| |
| |
| |
Een tooneel op het eiland Skye.
- 1746. -
I.
De zee was stil en vlak, voor zooverre zij kalm wezen kan, aan de westkust van Schotland, waar eiland bij eiland haar belemmert, waar rotsige kusten telkens vooruitspringen, en haar, door voorgebergten en landtongen, in zoo vele baaijen en straten zamenpersen, dat zij op vele plaatsen de gedaante van een meer aanneemt. Rukwinden, uit de bergkloven voortgeschoten, vallen dan dikwerf plotseling op de schijnbaar effene diepte, en jagen de golven uit hare rust op, als de schepeling niets kwaads zou vermoeden. De Noordsche hemel, welke zich over de Hebriden welft, neemt eene sombere tint aan, door wolken overtrokken; de lucht wordt scherp en koud, en de geheele toon van het landschap, hoe fraai met water en land, berg en dal, bosch en akker afgewisseld, neemt iets zwaarmoedigs aan, door het eenzelvige groen der eindelooze sparren, op de kruinen en hellingen der bergen nog meer verhoogd. Gindsche oever is het strand van Morven. Wilt gij ook naar fingal's hal zoeken, en den tanenden roem van ossian eenigzins verlevendigen? De nevel hangt nog om gindsche toppen; de distel verheft, als vroeger, zijn baardig hoofd op de eenzame vlakte, want zelfs heden zijn de eigenlijke Schotsche Hooglanden misschien weinig meer bevolkt, dan in de dagen van den Gaelischen zanger.
Een open vaartuigje dobberde op de ligtbewogene oppervlakte der zee, zachtkens voortgedreven door een opwakkerend koeltje, hetwelk echter den roeijers te flaauw scheen, om niet tevens al hunne krachten in te spannen, om het scheepje in vollen
| |
| |
gang te brengen. Twee personen bevonden zich aan boord, behalve den stuurman en twee varensgezellen, wier nieuwsgierige blikken, vooral op den eenen van hunne reisgenooten gevestigd, duidelijk verrieden, dat zij volstrekt de redenen niet inzagen, waarom deze zoo dikwerf zijn hoofd afwendde, terwijl de andere telkens naar de vele schepen uitzag, die van afstand tot afstand op de zee voortzeilden, als mistrouwde hij de bewegingen dier bodems.
Beide personen waren in vrouwelijk gewaad, en men behoefde waarlijk niet te twijfelen, of deze kleeding der eene, en wel der jongste van de reizigers, paste. De kleine, hoewel toch niet tengere gestalte, het jeugdige en fijne, maar niet schoone gelaat, de levendigheid der bewegingen, zouden de vrouw verraden hebben, al had zij zich ook in mansgewaad gehuld. Zij behoefde echter hare kunne niet te ontveinzen; wie toch der bewoners van Skye en naburige eilanden kende Miss flora macdonald niet, die zoo dikwerf den zeeboezem overstak naar Rasay of Applecross, al woei er eene frissche bries, en al schuimde de golf onder het schommelende bootje? Zij was eene maagd, der Schotsche Hooglanden waardig; onverschrokken, als het voorwerp van hare belangstelling hulp behoefde; teeder, als het oogenblik geen gevaar dreigde, of alle zorg overbodig maakte; trouwhartig en opregt, was zij bereid, om voor hetgeen zij voor waarheid en pligt hield, zelfs het leven op te offeren. De gansche omtrek kende Miss flora als zoodanig, en daarom had het haar ook geene moeite gekost, een vaartuig met roeijers te bekomen, wat misschien in dit oogenblik aan elk' ander' geweigerd zoude wezen. Want vertrouwen was thans voor achterdocht geweken; oorlog had vrede vervangen; de rook, die in de verte uit gindsch eiland opsteeg; de schoten, door de echo's der bergen herhaald; de krijgslieden, op den oever hier en daar op de wacht geplaatst, en de schepen, die, onder het lossen van het geschut, langs de kusten zeilden, dat alles gaf duidelijk genoeg eenen ongewonen toestand van onrust te kennen, en ofschoon ieder wist, dat de vijand niet verre af kon wezen, vermogt echter niemand de juiste plaats van zijn verblijf op te geven.
De roeijers hadden dus, niet zonder reden, met eenigen argwaan den tweeden, hun onbekenden persoon opgenomen, toen zij aan het verzoek van Miss flora, om haar naar Skye over te zetten, voldeden. - ‘Betty bourke, mijne Iersche kamenier,’ mogt zij al zeggen, de zeebonken geloofden haar nu voor den
| |
| |
eersten keer niet zoo geheel en al, voordat zij zich met eigene oogen overtuigd hadden, dat die vrij groote, doch fijne gestalte, dat bleeke gelaat, waaruit verdriet en teleurstelling sprak; die houding, welke vermoeijenis en afmatting verried, zeer goed eener vrouw konden toebehooren. Eenen man toch zouden forscher trekken, en vooral meer linkschheid van houding, niet lang verborgen hebben, al zocht hij zich door eene vreemde kleeding te vermommen.
Alle twijfel hield geheel op, toen Miss flora, bij de afvaart, terstond een zeer vertrouwelijk gesprek met haren reisgenoot aanknoopte, en ongedwongen over onverschillige onderwerpen uitweidde, terwijl de andere weldra op even lossen toon antwoordde, en dikwijls, zelfs op eene schertsende wijze, over de maatregelen sprak, welke het bestuur in deze oorden, omtrent het verrassen van eenen vijand, scheen te nemen.
‘Alweder een schot, Miss! Waarlijk, als men het wild niet betrapt, zoo is het de schuld van het kruid niet.’
‘Dat was verre genoeg af, betty! maar zie eens vooruit! Die sloep dáár schijnt op ons koers te zetten. Wat moet dat beteekenen, maats?’ vroeg zij, met het onverschilligste gelaat der wereld, aan de roeijers; ‘zouden die vrienden dan nog niet zien, dat er, behalve gij, slechts vrouwen in de boot zijn?’
‘Het schijnt, Miss! maar zij zullen ons niet inroeijen; wij hebben te veel slagen vooruit, en ginds is reeds de landingsplaats,’ zeide de matroos.
‘Zeer goed,’ hervatte flora; ‘maar dan zoude ik u toch raden, niet te talmen. Ziet gij, hoe zij wenken? Mij dunkt, ik hoor hen zelfs roepen.’
‘Om bij te draaijen, opdat zij zien, of wij misschien sluiken, niet waar?’ merkte betty aan.
‘Waarachtig! dat zal laat worden!’ vloekte de matroos; ‘zien die rekels dan niet? Opgeroeid, jack!’
Deze liet zich dat geen tweemaal zeggen, en ofschoon de manschap der gemelde sloep zich blijkbaar haastte hen te bereiken, en zelfs met schoten herhaaldelijk een sein gaven van wachten, gelukte het den bootslieden hen vooruit te blijven niet alleen, maar ook zóó spoedig eene kleine baai in te glijden, dat de nazetters, denkende zich vergist te hebben, hunne vervolging staakten, en weder zee kozen. Hoe onverschillig Miss flora en haar reisgenoot zich ook trachtten voor te doen, verhelderde toch een blijde lach haar gelaat, toen zij den roeijers: ‘Bravo, mannen!’ kon toeroepen, en behouden aan
| |
| |
land mogt stappen. ‘De onverlaten durfden zelfs vrouwen verontrusten; maar hun verfoeijelijk opzet is te schande geworden.’
Zij sprong met eenen luchtigen voet op het strand, reikte betty, als om deze te helpen, de hand toe, bedankte de roeijers, boven de milde gift hun geschonken, en sloeg daarop, zonder om te zien, een voetpad in, dat hen weldra achter heuvels en bosschen aan het oog der bootslieden onttrok, die buitendien zich niet verder om hen bekommerden. Jack slechts had eenmaal gezegd: ‘Wel, sam! dat is toch eene wonderlijke soort van kamenier, welke Miss flora daar uit het land van Paddy heeft medegenomen. Zou er ook iets achter schuilen, man?’
‘St., gek! als dat zoo ware, dan komt gij toch veel te laat; houd den mond er van digt, anders verklapt gij ons nog meer, en worden wij bovendien om onze onhandigheid uitgelagchen.’
‘Uitgelagchen! Ja, bleef het daarbij! Hangen zou het zijn, maat! kreeg men er de lucht van.’
Beide roeijers gingen zwijgend en vol nadenken in de boot terug, en gingen weder in zee, met het vaste oogmerk, om van hunne reisgenooten aan geenen sterveling iets te zeggen.
| |
II.
Wanneer de Ouden een geheel geslacht wilden voorstellen, welks leden alle niet slechts door eigene schuld rampzalig waren, maar, als met eenen vloek beladen, van den stamvader af tot den laatsten naneef toe, met onheil worstelden, dan kwam hun het noodlottig Huis van oedipus voor den geest, het welbekende slagtoffer van eigen misdrijf en van der Goden wraak. De nieuwere geschiedenis zoude in vele opzigten het koninklijke geslacht der stuarts ten tegenhanger der Thebaansche vorsten kunnen stellen. Vruchteloos althans zoekt men onder de gekroonde hoofden in Europa naar eene wedergade in misdrijf, onheil en onbekwaamheid, van het vorstelijke huis der stuarts. Nog binnen de grenzen van Schotland beperkt, vielen reeds de eerste jacobs onder de slagen van den vijandigen adel, of verloren in die worsteling eer en gezag. De onge- | |
| |
lukkigste der koninginnen, welker lijden in de schatting van tijdgenoot en nageslacht hare misdaden opwoog, boette eigene dwaasheid en vreemde heerschzucht met haar hoofd, als ten voorspel van het lot, aan haren kleinzoon, eene halve eeuw later, op eene nog vreesselijker wijze beschoren, toen de wereld voor de eerste maal het schouwspel eener regtspleging van een volk over zijnen koning betreurde. Niet geleerd door deze voorbeelden, sloegen diens zonen hetzelfde pad in, en als ware het niet genoeg, alleen staatkundige misslagen te begaan, waagde de een zelfs de geheiligde regten der godsdienst te schenden en tooneelen voor te bereiden, voor welke de menschheid toen eene eeuw te oud was. De gevolgen bleven niet achter; het kostte den koning den troon, zijn nageslacht ballingschap en eindelijk ondergang. Want het vonnis, eenmaal door de Voorzienigheid over onwaardige vorstengeslachten geveld, schijnt ook, naar de ondervinding in onze dagen, onherroepelijk geslagen te zijn, en in dit opzigt is het, alsof de kinderen nog de zonden der vnaderen boeten. De
bourbon's mogen zich naast de stuarts eene plaats kiezen.
Het was niemand anders dan karel eduard stuart, kleinzoon van jacob II, wiens vlugt onze roeijers niet ten onregte vermoedden, om tot ons verhaal weder te keeren. Laat ons thans de zwarte stift van eenen schlosser ter zijde leggen, bij het zien van dezen ongelukkigen prins, niet om zijne feilen te vergoêlijken, zijne onbekwaamheid te bewimpelen, of het verkeerde gedrag zijner aanhangers en verleiders te verontschuldigen, maar om slechts voor zijnen noodlottigen toestand medelijden te koesteren. Of is het ongeoorloofd, meêwarigheid te gevoelen met den afstammeling uit een doorluchtig geslacht, die regtens de kroon had mogen dragen; wien niemand den schepter kon betwisten, zoo slechts zijn grootvader zich niet aan volk en kroost had vergrepen? Hij althans was aan het voorgevallen kwaad onschuldig; hij kon niet anders dan zijn regt op den troon als wettig beschouwen; hij ondervond al het bittere eener persoonlijk onverdiende ballingschap en armoede. Zal men het dan euvel duiden, indien hij bij gelegenheid de kans waagde, het verlorene te herwinnen? Zal men het oordeel uit de hoogte over hem uitspreken, als hij aan de stem van vele honderden, door afstand en vleijers tot duizenden vergroot, gehoor geeft, en, door onderstand van vreemde hoven geruggesteund, het vaderlijk erfdeel met de wapenen aan den vermeenden overweldiger tracht te ontwringen?
| |
| |
Karel stuart had dat beproefd, en de naam van pretendent der Britsche kroon met der daad gestaafd. De omstandigheden hadden hem verlokt; de raad der vrienden hem overgehaald, en beloften van Frankrijk hem bemoedigd. De Oostenrijksche successieoorlog blaakte; george II, meer voor Hanover beducht, dan om den Engelschen volksgeest bekommerd, dewijl het parlement hem toch zijne overmagt ten sterkste deed gevoelen, was afwezig; misnoegen broeide in Schotland, en in het geheele koningrijk herdachten nog velen, zeer velen, de regten van het vorige Huis, dat ten minste van inlandschen oorsprong stamde, en niet als de gehate george's uit Duitschland als overgewaaid was.
Hoe het zij, de pretendent landde in Schotland, en de eerste uitslag overtrof zijne verwachting. Te kwader ure misschien; maar het stond toch geschapen, alsof de kans geheel te zijnen voordeele zou keeren. Een togt, in het hart van Engeland, straffeloos ondernomen, na een behaalde zege, maakte hem stout, doch tevens het Engelsche bewind opmerkzaam. Krachtige maatregelen misten hunne uitwerking niet; grootere krijgsbenden rukten op, en het treffen bij Culloden ontrukte in weinige uren het verkregen gezag aan den vorst, het vertrouwen aan zijnen aanhang, en verijdelde de hoop op de toekomst, het uitzigt op redding zelfs, uit de handen der overal vervolgende, wreedaardige vijanden. Als altijd in de achttiende eeuw, moest de republiek der Vereenigde Nederlanden zelfs van deze onderneming het kwaad ondervinden, daar het wegtrekken der Engelsche troepen naar Schotland België den Franschen blootgaf, en ons de tooneelen van 1747 en 1748 bereidde. Doch genoeg geschiedkundigs aangevoerd voor het kleine verhaal.
Miss flora had niet zoodra het boschje bereikt, hetwelk haar met haren beschermeling aan het oog der nieuwsgierigen onttrok, of hij, hoffelijk en verfranscht als hij was, vergat terstond de rol, welke zijne kleeding hem oplegde, greep de hand zijner redster, en begon eene rede van dankbetuigingen, welker vloed Miss flora echter noodig vond terstond te stuiten.
‘Uwe Hoogheid vergete zich zelve niet; wij zijn nog niet in veiligheid; vertrouw zelfs deze heuvels geenszins; in de bosschen kunnen verraders schuilen.’
‘Grootmoedige beschermster!’ uitte de prins, ‘zou ik voor dankzeggingen niet eenig gevaar trotseren, als gij zoo veel in de waagschaal stelt? Immers, wie was er aan de overzijde, die iets voor mij wilde of durfde doen? Mannen? Zij waren
| |
| |
verdacht, en de overal uitgezette krijgslieden konden te spoedig vermoedens tot zekerheid maken. Gij hebt toen u alleen aangeboden, deze vermomming voorgesteld, de boot en de lieden verkregen, en ik geloof niet, dat er iemand eenige achterdocht omtrent onze personen heeft gekoesterd.’
‘De Hemel geve het, prins!’ hervatte flora, die onderwijl niet naliet, alles met eenen vorschenden blik waar te nemen, of er ook iets dreigends mogt verholen zijn.
‘Laat ons liever van het gewone pad afwijken. Het zal tevens korter en minder gevaarlijk wezen.’
‘Met u zoude ik mij zelfs in eene woestenij wagen. Wie zoude vermoeden, dat het gezelschap eener vrouw veiliger en meer beschuttend zoude zijn, dan de begeleiding van eene geheele lijfwacht?’
Flora lette weinig op de vleitaal, welke de prins, volleerd in de hoffelijkheid der Franschen uit den tijd van lodewijk XV, niet altijd zeer gepast, en voorzeker nog minder gemeend, verkwistte. Geene aanhankelijkheid aan zijnen persoon dreef haar tot de redding des prinsen aan; in tegendeel, eene zekere terughouding en koelheid bewees voor iederen opmerker genoegzaam, dat hier alleen de liefde voor het stamhuis, de erkenning van het regt der stuarts werkte. Met al den eerbied, welken flora jegens haren vermeenden koning in acht nam, wist zij echter zoo veel waardigheid te vereenigen, dat de prins zich wel wachtte, de minste gemeenzaamheid, zelfs in zijne houding of woorden, aan den dag te leggen. De zekerheid, dat hier slechts de zuiverste bedoelingen, de reinste beweegredenen, tot het tarten van de grootste gevaren kracht en moed gaven, vervulde karel, hoe wuft anders en ontbloot van fijn zedelijk gevoel, met meer dan gewoon ontzag voor het meisje, dat zoo heldhaftig toonde voor hare overtuiging en pligtbesef alles op het spel te zetten, als de omstandigheden dit vereischten.
Zij gingen steeds voort over het heuvelachtige pad, hetwelk door eene bevallige, maar weinig bewoonde streek des eilands, slingerde, telkens het uitzigt in de verte op zee opende, en dan weder door heidevelden, geboomte en tusschen hoogten en rotsen zich verloor. Gelukkig ontmoetten hun zeer weinige menschen, want hoe goed de prins zich in zijne vrouwenkleeding aan boord van het bootje en zittend had gehouden, het gaan in zulk eene ongewone dragt had iets vermoeijends, en elke beweging kon ligteljjk den man verraden, die in
| |
| |
deze kleederen stak. Vooral het doorwaden van beekjes, waarover geene vonders leidden, eischte meer dan gewone om zigtigheid.
Zij bereikten eindelijk eene hoogte, door een dal van eene nog hoogere heuvelreeks gescheiden, op het keurigst met wandeldreven en tuinaanleg, in den toenmaligen smaak, versierd, in welker midden eene deftige woning zich verhief, het sieraad der landstreek en het verblijf van Sir macdonald, flora's bloedverwant, en het tegenwoordige doel van hunner eis.
‘Ziedaar, Uwe Hoogheid! uwe eerste rustplaats. Want ik zal mij in de gezindheid der bewoners van dat huis in geenen deele bedriegen.’
‘Ik vertrouw mij geheel aan u toe!’ zeide de pretendent met eene buiging. ‘Kan ik zóó met u binnentreden? Ik zal trachten mijne rol als betty zoo goed mogelijk te vervullen.’
‘Men draagt geene kennis van uwe komst. Liever zal ik den heer des huizes eerst waarschuwen, welk eene eer hem heden wacht, dat hij den regtmatigen erfgenaam der kroon van Groot-Brittanje onder zijn dak zal ontvangen. Gelief op deze hoogte te vertoeven, tot ik u weder boodschappe, wat er verder noodig zij te doen.’
Zonder zelfs antwoord af te wachten, snelde flora de hoogte af, en sloeg den kortsten weg in, welke haar naar het huis geleidde. Ligt en vlug repte zij haren voet, als hadde geene wandeling van eenige uren, door omwegen en bosschen, haar vermoeid, en vreugde straalde uit hare oogen, toen zij den drempel overtrad, en nu eerst regt gevoelde, dat zij niet langer alleen de zware verantwoordelijkheid behoefde te torschen, om den ongelukkigen pretendent voor gevaar te beschutten. Aangenaam was haar het bewustzijn, dat er ook thans een betere vorm aan de bemoeijingen kon gegeven worden, welker bevordering zij als haren duursten pligt rekende. Niet karel eduard boezemde haar belangstelling in; zijn persoon had niets aantrekkelijks voor haar; maar de erfgenaam der stuarts, de balling, die koning moest zijn, ontgloeide haar in geestdrift voor de gewaande goede zaak.
Vrees en kleinmoedigheid mogten vele vrouwen niet alleen, maar zelfs mannen, schroomvallig maken, om zoo te handelen, in het belang van hetgeen, naar hun oordeel, regt was, duizenden stemden echter in die dagen geheel mat Miss flora in den wensch, dat de stuarts hunne kroon mogten terugerlangen.
| |
| |
En niet Katholijken alleen koesterden deze stille hoop; vele Protestanten twijfelden evenzeer aan het regt, dat het volk zich had toegekend, om een nieuw koningsgeslacht, in plaats van het oude stamhuis, ten zetel te verheffen. Eere harer trouw!
| |
III.
‘Hij is er! hij is er!’ fluisterde Miss flora Lady macdonald toe, als zij, bij het binnentreden der kamer, niemand dan de meesteres des huizes ontwaarde, en zich dus veilig dacht te kunnen uitlaten. De statige Lady, tot wie deze onduidelijke uitdrukkingen gerigt waren, óf verrast door het onverwachte zien van hare nicht, óf doordrongen van het gevaar, dat op dit oogenblik dreigde, beantwoordde die tijding met eene even schielijke wedervraag, ofschoon zij terstond reeds het verband der zaak doorzag. Want wat zweefde thans meer op de tong der ingezetenen; welke gedachten gaven zich meer luide lucht, dan deelneming in het lot van den pretendent, welke partij men voor het overige koos?
‘Wie is er, wie? Gij schijnt geheel buiten adem; verfrisch u eerst en spreek dan bedaarder.’
‘Daartoe is geen tijd! Waar is Mylord? Zijne tegenwoordigheid is onmisbaar. Hij wacht daarbuiten.’
De haast, waarmede dit gesproken werd, maakte voor Lady macdonald verdere vragen onnoodig, en Miss flora, nog digter bij haar genaderd, maakte haar in weinige oogenblikken met de toedragt der zaak nader bekend.
‘Al te stoutmoedige maagd!’ kon de Lady niet nalaten te roepen, terwijl zij haren vinger als dreigend ophief, maar tevens met eenen blik van welgevallen het oog op het gelaat van flora vestigde, hetwelk, nu eerst met een hoogrood overtogen, eene nog belangrijker uitdrukking aannam.
‘Gij hebt u als eene waardige dochter van Schotland gedragen, en al ware het nergens anders om, dan zoude Lady macdonald zich in geen geval door Miss macdonald in edelmoedigheid en overleg laten overtreffen.’
Zij nam hare moedige nicht bij de hand; verklaarde haar de afwezigheid van den Lord, die zich juist in het leger bij den Engelschen generaal bevond; betuigde volmondig, dat
| |
| |
zij, uit overtuiging, de zaak van den pretendent niet goedkeurde, maar dat zij toch alles zoude aanwenden, om den ongelukkige te redden. Er zoude wel gelegenheid zijn, hem ergens aan de kust of op een ander eiland zoo lang te verbergen, tot een der Fransche vaartuigen, die op de kust kruisten, den banneling opnam.
‘Gij echter, lieve flora! blijft hier. De Laird van kingsburgh, die, zoo als gij weet, zeer stuartsgezind is, en op dit pas hier zijn verblijf houdt, zal zich gaarne met de aangename taak belasten, zijnen vorst hierheen te geleiden. Maar de kleeding en de rol van uwe kamenier kunnen vooreerst nog niet gemist worden. Eene geheele afdeeling troepen is gisteren uit de hoofdplaats van ons eiland uitgerukt, ten einde alle mogelijke onderzoek te doen, of de doorluchtige balling zich misschien ook op Skye kan bevinden.’
Miss flora verbleekte. Hadde zij eens eenige dier manschappen ontmoet! De koelbloedigheid, waarmede Lady macdonald over den toestand van den beschermeling sprak; de verstandige, doch zeer beradene maatregelen, welke zij voorsloeg; de bedaardheid, die al hare woorden en bevelen kenmerkten, alsof er hoegenaamd niets buitengewoons plaats had, verbaasden de ondernemende maagd, die misschien nog grootere gevaren zoude durven tegengaan, maar van zulk eene tegenwoordigheid van geest geen denkbeeld had.
‘Men roepe kingsburgh,’ voer de Lady voort, ‘en gij, waarde! laat alles aan mij over. Met behulp der Voorzienigheid, hoop ik den ongelukkige behouden uit Schotland te redden. Hij moet echter niet op Skye blijven, maar trachten naar het eiland Rasay te ontkomen. Ik weet, daar bevinden zich meer van zijne gevlugte medestanders, en dewijl de krijgslieden, in den waan van alles doorzocht te hebben, dat plekje gronds hebben verlaten, zoo kan de prins, mijns oordeels aldaar veilig vertoeven.’
‘Het geschiede naar uwen raad, Lady!’ knikte flora; kingsburgh kwam, en eenmaal ingelicht, draalde hij geen oogenblik, de eervolle taak op zich te nemen, tot welke hij zich zoo onverwachts geroepen zag.
Hoe kort ook het tijdsverloop mogt wezen tusschen het vertrek van flora en de komst van kingsburgh, strekte het verwijl toch lang genoeg, om karel eduard aan vele en pijnigende gedachten ter prooi te laten. Bij alle teleurstellingen; bij de vele vermoeijenissen; bij de ontrouw van zoo vele onderdanen,
| |
| |
kwam nog het onaangename denkbeeld, van aan een teeder meisje zijne redding verschuldigd te zijn, wanneer deze poging wèl slaagde. Want het kan eenen man niet anders dan grieven, wanneer zijne kracht en zijn moed bij die van eene vrouw te kort schieten. Nergens daagde hulp op! Het Fransche bewind zond zelfs geen schip in deze wateren, om den overwonnen' beschermeling ter dienste te staan. In Europa mogt zijn persoon belang inboezemen, zijne zaak vond bijna overal tegenkanting, en zelfs de belanghebbende Hoven toonden zich vrij koel. Wat nu?
In deze en dergelijke mijmeringen verdiept, merkte karel ter naauwer nood iemands komst op, en zag hij met eenigen schrik eene onbekende gestalte voor zich staan, welker eerbiedige houding hem echter geenen genoegzamen waarborg van veiligheid schonk. Zijne eerste beweging was het grijpen van eenen vrij stevigen knods, dien hij als stok bezigde, en thans zijn eenig wapen was; hij hief dezen op, en dreigde kingsburgh met eenen duchtigen slag neder te vellen. Doch deze riep zonder marren:
‘Uwe Hoogheid vreeze hier niets; zij is onder vrienden.’
Weinige woorden verklaarden karel den afloop van den gang van flora, en de schikkingen, te huis voorloopig beraamd. Nu aarzelde de prins geen oogenblik langer, en volgde zijnen verrukten geleider.
De dienstboden op Mugslothouse zagen met eenige bevreemding in den binnentredenden persoon deze nieuwe kamenier van Miss flora, want waarlijk, eene vrouw van zoo groote gestalte trof men niet zelden, en de meeste hunner waren van oordeel, dat de jonge Miss inderdaad al eene zeer belagehelijke keus gedaan had voor eene nieuwe bediende. ‘En dat nog wel eene Iersche! Alsof er in Oud-Engeland en Schotland niet kameniers bij dozijnen te bekomen waren, zacht beter dan dit onhebbelijk wezen!’ In lang had geen onderwerp van gesprek zoo zeer de aandacht van allen in keuken en stallen gaande gehouden, als betty, de dienstmeid van Miss flora!!
De Lady had de oplettendheid, om betty den geheelen tijd in de zaal te houden, opdat de dienst niet al te bezwaarlijk mogt vallen. Dit baarde dan ook geen verder opzien, dan dat men algemeen vond, dat Lady zich bijzonder vriendelijk jegens de aangekomene betoonde.
Het uur van etenstijd naderde. Vreemde gasten zaten aan den disch mede aan; een jong officier der troepen, op Skye gelegerd, tot opsporen van den pretendent, vergrootte het
| |
| |
getal. Lady macdonald rigtte terstond het woord tot dezen, en vroeg:
‘En is er nog geen spoor van den voortvlugtige ontdekt, Sir henry? Dat is toch zonderling!’
‘Ongetwijfeld, Mylady! Maar waar de schurk zich ook moge ophouden,’ zeide de officier, met de stelligste overtuiging, ‘op Skye kan hij zich niet bevinden. Ik heb alles zoo naauwkeurig opgenomen, en de troepen over het geheele eiland in dier voege uitgezet, dat er geene schuilplaats voor hem meer denkbaar is.’
‘Uwe zorgvuldigheid is boven allen lof verheven,’ merkte Miss flora aan; ‘het bestuur zal er u dank voor betuigen. Doch waartoe dien harden naam van schurk aan den ongelukkige gebezigd? Mij dunkt, een weinig medelijden mag men zelfs met zijnen grootsten vijand hebben.’
‘Medelijden?’ hervatte de officier schamper. ‘Is dan niet al het bloed voor zijne rekening, dat er in deze noodlottige zaak reeds is gestort? Als de aanhangers straf ondergaan, verdient de aanlegger een dubbel loon voor zijne snoodheid.’
‘Men zegt, Sir henry! dat de gevangenen in het laatste treffen wreedaardig omgebragt zijn.’
‘Onmogelijk!’ riep flora, ‘zulk eene barbaarschheid ware den hertog van Cumberland onwaardig. Wij leven immers niet meer in de dagen van cromwell?’
‘Oorlogsregt, Miss! men hakt geen' boom zonder spaanders! onkruid bovendien moet uitgeroeid worden, en dat verontschuldigt, ja, wettigt zelfs den moord. Karel eduard verantwoorde den dood van zoo vele brave Schotten. Mogt het mij slechts gelukken, den onverlaat te betrappen, ik zoude dezen dag als den schoonsten mijns levens beschouwen.’
De pretendent, oorgetuige van deze gevoelens, zat als op eene pijnbank geschroefd; flora sidderde onwillekeurig. Hoe weinig ware er noodig, om hem te verraden! De tegenwoordigheid van geest der gastvrouw alleen verloochende zich geen oogenblik, en geheel doordrongen van het hagchelijke dezes toestands, bragt zij het gesprek terstond op iets anders. Immers nu de slag eenmaal was beslist, en er geene vrees voor den pretendent meer kon bestaan, deed men best over de tijdsomstandigheden te zwijgen. De officier dacht aan alles, behalve aan de aanwezigheid van stuart in het gezelschap, en sprak in het breed over al, wat Lady macdonald hem als argeloos vroeg.
| |
| |
De prins, wien zelfs het onverschilligste gesprek in zulk een oogenblik hinderen moest, vernam nog daarenboven, hoe gering het getal zijner aanhangers, na den slag overgebleven, en hoe alle uitzigt op herstel in rook verdwenen was. Hij bedwong zich zoo goed hij kon, en zijne vermomming misleidde niet alleen den officier, maar wekte zelfs geene de minste achterdocht bij eenen der gasten. Wie zoude ook aan eene nietsbeteekenende kamenier denken!
De maaltijd was naauwelijks afgeloopen, of Lady macdonald begreep de kostbaarheid van den tijd. Dáár blijven, was onmogelijk; zonder flora verder te trekken, bleek onraadzaam, en men ging met gemeen overleg te rade, om in hetzelfde gewaad, zonder vertoef, in het huis van kingsburgh, op eenige mijlen afstands gelegen, een nachtverblijf te zoeken. Miss flora steeg te paard; de Lord en de prins volgden te voet, en niemand ter wereld, had eenige vermoedens, bij het zien van het reisgezelschap. Geen der gasten deed eenige vraag, en boven alle verwachting bereikte men ongestoord het gastvrije dak, waar karel, afgetobd door zielenangst en ligchaamsuitputting, zijnen eersten gerusten slaap na de nederlaag mogt genieten.
‘En vreest gij dan niet,’ vroeg den volgenden morgen de oudste dochter van den ouden Laird, kingsburgh's vader, ‘dat men u deze gastvrijheid duur zal doen betalen?’
‘In Gods naam! men neme dan mijnen grijzen kop,’ luidde het Schotsche getrouwe antwoord; ‘wat is er mij aan gelegen, of ik eenige jaren vroeger ten grave dale? Geen verraad zal mijne nagedachtenis bezoedelen, en mijn zoon heeft wel gedaan!’
| |
IV.
‘Uwe Hoogheid is hier nog niet veilig,’ merkte Miss flora aan: ‘nog eene wijl dient zij hetzelfde pak te dragen.’
Karel haalde de schouders op; de verfrisschende slaap scheen hem verkwikt en den moed verlevendigd te hebben.
‘Mijne schoone redster heeft zeker geen onregt; maar ver oorloof mij de kleeding thans af te leggen. Ik kan, noch wil langer als vrouw mij de blaam van vrees en lafhartigheid op den hals halen. Verder getogen, waarheen ook! Het is
| |
| |
mij wel. Maar weg met dat gewaad! Liever nog herkend en als man gevangen genomen, dan de kansen gewaagd, die gisteren geloopen zijn.’
‘Uwe Hoogheid heeft slechts te bevelen; maar bedenk....’
‘Geen bedenken! Wat is het oordeel der heeren, hier aanwezig?’
De vraag was tot vier of vijf personen gerigt, die met eerbiedige houding hunnen gewenschten vorst omringden. Eenigen hadden zelfs hun bloed voor zijne zaak in den slag bij Culloden veil gehad, en gelukkig ontsnapt aan de vervolging, troostten zij zich eenigzins met het bewustzijn, dat hun heer althans nog niet geheel voor hen verloren was.
‘Zoo wij slechts niet naar Portree gaan, en den kortsten weg naar het strand nemen,’ sprak Dr. macleod, de vurigste der aanhangers van den pretendent, ‘dunkt mij, dat die lastige opschik Uwe Hoogheid niet langer behoeft te vernederen.’
‘Het zij zoo; doch wat zullen wij aan het strand uitvoeren?’ oordeelde de jonge Lord rasay, die mede uit naam zijns vaders den prins zijne opwachting maakte; ‘booten zijn er niet; oversteken is dus onmogelijk, en naar de haven van Portree te gaan, ware den dood te gemoet loopen.’
‘Goede raad blijkt duur te zijn; zoude er echter nergens eene boot te bekomen wezen? Al ware het vaartuig bijna onbruikbaar, zoo wij slechts er mede naar het eiland Rasay konden oversteken, dan ware het genoeg; daar zal de Lord, uw vader, wel eene geschiktere gelegenheid verschaffen.’
‘Ik zag in het kleine meer op het landgoed een sloepje liggen,’ zeide Miss flora; ‘doch hoe krijgen wij het aan zee? Ook is het te zwak en te wrak, om den geheiligden persoon van onzen wettigen koning daarin te wagen.’
‘Top!’ riep Dr. macleod, ‘ik zal mij gaarne nog eens voor mijnen vorst in de waagschaal stellen. Gij, rasay! vergezelt mij. Wij zullen het bootje op onze schouders nemen, het over land en zand slepen, eenige knechts, die vrij vertrouwen kunnen, te hulp roepen, en is het bootje eenmaal aan strand, dan zetten wij er ons in, steken over, en trachten een geschikter vaartuig te bekomen, om onzen heer in veiligheid te brengen.’
Luide toejuichingen ondersteunden des doctors voorstel. Vergeefs waarschuwde karel eduard, getroffen door zoo veel liefde en trouw, hen voor te veel blootgeven. Vruchteloos zocht hij
| |
| |
hen van de onderneming af te schrikken: zijne bedenkingen waren nu welgemeend; zijne verzekering van afkeer van alle onheil stichten was thans opregt. Doch allen drongen er evenzeer op aan, on het voorgestelde plan kwam ten uitvoer. Met verbazende moeite torschten macleod en rasay, door vertrouwde dienaars geholpen, de boot een paar mijlen verre over hoogten en door moerassen naar strand, terwijl Miss flora en karel zelf de noodige maatregelen beraamden. Met groote inspanning gelukte het eindelijk het gewenschte doel te bereiken, zonder door vriend of vijand opgemerkt te worden, op de eenzame paden en bijna ontoegankelijke wegen, die zij hadden moeten kiezen. Nog meer naar wensch viel de overtogt naar Rasay uit; een voortreffelijk vaartuig, beschermende vrienden, waren aldaar gereed; het kleine eiland bood buitendien meer kansen van behoud aan, dan het veel grootere Skye. De terugvaart, om den prins af te halen, ondervond evenmin, als het oversteken bij den eersten keer, eenige moeijelijkheid.
Eene belangwekkende groep vereenigde zich op eenen der stormachtige dagen van het najaar op den rotsigen oever van Skye. Eenzaam en woest was het oord, waar klippen en dennen alleen het oog op zich vestigden, en het gedonder der hevige branding alleen het oor bezig hield. Alle vrienden van den laatste der stuarts, voor zooverre zij gevoegelijk konden tegenwoordig zijn, verbeidden op het strand de komst van den vorst, wien het ginds liggende vaartuig naar Rasay, en welligt verder naar Frankrijk, zoude overvoeren. Allen ten minste waren op een afscheid voor eeuwig voorbereid; aller gelaat stond ernstig, en bijna elk oog verried de aandoening, die elks boezem schokte. Karel eduard was bewogen; misschien zag hij Skye nooit weder, en zeker zoude hij nooit de weldaden kunnen vergelden, aldaar genoten. Toen althans dacht hij aan de waarheid niet, dat koningen zelden door sterkte van geheugen, als het weldaden betreft, uitmunten. Thans mogt hij in al zijne waardigheid verschijnen, en ten minste door houding en taal zich zijner afkomst en gemiste bestemming niet onwaardig betoonen; thans meende hij de koninklijke eerbewijzingen van de schaar der vrienden niet te mogen versmaden. En bij al zijn ongeluk gevoelde hij zich nog groot, door het bewustzijn: ‘ik ben een stuart!’
Maar geene mogt meer aanspraak op 's prinsen dankbaarheid maken, dan de eerste zijner redsters, de moedige Miss
| |
| |
flora macdonald, die hem het eerst van het vasteland op Skye gebragt, en vervolgens door de teederste zorg beschermd had. Zij nam de dankbetuigingen aan, waarmede de vorst haar bij zijn vertrek overlaadde, doch geen glimlach vertrok haar gelaat; zij gevoelde haren pligt jegens stuart volbragt te hebben; wat karel eduard zeide, had op haar minder indruk. Was het eenmaal besloten, dat hij over Groot-Brittanje niet zou heerschen, zij onderwierp zich voortaan. Het afscheid was waardig en koeler zelfs, dan men misschien verwachten zou, en zij week in niets van het gedrag af, dat zij steeds jegens den prins had gehouden.
De boot stak in zee, en de laatste der stuarts verdween uit het gezigt van de getrouwste zijner aanhangers.
Het is zoo; nog eens betrad hij tegen verwachting den grond van Skye, doch slechts voor korten tijd, om weldra op een Fransch schip behouden in Frankrijk te landen. Ongelukkig overleefde hij zijne nederlaag lang genoeg, om ze geheel te vergeten; ongelukkig zegevierde het kwaad, den stuarts eigen, ook bij hem, over het goede, dat zij anders bezaten. In wellust en weelde verzonken, voor zooverre zijne middelen het toelieten, onteerde hij zich zelven meer en meer, en na weinige jaren zoude zich eene flora macdonald evenzeer tegen hem, bij eenen onverhoedschen inval, verklaard Rebben, als zij bij den eersten aanslag zijne partij trok. Zij behield haar gansche leven, ook als gehuwde vrouw, de achting, welke een ieder voor haren moed en voor hare trouw koesterde. Hij verdiende de liefde der Schotten niet meer, en verbeurde zelfs de achting der Franschen, in eenen tijd, als dien van louis XV. Bijna veertig jaren na zijnen aanslag op de kroon van Groot-Brittanje, zonk hij ten grave, en met hem eindigde de lange reeks der rampzaligste van Europa's vorsten, tot op 1789.
H.P.
|
|