De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Het Rijks-museum te AmsterdamGa naar voetnoot(1).II. (Historiële portretten.)Als ware het afbreken hun lust geworden, beijveren eenige historische critici onzer dagen zich, om feiten, waarop de aloude geschiedenis roem draagt, te ontzenuwen tot fabels, ons vergunnende in den volksgeest des verledens eenen dichter te groeten, waarbij geen van Israëls zieners haalt! Het stoute, het groote, het reine schijnt voor hunne opvatting het vermoeden van onwaarschijnlijkheid meê te brengen; en hoe dikwijls ook de verdichting - een begaafd ongeloovige heeft het gezegd - in verrassende uitkomsten voor de waarheid onderdoe, bij hen vindt het edele slechts genaê als een droom, als een wensch der verbeelding. Of er onder dezulken zijn, die het bejammeren, dat het licht hunne wieg eenige eeuwen te vroeg bescheen, om eene mythe te meer te hebben in Hollands strijd tegen Spanje, om den eersten willem te kunnen verflaauwen tot een blijk van productieve phantasie? Ware het tijdvak verwijderd genoeg, welke gebeurtenis zou er meer naar gelijken; welk karakter had er grootere kans op? Hoe! de aanslibbe der Noordzee zoude uit de nevelen, waarin de onherbergzame plek gronds ligt gehuld, heiren hebben zien verrijzen, door helden aangevoerd? heiren, in staat aan de keur der legerbenden van het strijdhaftige schiereiland het hoofd te biên? helden, voor welke de grootste veldheer des tijds week? Het is maar de helft van het wonder, het geloofelijkste der ongeloofelijkheid! Een vreemdeling van vorstelijken bloede zou één van ziel en zin zijn geworden met dat vrijheidzieke volk; de staatsman, wiens bijnaam onder zijne vijanden | |
[pagina 209]
| |
van hunne bewondering zijns verstands getuigde, zou regten hebben verdedigd, welker uitoefening op eenen ommekeer der maatschappij had kunnen staan - de wijze een waagspel hebben gespeeld! En die hoop boeren en burgers zou huis en have, zou goed en bloed hebben veil gehad voor eene andere wereld dan die des vleesches, en van dat stipje op de kaart van Europa zou licht zijn opgegaan over alle rijken, tot over de afgelegenste gewesten des aardbodems toe? Ik heb van den geest des twijfels gewaagd, om er dien des geloofs tegenover te stellen; we staan voor miereveldt's beeldtenis van willem van Oranje. Indien het Trippenhuis tot nog toe iets anders was geweest dan eene bergplaats van schilderijen, toebehoorende aan het rijk, een beter licht dan de schemering van eenen hoek zou den Vader des Vaderlands zijn aangewezen. Laat ons hopen, dat de dag niet verre is, waarop Nederland der kunst invloeds genoeg zal toekennen, om meer van den bewaarder harer schatten te eischen, dan te zorgen, dat regenscherm noch wandelstok in den tempel kome; - ter zijde geschoven als de eerste willem werd, beheerscht toch voor ons de Zwijger de zaal. Staar ze aan, die eerbiedwaarde trekken, door het penseel des meesters vereeuwigd; staar ze aan, tot uw hoofd zich onwillekeurig buigt; tot uw harte van dank overvloeit, en ge zult eindigen met om u, met op te zien! Om u zien, zeide ik; want als ooit gezigten der toekomst, gelijk er den aartsvaderen op de stervenssponde werden bedeeld, eenen veegen verrukten, welke zaligheid zou bij de zijne hebben gehaald, indien, hij de schare had aanschouwd, die hem langs deze wanden omringt; de edelen, in den zin door hem aan dat woord gehecht? Ge zult opzien, herhaal ik: ‘Heere Godt! wees myner ziele en dezen armen volke genadigh!’ waren zijne laatste woorden, na een leven, aan de verdediging der regten, aan de ontwikkeling der krachten onzer voorvaders gewijd; van God achtte hij er zich toe geroepen; van God gevoelde hij er zich toe gesterkt, en de Heer heeft zijne verwachting vervuld, vervuld, boven mate! Een vorstenhuis, dat zich der dienst der vrijheid wijdde - een klein volk, dat eene groote zending vervullen mogt - zietdaar de wonderen, door de geschiedenis geboekt, welke de kunst ons hier veraanschouwelijkt; een uur, in deze zaal doorgebragt, kan geen verloren uur zijn voor wie betreurt, dat op de gulden eeuw de dagen van jan salie zijn gevolgd! | |
[pagina 210]
| |
Onvolledig als deze verzameling in menig opzigt heeten mag, is de indruk, dien zij maakt, echter volkomen juist: Holland had zijne grootheid slechts dank te weten aan zijne burgers en aan oranje! Vroed en vroom als hij was, wiens hoofd in helderheid geene weêrgâ had, en die, des ondanks, nederig bij zijn harte leefde, onderscheidde hij in het ruwe maar ronde volk al de kiemen voor eenen krachtigen staat. Opgevoed in den dampkring van het keizerlijke hof, en aan de weelderige landschappen van 's lands zuiden gewoon, gevoelde hij toch menschelijk genoeg om deernis te hebben met verdrukten, was zijn oordeel te veelzijdig ontwikkeld, om de voordeelen onzer ligging voorbij te zien. Vol geloof aan den adel der menschelijke natuur, en tevens overtuigd van hare behoefte aan schuldvergiffenis, erkende hij haar onvervreemdbaar regt op vrijheid van geweten, begreep hij welk een hefboom er op ernstige gemoederen in dat beginsel school. En de uitkomst, wie eischt dat ik haar schetse? De feiten heugen u van kindsbeen af; gij wilt de burgers zien! Helaas! waarom zoeken wij hen hier te vergeefs? Waarom ontbreken in deze zaal, in dit huis, de afbeeldsels van de eerste martelaren der heilige zaak, vergeten, verwaarloosd misschien, voor den schoorsteen eener raadzaal, of op de bordessen van een stadhuis? Immers, willem I en zijne broeders, schier zij alleen vertegenwoordigen te dezer plaatse den aanvang der worsteling met Spanje, en, noch de eenvoud der zeden des tijds, waarin niet allerlei onbeduidendheid zich liet uitschilderen, noch de geringe afkomst der dapperen, helden, uit de heffe des volks verwekt, volstaat, om aller afwezigheid te verklaren. Voorzeker, geen bloed van edelen was het cement onzer vrijheid; maar wie gelooft het, dat men, buiten egmond en hoorne, hier de bloem van Belgischen en Hollandschen adel, dat men hendrik van Brederode hier vruchteloos zoekt? We weten het, de zwart jan's noch de jan haring's hebben voor eenen schilder gezeten, uit de smidse toegeschoten, of ten masttop opgeklauterd, om den lande trouw te blijken tot den dood; maar provincialismus en urbanismus, en onverschilligheid en geldsgebrek misschien nog meer dan deze, staan de voltooijing eener nationale galerij in den weg. - Vierde Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut! er zijn mannen onder uwe leden, die in dit opzigt den weldadigsten invloed konden uitoefenen, als zij geloofden, dat spreken phgt kan zijn, ook zonder er van wege de regering toe te worden uitgenoodigd. - En echter kenden we dezer zaal het | |
[pagina 211]
| |
vermogen toe, den indruk te weeg te brengen: - Oranje en de burgerij; - en echter nemen we geen woord van het geschrevene terug. Of treft gij hier eene reeks dier onbekende gezigten aan, waarvan andere vorstelijke kunstverzamelingen overvloeijen; eene reeks, die zich voldoende vermelden laat onder de algemeene benaming: ‘hovelingen uit de dagen van - ge hebt naam en cijfer slechts in te vullen?’ Of vindt gij niet iets treffends, niet iets karakteristieks, in de bijzonderheid, dat onder de weinige personen, uit willem den Eerste's tijd, op het Museum aanwezig, kenau hasselaar en dirk volkertsz coornhert behooren? kenau hasselaar, die de heldhaftigste vrouwen der oudheid waardiglijk op zijde streeft; dirk volkertsz coornhert, wiens verdraagzaamheid der nieuweren eeuwen tot voorbeeld strekken mag? Of ging het u niet als ons, zoo dikwijls het gemis der overigen u deerde, was er dan geene stemme, die u antwoordde op de vraag: Waar bleeft ge? - ‘Om het geloof op het schavot onthalsd’ - ‘onder de vanen der vrijnheid bij Heylgerlee gesneuveld’ - ‘bezweken, na den vruchteloozen togt over de Maas’ - ‘juichende verscheiden, daar de zege op de Zuiderzee was behaald’ - ‘spijt het verdrag, binnen Haarlem's wallen vermoord’ - ‘uitgehongerd op de vesten van Leyden’ - onsterfelijk in het harte eener dankbare nakomelingschap! - En wenddet ge u dan niet andermaal naar het beeld des vorsten, wiens gerustheid scheen te groeijen met het gevaar, dewijl hij geenerlei middel verzuimde, menschelijken moed vergund, menschelijke magt verleend? En duizeldet gij niet bij het besef, welk een beleid er in dat brein schuilen moest voor de elkander opvolgende onderhandelingen met Don johan, met matthias, met den hertog van Anjou? onderhandelingen, welker mislukken hij zich getroosten kon, op eenen beteren bondgenoot dan alle uitheemsche vorsten vertrouwende! En werd het harte u niet warm, bij de overtuiging, dat louter gaven des geestes eene zelfopoffering als de zijne niet verklaren; dat hij, die zijner eeuw in ieder opzigt vooruit was, tevens in zijn gemoed die godsvrucht omdroeg, welke het groote en het goede één maakt? Eene lofrede eischt diepere studie; eene opmerking vinde hier hare plaats. Er is onder al de titels der troonopvolgers van Europa's oudste koningshuizen geen schooner, dan dien, den erfgenaam onzer dynastie bedeeld: prins van Oranje, door de herinneringen aan den eersten nassau van dien naam, ons harte heilig; maar ook, welke pligten legt hij op; tot welke eischen geeft hij regt! | |
[pagina 212]
| |
Rubbens is de schilder der vorsten geprezen, ik zou miereveldt dien der groote mannen uit Hollands heldentijd willen noemen; prins maurits overtuige er u van! Welk eene opvatting van vorst en veldheer; welk eene uitdrukking van magt en moed! Och, dat onze catalogus meer ware dan louter eene naamlijst van den schilder en het geschilderde, dat eene geschiedenis dier stukken ten langen leste wierde geschreven! Een talent als dat, waarvoor wij ons hier buigen, is geenen jeugdigen kunstenaar onverschillig; hij wenscht het te bespieden in zijne ontwikkeling; hij rust niet, vóór hij het tijdstip van zijnen hoogsten bloei kent; maar wat zult gij hem antwoor den, als hij u vraagt, of miereveldt reeds in zijn zeventiende jaar gindschen willem I heeft geschilderd, welligt jonger nog, daar het boeksken van 't Museum 's mans geboorte in 1568 plaatst, en de dood des prinsen, als ieder weet, 1584 schandvlekte? Draagt dan slechts een enkel der stukken van dien meester, draagt schier geen der overige van deze verzameling een jaartal; is aan niet één eene toelichtende overlevering verknocht? IJdele vragen! even ijdel als die, waardoor, wanneer, van waar, hoe deze schilderijen de eigendom des rijks zijn geworden; waarop zelfs een man, wiens voorgeslacht in de geschiedenis der kunst beroemd is als dat harer erfelijke beschermers, mij het antwoord schuldig bleef. De klagte over zoo groote onverschilligheid voor onze oude kunst moest me van het hart, door de meesterlijke voorstelling een oogenblik van ons historisch terrein verlokt; waarom roept huig de groot, waarom roept oldenbarneveldt, beide door onzen Delftenaar geschilderd, er ons op terug? Eene afdanking van waardgelders te Utrecht - eene voorstelling des prinsen te paard, aan het hoofd der leden van zijn geslacht, en eene andere aan de spits zijner krijgsbevelhebbers -een paar portretten van deze - zijn afrid ter jagt, omstuwd van hovelingen en paadjes - en eindelijk eene allegorie op zijn leven - ziedaar alles, wat het tijdvak van maurits hier vertegenwoordigt. Leycester's beeldtenis schuilt onder die der onbekende meesters, het is waar; doch te vergeefs wenscht gij hen in elkanders tegenwoordigheid te zien: de eerzuchtige vreemdeling, die naar de heerschappij dezer landen dong, en de begaafde achttienjarige, ter verijdeling van dat ontwerp, door de stalen met den hoogsten rang bedeeld! Hebt gij onder de schilderijen, uit het begin van den vrijheidsoorlog, hier naar een gedenkstuk omgezien voor de dapperheid der Zeeu- | |
[pagina 213]
| |
wen, toen medina-celi hunne kusten bedreigde, en werdt ge teleurgesteld, ondanks al de treffende toestanden welke van haren's genie aan onze ontluikende zeemagt boeide, een ander gemis uit de dagen van maurits verbaast, grieft ons nog meer. De Nederlanden, Engeland, Europa, hebben van de Armada van philips gewaagd; het kleine Zeeland liet gedenkpenningen slaan op den ondergang der onoverwinnelijke; schiller wijdde aan die stof zijne lier, en echter blikt ge vruchteloos deze wanden rond, of gij er eenige heugenis van mogt aantreffen; onder den overvloed van zeestukken uit lateren tijd zelfs geen enkel, dat het onvergetelijke feit herinnert. Parma ontbreekt; albertus en isabella vindt gij, als ge ze zoekt, maar geene trofeën der overwinning bij Nieuwpoort; - ge aanschouwt in de tente des veldheers zoomin den Admirant van Arragon, als den koning van Sumatra; - misdeelde maurits, die slechts oldenbarneveldt tegenover u hebt! - misdeelder burgerij! Of schuilt er voor menig aardig tafereel niet stoffe te over in de houtman's dier dagen, in een Portugeesch handelshuis de geheimen der Indische zeevaart bespiedende? Of wenschtet ge u niet verplaatst te zien in eene burgerlijke woning van Middelburg, van dien tijd, in de woning der moucheron's, om hunnen ontdekkingslust tot in het verre Noorden vermaard? Of zou het uitzeilen van eenen der eerste Walvischvangers, - God zij met hen in eene zee, uit welke de Biscayers het spreekwoord medebragten: ‘Wie vaart, leert bidden!’ - of de tehuiskomst van eenen der vroegste Oostindiëvaarders, beladen met de weelde van het morgenland; - God was met hen geweest, al hadden zij ook meer dan twee jaren reis! - of zouden zulke voorstellingen u hier niet welkom zijn? Wie heeft regt op de plaats der eere in eene verzameling als deze, zoo niet onze wereldontdekkers, op den oceaan geen minder gevaar braverende dan maurits aan de spits des legers tarten moest, - deze in het harnas voor 's lands veiligheid, geene voor 's lands welvaart aan het roer? Willem barendsz! olivier van noord! jacques le maire! - en wien al doe ik geen onregt, uit een twintigtal jaren slechts deze noemende, van hen, welke door het Noorden eenen weg naar China zochten; die den aardbol omzeilden; wier hoop in de Stille Zuidzee zich vleide met land? - wat aandoenlijke stoffe biedt gij om strijd het penseel aan! Of mishaagt iemand de somberheid van het sterven van den eerste? - al leverde hij er eene fraaije schets van, die onze oude meesters begrijpt, door de liefde welke hij hunner kuust toedraagt; - of weigert men zoo droefgees- | |
[pagina 214]
| |
tig te worden gestemd, als de beeldtenis van den laatste mij maakt? - een jongeling, die den roem van zijnen togt niet oogsten mogt, op de tehuisreize overleden van hartzeer over het verlies van zijn schip. - Welaan, de dagen van maurits waren die der grondlegging onzer Indische heerschappij; voorbeeldeloos geluk bekroonde voorbeeldeloozen moed; werelden werden veroverd - ach! dat ge er hier geen blijk van vindt! Het penseel eens Vlamings verlustigde zich in het schilderen van willem bontekoe, over eenen der woudstroomen van Sumatra, door inlanders voortgeroeid; de graveerstift van eenen Yankee schetste ons henry hudson en zijne togtgenooten, op den vloed, aan wiens oever Nieuw-Amsterdam verrijzen zou; doch staarde deze zalen rond, tot het u schemert, noch de weelde van het West, noch de gloed van het Oost lacht u aan, of lucht u toe: geene ongerepte bosschen der nieuwe wereld, eene maagdelijke natuur; geen morgenlandsche ochtendstond, louter vuur en vlammen! Eer gij onze klagt overdreven noemt, herhalen wij, dat wij spraken van vroegere en latere kunst, en brengen gaarne nog een paar voorbeelden bij. Onder willem's heldhaftigen zoon werd de Oostindische Compagnie opgerigt; maar zoomin gerardt bicker als reinier pauw vertegenwoordigen binnen deze muren den ondernemingslust onzer patriciërs - en toch twijfelen we er niet aan, dat tijdgenooten hunne gelaatstrekken hebben bewaard. Onder maurits is het Octrooi ter Groenlandsvaart verleend; maar geen enkel stukje veraanschouwelijkt ons die lievelingsschool der ruwste gasten uit het plebs, - en toch was de vangst nog voorbeeldeloos voorspoedig, toen de kunst voor zulke onderwerpen niet langer te schoolsch zag. Verlies de onderscheiding niet uit het oog, we vroegen slechts wat de tijdgenoot voortbragt, wat de nakomelingschap aanvullen kon. Overdreven, onredelijk zou ons verlangen zijn geweest, als we voorstellingen uit het volksleven hadden geëischt, die buiten het kunstbegrip van de schilders des tijds lagen, of van latere eeuw hadden gevorderd, wat met vroegere te loor ging. Wilt ge het nog duidelijker uitgedrukt? we zochten geenen jan steen, in de dagen toen van mander aan miereveldt, het portretteren noode vergaf. ‘Door winste verlokt of door behoefte gedrongen,’ zegt hij, ‘slaan de meesters dien zijweg in, zonder lust of tijd te hebben, om de heirbaan der historie en der beelden te zoeken;’ wat zou hij wel van de studie van lager leven, van geuzen bij den beker, of lansken bij den kroes, hebben gezegd? Het was de | |
[pagina 215]
| |
zuurdeesem van het katholicismus, antwoordt ge, dat slechts naar altaarstukken streefde; het was de zoogenaamde klassiek der akademie, voege ik er bij, die gaarne alle kunst in éénen vorm gieten zou; maar wat baat het ons, de bekrompenheid te laken, zij was aan de orde van den dag! Wat al schalkheid, wat al boert, wat al jok dierven wij er door; hij, die een volk slechts van zijne deftige, van zijne zondagszijde ziet, kent het maar ten halve. Driewerf jammer, dat de schade onboetbaar is, - of waardoor wilt gij het verlies vergoeden? Kieskaauwer noch pilaarbijter, loop ik hoog met de Brabbeling van eenen onzer oudste dichters, als schets der zeden eener burgerij, ter nood aan velerlei dwang ontworsteld, en alreede geprikkeld tot velerlei lust, - onderscheide ik, wat meer zegt, er die wijsbegeerte van het gezond verstand in, welke weldra de hollandsche worden zou, - biedt zij stoffe te over aan voor studie - maar zou ik toch de laatste zijn, om iemand uit te noodigen, er genrestukjes aan te ontleenen, - al spijt het mij, dat de tijd er zulke niet gaf. Zoo iets, het komische moet uit het leven zijn gegrepen, moet op de daad worden betrapt! Eerst toen de tint kleur was geworden, had de kunst er oog voor; of wie waren de voorloopers van ostade en teniers, die dichters van de grepen der minne, bij de veêl en bij de kan? Als iemand er kent, als iemand er in zijn kabinet overheeft, hij sta iets van zijnen schat aan ons Museum af, dat maurits als veldheer alleen laat staan, dat maurits als landvoogd naauw kennen doet, dat niet eens gezegd mag worden, zijn tijdvak af te schaduwen. Waar bleef hendrick spieghel, waar bleef roemer visscher? waar de beide zeehelden, door tollens en bogaers hunner waardig bezongen? - waar de stoet van buitenlandsche vorsten, die den krijg kwam leeren bij den oorlogsman, die alle overigen wijken deed? Lodewijk philips heeft een deel van zijn vermogen veil, ter aanvulling der kunstzalen van Versailles; ‘sympathie pour toutes les gloires de la France!’ is zijne spreuk, en de natie juicht hem toe; - of het mij gelukt ware vorstelijke kunstliefde en burgerlijke belangstelling ter aanvulling dier leemten van ons panthéon op te wekken! Oranje en de burgerij, zeiden we bij den aanhef; - maar hoe verdienstelijk de beide familietafereelen zijn mogen van de keyzer en van cuyp, de blik, dien zij op het huisselijk leven dier dagen vergunnen, mag slechts ter sluik geworpen heeten; het is een allereenzijdigst kijkje op den bemiddelden stand. Bovendien, er heerscht in de beelden van den laatste eene rust, der gemeente van dien tijd vreemd; er is aan den naam van het gezin, door den eerste ge- | |
[pagina 216]
| |
schilderd, eene herinnering verknocht, die de schets van stil geluk schier in een schimpdicht verkeert; dat gezin heette hogerbeets, en die vader was rombout van dien naam... - Maurits, schreven wij straks, staat in deze zaal slechts tegenover oldenbarneveldt! Vóór twintig, vijf en twintig, dertig jaren, bragt de geest des tijds mede, geenen blik op dat tweetal beeldtenissen te slaan, zonder onze eeuw te prijzen; als waren de vergrijpen van het voorgeslacht slechts bestemd vrucht te dragen in de zelfverheffing der nakomelingschap. ‘Eendragt’ predikte men ‘eendragt,’ zong men, tot voorbijziens toe, of deze haren oorsprong nam uit overtuiging of uit onverschilligheid; als de fakkel der partijschappen maar werd gebluscht, mogt ook de vonk der belangstelling uitgaan. Verheugen we ons, dat die stemming voorbijgaande was, als de vermoeijenis na de vrijheidskoorts, als de krachteloosheid onder het keizerschap! Verheugen we ons, dat eene billijker beschouwing die bekrompene heeft vervangen; wij waardeeren de voordeelen van een éénhoofdig bewind, al houden wij aan om vrijzinniger vertegenwoordiging. Ontwikkeling aller gaven en krachten, scheen ons de leuze der Hollandsche Historie, toen we oranje en granvelle in den voorhof van dezen tempel wenschten aan te treffen; bij wien van beide zoude de wijze van zien, vóór twintig jaren onzer jeugd aangeprezen, de levendigste sympathie hebben gevonden? - Het is haar vonnis! Was het u ooit, onder eene mijmering in deze zaal en starende op de beeldtenissen van den veldheer en den staatsman, was het u dan ooit te moede, of de geest van den grondlegger onzer vrijheid, en dien van den voorstander van Spanje en van Rome, ze omzweefden? Wij verbeeldden het ons bij wijlen: granvelle lachte, oranje zuchtte; doch reeds leenden wij het oor aan beider gesprek, en weigerden in te stemmen met den bisschop, dat het beter ware geweest, het juk der onderwerping te blijven dragen, en vonden rust bij het gevoelen van den Vader des Vaderlands, dat er stormen vereischt worden tot zuivering van het zwerk. En zoo we bevredigd den blik dan elders wendden, wij waren het niet zoo als men het vroeger plagt te zijn, dewijl alle verschil van gevoelen is ondergegaan in traagheid van geest, - neen, dewijl het hoe langer hoe zeldzamer wordt dit door het zwaard te zien beslissen, ook bij hemelsbreedte verscheidene begrippen over de toekomst van kerk en staat, - dewijl de meening veld wint, dat hij tot de slechtste burgers behoort, die naar de bevrediging der behoeften des volks, naar den vooruitgang van allen ter goeder trouw niet streeft! (Wordt vervolgd). |
|