als in ons land door geschikte verloskundigen algemeen aangeprezen en gebruikt wordt, is niet nadeelig, en voor het gevoel der kraamvrouw aangenaam; ongaarne zoude Ref., om het mogelijke misbruik, het gebruik daarvan verbannen zien. Het aanprijzen van tinnen waterflesschen ter verwarming van de noodige kleedingstukken, het linnen, enz. voor kraamvrouw en kind, zal ook bij ons weinig ingang vinden; de bij ons algemeen gebruikte vuurmand is én beter koop, én gemakkelijker, én doelmatiger dan de waterflesschen, waarvan men er minstens twee noodig heeft. De eenige raadgeving, waartoe dit onderwerp in ons land aanleiding moet geven, is het afkeuren van de gewoonte, om de
| |
| |
mand steeds in de kraam- of kinderkamer te plaatsen, en het aantoonen van het walgelijke en nadeelige, dat er in gelegen is, om de kleedingstukken, luijers, enz., zoo als in de mindere standen zoo vaak geschiedt, bij den kagchel of voor den haard te droogen.
En nu nog een enkel woord over de wijze, waarop de vertaling bewerkt is. Ref. noemt haar slecht. Over het algemeen schijnt de Heer schepers er zich op toegelegd te hebben, letterlijk te vertalen, waardoor de stijl alles behalve vloeijend en aangenaam is geworden, terwijl germanismen bij dozijnen worden aangetroffen. De eenige vrijheid, die de vertaler genomen heeft, is geweest, dat hij hier en daar woorden en zinnen heeft weggelaten, waardoor de zin en de zamenhang weleens geleden hebben. Zou dit soms hieraan moeten toegeschreven worden, dat hij ze niet verstond, en dus, even als de boeren, die in den bijbel lezen, de kwade woorden maar overgeslagen heeft? Want dat de Heer schepers eigenlijk geen Hoogduitsch verstaat, en zich ook niet de moeite gegeven heeft, om een goed woordenboek te raadplegen, hiervan is Ref. ten volle overtuigd. Enkele staaltjes zullen voldoende zijn, om zulks te bewijzen: b.v. ‘eigene Hinfälligkeit’ wordt door eigenaardige misvorming (bl. 3) vertaald; ‘indem’ door indien (bl. 6); ‘Beleg’ door kiem (bl. 29); ‘eine genügend bestandene Prüfung’ door een standvastig onderzoek (bl. 41); ‘in dieser Beziehung’ door in deze aanhaling (bl. 42); ‘verschuldet’ door gedwongen (bl. 71); ‘Ungebührniss’ door ontijdigheid (bl. 77); ‘Kleienbäder’ door kleibaden (bl. 113); ‘Frauenflachs’ [Sinaria vulgaris] door vrouwenhaar [Polytrichium] (bl. 114), enz. enz. Op sommige plaatsen is de vertaler de plank geheel mis, en schrijft eigenlijk niet veel beter dan nonsens. Bij v. op bl. 70
staat: ‘denn bei noch vorhandenem blutigen Abgange kann das Gehen nicht gestattet werden, und ein längeres Liegen, wenn auch nicht im Bette, ist unerlässlich’ (onvermijdelijk); van dezen zin wordt het laatste gedeelte op de volgende wijze vertaald: en een langer blijven liggen, hoewel niet in het bed, is even verkeerd. Op bl. 74 leest men: ‘manche Kinder ...... lassen selbst wenn die Milch aus der Brust fliesst diese (d.i. die Milch) am Munde herablaufen;’ hiervan maakt de Vertaler: sommige kinderen.... laten zelfs, als het zog uit de borst vloeit, de tepels rondom de mond heenloopen. Op bl. 75 zegt de schrijfster: ‘überhaupt muss das Kind mehr
| |
| |
nach unter als nach oben an die Brust angedruckt worden, da der Unterlippe des Säuglings die untere Hälfte der Warze sonst gar leicht entschlüpft (ontsnapt, ontglijdt) und er dann bloss an der oberen Hälfte saugt, u.s.w.;’ in het Hollandsch daarentegen staat: omdat de onderlip des zuigelings de benedenste helft des tepels somtijds terstond vat (!) en hij dus enkel aan de bovenste helft zuigt, enz.
Waarlijk, de Nederlandsche literatuur zal er niet bij verliezen, al neemt de Heer schepers ook in lang geene vertaling uit het Hoogduitsch weder op zich.
R.
S.........s. |
|