De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
Mengelingen.Andries Bourlette.(Een hoofdstuk uit de geheime geschiedenis van den Vrijheidsoorlog.) - 1568. -(Vervolg van blz. 158.)De magt, door den prins te velde gebragt, was op zich zelve aanzienlijk, en beschaamde de geringschatting zijner vijanden. Want zoo verhaalde men onder de smalle gemeente, dat de duivel op een zwart paard met één oor het land rondreed; dat hij den hoorn blies, en zich uitgaf voor een' overste van twee kornetten paardenvolk; dat hij soldaten aannam, geld op hand schoot, en gouden bergen beloofde aan allen, die de Geuzen wilden dienen. Met dat al was het tast- en zigtbaar, dat de toegevloeide hulpmiddelen, naauwelijks genoeg om een' krijg te beginnen, te kort schoten om dien voort te zetten; dat zijne magt verre beneden de maat zijner groote ontwerpen was. En daarom moest, wat aan kracht ontbrak, aangevuld worden door de duizende kansrekeningen eener staatkunde, zoo als willem die in de school zijns meesters, den grooten karel V, had geleerd. Die staatkunde bragt zoowel de geestdrift der edelste gevoelens, als de baatzucht der laagste zwakheid, in aanslag; liever nog, zij verwarde en vermengde beide onderling tot eenen chaos van onrust, waaruit slechts een geest als de zijne de orde, die hij wenschte, kon scheppen. Het hoofd vol van de bedachtzaamst geleide onderhandelingen met de magtigste en kronkeligste hoven van Euro- | |
[pagina 176]
| |
pa, liet hij toch geene dier fijne beweegdraden glippen, die hem de genegenheid eener enkele stad of burgerij konden verzekeren. Willem wist hoe elke uitslag van den aanvang afhangt. Onzeker, welke rigting, bij zijnen inval in de Nederlanden, te volgen, en gedwongen, aan het geleide zijner gelukstar zich te bevelen, zorgde hij met dubbele vlijt daarvoor, dat elke weg zoo veel mogelijk voor hem was geëffend, zoo veel mogelijk hem voordeel aanbood. Hoe kon hij onder de gunstige kansen Antwerpen vergeten? Antwerpen, vroeger zijne lievelinge en beschermelinge, maar, sedert hij het had verlaten, nog ongelukkiger dan hij zelf, waar graaf albert de lodron met vuur en zwaard had geheerscht, en waar sedert de bloedraad zijnen regterstoel had opgeslagen? - Bourlette's schoonzoon, joh. de somme, had zich naar Aken begeven, om na de lange scheiding der gevangenschap den ouden man te begroeten. De sommes komst in eene zóó verdachte plaats, in een zóó verdacht oogenblik, was een der in die dagen gewone voorbeelden, met hoe onvast ecne genegenheid de onderscheidene partijen hare liverei droegen, en hoe ligt zij die voor den eersten winnaar den besten wisselden. Want hem, den contrôleur van het kasteel van Antwerpen, werd door zijnen schoonvader diens eigen post van proviandmeester des prinsen opgedragen, welligt omdat zijne aanzienlijke geldmiddelen hem geschikter maakten, in alles aan den wensch des vorsten te voldoen. Want vergeefs had deze, die, na het opofferen zijner dierbaarste bezittingen, nog oveval de hand uitstak naar penningen voor zijne onderneming, ook de beurs van bourlette ondertast. Zij was uitgeput door kostbare processen en langdurige rampen. Maar de somme had, wat hij bij zich droeg, voor zijn' schoonvader en diens meester ten beste, en beloofde zelfs de aanzienlijke som van zes duizend kroonen te zullen voorschieten, indien de prins die, ingeval van nood, van hem mogt verlangen. Het voorstel, door bourlette aan hem gedaan, om zijne bediening over te nemen, werd bereidwillig aangenomen, en aan de goedkeuring des prinsen gesteld. Maar die goedkeuring volgde niet, omdat de prins andere plannen had gevormd. Reeds had hij in een vleijend schrijven aan bourlette zijne goedkeuring betuigd over hetgeen door hem in zijne dienst was verrigt. Thans, toen deze andermaal te Letsinch voor hem verscheen, deelde hij hem het gansche ontwerp zijner onderneming mede. Er waren door den prins | |
[pagina 177]
| |
brieven gezonden aan de heeren van Waroux en van Heers, twee aanzienlijke leden van den Luikschen adelstand, om op den doortogt door de hoofdstad aan te dringen. Louvirvaul en delvaux moesten dit verzoek bij hunne bloedverwanten en standgenooten ondersteunen, en toch was het het plan des prinsen niet, om Luik tot het punt van zijnen overtogt te kiezen. Hij doorzag waarschijnlijk, dat die pas hem nog zou geweigerd worden. Hij verlangde niets liever, dan in het open veld den gemeenen vijand aan te randen; maar waren door zijne brieven en aanzoeken de gemoederen eenmaal aan het gisten gebragt, dan wankelde alva's sterkste ruggesteun; dan was het voorbeeld eener openlijke verklaring ook voor andere steden gegeven; dan schoot bij de wisseling der kans eene toevlugt over, om den oorlog voort te zetten en te herstellen. Bourlette moest derhalve zijnen schoonzoon overreden, liever binnen Antwerpen zelve de plannen des prinsen te dienen; ware den Hertog de eerste slag toegebragt, dan wenschte de prins, dat de somme de vestingwerken der citadel zou in brand steken. Zijn verlangen werd aan de somme overgebragt, en deze antwoordde, dat hij, wanneer de hertog van alva de nederlaag kreeg, alles zou doen wat hij konde, en de zwakste zijde der nieuwgebouwde sterkte zou aanwijzen. Maar al bleven de door de somme beloofde penningen achter; al ging, door het vervallen der voorwaarde, ook de andere toezegging te niet, aan hulp ontbrak het den prins voor alsnog niet. AIs wij opmerken, hoe langzaam en schoorvoetend hij tot den krijgstogt overging; als wij aan zijne aangeborene voorzigtigheid en bezadigdheid denken, dan mistrouwen wij de grootspraak, waarmede hij zich tot den krijg aangordde, alsof hij van de overwinning op den hertog ten volle verzekerd was. Maar die taal was noodig, om zijnen aanhangers vertrouwen en moed tot den aanslag in te boezemen, en om het eigenbelang met hoop te voeden, opdat het tot onderstand te vaardiger zou zijn. Op die kans af, was de gansche toerusting met weinig meer dan met beloften betaald. De dappere claus von hochstatt had den prins eenigen toevoer van voetknechten aangebragt. De ijverige Katholijk, ferdinand van Oostenrijk, had hem nagetracht, en door zijne ruiterij te Inspruck willen doen opligten; maar vier uren vroeger was hochstatt het gevaar ontkomen. Te Frankfort had hij zijne soldaten gereed en gekleed, maar zijn' koopman even verlegen als zijnen landsheer gelaten: de arme leverancier bleef de mis over te vergeefs | |
[pagina 178]
| |
op zijn geld wachten. Anderen werden getroost met den hoop koopmanswaren, die te Dillenburg lag opgestapeld, uit welker bedrag men betaling beloofde. En nog te Aken ondervond bourlette, dat men, hetzij met berekening van aanstaand voordeel, hetzij uit welwillendheid, veel voor den prins overhad. In zijne betrekking van proviandmeester, had hij van de burgerij der stad twee honderd malders koren gekocht, maar het geld ontbrak. Bourlette vertoonde aan de regering, dat zulks op last en in dienst des prinsen was geschied, en deze gaf dadelijk vergunning, de gekochte granen te doen volgen, en twee kooplieden, bartholomeus proost en jan van gulik, stelden zich borg voor de betaling. Of zij sedert plaats had, weten wij niet, maar wel, dat wij eerlang bourlette te Witthem bij den prins terugvinden, met het vergeefsche aanzoek om eenig voorschot van penningen. Witthem was een sterk kasteel, aan den regteroever der Geule gelegen. Het was de eigendom des graven van Culenborg; maar na de verbeurdverklaring zijner goederen, had alva ook dit slot door de troepen des konings, en daaronder eenige Luikerwalen, doen bezetten. De eerste krijgsverrigtingen van het geuzenleger bepaalden zich tot het hernemen van deze en andere kasteelen, in Gulikerland en Limburg gelegen. Hadden andere plaatsen eenigen wederstand geboden, en zich daardoor het harde lot op den hals gehaald, waarmede in die dagen de overwonnenen de krijgskans misgolden, te Witthem, waar de prins zelf tegenwoordig was, werden de gevangenen gespaard, en als zegeteekenen aan de bezoekers van het optrekkende leger vertoond. Want de prins, die van toen af al te weinig spoed achter zijne krijgsverrigtingen zette, hield hier dagen achtereen stand. hetzij omdat de plaats een geschikt middelpunt aanbood voor zijne onderhandelingen met de drie gewigtige steden, Maastricht, Luik en Aken, hetzij dat Witthem vroeger reeds tot gewigtige beraadslagingen over het plan van den oorlog bestemd was; althans, willem's aanzienlijkste legerhoofden waren hier bijeen, en zelfs zij, die, meer dan met wapenen, hem met raad moesten dienen, de kommissaris schwartz en bourlette. Naauwelijks was Witthem ingenomen, of onderscheidene Luikenaars vervoegden zich in het leger des prinsen, om de toerusting te zien. Het waren mannen van eenigen rang onder hunne stadgenooten. Aymon de marneffe, de tienman met zijn' zoon, de procureur maret, twee de thiers, een geslacht, dat zich diep in de zamenzwering had gestoken, en | |
[pagina 179]
| |
anderen, verschenen daar. De prins had vroeger aan bourlette schriftelijk het onderzoek opgedragen, wat er van het gerucht ware, dat alva Luik dacht in te nemen, en er bijgevoegd, dat hij, in dat geval, die stad ten spoedigste ter hulp zou komen. Thans scheen hij, door de vrijwillige komst der Luikenaars aangemoedigd, het vroegere voorstel te hernieuwen; hetzij dat hij voor den aandrang van hoogstraten, lumey, barchon en anderen, die hem omgaven, zwichtte; hetzij dat hij achtte, altoos één voordeel te zullen behalen: dat van Luik in spanning te houden, om het te eerder te doen overslaan, naar welke zijde de zegepraal zou wankelen; hetzij eindelijk, dat hij, bij den meest ongunstigen uitslag zijner poging, alva hoopte te misleiden omtrent den weg, dien hij zou inslaan. De Luikenaars waren in het leger gekomen, onder het geleide van bourlette's knecht, die naar Luik was geweest, en van daar voor den prins van Oranje de vruchten van het jaargetijde had medegebragt. Hunne aankomst verheugde den vorst, en dadelijk kregen bourlette, barchon en everard granioul last, hunnen stadgenooten goede cier te maken. In die dagen kreeg geene zamenzwering en geene onderhandeling haar beslag zonder drinkgelag. De eerste openlijke verklaring der edelen tegen granvelle had plaats op eene bruiloft. Te St. Truijen was het verbond met rijke plengoffers aan bacchus bezegeld; een maaltijd bij den abt van St. Bernard was de voorname beschuldiging tegen den grootmoedigen graaf van hoorne, en brederode was al etende en drinkende het land rondgegaan, om de gemoederen te winnen of te beproeven. Ook thans werd de Luiksche zamenzwering met dischvreugde ingewijd, en vele der heeren, die nu den prins omgaven, werden, weinige maanden later, door eenen maaltijd, maar op zijn Italiaansch gekruid, aan hun einde geholpen. Wij zijn niet deftig genoeg, om hierin het oude Germaansche beginsel terug te vinden, dat, door maaltijd en beraadslaging te paren, met de opgewondenheid van het eene de kalmte van het andere verbond. Wij gelooven evenmin met den kardinaal bentivoglio, dat de Hollanders hierin eenen kranken troost zochten voor hunne lange en mistige winters; maar hem, den Italiaan, moest het treffen, bij de Nederlanders dischvreugde te vinden m omstandigheden, waarin zijne landgenooten tot stilzwijgen, of liever nog tot maskers, hunne toevlugt zouden hebben genomen. Te weten, ook hier regtvaardigde onze vrijheidsstrijd zijn eigenaardig | |
[pagina 180]
| |
burgerlijk karakter, want nergens, dan op een' maaltijd, daalde het onderlinge verkeer sneller van Bourgondische deftigheid tot gezellige gulheid; nergens was het meer mogelijk, dat eenheid van zin den vliesridder en den Noordzeeschipper tot één doel verbond. Zoo iemand, dan verstond de prins van Oranje de kunst, om de grootschheid van den hofstaat der landvoogdes voor de eenvoudigheid van een Duitsch kleinvorstje af te leggen, en jegens zijne bondgenooten uit de menigte dien toon aan te nemen, welken zelfs de oude Romeinen in hunne groote mannen, zonder schade der achtbaarheid, als gemeen prezen. De eerste avond werd door de Luikenaars dus vrolijk in de tenten hunner stadgenooten doorgebragt, opdat hunne stemming te geschikter zou zijn voor het gehoor, waarop de prins hen 's anderendaags wachtte. Om de wijze te leeren kennen, waarop de groote man zijne zaken behandelde, en afwisseling wist te houden tusschen geven en nemen, willen wij niet anders dan het eenvoudig verhaal dier zamenkomst, uit de bekentenis van den procureur maret, laten volgen. 's Morgens vroeg noodigde een bediende van lumey dezen uit, aan de brug van Witthem, eenen teug met hem te drinken, en weldra verscheen daar andries bourlette, gelaarsd en gespoord, met de overige Luikenaars, die het kamp hadden bezocht. Hij noodigde allen uit, hem naar het slot, waar de prins was, te vergezellen, en daar gekomen, werd hun een ontbijt aangeboden, en staandevoets werden eenige bekers wijn geledigd. Toen verscheen de kommissaris schwartz, om hen te roepen. Zij volgden door eene kamer, waar 's prinsen lijfwacht en zijne edelknapen zich bevonden, naar eene andere zaal, waarin niemand was, en slechts twee vergulde uurwerken te zien waren. Daar bleven zij omstreeks een half uur wachten; toen kwam de prins binnen, in eene wijde wambuis van buffelsleder, met eenen grooten ruitershoed op het hoofd. Dadelijk rigtte hij het woord tot de Luikenaars, die het meest vooraan stonden, dat deze beantwoordden met een: ‘God geve u een gelukkig leven, mijnheer’! Omdat maret achteraf stond, verstond hij niet juist, wat er gesproken werd, want de prins sprak schielijk en zacht; maar naderhand vernam hij, dat de prins hun gezegd had, dat hij een' brief gereed had, om naar Luik te zenden, en blijde was, Luikenaars te hebben aangetroffen, om hun te kunnen vertoonen, dat hij hun goede vriend was. Voor de Luikenaars zelve had bourlette voornamelijk het woord gevoerd, en den | |
[pagina 181]
| |
prins verzekerd, dat zij gereed waren hem alle dienst te bewijzen, zelfs door hun toedoen en dat hunner vrienden hem den pas te bezorgen, mits aan het land en de bewoners daarvan geene schade wierde toegebragt. Na den afloop van het gesprek verwijderde zich de prins, en al de gasten werden naar eene eetzaal geleid, waar een rijke maaltijd in gereedheid was; de edellieden van den vorst hielden hen daarbij gezelschap in drok gesprek. Onder den maaltijd vervoegde zich de geheimschrijver des prinsen bij hen, met den brief, door dezen geschreven. De brief werd gelezen, en op eene gemaakte aanmerking werd er iets in veranderd en bijgevoegd; maar wat die verandering of dat bijvoegsel was, wist maret niet, want het goed onthaal had zijne zinnen een weinig van huis geleid, en de secretaris sprak meest fluisterend. Wat aan de naïve bekentenis van maret ontbreekt, wordt door die van andere zaamgezworenen aangevuld. De prins had ook door bourlette aan zijne bezoekers eene som gelds doen aanbieden, benevens een vaandel. Men weet, dat die vaandels eigenaardig geteekend warenGa naar voetnoot(1). De Luikenaars weigerden ech | |
[pagina 182]
| |
ter dit aanbod; zelfs achten zij zich bezwaard, 's prinsen brief in persoon over te brengen, maar verlangden, dat hun een trompetter wierde medegegeven, om den brief te overhandigen en het antwoord te ontvangen. Met dezen vertrokken zij uit het leger en raakten, langs verschillende wegen, 's anderendaags Luik binnen. De zending van den trompetter had geen' gelukkigen uitslag. Hij verscheen 's anderendaags 's morgens voor Luik; maar de stad was van alle zijden scherp bewaakt, en de beide burgemeesters, van den groot-majoor verzeld, traden hem te gemoet, en vroegen de reden zijner komst. Hij antwoordde, dat hij met den groot-majoor niets had te maken, noch met diens meester, den bisschop, maar dat zijne boodschap aan den raad der stad luidde. Trotschelijk, en opdat hij het zaad der tweedragt tusschen den vorst en de stadsregering zou strooijen, zeggen de Luiksche schrijvers; maar wij gelooven veeleer, dat de tusschenkomst van den groot-majoor eene eerste misrekening was, waardoor de gedane poging hare uitwerking miste. Want de brief, dien wij in zijn geheel als bijlage B zullen mededeelen, sloot, door zijnen vorm, alle medeweten van den bisschop en zijne gelastigden buiten. Het was eene verklaring, dat willem van Oranje, met Gods hulp, de tirannij van den hertog van alva zou bestrijden, welke niet alleen de Nederlanden in het verderf stortte, maar ook de aangrenzende landen des H. Rijks met gelijke jammeren bedreigde. Hij beriep zich op den vrijheidszin, die te allen tijde de Luiksche burgers had bezield, om zijn verzoek te ondersteunen, dat men hem doorgang door de stad, en toevoer van levensmiddelen, tegen billijke betaling, zou verleenen. Als naschrift volgde, wat de Luikenaars in de legerplaats van Witthem hadden geëischt, de belofte, dat jegens het land en zijne bewoners geenerlei geweld zou worden gepleegd. Binnen vier en twintig uren werd het bescheid verwacht. - Op het antwoord van den trompetter, | |
[pagina 183]
| |
werd echter de brief door de burgemeesters aangenomen, en in den raad gebragt; maar de voorkennis van den groot-majoor (henri de barlaimont-floyon uit het huis, dat den prins van Oranje, meer dan eenig ander, vijandig was) belemmerde de beraadslagingen. Er werd besloten, den bisschop den inhoud mede te deelen, en daartoe de beide burgemeesters, de vier raadsheeren, en eenige uit de gezworenen, naar hem af te vaardigen. Onder de laatste merken wij den prinsgezinden lorent de isier op. De bisschop ontving, in het bijzijn van zijn kapittel en edelen, de afgevaardigden, en vermaande hun zoodanig een besluit te nemen, als zij naderhand voor den keizer, wiens onderdanen zij waren, konden verantwoorden. Tevens zond hij eenige edelen naar den stedelijken raad, en een derzelve, die van een' aanhanger des prinsen in zijnen vijand verkeerd was, willem van merode, heer van Waroux, voerde het woord, om de regten des bisschops te doen eerbiedigen. Er werd daar besloten, den trompetter naar den prins met schriftelijk antwoord terug te zenden, en beleefdelijk te verklaren, dat burgemeesters, raden en gezworenen buiten magte waren in eene zaak te beslissen, die aan het gemeen overleg des bisschops en zijner drie staten behoorde te worden onderworpenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 184]
| |
Twee dagen later trok de prins op eene andere plaats over de Maas. Schoon reeds de eerste, voorteekenen, van het onheil, dat naderhand zijn leger sloopte, te Witthem werden vernomen, toch scheidden bourlette, en zoo velen, er elders dan in den oorlog zijne belangen moesten voorstaan, met de beste hoop, elk naar zijne plaatse, Maar die hoop werd niet vervuld. Alva, de schrandere alva, had niet te vergeefs zijne geldheurs doen rammelen en verzekerd, dat hij daarmede zijnen vijand zou overwinnen. En al had willem over ruimere geldmiddelen kunnen beschikken, dan nog waren de bevelen des hertogs tegen allen onderstand zoo scherp, dat het levensgevaar tegen de baatzucht de schaal in evenwigt hield. Het leger moest van den roof teren, en geene middelen houden door ongelijk bestuur spoediger op, dan die door roof zijn verkregen. Voor een gestolen kerksieraad werd een ruime dronk of eene goede bete te duur gekocht; ja, bij de ellende, die eerlang het leger trof, mogen wij twijfelen, of de oogst der plundering ergens zoo ruim geweest zij, als de Katholijke schrijvers verzekeren. ‘Het overtrekken van de Maas,’ schrijft languet, ‘is de eenige kloeke daad, die op dezen togt is verrigt,’ en een, geschiedkenner onzer dagen heeft, om die uitspraak, languet bij den sophist phormio vergeleken, die eenmaal hannibal lessen wilde geven in de krijgskunst. Maar dat de prins, door weifeling en traagheid in zijne bewegingen, de kansen voor alva heeft verbeterd, was ook de meenlng van d'ulloa en mendoça, die krijgslieden en getuigen van den togt waren. Wat zegt tegen hunne uitspraak de verzekering van een' door vorstenzucht verblinden van reyd, dat hij alleen ‘de waarheid van dien krijg’ verhalen zal, en van zijne nieuwere navolgers, zoo velen er, even als hij, de ijdele poging ondernemen, om de gebeurde zaken naar de magtspreuken hunner partijzucht te veranderen! Alva was een werktuig des oorlogs, uit ijzer en staal gesmeed, dat, eenmaal in beweging, die beweging volbragt, | |
[pagina 185]
| |
met eene gestadige regelmatigheid, zonder door drift verrast te worden, of door aarzeling te verflaauwen. Voor aandoeningen van menschelijkheid, voor de verheffing van edele gevoelens, was zijne borst gesloten, en daarom faalde die zelfde onbuigzaamheid in het burgerlijk bestuur, waar de gemoederen te dwingen zijn door middelen, die buiten zijn' aanleg en zijne opleiding lagen. Maar in het veld was hij op alle toevallen berekend, en vereenigde onverbiddelijke strengheid met welsprekendheid, die aan eenen krijgsman past. Die welsprekendheid werd ondersteund door een vaardig vernuft, dat, met eene scherpe snede, iedere uitspruiting van ongenoegen of tegenspraak bij den wortel wist af te kappen. Vandaar gehoorzaamden hem zijne onderhoorigen als eene kracht des noodlots, die van alle zijden hunne eigene vrijheid, hunne eigene fortuin inslopt. Want men zou zich bedriegen, wanneer men meende, dat ook niet, in 's hertogs leger, de beginselen eener ontbinding bestaan hadden. Niet alle Brabandsche heeren waren aan hem zóó met lijf en ziel verkocht, als hierges en noircarmes. Meegen, de heeren van croy (de roeulx en havrech), lannoy (beauvoir) en anderen hadden den weêrsmaak weg van de wrangheid van egmond's sterven. Alva maakte er geen geheim van, dat hij den ouden graaf van mansfeldt mistrouwde, en evenzeer den wakkeren philips van everstainGa naar voetnoot(1), met zijne meest Protestantsche | |
[pagina 186]
| |
Duitschers. Zoo onzeker als de gezindheid der Duitschers, zoo onvast was de trouw der Walen. Al had de koning kort te voren den hertog viermaal honderd duizend kroonen gezonden, die middelen moesten over grooten omvang van bestuur, tot in Bourgondië toe, besteed worden, en nog klaagde men in zijn leger over slechte betaling; nog moest het ontbrekende aangevuld worden met de opbrengst van het verbeurd verklaarde, met brandschattingen en afgepersten leeftogt. Maar al die innerlijke kwalen werden bedwongen door de strengheid van alva's gezag en de bekoring van alva's krijgsgeluk. Dezelfde kwalen waren in het leger van den prins, maar dezelfde hulpmiddelen ontbraken. Twee malen reeds hadden de Spanjaarden op het leger der ballingen een voordeel behaald; drie zijner dapperste kapiteinen waren reeds gevallen: de hammes, malberg en louvirvaul, en van deze de eerste, bij het stillen van een' gewapenden twist tusschen de Walen en Duitschers. Wij hebben ons voorgenomen, elders uitvoerig de geschiedenis van den geheelen veldtogt te beschrijven. Thans mogen enkele opmerkingen, die aan de nagedachtenis van den in zoo vele verhevener opzigten grooten willem niet kunnen schaden, volstaan, om de beschrijving te leveren van de ellende en den jammer, waarin bourlette het leger, bij zijne terugkomst, van de hoofdaanvoerders af tot den geringsten trosjongen toe, aantrof. Aan dapperheid mangelde het den krijgslieden des prinsen niet. Men verhaalde onderscheidene staaltjes van bijna woesten moed. Een Duitsche ruiter had de beide beenen in het gevecht verloren, en nog weerde hij zich zoo dapper, dat hem zijn vijand uit bewondering het leven schonk. Een ander werd teruggezonden met de woorden: ‘Ga heen, haal eerst goed geweer!’ - ‘Als het daaraan ontbreekt,’ zeide hij, ‘zal ik haast klaar zijn;’ trok zijne pistool, schoot eenen Italiaan onder de vijanden door den kop, ontnam hem zijne wapenen, en kwam aldus toegerust bij zijn vendel. Zoo als de krijgslieden waren, waren ook de aanvoerders; maar zij waren te veel in getal, uit strijdige beginselen met strijdige bijoogmerken vereenigd, en met gelijke aanmatiging op hetgeen zij gedaan hadden of konden doen. Aan lodewijk van Nassau en hoogstraten kwam zeker naast den prins de eerste rang toe. Wat er ook zij van de verdeeldheid tusschen die beide in Oostfriesland, welke Spaanschgezindo schrijvers hun toedichten, hier hadden zij in het gemeen belang de handen ineen- | |
[pagina 187]
| |
geslagen. Toch kregen hunne inzigten niet altijd de voorkeur. Frederik van rollshausen, die den landgraaf van Hessen was afgetroggeld, had regt, zijn' gevestigden krijgsroem te laten gelden. Herman rudesal, had zich bij de toerusting des legers verdienstelijk gemaakt, en werd met de schoonste beloften na de zegepraal gevleid. Graaf joost van schouwenburg, schoonzoon des graven van Culenborg, behield zijnen invloed, ofschoon zijne schandelijke vlugt vroeger de nederlaag van Jemmingen had bespoedigd, ofschoon hij later verdacht werd met den koning van Frankrijk te heulenGa naar voetnoot(1). Naast deze stonden de Luiksche aanvoerders met hunne titels als kornellen, maar tevens onvoltallige vendels. Delvaux had het bevel over zes vendels; maar de manschappen waren er niet, en eerst toen zijn zwager malberg was gesneuveld, verving hij diens plaats. Lumey, heette het, voerde vijf honderd lansknechten en honderd haakschutters te paard aan; maar hij bragt er slechts honderd vijftig over de Maas, en hoopte daarna de overige te vinden. Vrienden en vijanden vergeleken hem bij een' wildeman, want hij had gezworen, baard, haar en nagels te laten groeijen, totdat de graven van egmond en hoorne gewroken waren. Langnagel was zijn bijnaam onder de krijgslieden geworden, en met eene Franciskaner pij om zijne staakregte gestalte draafde hij het leger rond. Zijn broeder, kanunnik van St. Lambert, maar thans als ruiter gekleed; de jeugdige merbich van Haneffe, een page des bisschops, dien hij had opgeligt; een Duitsche meester of secretaris, en eindelijk een Moorsche slaaf, waren zijn gevolg. Hoe ras hij ter daad was, bleek, toen hij bij Tongeren een' trompetter nederschoot, op het vermoeden, dat deze door een' zijner medebevelhebbers (schouwenburg?) aan alva was gezonden, en toch was hij ditmaal niet de geweldigste onder de geweldigen. De ergste waren de Fransche edellieden, die met al de woestheid en ongebondenheid, welke zij in hunne eigene burgeroorlogen hadden geleerd, hetgeen aan de reeds gepleegde geweldenarijen te kort schoot, volmaakten. Kloosterbrand en priestermoord waren de vlekken, die hun spoor door Luxemburg en Namen hadden achtergelaten. Op den 21sten of 22sten October namelijk vereenigde zich françois de hangest, heer van JanlisGa naar voetnoot(2), aan het | |
[pagina 188]
| |
hoofd van vier of vijf duizend voetknechten met de troepen des prinsen, en deze, nog warm van de plundering van St. Truijen en Borchtloon, heetten die woeste bende, welke de heilige kerksieraden ten spot op hare hoeden droeg, met luid gejubel en lossen van geschut, welkom. Alle getuigenissen schrijven eenstemmig het platbranden van kerken en kloosters aan de Fransche hulptroepen en hunne kapiteinen, janlis en fequièresGa naar voetnoot(1), toe. Want ter eere van lumey zij het gezegd: Zelfs zijn stug gemoed werd geweekt door de zoetheid van den vaderlandschen bodem. Eene wreedheid, die partijdige schrijvers hem jegens eenen monnik te laste leggen, mogen wij op stellige gronden verzekeren, dat overdreven isGa naar voetnoot(2). Hij trachtte, waar hij kon, kasteelen en abdijen van plundering en brand te redden. Te vergeefs, de Franschen speelden den meester; de bevelen van den prins en van hoogstraten werden versmaad, en toen delvaux uit de gedenkteekenen zijns vaderlands de vlammen zag opgaan, wierp hij zijnen degen tegen den grond, en zwoer, dat hij nimmer den heer van Janlis zou gehoorzamen. | |
[pagina 189]
| |
Bragten de Fransche bondgenooten aan het afgematte en geslagene leger hulp en overwinning aan? - alva had met koele strengheid in alles voorzien, en zelfs zijn voorspoed, in het gevecht bij Lismeau, had hem niet onvoorzigtiger gemaakt. Nog altoos hield hij zijne eigene stellingen zoo sterk mogelijk verschanst, en volgde en vergezelde met behoedzaamheid, en als op wollen schoenen, zijnen vijand. Op lijfstraf had hij den huislieden niet alleen het aanbrengen van leeftogt verboden, maar hun zelfs gelast, hunne huizen te verlaten, waar het leger des prinsen in de nabijheid, of naar hen in aantogt was. Opdat dit leger niet in zijne eigene behoeften zou kunnen voorzien, waren insgelijks op zijnen last de molenijzers langs de Jaar weggenomen. De gevolgen dier maatregelen deden zich gevoelen in den honger, die de Geuzen folterde, en aan welken de wel gestadig, maar in kleine hoeveelheid en steelswijze aangebragte levensmiddelen der Luikenaars niet konden voldoen. Door den aanwas des legers werd dat onheil verergerd. Na de komst der Franschen maakten de Spanjaarden eenige krijgsgevangenen. Deze verhaalden, volgens ulloa, dat de Franschen niets dan nieuwe behoeften hadden medegebragt. ‘Waar er vroeger van hanger en ander gebrek een omkwam, sterven er thans twee, en, zoo als met de menschen, gaat het met de paarden,’ was de eenvoudige, maar krachtige uitdrukking van hun lijden. Te midden van die ellende en dat krijgsrumoer, verschuilt zich de edele gestalte des prinsen in de zonderlingste werkeloosheid. Wij willen gelooven, dat zijne staatkunde eenige rekening maakte op waarschijnlijken onder stand, of op eene nieuwe kans, die hem de fortuin, door het omslaan van sommige steden, zou aanbieden. Maar van alle zijden hield hem de hertog schaak, en bijna eene week lang dwaalde zijn uitgeput leger over het uitgeputte veld rond binnen de kleine uitgestrektheid, die hem zijn vijand openliet. De tijd verliep; een deel der hem toegevloeide partijgangers had, zonder krijgseed te doen, zich bij het vendel zijner landslieden, of waar het hem best aanstond, gevoegd, en weinig meer dan de karige handgift ontvangen. Van de geregelde en gemonsterde troepen was met den eersten November de diensttijd der Duitsche ruiters verstreken, en zoo groot het gevaar was, hunnen arm te missen, zoo fel prangde hem de nood, de soldij te voldoen. In dezen stand van zaken wilde men eene poging doen, om aver de Maas terug te trekken; maar de winter van 1568, onder de strenge winters gedenkwaardig, | |
[pagina 190]
| |
had nu reeds de boden van zijne vroege komst vooruitgezonden. De Maas, welke de Franschen kort te voren, tusschen Dinant en Charlemont, waren overgetrokken, was boven mate gezwollen. Toch ondernam men den terugtogt. ThienenGa naar voetnoot(1) werd even door het Geuzenleger aangetast; maar hierges was ook hier den prins vóórgeweest, en deed de aanvallers met verlies deinzen. Toen trok men over Landen naar Borchtwaremme, waar een besluit werd opgevat, dat den ongelukkigen krijg nog meer moest schandvlekken. Dit besluit was het beproeven eener laatste poging, om, door het innemen van Luik, eenen pas over de Maas meester te worden. Zoo droeg men de zaak naderhand voor; zoo was het voorwendsel, waarmede men de Luikenaars, zoowel die met het leger optrokken, als die binnen de stad zamenspanden, poogde te doeken. Maar het eigenlijke plan was, hier de winterkwartieren, welke de soldaten luide eischten, op te slaan, en zich voor elke nieuwe gelegenheid van oorlog tegen de vervolging des hertogs te verschansen. Erger nog! Aan de muitende ruiters was beloofd, dat men hen, zoodra zij den prins binnen de stad hadden gevestigd, met de plundering van kerken en paleis zou betalen, en dan naar huis laten vertrekken. Haat en persoonlijke veete verdeelden den prins en den bisschop. Dat de laatste de neutraliteit geschonden en openlijk partij voor alva gekozen had, kon dienen, om den aanslag met eenen schijn van regtmatigheid te vergoêlijken, zoo niet, in de staatkunde vooral, de woorden van goethe's Antonio golden: Hetgeen de handelwijze des prinsen veroordeelt, is, dat zijn karakter zich hier had verzaakt, en de harmonie van zijn leven verbroken was. Den man, die uit het land week, na voor het laatst de orde te hebben hersteld, die er later wederkeerde, om over de omwenteling de orde te doen zegevieren, dien man zien wij ongaarne zijne toevlugt nemen tot bedreigingen van brand en verwoesting. De brieven, aan den bisschop en het kapittel geschreven, zijn raauwe weêrklanken van de in- | |
[pagina 191]
| |
nerlijke ontstemdheid zijner ziel. Hetgeen de handelwijze des prinsen veroordeelt, is die toon van een' partijganger, en niet van een' vorst. Het is die gelegenheid, welke hij zijnen vijanden aan de hand gaf, om op den strijd van hetgeen hij deed, en hetgeen hij in openbaren geschrifte beloofde, aan te dringen; het is de afkeuring van lodewijk van Nassau en hoogstratenGa naar voetnoot(1), op het genomen besluit; het is eindelijk de ongelukkige uitkomst, die een gevolg van schuld en van misslagen was. (Vervolg en Slot in het volgende Nommer.) |
|