De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
Mengelingen.Andries Bourlette.(Een hoofdstuk uit de geheime geschiedenis van den Vrijheidsoorlog.) - 1568. -(Vervolg van blz. 191.)Gedurende den ganschen veldtogt, had de prins niet verzuimd de gemeenschap met de Luikenaars te onderhouden. Tweemaal had hij gepoogd de heeren van Waroux en Heers in zijn belang te winnen. Vergeefs! Zij hadden zelfs den tot hen afgezonden' granioul willen vatten. Later had de prins eenen hevigen brief aan den bisschop gezonden, die met waardigheid was beantwoord. Sedert ging het gaan en komen naar het leger onafgebroken zijnen gang. Erard spierinckGa naar voetnoot(1), een moedig man, luitenant van louvirvaul, en na het gevangen | |
[pagina 224]
| |
nemen van dezen, zijn opvolger, verliet het leger voor Thienen, ging naar Luik als afgezant des prinsen, en werd aangehouden. Voor schepenen geroepen, kwam hij openlijk uit niet alleen voor de zaak, die hij diende, en den rang, dien hij bekleedde; maar hij onderzocht zelfs, of er geen kruid voor den prins te Luik was aangekomen, en eischte, dat men hem dat, op vertoon zijner geloofsbrieven, zou laten volgen. Het schijnt, dat zoo veel stoutmoedigheid zijne regters met verbaasdheid sloeg. Met eene scherpe vermaning, om niet tegen den wil zijns meesters, den prins-bisschop, de wapenen te voeren, liet men hem vertrekken. Maar zeker was hij in een ander doel geslaagd, dit namelijk, om den toestand der stad en de gezindheid der burgers te ondertasten. In het leger teruggekomen, ried hij eene krachtige en snelle verrassing aan: ‘Binnen vier en twintig uren moet de stad de onze zijn.’ zeide hij, ‘of wij krijgen haar niet.’ Maar de radeloosheid had hoofd en armen verlamd. Door eene snelle, onverwachte wending, had willem voor het oogenblik eenige uren op den hem vervolgenden vijand gewonnen. Van Waremme was de marsch op Awans, slechts een paar uren van Luik gelegen, gerigt. Hier nieuwe aarzelingGa naar voetnoot(1). ‘De prins,’ getuigt bourlette, welke zich daar ter plaatse bij hem vervoegde, ‘was verslagen en netelig. Meest zweeg hij; slechts borst hij ontevreden in de woorden los: ‘Ik ben de rivier overgekomen, maar geene enkele stad heeft mij hare poorten geopend; thans mogen zij loon naar werken ontvangen!”’Ga naar voetnoot(2) Van daar ging bode op bode naar | |
[pagina 225]
| |
Luik, om voor zijn leger proviand en vrijen doortogt te vragen, met vleijen, met smeeken, met dreigen. Alles vergeefs! De bisschop maakte van het oponthoud gebruik, om alva van 's prinsen komst te verwittigen. Schielijk ligtte deze zijn garnizoen uit Thienen en zond het binnen Luik. Zelf naderde hij even langzaam, even behoedzaam, maar even zeker zijnen vijand. Zoo sukkelde het Geuzenleger voort tusschen Awans, Bierset, Loucin, alle vlekken, op korten afstand van elkander en van de hoofdstad gelegen, tot op den dag na Allerheiligen. Eindelijk verscheen het tot het beleg, in het gezigt der stad, en als had het toeval zelf met het noodlot, dat willem medesleepte, zijn spel willen spelen, toen men zijn heir, tot geweld en plundering gehitst, om de voorsteden zag, herinnerde men zich, dat het bijna op den dag af honderd jaren geleden was, dat karel van Bourgondië de stad met bloed en brand had vervuld. Droevige overeenkomst tusschen den bezadigdsten staatsman en den dolzinnigsten krijger! ‘Geld! geld voor de ruiters!’ wilde men van Luik hebben, verklaarde hoogstraten aan bourlette, en daarvoor moest eene oude, onder de onschendbaarheid des rijks geplaatste, stad het gevaar van moord en vernieling doorstaan. Dat gevaar echter vereenigde ditmaal de gemoederen. De nood des vaderlands bragt sommige burgers, die der partij van oranje waren toegedaan, tot inkeer. De bisschop maakte van die omstandigheid gebruik, om allen het voorbeeld van kloeke pligtbetrachting te geven. De onbescheidene brieven des prinsen beantwoordde hij met fiere waardigheid. Met de voorzigtigste beradenheid stelde hij op het waarnemen der wachten orde, en verwijderde alles, wat tot onrust en alarm aanleiding kon geven. Herhaaldelijk vermaande hij zijne burgers tot den moedigsten tegenstand, omdat de strijd thans niet alleen haardsteden en be- | |
[pagina 226]
| |
zittingen, vrouwen en kinderen gold, maar het behoud der oude godsdienst, welke in het eeuwige leven de glorie der martelkroon beloofde aan wie voor hare zaak sneuvelden. Zoo werd hij dag en nacht in volle, blinkende wapenrusting gezien, de bolwerken rondrijdende, om allen door zijne tegenwoordigheid te bezielen. Eens bevond hij zich met zijn gevolg op eene gevaarlijke plek; plotseling borst uit het leger der aanvallers eene hagelbui van kogels op hem los. Te weten: de procureur johan d'oley had zijnen post verlaten, was op de wallen geklommen, en had driemaal zijn' mantel om het hoofd gezwaaid, ten einde het sein te geven, waar voor der vijanden kogels een voordeelige oogst bereid lag. Maar deze en andere aanslagen mislukten. Want even als overal, waar alles op de snede van het mes staat, ontbrak het binnen Luik niet aan kwade burgers, die het hoofd onbeschaamder dan ooit opstaken. d'Oley was een der ergste; nog te Waremme had hij het leger des prinsen bezocht, en van daar brieven medegebragt, die hij niet eerst aan zijne regering, aan welke zij luidden, maar aan vele andere burgers had laten zien, om hunne vooringenomenheid te winnen, Te midden der algemeene onrust, riep hij: ‘Vive les Gueux!’ over de straten, en schold de Papisten met bedreigingen van aanstaande vergelding. Een ander, wijnand de briamont, bragt kondschap in het leger, waar de stad het zwakst, en welke gemoederen het wankelst waren. In de stad zelve werden door de verraders schimpschriften en spotprenten tegen de geestelijkheid verspreid. Op een dier prenten hing een bisschop aan de galg, en boven stond: de Bisschop van Luik! Burgers van dien stempel ontmaskerden slechts hunne eigene snoodheid, wanneer zij aan het volk geloofelijk maakten, dat de prins, zoo hij binnen Luik kwam, den bisschop in de poort der hoofdkerk, de overige geestelijken en aanzienlijken in hunne deuren zou doen opknoopen, en vrouwen en kinderen, binnen de kerken gejaagd, in de vlammen van het gebouw, waar zij hunne toevlugt namen, verteren. Willem, het is waar, was verbitterd, was heviger dan ooit; maar willem was menschelijk. Welk een getij van nood zijne gedachten van hare ankers mogt slaan, tot zulk een uiterste van verbolgenheid konden zij niet wegdrijven. Nood is een ondragelijk meester, die steeds tot daden zweept, maar, onder het doen zelf, de uitvoering door nieuwe bevelen voorkomt. Toen het eenmaal zoo verre gekomen was, ried erard spierinck eenen krachtigen storm van de zijde van St. Wal- | |
[pagina 227]
| |
burg aan. Evenwel, schoon de vlam hier en daar uit de voorsteden opging, het beleg werd noch met kracht, noch volgens een geregeld plan, doorgezet. ‘Alles geschiedde,’ zegt een Luiksch schrijver, ‘slechts om vertooning te maken, en zoo mogelijk vrees in te boezemen. Want oranje wist, dat zulk eene stad, wanneer zij de verdediging voortzette, zoo als zij die had begonnen, niet dan door een langdurig en moeitevol beleg kon worden gedwongen. Maar een langer verwijl gedoogde de ongenade des winters, gedoogde alva niet, die den belegeraars op den hals lag.’ Na drie dagen aanvechtens, trokken de troepen des prinsen af, en lieten, om het te veiliger te doen, stroopoppen in de plaats der uitgezette posten achter. Maar de spijt verklapte zich zelve. Naar mate de brand zich verder over den omtrek uitbreidde, wees hij aan, hoeverre de vijand op den aftogt vorderde. - Vergeefs, dat de Luikenaars, delvaux, spierinck, lumey en zijne beide luitenants, rossigny en fallois van Herstal, de vernieling van kasteelen en kloosters trachtten te verhinderen! De Fransche onstuimigheid had over willem van Oranje gezegevierd; hoe zoude zij voor zwakkere hoofden buigen? De kloosters van St. Aegidius, Valbenoit, St. Laurens, werden eene prooi der vlammen. Op dit gezigt stoven de verbitterde stedelingen buiten de poorten. Wat van achterblijvers en gekwetsten het leger niet snel genoeg had kunnen volgen, werd onmeêdoogend afgemaakt, of, volgens Luiksch kort regt, in de steenkolengroeven geworpen; slechts weinige werden gevangen genomen, om tot zoenoffer der geschondene staatsordening, tot zegeteeken des bisschops, tot schrikbeeld voor alle omwentelingzuchtigen te dienen. Voor de buitengewone gelegenheid werd eene buitengewoon hooge galg opgerigt, en onderscheidene strafoefeningen volgden elkander nog in den loop van November op. Adam de thier was onder die veroordeelden de meest bekende. Wat wij vroeger meldden van het opzet, den prins van Oranje, ingeval van overwinning, door heethoofden of kwaadwilligen toegedicht, bleek volgens de Luiksche geschiedschrijvers uit de bekentenis dier veroordeelden; maar voor zoo verre ons de processtukken ter hand kwamen, kunnen wij verzekeren, van eene dergelijke bekentenis geen spoor te hebben aangetroffen. Dezelfde schrijvers verhalen van tien gevangenen, die gelijkelijk in den strop hun leven eindigden, en van welke de elfde het zijne kocht, door de beul der overigen te worden. Zulke uitsporigheden zijn alleen mogelijk, waar het graauw meester is, of een enkel tiran met het regt speelt. Hier was | |
[pagina 228]
| |
de bisschop meester; maar de bisschop was geen geweldenaar. Dat Protestanten bij eenen geestelijken vorst weinig verschooning zouden vinden, was allezins te verwachten, en twee predikanten, die het leger hadden gevolgd, cornelis de laserne en karel le branGa naar voetnoot(1), behoorden tot de eerste, maar zeker meest onschuldige, slagtoffers van de zegepraal der oude orde. Hun dood lokte eenen toeschouwer de woorden uit den mond: ‘Wat men er aan had, aldus tegen onschuldigen te woeden?’ Een edelman, uit het geslacht van marbais, doodde den onvoorzigtigen berisper op de plaats. Op dit sein brak de opschudding los; het volk schreeuwde: ‘Verraad!’ zwaarden werden getrokken, en wee allen, die toen het ongeluk hadden de gunst der menigte te missen! Zulke uitbarstingen van woede zijn de gewone kreten, waarmede het graauw, in tijden van onrust, den overwinnaar welkom heet, en zoo deze een tiran is, weet hij ze aan te wenden, om eenen schrikkelijken slag te slaan. Ditmaal gelukte het den burgemeester, het volk te stillen, en groisbeek was geen terrorist. De behaalde zege kon hem te rijke stof opleveren, om de hevigste hoofden onder zijne tegenstanders in een net van schuld en vonnis te vangen. Terwijl allen, die vrees konden voeden voor hunne veiligheid, terwijl de vrouwen der ballingen naar alle oorden vlugtten, liet de bisschop het regtsgeding der aangeklaagden vervolgen met die kalme wettigheid, welke strenger is dan wreedheid. Twee jaren lang duurde de wraakneming bij herhaling voort, zonder een spoor van drift, maar ook zonder een spoor van genade. Keeren wij tot het aftrekkende leger van willem terug! De weg ging door Namen en Henegouwen, en de Franschen voleindigden, zoo als zij begonnen hadden, met kerkroof, plundering en brand. Des ondanks spoedde men zich met snelle | |
[pagina 229]
| |
marschen voort, want de troepen des hertogs volgden van nabij, het nachtkwartier steeds opslaande, van waar de anderen 's ochtends vertrokken waren. Alva's voorhoede trad de achterhoede des prinsen op de hielen. Eens, op den 12den November, bij Quesnoy le Comte, werd deze het gejaagd zijn moede , en sloeg de vervolgers met groot verlies terug. Het was de schitterendste daad van dezen veldtogt, en bij het verlaten des lands eene vermaning, wat deze dapperen zouden vermogen, wanneer zij te eeniger tijd, onder gelukkiger gesternte, terugkeerden. Maar zoo alva's schrijven geene grootspraak is, werd die enkele zege op eene geduchte wijze bij Kamerijk gewroken. Het was weder de legerafdeeling van hierges, die zich hier onderscheidde; van hierges, die zich in dezen gansenen veldtogt met roem zou hebben overladen, hadde hij eene andere zaak, dan die der vijanden zijns vaderlands gediend. De brief, dien wij bedoelen, door den hertog van alva aan den raad van staten gezonden, en door bor medegedeeld (Dl. I, p.256), levert de uitwendige geschiedenis van dezen aftogt; natuurlijk in het nadeel der overwonnenen is de grootspraak des overwinnaars. Maar een brief van graaf johan van Nassau, die steeds het leger had vergezeld, en daarmede in Frankrijk terugkwam, getuigt genoeg voor de innerlijke ellenden, waaraan het ter prooi wasGa naar voetnoot(1). De wil der Franschen, door de omstandigheden, die elken anderen weg afsneden, ondersteund, had gezegevierd. Oranje voerde zijn leger naar Picardië, ten einde het te vereenigen met de benden, welke condé tegen den koning had gewapend. De Franschen boden zelfs een voorschot van penningen aan, om de nieuwe werving te gemakkelijker te doen glijden. Zij konden het te eerder; want condé beloofde de ruiters ruim, zelfs met het dubbel van hetgeen de prins bood, te betalenGa naar voetnoot(2). Er heerschte echter weêrzin tegen eenen krijgstogt, die, in stede van roem en buit, schande en armoede had opgeleverd. Vergeefs, dat willem, in eene uitvoerige rede, den Duitschers de nieuwe dienst trachtte aan te prijzen, zoowel | |
[pagina 230]
| |
door hunne baatzucht met de hoop op spoedige betaling te vleijen, als door den gewigtigen invloed hun voor te stellen, dien de overwinning der Hugenooten op het lot van alle Hervormden zou hebben. Sommige eischten dezelfde soldij, die condé gaf; de meeste, den krijg moede, schreeuwden naar huis. Driftig borst de prins los: zij mogten hem dan den weg wijzen, om behouden in Duitschland te komen; hij wist er geen'. Toch was die weg niet moeijelijk te vinden, en de koning van Frankrijk, of liever, de albestier, catharina de medicis, wees dien aan. Na zijne ontevredenheid betuigd te hebben over de gewapende verschijning des prinsen op zijn grondgebied, verklaarde karel IX zich bereid, de Duitsche troepen te voldoen, mits zij naar huis trokken. De prins daarentegen verschanste zich voor het oogenblik achter eene verklaring van godsdienstijver. Toen werd van 's koningswege de maarschalk van schomberg naar 's prinsen leger gezonden. Hij was persoonlijk met de meeste Duitsche oversten bekend, en onthaalde hen op het gelukkig wederzien met landsmansgulheid. Hunne gezindheid wankelde spoedig; zelfs de ijverige hachstatt verliet met zijne ruiters de zijde der Geuzen; sommige lieten zich door schomberg belezen, om in dienst des konings van Frankrijk over te gaan; andere drongen te hardnekkiger op hunne betaling en hun ontslag aan. Op graaf joost van schouwenburg, die telkens in de geschiedenis onzes vrijheidsoorlogs voorkomt, maar nimmer om iets goeds te doen, rustte sinds lang de verdenking des overigen legers. Thans steeg de achterdocht tegen hem in die mate, dat frederik van rollshausen, de maarschalk en boezemvriend van den edelen willem van hessen, hem ten aanzien des legers eenen slag in het aangezigt gaf. Zoo groot was de verdeeldheid onder de hoofden; geene mindere wanorde heerschte er in de lagere rangen. Het regt der visschen, volgens hesiodus, het omgekeerde van den droom van pharao, vond hier zijne vervulling. Wat versch, sterk en welgevleescht was, verslond het afgematte, zwakke, magere. Men ontstal elkander paarden, geweer, voeder, en bevestigde zich des noods in zijn' eigendom door den moord van zijnen naaste; wie als ruiter in het veld gekomen was, sleepte als voetknecht den tros achterna. Was het wonder, dat zij, die met een ander doel den togt waren begonnen, dan om ten leste de heerschzucht der Fransche edelen te dienen, walgden van zulk een' oorlog? De Luiksche heeren staken dan ook de hoofden bij elkander, om naar el- | |
[pagina 231]
| |
ders heen te komen. Als zoodanige vinden wij den schout (maieur) van Limburg, jonker wouter van oplewe, de bethon, de rossigny en fallois van Herstal, lumey's beide onderbevelhebbers, opgegeven. Bourlette trachtte hun besluit op te schorten, door hun te herinneren, dat zij beloofd hadden, ten einde toe den prins te volgen. Van Awans af was hij weder aan de zijde van dezen en in zijn vertrouwen geweest. Vooral ook had hij zich den raadsman van den eenigzins zwakken de bethon getoond. Bethon was stokdoof, en hetgeen men hem te vragen, te raden of te zeggen had, moest schriftelijk worden overgebragt. Vandaar levert bourlette's zakboekje, dat sedert zijnen vijanden in handen viel, onderscheidene aardige trekken op, die ons zoowel zijne gezindheid, als die dergenen, met welke hij te doen had, leeren kennenGa naar voetnoot(1). Voor eenen vermoeijenden veldtogt echter, zoo als in Frankrijk viel vooruit te zien, was hij niet berekend. Hij nam dus deel in de beraadslagingen der overigen, die, het bondgenootschap der Franschen wars, het oog geslagen hadden op Sedan, om zich daar te vestigen. Deze stad, leenroerig aan de kerk van Rheims, had in die dagen tot heer en vorst hendrik robert den IIden, uit het geslacht der graven van der mark. Vooral op aanraden zijner echtgenoote, françoise de bourbon-montpensier, had deze de Hervormde Godsdienst, sedert het jaar 1558, omhelsd. Hij had een godsdienst-edict afgekondigd, waarbij hij, in zijnen staat, zoowel Hervormden als Katholijken vrijheid vergunde van godsdienstoefening, en hij handhaafde dat edict, ondanks de ongenade des konings van Frankrijk, die hem zijne erfelijke eereposten, en later den titel van lieven getrouwen neef onttrok, zoowel als ondanks de propaganda der Hugenooten, die hem met geweld in hunne aanslagen wilden slepenGa naar voetnoot(2). Daar scheen den Luikenaars eene veilige toevlugt geopend; eene kleine som zou tot onderling onderhoud worden bijeengebragt; daar zou men de kans des oorlogs afwachten, of liever op zijne wijze de zaak des prinsen dienen. Want de mannen, die wij noemden, bleven aan die zaak ten einde toe getrouw. Fallois bezweek kort daarna in Frankrijk, waarschijn- | |
[pagina 232]
| |
lijk aan vergif. Rossigny streed en stierf bij het beleg van Haarlem, aan de zijde van de dappere ripperda en lancelot van brederode; en voor zijne regters, op een oogenblik, dat het zijn belang was, zoo veel mogelijk zijne trouw aan den prins te verkleinen, verklaarde bourlette, dat hij naar Sedan had willen gaan, om diens belangen zoo veel mogelijk bevorderlijk te zijn, dewijl hij aldaar, beter dan in het leger, door zijne verstandhouding met Aken, Keulen en de Nederlandsche steden, vernemen kon, wat er in het geheim besloten en gedaan werd, en den prins daarvan berigt geven. Maar bourlette had het geluk niet, Sedan te bereiken. Met eenige anderen, onder welke de jonge lumey, de bethon en bourlettes's knecht, barthel de frères, verliet hij het leger. Omstreeks Porchien echter vielen zij in handen der vijanden. Bethon en de frères ontkwamen, de laatste met achterlating van den reiszak, waarin zich de papieren zijns meesters bevonden. Bourlette zelf, een ander Luikenaar, die den prins ijverig had gediend, philips de la nuefforge, zoon van den schout (majeur) van Aywaille, en de jonge lumey, werden gevankelijk naar Maizières gevoerd. De laatste werd echter spoedig, op aandrang van zijnen bloedverwant, den prins van Sedan, ontslagen; de beide anderen bleven in hechtenis en naauw bewaakt, zonder dat echter alle toegang tot hen verboden was. Zelfs werd er een plan beraamd, om bourlette uit de gevangenis te verlossen, en de broeder zijns schoonzoons, anth. de somme, zond hem herhaaldelijk brieven, met beloften van geld tot omkooping zijner wachters. Maar die hoop verdween in rook, en de gevangenis te Maizières werd voor bourlette dubbel noodlottig, door de onstandvastigheid van zijnen lotgenoot. Al de verongelukte plannen, al de verdwenen verwachtingen, al de hoop, die voor den grijzen berminnaar der vrijheid nog in de toekomst mogt schemeren, waren het onderwerp zijner gesprekken in de gevangenis geweest, maar werden bewijzen tegen hem voor de regtbank. Laat mij liever zeggen: Bourlette's dood was besloten, was regtvaardig zelfs, zoodra hij voor zijne vijanden teregtstond; maar de getuigenis van hem, die het middelpunt van alle geheime onderhandelingen was geweest, sleepte tallooze anderen in de vervolging mede. Door den bisschop opgeëischt, werden bourlette en nuefforge van Maizières naar het kasteel van Bouillon gevoerd. Van Luik werd eene lange lijst van aanklagten en vragen, die men te onderzoeken had, aan den provoost gezonden, en last gegoven, de | |
[pagina 233]
| |
regtspleging ten strengste door te zetten. Driemaal werd nuefforge, zesmaal werd bourlette, en van tijd tot tijd op de pijnbank, verhoord. Maar hoogstverschillend was de houding der beide beschuldigden. Nuefforge, een jong man van aanzien, broeder van het gild der goudsmeden, had vroeger, als gezworene van dat gild, vurig de zaak der hervorming voorgestaan. Vervolgens, toen de prins met zijn leger de Maas naderde, had hij zich, met twee paarden uitgerust, in diens dienst begeven; met al den jeugdigen ijver voor eene goede zaak, had hij een huis, hetwelk hij te Aywaille bezat, te gelde gemaakt. Te Maizières gevangen, had hij zich nog met de hoop op verlossing gevleid, en de kleinoodiën, die hem overschoten, tot zijn rantsoen trachten bijeen te zamelen. Maar met het ondergaan van alle hoop op bevrijding, ging ook zijn moed te zink. Bij zijn eerste verhoor behielp hij zich met de gewone uitvlugt, dat anderen hem tot dienst nemen bij den prins hadden verleid. Alles wat hij gezien had niet alleen, maar ook wat hij had hooren zeggen, wat bourlette hem in de gevangenis van Maizières had medegedeeld, en de belofte van bevrijding, hun gedaan, alles vertelde hij. Had hij vroeger onder zijne makkers, naar aanleiding van zijnen voornaam, en zeker meest om zijne geestdrift voor de nieuwe leer, den bijnaam melanchton gedragen, thans bij het verschiet des doods dubbel zwak, verklaarde hij Katholijk te zijn en Katholijk te willen sterven; hij erkende in zijn geloof te hebben gewankeld; maar gaf als reden op, dat hij zoo vaak in gezelschappen en kroegen het voor en tegen had hooren bespreken. Geheel anders was het met bourlette. Zijn eerste verhoor leverde niets op, dan hetgeen grootstendeels uit de verklaringen van nuefforge bekend was, slechts eene nieuwe scherpe wraking van het onregt, hem vroeger te Luik aangedaan. Bij zijn tweede verhoor trachtte hij zelfs den zwakken nuefforge op het punt van diens geloof te verontschuldigen. Gevraagd, waarom hij zich met dergelijke aanslagen, als hij bekende, had ingelaten, daar immers het toestaan van den pas door Luik aanleiding moest geven tot vijandschap tusschen die stad en Zijne Katholijke Majesteit, verklaarde hij, dat de prins met geen ander doel in de Nederlanden met zijn leger was gekomen, dan om het land te bevrijden, het kettergeregt te doen ophouden en alle tirannij den kop in te slaan. Men vergeleek zijne verklaringen met die zijns medebeschuldigden, en toen beide tegenover elkander stonden, wierp bourlette hem met smadelijken trots voor de | |
[pagina 234]
| |
voeten, dat hij hem vóór hunne gevangenschap naauwelijksh ad gekend, en dat nuefforge eenvoudig ruiter geweest, en nimmer in eenige beraadslaging toegelaten. Maar met hoe meer fierheid hij zijn lot trotseerde, des te digter pakten zich tegen hem de verzwarende omstandigheden opeen. Zijn schoonzoon, johan de somme, was insgelijks in hechtenis geraakt; reeds bij zijn derde verhoor had men bourlette naar de verstandhouding van de somme met den prins gevraagd, maar hij gaf ten antwoord, dat hij niets wist. Bij de laatste ondervragingen, die hij op de pijnbank doorstond, legde men hem de bekentenis van de somme zelven voor. De verstandhouding viel niet meer te loochenen; maar dat zijn schoonzoon ten gevalle van oranje beloofd had, de vestingwerken van het kasteel in brand te steken, op welke bekentenis men aandrong, bleef hij tot het laatste toe ontkennen. De gehate raadsheer hessels was, zoo het schijnt, van alva's wege bij dit laatste onderzoek tegenwoordig. Is het, volgen een ouden schrijver, het vermaak der goden, de worsteling eens kloeken mans met het ongeluk te zien, dan hebben zij, in die dagen van scherpe vervolging, volop dien wellust genoten. Ook bourlette's pijnbank leverde dat schouwspel. Zijn zakboekje werd ter tafel gebragt, en naar den inhoud der, meest korte, regels onderzoek gedaan. Zij waren zoovele herinneringen van de nederlaag der goede zaak, van bedrogene hoop, van doorgestane ellende. Ééne vooral kon ik niet lezen, zonder dat mij, bij de gedachte aan de folterbank, eene huivering door de leden voer. Op de tweede of derde bladzijde stond het vers: o Passi graviora, dabit Deus his quoque finem!
Daar gold die regel een paard en eenen wagen, over welker verlies bourlette zijnen vriend bethon had gepoogd te troosten; hier stelde die regel den man zelven, ten midden van onlijdelijke pijnen, in het aangezigt des doods op de proef. Als hadden hem die woorden versterkt, zoo forsch bleef zijn geest. Men vroeg hem, of en waarom hij aan de wacht zijner gevangenis gezegd had, dat hij, wanneer hij sterven moest, het geloof van Augsburg openlijk zou belijden, en hij antwoordde, dat hij het zou doen, omdat hij de overtuiging had, dat de nieuwe en Gereformeerde godsdienst beter was dan de oude. Men besloot het verhoor met de vraag, of hij iets te zijner ontlasting had bij te brengen. ‘Wat,’ antwoordde bourlette, ‘zou ik kunnen bijbrengen? Wat men over mij moge besluiten, ik zal het onder Gods | |
[pagina 235]
| |
hoede aannemen, en zoo ik den dood verdiend heb, dan bidde ik, dat men het kort met mij make!’Ga naar voetnoot(1). Over beide, bourlette en nuefforge, volgde watte wachten was: het vonnis des doods. In het begin van Julij, 1659, werd de oude bourlette, als verrader van zijnen vorst, vaderland en koning, opgehangen, zijn lijk gevierendeeld en op staken gesteld, en zijn hoofd aan de galg vastgenageld. Dit was het einde van den vader. - En den schoonzoon? Het Antwerpsch Kronijkjen van eenen tijdgenoot verhaalt op het jaar 1569 het volgende: ‘Den 11den Novembris, syn t'Antwerpen van Brussel 2 wagensingecomen en sommige Peerdevolck met 2 gevangenen, waer van den eenen was geweest contrôleur van het casteel van Antwerpen, een ryck man. - Den 12den deser is t'Antwerpen van den steen gevoert voor 't nieu Casteel derselver stadt den contrôleur ende wirt aldaar onthooft ende daer naer gevierendeelt, en de vier quartieren werden aen een half galgen gehangen, maer 't anderdaechs werden sy affgedaen en aldaer begraven, en het hooft wirt boven St. Joris poort op een sperre gestelt ende stont daer lanck omdat hem opgelegt wirt eenighe heymelicke alliantie en verraderye gedaen te hebben in 't leveren van 't Casteel voorschreven in handen van den Princen van Orangien, op hetwelk hy antwoorde openbaerlik en de doot op stierff, dat hy daer of onnoozel was.’ Wat het laatste punt betreft, de vinnigheid zijner regters, heeft waarschijnlijk de beschuldigingen ten zijnen laste overdreven en opgesierd; en daardoor juist voor hem, zoowel als voor bourlette, eene ontkenning mogelijk gemaakt, want wat er van die beweerde onnoozelheid zij, moge men uit het voorgaande verhaal opmaken, daar het niet moeijelijk is, in den door den Kronijkschrijver niet genoemden contrôleur, bourlette's schoonzoon, johan de somme, te herkennen. Evenmin als de naam van de somme in de Antwerpsche Kronijk, vindt men dien van bourlette of nuefforge bij de Luiksche geschiedschrijvers gespeld. Was het, omdat zij elders dan te Luik waren teregtgesteld, of waren beider betrekkingen te aanzienlijk, en trad dus hier eene overweging tusschen beide, welke voor de Jezuïtische geschiedschrijvers eenig gewigt had?Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 236]
| |
Foullon verhaalt (l.l., p. 290), dat de zamenzwering ten voordeele des prinsen te Luik het allereerst aan den dag kwam door een merkwaardig toeval. Eene vleeschpastei werd, zoo het heette, door een' der bewoners der buitenwijken aan zijnen vriend in de stad ten geschenke gezonden. Een der wachten aan de poort vroeg den brenger om een stuk, en op de wedervraag: ‘of hij gek ware?’ rukte hij de pastei den anderen uit de handen, zette er het mes in, doch vond - geen vleesch, maar eenen brief. Foullon draagt dit verhaal voor, op gezag eener oude vertelling. Bouille (l.l., p. 447) voegt er bij, dat een schrijver de namen der zaamgezworenen mededeelt, maar dat hij ze verzwijgen zal, omdat het aanwrijven van eene dergelijke kladde aan hunne nakomelingen de bron van tweedragt en onrust zou kunnen worden. Zoo wij ons gevoelen zullen zeg gen, dan is die vleeschpastei door niemand anders gebakken, dan door wie het allereerst die fabel bedacht. Alles wat ik in de processtukken als bewijzen zag aangevoerd, grondde zich op de bekentenissen der aangeklaagden zelven, en nergens deed men rijkere ontdekkingen, om het gansche beloop der zaak op het spoor te komen, dan bij het regtsgeding van bourlette. Hij was de hoofdleider van den aanslag geweest; zijn val sleepte de veroordeeling van de isier, d'oley, maret, marneffe en anderen na zich. Wij hebben bourlette's naam aan het hoofd van dit opstel geplaatst, eenigermate om dezelfde reden. Onze geschiedschrijvers hebben den togt van den prins over de Maas onvolledig medegedeeld, en zich meest tot het verhaal van geleverde schermutselingen en aangevochtene steden bepaaldGa naar voetnoot(1). Bourlette's regtsgeding kan tot aanvulling dienen van hetgeen aan hunne berigten, ten minste voor een gedeelte van den veldtogt, ontbreekt. Om hem als getrouw berigtgever te doen kennen, is de voorstelling van zijn karakter en zijne lotgevallen niet noodeloos. Maar de belangrijkheid van zijnen persoon is betrekkelijk, en ontleent hare waarde van de zaak en den persoon, dien hij diende. Wat de zaak betreft, men heeft vaak de aanmerking van wagenaar (Vaderl. Hist., Dl. VI, bl. 341) | |
[pagina 237]
| |
nagepraat, dat lumey, om zijne afkomst van eene Hollandsche moeder (wassenaer) zich te eerder in de Hollandsche zaken zou gestoken hebben; men heeft daarbij vergeten, hoeverre de deelneming in de Hollandsche zaken zich buiten de grenzen der Spaansche Nederlanden had uitgestrekt. Zoo eene, dan levert de Luiksche geschiedenis hiervan de proeven. Want indien men al aan de afkomst van lumey en hopman daam gedenkt, nog een' anderen van haren vond ik onder de prinsgezinde Luikenaars vermeld; en rossigny, barchon, spierinck, en - om namen, die wij tot dusverre onder de aanhangers des prinsen verzwegen, te noemen, - sonhet en d'ardenneGa naar voetnoot(1) treden later nogmaals in onze geschiedenis op. In het tijdstip, dat wij beschouwden, week, voor de glorie van alva, de zaak der vrijheid in eene duistere schaduw terug. Die schaduw breidde zich over haar hoofd, breidde zich over willem van Oranje uit. Wij hebben geene afhankelijkheid genoeg, om alles in den stichter van ons vorstelijk stamhuis te bewonderen. Wij stelden hem voor, zoo als wij hem vonden: door misrekening bedrogen, door het ongeluk vervolgd, door zijn noodlot medegesleept, ongeduldig, neêrslagtig, wrevel. En toch is op het jaar 1568 het jaar 1572 gevolgd. Wat verbond beide tijdpunten? Het genie van den man zijner eeuw; het genie, dat geen nevel van ongeluk of zwakheid zoo kon omhullen, of het koesterde den goeden moed in het hart zijner aanhangers; of het ontvonkte in kloeke, krachtige mannen, zoo als bourlette, het geloof aan eene eindelijke zegepraal, op het oogenblik, dat een ontijdige marteldood het aanschouwen voorkwam. | |
[pagina 238]
| |
Bijlage A. Brief van den Hertog van Alva aan den Bisschop van Munster.Unser freuntlich dienst und was wir liebs und guets vermögen zuvor. Hochwürdiger in Gott, besonder lieber freundt, wir stellen in khainem zweifel, E.L. die werden alberait guete wissenschafft haben, welchermassen sich etliche diser Niderburgundischen Erblanden unserer verwaltung vlichtiger rebellische underthenen, mit Vergissung irer ehren und pflichten, sich, der Zeit her ihresz entweichnisz, hin und wider im H. Reich Teutscher Nation allerhandt widerwartigen Practiken understanden, und jetzundt, wie unsz gläublich angelanget, in embsiger arbeit stehen, ain statlicher anzall Kriegsvolck, beide zu Rosz und zu fuesz zuversamblen und dise Niderlandt, Iren vermaintlichen fürgaben nach, unversechentlich vheindtlich zu überfallen, zu welchen Ir der muetwillige Rebellen fridtbruechigen fürnemben, neben anderen unruehigen Leuthen, auch etliche des niderlandischen und westphalischen Kraises angehorige Underthenen, so von Adel alsz andere, uff desz Printzen zu Uhranien, als dises straffmessigen wercks general obristen, und anderen seinesz anhanges verwanthen auszgegebene Bestallungen, der Kon. Maj. zu Hispanien, unsers gnedigsten Herren, und disen iren Niderlanden zuentgegen sich mitpflichtig gemacht, und, zu befurderung der auszfluchtigen Halsstarrigen Ungehorsambheit, nicht allein sich selbst personlich gebrauchen, sonder auch iren alle mogliche fürderung und furschup erzaigen lassen, in welchen sich die Graffen gebrueder zu Embden, bevor andern desz Westphalischen Kraiszstenden, insonderheit bemuehen, in dem dasz sic angerürten widerwartigen, furnemblich aber Graff Ludwigen zu Nassau und seinem fridtbrüchigen Anhang, in irer Graffschafft erst neulicher Zeit offenbaren Underschlaff, und daneben hochverbotne Kriegsgewerbe gestattet, und darzu Ime mit geschütz, munition, profiant und andere Kriegsnoturfften sollichen Beistandt gelaistet, dz er Graff Ludwig, vermittlest des Graffen von Embden Hilff und zuthuen, der Kon. Maj. Underthanen in Westerwolder Landt mit gewalt angegriffen, und dz Schlosz Wedde, so dem Graven von Arnberg zustendig, gewalthlicher weise eingenommen, geplundert und die Underthanen daselbst, | |
[pagina 239]
| |
zu sein und ehegemelter Rebellion Vorthail schweren lassen, und dasz noch mher ist, so sollen sich ehegemelten Graffen von Embden, zu jetziger vermaintlich ersehener gelegenhait, offentlich Horen und vernemben lassen, dasz sie vermitlest obgedachtne widerwertigen Hilff, Iren zuvor lang gefasten muetwillen, uff und an beden Heusern und Herrschafften Esz und Jhever zu werck stellen und verbringen solten wollen, allesz nicht allain gemainen fridlichen wesen und vertreulicher gueter nachbarschafft, sonder auch desz H. Reichsz Constitutionen und desselben ufgerichten Landtfriden durchausz zuwider. Dieweil wir nun durch unseren freundtlichen lieben ohaim, den Hertzog zu Cleven, unlangst verstandiget, dasz E.L. die Verwaltung ehegedachter Niderlandischen und Westphalischen Kraise obristen Haubtmanschafft jetzundt allain bevolchen, und dasz wir unsz khainen Zweifel machen, E.L. die werden nicht allain von jezt angerürten Iresz Ambt und Bevelchs, sonder auch der gnedigen und ersprieslichen Fürderung und wolgenaigten Affection halb, so weilendt Keyser Karl, seligster gedachtnisz, deszgleichen auch die jetzige Kon. Maj. zu Hispanien, E.L. hie und alwegen beweisen, sich in diser Niderlanden jetzigen beschwerlichen obligen und unrechtmessigen bedrangnisz vou Ir. Kon. Maj. nit absonderen, und oberzelte wederwertige anschleger, so disen Landen in gemain, oder auch ehegemelten beiden Heusern, Eszen und Jhever, alsz E.L. verwanthen, zugefuegt selen werden, aussersten vermogenhait verhindern und abhalten helffen; so haben wir dem allen, auch den sunderen vertrauhen nach, so die Kon. Maj. und wir in E.L. Unzweifenlich stellen, nicht underlassen wollen, E.L. diser sachen, wie obgedacht, zu berichten, und ist in namen der Kon. Maj. unser freundtlich ansinnen und begeren an E.L. die wollen in Krafft Ires obligenden Ambts und in betrachtung dz dise Niderburgundische Landt nicht der geringste Kraisz desz hayligen Romischen Reichsz und demselbigen auch ausserhalb desz durch sonderliche Erbvertrage zugethon seindt, und in obbestimbten Kraisen E.L. Verwaltung dise ernstliche Versehung thuen, damit sie von denselben orthen und des H. Reichsz ausgekhundten Landtfriden und desselben Constitution und Exercition ordnung nicht allain, nicht beschweret, bekhomert, noch bevhedet, sonder dz vil mher Ire Hochverbotne, verdachtliche, fridtbrüechige Kriegsvergaderung vermitlest E.L. und gemaine Kraiszstende schuldig zuthuen mit ernst zerthailt und abgestelt werden, wie sich dan sollichesz, vermog desz H. Reichsz abschide und ord- | |
[pagina 240]
| |
nunge, auch von Rechts und billigkhait weg aignet und verbuert, und E.L. von gegenwertigen Briefsbringer auch mündtlich weitlaüffiger zuverstehen haben, an dem allen werden E.L. hochstermelten Kon. Maj. ghar angenembe freundtschafft beweisen, sollichesz sampt unsz hin und wider, umb E.L. zur jeder Zeit und gelegenhait freuntlich und dienstlich zubeschulden. Geben zu Brüssel in Brabant am vierten Tag May 1568. | |
Bijlage B. Verzoek van Prins Willem I aan de stad Luik, om vrijen doortogt.I. Le Prince d'Oranges, Comte de Nassow, Seigneur Baron de Breda, Diest, etc.Messieurs. Me confiant, questez assez informez des urgentes causes qui mont constraint de prendre à la main la presente deffense contre Ihorrible et non jamais ouye cruaulté et tirannye puis naguaires exercée par le Duc d'Alva et ses adherens contre les poeures Chrestiens et autres inhabitans de pays-bas, ne m'extenderay a vous en faire icy aucune specification, et come a cest effect il a pleu au Seigneur Dieu me donner presentement le moien par ceste armée avec laquele soubz la conduyte de sa divine Mate j'espère de deliverer de ses execrables oppressions non seulement ledit pays-bas, ains aussy garantir et preserver de semblable tirannie tous autres pays circumvoisins, sur lesquels le dit Duc d'Alva pretend dextendre avec le temps sa raige et fureur et les mettre aux miesmes servitudes et inquisition, come il a fait le dict pays bas, ainsy que puis naguaires il a jà demonstre, en occupant et se saisissant des terres et Signeuries de lempire, vous en ay partant bien voullu sur ce faire ce mot pour vous pryer, que me veulliez donner libre passage avecq ceste mesme armée par ville de Liège, come suys informé, que ne pourroys avoir meilleur passage, que par icelle, ou laentour, et massister de viures et autres choeses necessaires, en les paieant a raisonable pris, ce que seray prest de deservir en temps et lieu vers vous. Et esperant que pour la singulière | |
[pagina 241]
| |
affection, quavez a lentretenement des privileges de lempire et de propre bien et salut, mesme spour ne tomber ciaprès entre les mains de si barbares et cruels tirans, ne me voldries refuser ceste mienne juste demande et par la empescher ung si grand bien que le Sr. Dieu presente maintenant pour la deliverance de tous oppressez, me deporteray icy vous faire plus longues lettres, vous pryant iterativement, que, les raisons susdites considerées, me veuillies accomoder en cecy et sur ce declarer et mander bonne volunté et resolution le plustoest, quil serat possible, dumoins en dedens vingt quattre heures pour point perdre le temps et occasion, que Dieu presente maintenant, et atant prieray Dieu, a vous, Messieurs, octroyer en tout heur sa tres beningne grace. Escript en la maison forte de Wytthem chez mon camp le quattriesme jour d'Octobre 1568.
Messieurs, en faisant ce que dessus vous ay requiz, tiendray la main et donneray tel orde vers mon exercite, quil nadviendra nulle folle ou pillage en pays. GuillĒ de nassau.
A Messieurs les Burgemestrez, Jurez, Conseil et generalité des trengte deux mestiers de la bonne ville de Liège. | |
II. A Mongr. le Prince d'Oranges, Comte de Nassau etc.Monsieur! Aieans par la trompette de Excellence, porteur d'iceste, reçeu ce-jourdhuy entre les huyt et nueff heures de matin lettres de Excce daultées, de quattreme de ce mois, navons volu faillir de incontinent en faire overture et declaration. Dont selon ladvis et deliberation sur ce priese advertissons Excce, que les demandes y contenues ne concernent seulement le fait particulier des Burgemestres, Jurez, Conseil et trengte deux bons mestiers de ceste cité, mais ossy la Grace de N.S. Rme et Illme Sr. et Prince Monsgr. de Liège, Messieurs de Son Venle Chapitre, Messieurs de la noblesse, les bonnes villes, plat pays et géneralement de tous les trois estatz de cestuy pays de Liège et Conté de Looz, parquoy ne povons sur le contenu des dites lettres de Excce donner autre responce, esperant que haute Excellence, attendu léquité dicelle, ne le prendrat de male part. Et sur-ce, faisant fin par noz bien affectueuses recommandations a la bonne grace de Excellence, pryons le Createur, luy ottroyer la sienne. De Liège ce cincquième Doctobre 1568. Les Burgemestrez Jurez et Conseil de la cité de Liège. | |
[pagina 242]
| |
Bijlage C. Het Zakboekje van Bourlette.-- Interrogé, pourquoy il confessant avoit escript en sa tablette, que luy at ete monstrée les mots: Si le Duck d'Alve le scavoit nos desniers seroyent confiskez et nos amys destruicts, dict que c'estoit pour cause que Johan de Somme, ung jour ci-devant estant à Aix, leur avoit promis de ne les laisser en dangier pour 4000 à 5000 florins et scavoit le dict Johan des alors, quil confessant estoit munitionnaire de Prince d'Orainges, ce que depuis ledict de Somme at encor mandé a ce confessant par Barthel de Freres, lorsquils estoient en la maison de Bernard de Haccort aux bruyeres, au quel temps ledict Barthel luy avoit aporté 8 angelots, venant dudict Somme. Interr. pourquoy il avoit escript à deuxieme feuillet que s'il estoit à Sedain, il feroit plus de service a Prince d'Orainges, estant illecq, qu'il ne feroit suyvant le camp, dict, qu'il estoit pour ce il euisse eu plus de moyen de service à Aix, Coloigne, et autres villes de Pays-bas pour entendre dillecq les menées et le secret et apres advertir ledict Prince, de ce quil entendroit pour le service diceluy Prince. Interrogé, pourquoy il avoit escript en sa tablette:
o Passi graviora, dabit Deus his quoque finem.
sed non statim, repond qu'il lavoit escript pour conforter le Sr. de Betho, qui lors (estant en France) avoit perdu ses chevaulx et charrette et pource estoit fort triste et aussy ledict Sr. de Betho noyoit guaires. A comenchement de 4me feuillet estoient escript ces motz: Wy willen morghen wech! declaire ledict confessant, que c'estoit aussy pour advertir ledict Betho de leur intencion de leur departement et quant à leaweGa naar voetnoot(1), mentioné en dict follet, dict que cestoit leawe emprès ou alenthour de ChesteaGa naar voetnoot(2) de Por- | |
[pagina 243]
| |
chinne, dict que, quant ilz aroient passé ceste eawe, ilz seroient hors de tout dangier et que puys ilt poroient fuier diversGa naar voetnoot(1) amys, en oultre que le Prince ne se volloit plus meiler de riens, et cela disoit il pour ce qu'il avoit petit orde a camp et que on suspectionoit mal contre ledict Schauwenburch, maréschal de dict camp. A même feuille estoit ossy ecrit: Si vous allez pour prendre congié ne serez le bien venu. Il vaudroit mieulx temporisez, le Prince serat tant plus contristé. - Là ou vous estez je vous suyvera, tant quil me serat possible. - Si Madame et les femmes d'Aix scavoient, que nous portons sy bien, elles se disposeroient pour aller à Sedain; ce seroit le meilleur aupres de Monsr. de Risoir, s'il nous volloit sustenir, en payant nos despens. - Nous y serions bien longtement, si l'on nen scavoit viens. Aussy si cest Pays de Lorraine il est neutre. - Nous avons promis à Prince le suyvre. - On dit, que le Prince de Condé at defaict, quattre milles hommes. - Je le fay pour vous donner coraige, mais les affaires sont en bonne apparance et mectons nous en la main de Dieu, nous obtiendrons. - Les poeuvres dames sont en grande perplexité, Dieu les confortera. - De suyvre sains argent, je ne scaroye faire ce voyage. - Le tout quoy il confessant dict avoir escript à Sr. de Betho, estant en Franche un peu devant leur departement. - - |
|