De Gids. Jaargang 9
(1845)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |||||||||||||||
Album.Korte berigten over boekwerken, vlugschriften, enz., aankondigingen van vertalingen, letterkundig nieuws, enz.1. Middelen ter beteugeling van het misbruik van Sterken Drank, voorgesteld door W. Egeling, Med. Doctor. Haarlem, J.B. van Logchem. 1842.2. Een woord van ernst en liefde aan mijne landgenooten bij de oprigting eener Nederlandsche vereeniging tot afschaffing van Sterken Drank, door T.C.R. Huijdecoper, Th. Dr. en Pred. te 's Hage. Amsterdam, S.J. Prins. 1844.Dr. egeling is even als ieder onzer overtuigd, dat er te veel sterke drank gebruikt wordt; dat dit de gezondheid en de moraliteit bederft, hartstogten gaande maakt, dus armoede en misdaden doet toenemen. Hij wil daarom maatregelen daartegen genomen hebben, en geeft eerst op, die welke door de regering, daarna, welke door de ingezetenen moeten worden gebezigd.
Door de ingezetenen:
| |||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||
Oplossing van eenige bedenkingen. Dat de sterke drank in ons vaderland voor de gezondheid zoo al niet onmisbaar, dan toch nuttig is. Zal men den geringen stand zijne eenige verkwikking ontnemen, hem den jenever verbieden, en zelf zich aan keur van wijnen vergasten, bij wier gebruik men ligt genoemden drank kan ontberen? Het misbruik moet men tegengaan, maar dit sluit het gebruik niet uit. Matigheidsgenootschappen belemmeren des menschen vrijheid. Het is onbeleefd, om iemand, die ons bezoekt, geene likeur aan te bieden. De tapperijen en branderijen zullen te gronde gaan. Deze punten worden in 35 bladzijden behandeld, alles op eene zakelijke en overtuigende wijze. In bijzonderheden kunnen wij niet treden. Over de betrekkelijke waarde van het geheele pogen straks nader. De WelEerw. Heer huijdecoper geeft ons 171 bladzijden. De stelling, waarmede wordt aangevangen: Dat Gods wijsheid somtijds een kwaad de overhand laat nemen, opdat het met vereenigde kracht zou worden beteugeld, is eene van die wonderlijke kanseluitdrukkingen, welke de vraag toelaten: Waarom dan Gods wijsheid niet liever het kwaad is voorgekomen? Wij zouden meenen, dat men het best deed, van Gods wijsheid hierbij niet aan te halen. Alle onmatigheid zal wel een natuurlijk gevolg van des menschen betrekkelijke vrijheid wezen, waarbij dus geene speciale toelatingen noodig zijn. Hier wordt eerst een historiëel overzigt van het ontstaan en den voortgang der matigheids- en afschaffingsgenootschappen gegeven. Tot ons land genaderd, wordt dit het vaderland van den jenever genoemd, en de verspreiding over Europa en andere werelddeelen van uit onze havens vermeld. Dus wordt het nu ook voor ons tijd, en zijn wij thans ook in het bezit van eene Nederlandsche afschaffingsvereeniging. | |||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||
Nu wordt over het schadelijke uitgeweid. Drie denkbeelden worden ontwikkeld: 1o. De afschaffing van sterken drank is, in ons vaderland, eene veelomvattende en niet gemakkelijke zaak. 2o. Zij is daarom te meer wenschelijk (hoe dat wenschelijke uit dat moeijelijke volgt, is rec. niet duidelijk), en belooft ook onder ons schoone vruchten (men zou uit het moeijelijke alweder besluiten, dat zij die vruchten niet belooft; het moeijelijke toch belooft minder dan het gemakkelijke; of wij verstaan geen Hollandsch). 3o. Zij is ook in ons midden, onder den goddelijken zegen, alleen door vereeniging en medewerking van alle welgezinden mogelijk (achter dat mogelijk zal nog provisioneel een vraagteeken moeten staan). De moeijelijkheid volgt uit de algemeenheid van het gebruik; daarna wordt het eerste gebruik van brandewijn en jenever in 1688, enz. vermeld. Verschillende vorsten trachtten later dit gebruik te matigen, dat echter hand overhand toenam, zoodat onder andere in Amsterdam op ruim 200,000 inwoners 1955 tapperijen zijn, enz. Zweden en Hannover drinken sterk, en in ons land is het even erg. B.v. op 2,927,348 inwoners jaarlijks 700,000 ankers. Wie zal dien afgod omverrewerpen? Nu vernemen wij, hoe op de verwijderdste streken, bij geheel onbekende volken, de Irokezen b.v. en de Therokezen, op de Sandwichseilanden, enz., de drank al geheel afgeschaft is. Bl. 41 wordt sterke drank een onnatuurlijke drank genoemd. Geene matiging, maar afschaffing. Wij komen nu tot het wenschelijke en tot de schoone vruchten, welke te wachten zijn. Worden eenige objectiën van behoefte voor den arbeider bij vocht en koude en slechte voeding wederlegd, ook ieder surrogaat onnoodig gekeurd. Volgen eenige fraaije uitrekeningen (die in het geheel geen' steek houden), hoe veel korter iemand leeft, die sterken drank drinkt. Al de ziekten opgegeven, die er uit voortkomen, en hoe er in Duitschland en Engeland door geneeskundigen tegen geijverd wordt; hoe de kinderen van dronkaards gebrekkig zijn. De vlam van den brandewijn wordt hier als evenzoo in het ligchaam brandend voorgesteld; de vruchten op brandewijn (die Ds. huijdecoper zeker meer gegeten heeft dan een van de liefhebbers, voor welke dit boek geschreven is) worden aangevoerd, als verhardende de brandewijn evenzoo de maag en in- | |||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||
gewanden. Het gras verschroeit er van, dus de ingewanden ook. Schoon raisonnement, bl. 69! Dergelijke proeven kan ieder nemen, zegt Ds. huijdecoper, en die dan nog niet overtuigd is, is willens blind. Verder wordt het maatschappelijke nadeel, door den drank voortgebragt, geschetst. Bij ons wordt jaarlijks door 3 millioenen inwoners 15 millioenen gulden aan sterken drank uitgegeven, d.i. vijf gulden per persoon; dat schikt nog al! Als iemand op zijn 25ste jaar begint dagelijks een glas jenever te drinken, of andere likeur, dan heeft hij op zijn zestigste jaar vier oxhoofden gedronken; dus kan een matig en onschadelijk gebruik toch nog een belangrijk cijfer opleveren, en den afschaffingsheeren de haren te berge doen rijzen. En volgens de boven gegevene opgaaf van Ds. huijdecoper heeft ieder van die 3 millioen menschen nog geenen halven borrel daags gehadGa naar voetnoot(1). Daarvan gaan natuurlijk velen af, zoo als rec., die nog nooit een glas brandewijn, noch jenever, noch bitter gedronken heeft; en dat krijgen dan eenige anderen meer. Dat de misdaden meer worden, vele zijn, is zeker. Maar nu alles aan den drank toe te schrijven, is overdreven, en daarom onjuist. Zoo is het vrij zeker overdreven, dat böttcher van de 1800 zelfmoorden, die in Noord Duitschland jaarlijks voorkomen, 1000 op rekening van den drank stelt. Bl. 95 toespraak aan de tappers en branders. Bl. 101 over de mogelijkheid der afschaffing, waar gezegd wordt, dat de wereld meer dan 5000 jaar zonder gebruik van sterken drank in het dagelijksche leven heeft bestaan. Maar dronken dan onze hooggeroemde oude Batavieren geene gegiste dranken, zoodat zij soms smoordronken waren? Worden voorbeelden van afschaffing in andere landen aangevoerd. Verder, bl. 111, de voordeelige invloed op de misdaden, en de vele leden in Zweden, Zwitserland en Opper-Silezië opgegeven, Rusland, Hannover. Eindelijk, bl. 150, oproeping aan ons volk, en middelen, om bij ons af te schaffen. Van belang is het, dat bij onze militairen de drank worde afgeschaft of verminderd. Deze hebben meer gelegenheid, en aan deze doet zij meer kwaad, omdat zij weinige vermoeijenissen heb- | |||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||
ben, en in de kracht des levens zijn. En bij deze zou een maatregel van hoogerhand zoo gemakkelijk zijn. Het geheele stuk is met warmte en overtuigende kracht geschreven, rijk aan zaken en voorbeelden. Of het niet aan overdrijving lijdt? Of overdrijving hier geen nadeel doet aan de goede zaak? wij zouden daarvoor vreezen. De beide bovenstaande schriften behooren zeker tot de beste van de afschaffingslitteratuur, die in het algemeen, gelijk wij vroeger reeds opmerkten, vrij waterig en flaauw is, en daardoor zich zelve schaadt. Niet multa, maar multum; want anders verliest de zaak haar crediet, juist omdat er zoo veel woorden over gedrukt worden. Wanneer ik niet vreesde te zeer mijn bestek te buiten te gaan, zoude ik hier een' tegenhanger geven door karl frieder. burdach geschetst, in zijne Blicke in's Leben. Leipzig, 1844: ‘Statt dessen (die Mässigung) will man, dass sich das Volk des Branntweins gänzlich enthalte, denn man meint schneller zum Ziele zu kommen, wenn man das Kind sammt dem Bade ausschüttet. Wird dies ein Geschäft blinder Eiferer und eine Mode-Fratze, durch die man sich angesehen und beliebt machen kann, so muss solches Treiben bekämpft werden, denn dergleiche Scheintugend ist eine Pest der Sittlichkeit. Die Natur ist wahrhaftig und treu. Was sie dem Menschen darbietet und zu dessen Genusse sie ihm einladet, das soll er in Gottes Namen geniessen, d.h. so dass er nicht minder im sittlichen Gefühle, als im Gemeingefühle die Stimme der Natur erkennt, und dass, bei deren Befolgung, die in ihm persönlich gewordene geistige Kraft in freier Selbstbestimmung sich behaupte. Wir wollen nur einige Maximen berühren, welche für den Gebrauch geistiger Getränke sich aus diesem Grundsatze ergeben,’ enz. enz. Zie pag. 172, dritter Band en vroeger. Haller zegt in zijn gedicht, die Falschheit Menschl. Tugenden: Umsonst, o Stähelin, wird man sich zum Tyrannen, Alle volken hebben altijd overal prikkels gezocht, om zich | |||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||
het aangename gevoel van meer levenslust en meer levenskracht te geven, of zich voor een oogenblik in staat te stellen eenen last te torschen, waartoe zij eenige meerdere inspanning behoefden. Alle volken hebben altijd in alle dingen, maar vooral in die zucht naar amusement, voortkomende uit dien verhoogden levenslust, zich te buiten gegaan; maar duizende en millioenen individuën hebben dien verhoogden levenslust, door welken prikkel dan ook te weeg gebragt, genoten, zonder zich te buiten te gaan. Nu wachte zich de proselytenmakerij voor de afschaffing, dat zij niet al die matigen, welke op hare lijsten als leden staan opgeschreven, ons en der beschaafde wereld als bekeerde dronkaards opdissche. Geloof mij, de meesten, die daarop staan, waren toch matig, en die het niet zijn en niet willen zijn, bedrinken zich in stilte. Herinnert u de monniken- en nonnenkloosters! Kuischheid, overdrevene, onnatuurlijke onthouding was hunne leus, en geheele verheffing van den, zoo zij meenden, door die kuischhëid geheiligden geest tot goddelijke of godsdienstige zaken. Maar het ging immers niet. Hoevele eeuwen hebben zij het volk bedrogen met hunne schijndeugd; hoe zijn hunne schelmstukken en zwakheden later aan den dag gekomen! Hoe hebben zij door ander zingenot getracht zich schadeloos te stellen! Hoe zijn zij tot veel grooter kwaad vervallen, dan dat kwaad, waarvoor zij vlugtten, en dat, matig genoten, geen kwaad, maar goed is! De mensch, ook de arme mensch, wil genot, eischt genot, en grijpt dat middel, wat voor hem te verkrijgen is. De Chinees neemt opium, de rijke besten opium, de arme slechten, die nadeeliger is, maar hij kan geen' besten betalen. In Engeland beginnen de afschaffers ook al opium te eten. Pas op, dat gij den opium niet aan den hals krijgt, want dan ziet het er met ons verstand nog slimmer uit. Zeker de afschaffers, die nu al zoo opgewonden zijn, hebben geen' prikkel noodig. En ik verwed er alles onder, dat zij somtijds te veel champagne drinken! Arnhem, 2 Febr., 1845. Dr. scheltema. |
|