De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 131]
| |
Mengelingen.Andries Bourlette.(Een hoofdstuk uit de geheime geschiedenis van den Vrijheidsoorlog.) 1568.Als onze voorouders over iemand spraken van beproefde kloekheid en gescherpte ervaring, drukten zij die eigenschappen uit, met de verzekering: hij is met den Prins over de Maas geweest! Evenwel was die togt over de Maas eene der eerste, maar geene der luisterrijkste, pogingen ter herwinning der verlorene regten. Zij levert eene duistere bladzijde in onze geschiedenis, en het is bijna hagchelijk haar aan die duisternis te onttrekken. De kansen schenen gekeerd en de rollen gewisseld: de beradenheid en gematigdheid bleken aan de zijde van alva; de misrekening en radeloosheid aan die van den Prins: dapperheid en tucht zegevierden ditmaal met de Spanjaarden over de teugelloosheid en den moedwil der bevrijders. Wat kunnen wij sterker zeggen, dan dat lumey, de beruchte lumey, de algemeene vorm mag heeten van het karakter dier menigte, welke met den prins over de Maas kwam? Het is ons doel niet, het harde vonnis te verzwaren, hetwelk de uitslag zelf over de mislukte onderneming uitsprak. Willems ridderlijke broeder, lodewijk van Nassau; willems trouwste vriend, de graaf van Hoogstraten, zijn loffelijke uitzonderingen; maar bedroevend is het te zien, hoe hun invloed verdrongen werd door het onbesuisde geweld van Fransche woestaards, als: jenlis en feuquieres; bedroevend is het te zien, hoe onder edele bondgenooten, zoo als den maarschalk van Hessen en nicolaas van Hagstatt, een zwakhoofd als de graaf van Schouwenburg | |
[pagina 132]
| |
zich verschool, die, zoo niet met alva, dan toch met den even vreesselijken koning van Frankrijk, over het leven en de veiligheid zijner krijgsmakkers onderhandelde. Doch wij willen niet vooruitloopen met de beschrijving van gebeurtenissen, waaromtrent het ons misschien zal vergund zijn, weinig bekende bijzonderheden aan het licht te brengen. Wij willen herhalen, wat wij zeiden: het is bedroevend te zien, hoe de woeste menigte de vromen in hun ongelijk en ongeluk medesleepte; hoe de triomf der Spanjaarden, en het op alva's last aangeheven Te Deum de goedkeuring en regtvaardiging van den onpartijdigen beoordeelaar verdienen. Onder de brave, maar ongelukkige slagtoffers der bandelooze opstandelingen behoort andries bourlette. Hij was een der trouwste en vertrouwdste aanhangers des prinsen, in het gevaarlijkste tijdsgewricht; een der standvastigste, maar minst luidruchtige, martelaars voor burgerlijke en godsdienstige vrijheid. Als Luikenaar behoort hij niet tot onze landgenooten; maar wie heeft, om hunne afkomst, van haren of lumey van onze geschiedenis willen uitsluiten? Zoo ooit, hetgeen op ons grondgebied plaats greep, buiten de grenzen belangstelling opwekte, of invloed oefende, het was in den strijd tegen Spanje. Oostvriesland en Gulik, Keulen, Aken en bijna de gansche Nederrijnsche kreits deelden in de woeling, waarvan ons vaderland het hoofdtooneel was, of gevoelden daarvan den schok. Maar geen gewest kon met onze angstige of blijde vooruitzigten naauwer verbonden zijn dan het bisdom Luik. Schoon regtens tot het Duitsche rijk behoorende, was het echter daaraan, door taal zoowel als instellingen, bijna vreemd gebleven. De hoofdstad zelve scheen, naar hare ligging aan de zamenvloeijing van Maas en Ourthe, door de natuur bestemd, om het zuidoostelijke bolwerk uit te maken van het gebied, door karel V gevestigdGa naar voetnoot(1). Van daar spreidde zich, als uit zijn middelpunt, het bisdom, langs de linkeroevers van beide rivieren, gelijk een waaijer uit, en besloeg in zijnen kring, behalve de tegenwoordige provincie Luik, een aanzienlijk gedeelte van Limburg en Namen. Over sommige Brabandsche steden was het gezag | |
[pagina 133]
| |
tusschen den graaf en den bisschop gedeeldGa naar voetnoot(1). Vele Nederlandsche edelen hadden in en om Luik hunne bezittingen, en waren als zoodanig aan den bisschop leenpligtigGa naar voetnoot(2). Maar al hadden dergelijke betrekkingen den Walen geene belangstelling in het lot hunner naburen ingeboezemd, dan had de hun ingeborene vrijheidszucht voorzeker weêrklank gegeven op elke onderneming tegen verouderde en met de jaren drukkender gewordene heerschappij. In de vorige eeuw hadden jan van Beijeren en lodewijk van Bourbon die zucht met kracht van wapenen zoeken te bedwingen; maar zij was evenmin in het bloed der burgers gesmoord, als gedempt onder de puinhoopen hunner stad. Bisschoppen als deze waren buitendien weinig geschikt, om Luik, de beminde dochter, zoo het heette, der kerk van Rome, met liefde en eerbied aan de moeder te verbinden. Toen nu, onder het luwere bestuur van erard van der marck, de hervorming in Duitschland doorbrak, was te verwachten, dat, zoo al de nieuwe orde van zaken in Luik geenen vermogenden aanhang vond, hare belijders evenwel tegen willekeurige vervolging, door den ijver der gemeente voor hare oude regten en vrijdommen (franchises), zouden gedekt blijven. Inderdaad erard van der marck, ijverig roomschgezind, zoo als uit de brieven van erasmus blijkt, spande alle krachten in, om de nieuwe ketterij te onderdrukken, maar zijn ijver leed schipbreuk op den tegenstand der burgerij. De rijksban, door karel V tegen de aanhangers van luther uitgevaardigd, kwam in de Nederlanden spoedig in werking; eerst in 1527 werd zij te Luik afgekondigd. Sedert nam de vervolging haren vrijen loop; maar toen een CarmeliterGa naar voetnoot(3) zijnen | |
[pagina 134]
| |
post van ketterregter met al te veel ijver waarnam, werd zijn goede wil spoedig door de stedelijke overheid gedwarsboomd. Tusschen deze en den bisschop volgde een korte, maar hevige twist, en de laatste moest toegeven, om voortaan geenen burger der stad voor den geestelijken regterstoel te trekken, dan die, na voorafgegaan onderzoek, door zijne natuurlijke regters daaraan was overgeleverdGa naar voetnoot(1). De vervolging was daarmede in hare vaart opgehouden, en ondanks alle moeite van erard van der marck en zijne opvolgers, werden de straffen allengs flaauwer. Het bleek in 1560. Schoon drie Lutherschen in de overtuiging, waarom zij teregtstonden, openlijk volhardden, werd wel het vonnis van ballingschap over hen uitgesproken, maar hunne goederen werden niet aangetast. Volgens het oude regt der Luiksche burgers, verbleef daarover aan hen de vrije beschikkingGa naar voetnoot(2). Gedurende dat tijdsverloop, werden de overwinningen op de onafhankelijkheid des volks slechts steelswijze behaald, en van tijd tot tijd was het vuur van eenen enkelen brandstapel het sein, dat de geestelijkheid waakte. Eerst na eene moeijelijke en gevaarlijke worsteling was haar de prijs der heerschappij bewaard. Toen wij van de verwantschap des bisdoms met Duitschland en de Nederlanden gewaagden, vergaten wij daarom Frankrijk niet, noch den invloed, dien de staatsbewegingen in dat rijk moesten oefenen op een kleiner gewest, dat daaraan door taal en nabuurschap was verbonden. Die invloed was er, en | |
[pagina 135]
| |
bleef bestaan van het oogenblik af, dat de groote stokebrand, lodewijk de XIde, de mijnen zijner staatkunde naar het bisdom had geleid, tot op den tijd, dat het, na lange worstelingen, aan het huis van Beijeren gelukte, de Fransche of politieke partij onder zijnen ijzeren schepter te verpletteren. En nu in den tijd, waarvan wij spreken, was nergens de worsteling tusschen het catholicisme en de nieuwe leer, de strijd tusschen oppermagt en volksregten, openlijker, luidruchtiger, afwisselender dan in Frankrijk. Op den 17den Januarij, 1562, was het bekende edict, waarbij men den Hugenooten vrijheid van godsdienstoefening buiten de steden toestond, uitgevaardigd, en, na hardnekkigen wederstand, werd het op den 6den Maart door het parlement bekrachtigd. Van dat edict dagteekenen de Luiksche geschiedschrijvers de woeling, waarvan zij ons de gevolgen als verderfelijk voor staat en kerk hebben afgeschilderd. Het was hun belang, de tweedragt in hun vaderland als onbeduidend, de eensgezindheid als voorbeeldig voor te stellen; het was hun belang, daardoor de aanspraak op regtgeloovigheid van hun vaderland te handhaven, en de eer dier trouw aan de moederkerk voor hunne bisschoppen en hun kapittel te verzekeren. Maar vergeten wij niet, dat in hetzelfde jaar een straal van blijde verwachting, de beklemde gemoederen der Protestanten, waar ter wereld ook, deed opluiken. De jongeling namelijk, die Duitschlands hoop was; de verklaarde vijand van onwetendheid en geloofsdwang; de boezemvriend der ridderlijke vorsten, die voor de zaak des geloofs het harnas hadden aangegespt, maximiliaan, zou in dat jaar, met de kroon des Roomschen rijks gekroond, de verwachtingen, die men had opgevat, krachtdadig verwezenlijken. Hoe nabij Frankrijk, en hoe groot de invloed der Franschen op den geest der Luikenaars ook ware, te Luik zelf was er voorraad en rusting genoeg voorhanden, om eenen hardnekkigen krijg tegen de geestelijkheid te beginnen en voort te zetten. De Hugenooten, aan welke de Luiksche schrijvers al het kwaad der volgende jaren toeschrijvenGa naar voetnoot(1), hadden toen minder reden dan ooit, om hun vaderland te verlaten, en elders hunne meeningen voort te planten; maar binnen de stad Luik had zich eene Protestantsche partij gevormd, sterk door het aantal en het gezag harer leden. De bisschop, robert van bergen, zag het gevaar, en ontwierp in den aanvang van het jaar 1562 | |
[pagina 136]
| |
een besluit, waarbij al de bepalingen, door zijne voorgangers tegen de ketterij vastgesteld, hernieuwd en aangedrongen werden; maar eer het besluit nog afgekondigd was, ontgleed de staf zijner zwakke handen. Eene beroerte trof hem, en zijne geestvermogens herstelden zich nimmer van den schok. De hoop van beterschap sleepte hem een jaar lang zijne ambtsbezigheden door; maar toen ook die verminderde, verzocht en verkreeg hij van het kapittel een' plaatsvervanger voor het tegenwoordige en een' opvolger voor de toekomst. Doch de bekrachtiging dier keuze door den Paus bleef weder een jaar lang onderweg, en eerst toen lag robert van bergen den bisschopsstaf voor goed neder. Nog een jaar verliep er, toen werd de nieuwe bisschop gewijd en plegtiglijk ingehuldigd. Gebrek aan bescheiden verhindert ons de oorzaken dier in het oogvallende vertraging op te geven; maar zeker is het, dat door dezen toestand, die van het jaar 1562 tot 1565 aanhield, de gang der regering moest gestremd worden, en de krachten verspild in de onderlinge wrijving van kapittel en burgerlijk bestuur. Zonder het goedvinden der regering in te winnen, kondigde de geestelijkheid het besluit af, dat de bisschop had ontworpen. De regering leverde daarentegen eene verklaring in, dat zij een besluit als onwettig moest beschouwen, waaraan hare goedkeuring ontbrak, en zij grondde haren tegenstand op de beslissing der twee en dertig gilden, welke zij over dit punt had geraadpleegd. Zij kon dat beroep te veiliger doen, want in de gilden vooral waren de beginselen der hervorming doorgedrongen. Onder deze gilden was dat der goudsmeden het meest geacht om den rijkdom, de magt, de beschaving zijner gildebroeders; maar juist hier vond de hervorming hare ijverigste voorstandersGa naar voetnoot(1). Toen nu, door den | |
[pagina 137]
| |
tegenstand der regering aan het edict van 1562 zijne klem was ontnomen, kwamen de hervormden meer openlijk voor hunne belijdenis uit, en men wist in het gedeelte der stad, dat over de Maas gelegen is, de woning aan te wijzen, waar de ketters hunne vergaderingen hielden en het avondmaal genoten. Die vergaderplaats was het huis van cottin van spau, nevens bonaventura cornet, erard granioul, sassembrouck en anderen, een der grootste ijveraars voor het nieuwe geloof. Van het vrijheid nemen kwam het tot vrijheid eischen. Eenige burgers verschenen in den raad en vorderden, dat de Hervormde Godsdienst, volgens de confessie van Augsburg, even als zij in het gansche rijk gewettigd was, ook te Luik zou worden gedoogd. Er was grond genoeg, om dat regt, waarop zich de burgers beriepen, te betwisten; maar de dreigende houding, door de verzoekers aangenomen, maakte een bar kortaf noodzakelijk, en het verzoek werd met nadruk geweigerd. De Luiksche geschiedschrijvers kennen de eer van het bedwingen der heillooze poging aan gerard de fleron en pieter bex toe. Zij traden de vergaderplaats der goudsmeden binnen. ‘Wie het geloof zijner vaderen moede is, en met de ketters wil zamenscholen, teekene zijnen naam!’ vorderden zij. Nie- | |
[pagina 138]
| |
mand teekende, en het oproer was voor het oogenblik bedwongen. Voor het oogenblik; want er zijn redenen, die ons doen gelooven, dat de zaak niet met zoo weinig opschudding is geëindigd, en zoo de Hervormden al voor eene onverwachte verklaring waren teruggedeinsd, nader beraad maakte hen bestendiger in hunnen toeleg. Men besloot afgevaardigden naar den Rijksdag te Frankfort te zenden, en van den keizer vergunning tot het vrij uitoefenen der Protestantsche godsdienst te verzoeken. Namens de broeders van het gild der goudsmeden en nog twee andere gilden, gingen gregoire de lambres, cornet en granioul derwaarts, en verzekerden bij hunne terugkomst, dat hun verzoek gunstig opgenomen, en een bevelschrift hun afgeleverd was, dat ten minste eenigermate aan de geuite verlangens voldeed. Zoo schokten de zaken, onder gedurige onlusten en afwisseling van geven en nemen, voort; met het verschuiven der beslissing waren de aanmatigingen der Hervormden niet opgegeven, en waarschijnlijk zouden hunne eischen klemmender hernieuwd worden, toen ten jare 1566 de onderdrukte partij in de Nederlanden tot onderdrukken overzwaaide, en met geweld nam, waaraan vragen niet hielp. De beeldstorming, in Vlaanderen begonnen, en van daar als eene onweêrsvlaag over al de Nederlanden heengedreven, joeg ook de aanhoorige steden van het bisdom overeind. Wat stond er van het gezag des bisschops te worden, wanneer de partij der Geuzen zegevierde, en ook binnen Luik hare banier zou ontrollen? Wat stond er wederom van het gezag des bisschops te worden, wanneer de Nederlandsche regering het geweld der opstandelingen bedwong, en tot in de uiterste schuilhoeken hen vervolgende, zich de verlossing van het bisdom met de onafhan kelijkheid van het bisdom deed betalen? Zoo iemand in staat was den knoop, hem door den drang der tijden voorgelegd, te ontwarren, het was de toenmalige bisschop gerard van groisbeek. Het lot had hem tot de dubbele waardigheid van prins en bisschop bestemd, en de natuur had hem ondersteuud met eenen aanleg, om die roeping naar haren vollen eisch te vervullen. Nu en dan heeft men hem als vorst met wereldlijke wapenen zien strijden; maar zulk eene rusting moest meer strekken, om ontzag in te boezemen aan wie verstoren, dan vrees, aan wie behouden wilde. Een voordeel, door schranderheid verworven, was hem liever dan eene overwinning, door dwang bevochten. Zijne | |
[pagina 139]
| |
vastheid van wil was door aangeborene zachtmoedigheid getemperd, en wanneer hij, gelijk meestal, zijn doel met zekere hand trof, scheen minder zijne eerzucht haar spel te hebben gespeeld, dan zijn beleid de omstandigheden geschikt, zoo als zij zich aanboden. Bij de tweevoudigheid zijner betrekking, diende het eene deel zijn ander deel, en terwijl het vorstelijk gezag de bisschoppelijke waardigheid met hare kracht ondersteunde, ruilde gene daarvoor van deze hare heiligheid in. Tijdgenooten hebben vooral twee van zijne deugden hoogelijk geroemd: zijne welsprekendheid en zijne vroomheid. Van beide gaf hij blijken, toen hij, 's daags na zijne inhuldiging, met eenstemmige goedkeuring der staten, door zijne overreding een besluit tot stand bragt, waarbij de Roomsch-Katholijke Godsdienst als de eenig wettige werd erkend, en, behoudens de voorregten der burgers, een streng onderzoek tegen de ketters bevolen. En voorzeker had hij regt, zoo hij, bij zijne innige verkleefdheid aan de leer zijner kerk, de Hervorming met kracht te keer ging, want hare gevolgen moesten tot eene omkeering leiden van zijnen staat, waarvan de kerk, zoo al niet de grondslag, dan toch de onafscheidelijke voorwaarde was. Hij had regt, 'want eene poging tot hervorming in een gebied als het zijne kon, gelijk weinig tijds later te Keulen bleek, tot niets leiden, ten zij door eene omwenteling, voor welke de grenzen der staten ineenstorten; - en dergelijke kansen mag geene regering in hare raming opnemen. Hij had regt, want bij den opstand van 1568 bleek het, dat de belijders der Hervormde Godsdienst tevens de vijanden der vaderlandsche instellingen en de aanranders van zijn wettig gezag waren. Zoo zijne regering eindelijk, na jaren zwoegens, aan het bisdom rust, eenheid en orde verzekerde, dan leverde die uitkomst de proef op zijne staatkundige wijsheid, en wij stemmen gaarne met de Luiksche geschiedschrijvers, tot zelfs van onze dagen, in de hulde van den voortreffelijken bisschop. Maar zoo zij verder gaan, en beweren, dat die uitkomst alleen door zedelijke middelen is verkregen; zoo zij zijnen eerbied voor de vrijheid en regten der burgers roemen, dan gelooven wij, dat de geschiedenis met hen in tegenspraak is. Bragt geene geweldige verkrachting hunner regten de burgers in alarm, het was, omdat de kalme natuur des bisschops aan die forschheid vreemd was; bleek zijn bestuur zegenrijk voor het vaderland, het was, omdat zijne aangeborene welwillendheid hem naar het beste doel leerde streven. Maar | |
[pagina 140]
| |
om dat doel te bereiken, plooide zich zijne staatkunde naar alle omstandigheden, vleide hij de wereldlijke bondgenooten met vooruitzigten, waarin hij hen teleurstelde, en week hij af van de heiligste verdragen, met zijne burgers aangegaan, zoo dikwijls hij het nuttig achtte, ofschoon zijn welsprekende mond aan allen van zijne trouw en den eerbied jegens zijne verpligtingen de overtuiging wist mede te deelen. De partij der hervorming, daarentegen, kende groisbeek en zijne bedoelingen, omdat de haat zoo scherp ziet. Want haten moest zij uit eigenbelang, wien zij vreesde. Het plakkaat tegen de ketters, telkens hernieuwd, al werd het tragelijk ten uitvoer gelegd, bleef een zwaard, boven hunne hoofden gehangen, waarvan de val aan den wil der oppermagt stond, en groisbeek was de man wel, om daarvoor het beslissendste tijdstip te kiezen. Haten moest zij uit beginsel, omdat het onvervalschte woord Gods haar boven alle wereldsche belangen dierbaar was, en zij geene oppermagt kon dulden, welker ordening daarmede, naar het haar toescheen, in openbaren strijd was. Zoo velen er derhalve, toen de aanslag, om de hervorming binnen Luik te vestigen mislukt was, verklaarden, dat de omkeering der vaderlandsche instellingen niet in hun plan had gelegen, bewezen daarmede hunne tegenwoordige vrees, of aanvankelijke zwakhoofdigheid. Zoo velen daarentegen aan de zegepraal hunner zaak zelfs die instellingen wilden ten offer brengen, handelden óf uit heiligen ijver, óf hadden doorzien, wat de uitkomst van hun ondernomen werk zou worden. Zoo ergens, dan moest hier de hervorming in den vorm van opstand tegen het wettig gezag zich voordoen, en deed zij het, dan kon de bisschop met schoone kans zijne tegenstanders verdeelen, door op het beginsel hunner handelingen eene waarschijnlijke verdenking te werpen. Door het voorbeeld der Geuzen verleid, hadden in het najaar van 1566 onderscheidene steden van Luiksch-Limburg de hervorming omhelsd; aan verstandhouding met de inwoners van Luik ontbrak het niet; maar de bisschop waakte, en onder den fraaisten schijn van waakzaamheid ontfutselde hij den burgers het regt, om voor hen zelve te waken. Hij eischte voor zich de bewaring der stadssleutels, en de volksgezinde partij, zelfs de ijverigste Katholijken, beriepen zich op hunne oude gewoonten en voorregten, en weigerden halsstarrig. Weinige dagen later, liet de bisschop eenige besluiten van den Westphaalschen kreits afkondigen, waarbij de R.K. kerk werd gehandhaafd, en alle op- | |
[pagina 141]
| |
ruijing tegen overheid of geestelijken verboden. Al de burgers vereenigden zich andermaal tot tegenstand, en de raad der stad eischte de schorsing der plakkaten, die te weeg hadden gebragt, wat zij moesten keeren: opruijing der menigte. De bisschop gaf toe; maar tevens nam hij vroegere edicten te baat, en begon de vervolging tegen de oproerigen en ketters met het treffen van een hunner voornaamste hoofden: andries bourlette. ----- Andries bourlette was in die dagen een man van reeds gevorderden leeftijd; maar meer dan zijne jaren gaven zijne afkomst en zijn stand hem aanzien onder zijne medeburgers. Van een deftig geslacht gesproten, waarvan de naam reeds in de veertiende eeuw voorkomt, en waarin het ambt van ontvanger-generaal over Limburg erfelijk schijnt te zijn geweest, had hij zelf sedert 1538 van 's keizerswege dien post bekleed, en was daarin sedert door philips II bevestigd. Zijne dochter had hij uitgehuwelijkt aan johan de somme, een' vermogend' Luikenaar, die bij het Nederlandsche leger eene aanzienlijke betrekking bekleedde, en later door alva tot contrôleur van het kasteel van Antwerpen werd benoemd. Zijn rijkdom was aanzienlijk; van zijne dienstboden, paarden en tafelweelde wordt in de processtukken herhaaldelijk gewaagd. Met den adel van Luik, lumey, delvaux, bethon, stond hij in naauwe betrekking; bovendien was hij een man van fijne beschaving, met de schriften der ouden, evenzeer als met de godgeleerdheid zijner dagen, vertrouwd. Om al die redenen, eene prooi, welke het der moeite waardig was te jagen. Maar hier lag de zwarigheid. Wel was bourlette der nieuwe leer toegedaan; wel was hij de raadsman en vertrouweling geweest dergenen, die in 1562 hare zaak zoowel in den raad als bij den keizer getracht hadden te bevorderen; maar geen beslissende stap ten voordeele der Hervorming was door hem gedaan; geene openlijke belijdenis der nieuwe leer was door hem afgelegd. Zoo waren er toen vele onder de aanzienlijkste en meest beschaafde Nederlanders; bovendien was het ambt, dat hij bekleedde, voor bourlette een band, die hem terughield, zoolang die niet van de andere zijde was verscheurd. En dit gebeurde niet. Volgens zijne eigene bekentenis, heeft hij, ondanks zijne veroordeeling en gevangenis, zijn jaargeld van den koning tot in October, 1568, genoten, eene proeve, óf van zijne trouw, óf van zijn' invloed onder de magtigen des lands. Wilden zij dus van hunne zaak | |
[pagina 142]
| |
zeker zijn, dan moesten zijne vijanden hunne toevlugt nemen tot de gemeenste werktuigen: aanbrengers en verklikkers. Zulke waren spoedig gevonden, want dat onkruid wast welig in tijden van onlust en beroerte. Dan maakt het hart de tong los, die, eenmaal aan het doorslaan, zich zelve in de klem werkt. De Luiksche geschiedschrijver fisen deelt ons mede, welk misnoegen de afkondiging der bepalingen van den Westphaalschen kreits onder het volk had doen ontstaan. De Hervormden achtten die met de wetten des rijks in strijd, dat aan allen vrijheid van geweten had toegezegd, en het gemeen stiet zich aan haren uitheemschen oorsprong. ‘Waarom,’ riep men, ‘haalt de bisschop zulke wetten van buiten 's lands? Dikwijls zijn zij bij ons uitgevaardigd, en heeft iemand het gewaagd ze te verkrachten? Maar de bisschop heeft hoogere dingen in den zin, dat hij zijn gezag met de magt van vreemden zoekt te stijven.’ Waar dergelijke woorden over straat en markt gingen, lieten zij zich voorzeker in den gezelligen kring nog minder afgemeten hooren, vooral wanneer zij met kunst uitgelokt en met schijn van gretigheid werden verwelkomd. Zoo ging het bourlette. Een pater noodigde bourlette, met zijne monniken, tot een vrolijk drinkgelach. Een huisvriend, jan van wick, nam plaats aan zijne tafel, en, om hetgeen bij zulk eene gelegenheid gezegd en niet gezegd was, zag zich bourlette in moeijelijkheden gewikkeld, welke aan zijne fortuin een' onverwachten keer gaven, en ten laatste hare ontknooping vonden op het schavot. Jan of hans van wick was geen burger van Luik, maar hij maakte bij de burgers opzien, en bij sommigen opgang, door zijnen voorgewenden ijver voor de hervorming. Eerlang liep hij der overheid in het oog, en, hetzij het gevaar zijne vroegere heethoofdigheid had afgekoeld tot laaghartige zwakheid, hetzij zijne kortstondige vertooning werkelijk geen ander doel had gehad, dan anderen in den strik te lokken; eenmaal in hechtenis, beschuldigde of verried hij de deelgenooten zijner meening, en onder hen bourlette. Aanstonds werd tegen dezen een onderzoek in het werk gesteld, en bij vonnis van schepenen en gezworenen, bij wet en vrijheidGa naar voetnoot(1), werd de | |
[pagina 143]
| |
beschuldiger ontvankelijk in zijne aanklagt verklaard, en de inhechtenisneming van bourlette bevolen. Intusschen zocht hans van wick der hechtenis te ontkomen, door de woorden, waarvan hij beschuldigd was, en die moesten strekken, om oproer onder de menigte, en de invoering der ketterij te bevorderen, geheel ten laste van bourlette te werpen, ja, zelfs bij eede te ontkennen, dat zij ooit door hem waren gesproken. Bourlette had tot dusverre geweigerd zijnen aanklager te bezwaren. ‘Het vervolgen der openbare misdrijven was,’ zeide hij, ‘niet zijne taak, maar die der schepenen.’ Nu echter riep hij zijnen beschuldiger voor schepenen en gezworenen, en het bleek, dat jan van wick een lasteraar en meineedige was, die zelf aan de tafel van bourlette de taal had gevoerd, waarmede deze was bezwaard. De eigenlijke beschuldiging was hiermede vervallen, en volgens den regel, die te Luik werd gevolgd, dat het regtsgeding zich tot het punt van aanklagt moest bepalen, zou de invrijheidstelling van bourlette hebben moeten volgen. Maar het onderzoek was intusschen voor eene andere regtbank begonnen, en had uitkomsten opgeleverd, voor den beschuldigde hoogstnadeelig. Wel was ook hier wederom gebleken, dat de geestelijke, van wien wij vroeger gewaagden, die insgelijks als getuige tegen bourlette was gehoord, zelf de eerste was geweest, om dezen in het gezelschap zijner monniken te noodigen, waar allen gezamenlijk, pater, monniken en gast, lustig aan den wijn den mond hadden gezet; maar tevens was ook alle twijfel opgeheven, of bourlette de nieuwe leer met zijne overtuiging had omhelsd. Want ondervraagd omtrent het kenmerkende leerstuk der strijdende partijen: de ligchamelijke tegenwoordigheid van christus in het avondmaal, aarzelde hij niet zijn gevoelen te verklaren. Zijn antwoord kwam overeen met de spitsvindige wijze, waarop de dogmatiek dier dagen hare leerstukken behandelde, maar was even verrassend als afdoend. ‘Deze is mijne meening,’ zeide hij, ‘wanneer de ouwel in het offer der Misse na de consecratie wordt gebroken, dan is het lig- | |
[pagina 144]
| |
chaam des Heeren niet zinnelijk (realiter), maar alleen geestelijk tegenwoordig, want in de Passie leest men: Geen been van hem en sal verbroken worden, en: soo en braken sy syne beenen niet.’ Die verklaring was beslissend, en de regtbank, waarvoor bourlette thans stond, en die waarschijnlijk geheel van de geeste lijkheid afhankelijk was, veroordeelde hem tot de naaste straf aan den dood: eeuwige ballingschap. Maar zijn geding had opzien gebaard en indruk achtergelaten. Talrijke getuigen waren te zijnen voordeele opgetreden, en met zoo veel ijver hadden zijne pleitbezorgers zijne zaak omhelsd, dat althans bij zijne vijanden het vermoeden heerschte, alsof het goud van den beschuldigde nog sterker dan de deugdelijkheid zijner gronden had gewerkt. Maar bourlette zelf was de man niet, om zich ligtelijk in zijne regten te laten verkorten. Hij verzette zich tegen het gevelde vonnis, en begon een nieuw proces, waarbij hij beweerde, dat het volgens eene bepaling van den Rijksdag te Augsburg, aan elken onderdaan des rijks, wanneer hij verhinderd werd God, overeenkomstig zijn geweten, te dienen, geoorloofd was, gedurende twee jaren zijne goederen te gelde te maken, en naar elders te verhuizen. Hangende dit geding, bleef zijne gevangenis voortduren; ja, zij werd strenger en scherper, sedert men hem uit Luik naar Huy had vervoerd. Hier was het vooral de partijdigheid zijner vervolgers, die den onbuigzamen man tot nog hardnekkiger verzet bleef aanporren. Waar hij van alle toenadering der zijnen afgesloten, eng bewaakt, moest versmachten, scheen een gunstiger beschermgeest over de oorzaak van zijn ongeluk, over hans van wick, te zweven. Men liet aan dezen in zijne gevangenis zoo veel vrijheid en zoo veel verkeer, dat slechts de naam van gevangenis overbleef; zelfs scheen het, dat diens verzoek, om ook dien laatsten zweem op te heffen, gunstige ooren zou vinden. Toen leverde bourlette, na bijna een jaar in den kerker te hebben doorgebragt, aan den raad zijner stad een smeekschrift in, een smeekschrift, zoo als zij in die tijden waren, met al de kitteloorigheid eens Luikschen Heer Burgers ten opzigte zijner voorregten tegenover den vreemdeling; een smeekschrift, vol van die karakteristieke fierheid, welke het begrijpelijk maakt, hoe de mannen dier dagen, door aanhoudend lijden niet gebogen, telkens weder tot een' laatsten kampstrijd opstonden. ‘Zoo het u niet behaagt,’ dus eindigde zijn verzoek, ‘den vreemdeling te vervolgen, maar gij uwen burger laat verdrukken, dan vra- | |
[pagina 145]
| |
gen en vorderen wij, dat gij verklaart, van welken staat of magt gij het regt hebt ontleend, uwen burger aan een onderzoek te onderwerpen, en een' vreemdeling, overtuigd van leugen en meineed, vrij te laten gaan. Daarop verwachten wij uwe tusschenspraak en eene duidelijk omschrevene verklaring. Anders wraakt bourlette uwe regtspleging, en ondersteunt zijn verzet met al wat hem in regten kan dienen, om zijne eer en geledene schade te herstellen, na welke betuiging hij zijne gronden van verdediging zal laten gelden met al die bescheidenheid (humanité), welke hem, in de gegevene omstandigheden mogelijk zal zijn.’Ga naar voetnoot(1). Men mag onderstellen, dat de stedelijke raad over het geheel ter gunste eens aanzienlijken burgers, die daarenboven het slagtoffer van de vervolging der geestelijkheid was, neigde. Gedurige twisten hielden toen meer dan ooit beide partijen tegen elkander in het harnas, en het kapittel had het misnoegen niet verminderd, door eene bepaling van den bisschop erard van der marck, ten voordeele der burgerij, in de zaak van het geloofsonderzoek gemaakt, als vervallen en vernietigd te beschouwen, en diensvolgens harer vervolgingen ruimer loop te laten. Maar de gesteldheid van bourlette was van dien aard, dat hij nimmer op vrijspraak kon rekenen, ten zij alle bestaande orde wierde omgekeerd; want al had men het vroegere vonnis vernietigd, men had tevens een nieuw onderzoek moeten gelasten, waarbij de beste wil zijner regters hem niet van de straf der ketterij had kunnen redden. De raad deed dus al wat hij, zonder een regterlijk gewijsde te verbreken, doen kon, door, na lange beraadslagingen en het hooren zelfs van oud-burgemeesters, te antwoorden, dat men, wat het eerste punt betrof, den officier Zijner Hoogeerwaarde Genade zou aanzoeken, de zaak van hans van wick ten strengste door te zetten; | |
[pagina 146]
| |
wat het andere punt betrof, dat men bourlette zou aanraden, zijne zaak voor bevoegde regters te brengen, om óf zijne onschuld te doen erkennen, óf te vernemen wat zijn misdrijf, en wat daarvan de straf wasGa naar voetnoot(1). Twee jaren bijna gingen voor bourlette in den kerker voorbij; toen werd hij geslaakt, hetzij uit toegevendheid, hetzij | |
[pagina 147]
| |
om de straf zijner ballingschap te voltrekken; maar gedurende dien tijd, was de staat van zaken te Luik geenszins verbeterd. Wij zagen, hoe het kapittel alle hervorming trachtte te smoren; maar daarentegen werden de geheime vergaderingen harer aanhangers steeds talrijker en onrustiger, want waar de vervolging met onzekeren gang buiten het spoor dwaalt, daar trekt de overtreding van haar afdwalen partij. Vele edelen hadden openlijk de partij van den prins en der hervorming gekozen, en hun vaderland verlaten, om niet weder te keeren, dan met de wapenen in de vuist. De beruchte lumey, lovirvaul, del vaux, de bethon, de barchon, behoorden tot hun getalGa naar voetnoot(1). Die | |
[pagina 148]
| |
vroeger om vrijheid van godsdienst hadden geroepen, werden thans wervers voor den prins van Oranje, die aan den Rhijn een magtig leger zamentrok, en bonaventura, cornet, everard granioul, cottin de spau, kweten zich niet tragelijk van dien last. Het dienstnemen binnen Luik, het over en weder gaan naar het leger der uitgewekenen, ging openlijk zijnen gang, zonder dat de bisschop kracht had, om dit te beletten. Want dat die kracht ontbrak, bewezen zijne herhaalde besluiten, waarbij het verlaten der stad, zonder zijne voorkennis of die der overheid, ten strengste werd verboden, besluiten, vergeefs hernieuwd, omdat die ze hielpen bekrachtigen, of moesten uitvoeren, de gezworenen der gilden en de tienmannen, de eerste waren om ze te overtredenGa naar voetnoot(1). Slechts | |
[pagina 149]
| |
één middel schoot den vorst over; maar het middel, hoe wijs ook aangebragt, moest voor het oogenblik het kwaad verergeren. ‘Met het leger, door hem bijeengebragt,’ verhaalt een schrijver, die krijgsoverste onder alva, en ooggetuige van het gebeurde was, ‘wilde de hertog het land van Luik berennen en overvallen, omdat het volk met valsche kettersche sekten was besmet, en den bisschop, hunnen heer, als eenen vrijen en hoogwijzen heere, in geestelijke en wereldlijke zaken, niet wilde gehoorzamen, en, tegen diens wil, den prins van Oranje den pas door hun land wilde toestaan’Ga naar voetnoot(1). Dezelfde schrijver voegt er bij, dat de bisschop den hertog tot zulk eene krachtdadige ondersteuning had uitgenoodigd, en de berigten, die hij van hooren zeggen had, waren dezelfde, die de gemoederen der Luikenaars in onrust en spanning bragten. Het leger van alva, langs de Maas nedergeslagen, verbitterde het landvolk door dagelijksche strooptogten; een Spanjaard was binnen de stad zijn leven niet zeker, en telkens aan de aanvallen der menigte ter prooi, want aller verontwaardiging steeg ten top, omdat die krijgslieden zich openlijk beroemden, dat de stad de hunne was, en dat zij die eerlang, overeenkomstig de belofte, door den bisschop aan hunnen hertog gegeven, zouden komen bezettenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 150]
| |
Waar zulke geruchten werden vernomen, en zulke feiten gezien, waar partijzucht hetgeen zij zag en hoorde, vergrootte en verergerde, wat moesten de goede burgers der stad Luik doen? - Er zullen er geweest zijn, die de zaak der kerk tot el- | |
[pagina 151]
| |
ken prijs gehandhaafd wenschten, en eere zij hun, zoo zij zich trouwelijk aan hunnen bisschop aansloten. Er zullen er geweest zijn, die vertrouwden, dat de bisschop den storm, dien hij opriep, zou kunnen bezweren, en dat zal niet de | |
[pagina 152]
| |
overtuiging, maar wel het voorwendsel geweest zijn dier menigte, welke, zedelijk de minderheid, in tijden van omwenteling, van getal de meerderheid uitmaakt; die al wachtende, hun besluit naar de uitkomst regelen, en het koren eten, | |
[pagina 153]
| |
waar anderen den akker met hun bloed hebben gemest. Maar dit kon het beginsel niet worden der Hervormden, die geene andere onfeilbaarheid erkenden dan die van Gods woord; niet der Katholijken, die de Spanjaarden als afgrijsselijke | |
[pagina 154]
| |
dwingelanden en de vervolgers ook van hunne vaderlandsche regten beschouwden; niet dergenen, eindelijk, die zich van vroegere onlusten bewust waren, en in den triomf hunner tegenstanders hunnen eigenen ondergang voorzagen. Zoo iemand hierop zegt, dat ook deze die partij hadden moeten kiezen, welke voor hun vaderland op den duur de beste was, hij wete, dat dergelijke grondregels zich nimmer in hunne algemeenheid laten toepassen, omdat het lot der volken meestal wijzer dan de wil der volken is. Voor hen schoten slechts twee wegen over te kiezen: Openlijk, tegen het gebod huns meesters, de wapenen op te vatten met den prins van Oranje, die het vernietigen der Inquisitie en het verdrijven der Spanjaarden tot leus voerde; óf in hun vaderland blijvende, zijne zaak, door het dwarsen van de plannen der overheid, des noods door verraad, te bevorderen, maar van beide was de eerste weg de eerlijkste, en, bij gelijke uitkomst, de roemrijkste. Men beoordeele hiernaar het gedrag, en toetse, wat er ware van die eendragt der burgerij, waarop de Luiksche geschiedschrijvers roem dragen. Keulen en Aken behoorden tot de voornaamste plaatsen, werwaarts de ballingen voor de zaak van godsdienst en vrijheid hunne toevlugt namenGa naar voetnoot(1); maar te Aken inzonderheid hadden zich | |
[pagina 155]
| |
de Luiksche uitgewekenen verzameld. Daar waren burgers en overheid gunstig voor de zaak des prinsen gestemd; daar werd de Hervormde Godsdienst, ten minste oogluikend, toegelaten: daar werden penningen verzameld voor de aanstaande onderneming, en krijgslieden gewapend voor elke kans van overwinning, die zich mogt aanbieden. Naar Aken was het ook, dat bourlette, uit de gevangenis ontslagen, zich heen begaf. Maar zoo hij iets meer dan veiligheid, zoo hij rust zocht, gelijk het zijne jaren en geledene rampen schenen te eischen, dan was Aken daarvoor de plaats niet. Aller gedachten waren er ingenomen en opgewonden door den aanstaanden krijg. Met lumey vereenigde toeval of keus hem in dezelfde herberg. Behalve lumey waren er lovirvaul en bethon, of die ik het eerste had moeten noemen, omdat zij in de beraamde aanslagen meer dan haar man gold, bethon's vrouw, maria van ghoor. Bij zulk eene zamenspanning was bourlette te belangrijk een persoon, om niet welkom te zijn. Zijne aankomst werd den prins berigt, en door tusschenkomst van delvaux, die zich te Keulen aan diens zijde bevond, ontving bourlette, ofschoon nog pas te Aken gevestigd, de aanstelling tot proviandmeester des legers. De post was voor den leeftijd van bourlette beter dan werkelijke krijgsdienst berekend. Hij veroorloofde hem meestentijds te Aken te blijven, en hij aanvaardde die taak niet alleen, maar verbond zich van dat oogenblik af met lijf en ziel aan de zaak des prinsen, in welken nood of gevaar het hem ook mogt storten. Met lijf en ziel, zeggen wij, want ook de partij des prinsen was zamengesteld uit aanhangers van onderscheidenlijk gewijzigde verknochtheid en verschillende gezindheid. Wij hebben voor mannen als hoogstraten en anderen, die in het Katholijke geloof volhardden, al den lof over, dien hooft aan de gematigden van elke kleur zoo kwistig toezwaait. Maar op het oogenblik, dat geweld met geweld moest worden gekeerd, was 's prinsen sterkste steun in dezulken, die, door zich jegens het verledene schuldig te maken, al hunne hoop aan den toekom- | |
[pagina 156]
| |
stigen ommekeer van zaken moesten hangen. Van dien aard waren, onder zijne toenmalige bondgenooten, cuylenburg, marnix, leefdael, de van der noots, sonoy en anderen. Zij hadden openlijk der oude godsdienst vaarwel gezegd, en waren daarmede de vijanden geworden van elke orde, door die godsdienst geheiligd. De politieke oorlog werd bij hen door het vuur des geloofsijvers aangestookt; hervormd te zijn, was een waarborg voor het radicalisme dier dagen. Willem van Oranje doorzag, dat geene aardsche belangen niet meer overgegevene zelfopoffering worden behartigd, dan wanneer innige overtuiging ze met de eischen van hoogere behoeften verbindt. Slechts bij de uitkomst bleek het, dat de magt en de hulpmiddelen zijner tegenpartij te zwak waren aangeslagen, en toen droeg het fanatisme der zijnen bij tot het ongeluk der onderneming. Maar thans wendde hij al zijn vermogen aan, om den oorlog, dien hij voorhad, tot eenen heiligen krijg te verheffen. Thans waren hem de hervormde predikers welkom, die zijne zaak tot Gods zaak maakten. Te voorzigtig, om den stap des overgangs te doen, zoolang hij door hetzelfde beginsel niet al zijne handelingen en ontwerpen tot eenheid kon ordenen, wenschte hij toch, dat men reeds nu in hem den held des Hervormden geloofs aanschouwde. Waarschijnlijk zal de redevoering zijns Duitschen veldpredikers, bij pontus heuterus, L. XVIII c. 11, wel een verdichtsel zijn van dien ijverigen Katholijk; maar hoewel de prins in zijne ‘Waarschouwinge’ vermeden had het oude geloof en de belijders daarvan te kwetsen, toch ging, onder zijn toezigt en van zijnen veldprediker, adrianus zaraphya, een boeksken het land rond, waarin de zoogenaamde Papisten niet werden gespaard, en de geloofsgenooten onder den volke tot eene plegtige voorbede opgewekt, om den wonderdadigen arm Gods over den aanstaanden krijg in te roepenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 157]
| |
In den strikten zin, dien wij opgaven, werd bourlette de aanhanger des prinsen. Zoodra hij in den dienst van dezen was getreden, legde hij tevens openlijk, belijdenis af van het Luthersche geloof. Van dien tijd af steeg de Luiksche uitgewekene bij hem in achting en vertrouwen. Gelijk de beide schwartz'sen, doctor meiszner en anderen zijne belangen door onderhandeling met de Duitsche vorsten moesten voorstaan, zoo werd, ten opzigte van Luik, die taak inzonderheid aan bourlette toevertrouwd. De prins bevond zich toen te Sinzich, op korten afstand van Keulen, en bourlette vervoegde zich bij hem. ‘Bourlette!’ sprak de prins, ‘ik weet, dat men u te Luik groot onregt heeft gedaan; maar gij hebt er vrienden en invloed. Voor mijn leger bestaat er geen beter doortogt dan door die stad. Hadde ik daar den pas, dan ware ik mijne zaak en den hertog van alva meester. Gij moet mij tot elken prijs dien pas bezorgen.’ De weg naar Nederland door Luik te nemen, was de raad geweest, dien graaf lodewijk van Nassau en hoogstraten altoos aan den prins hadden gegeven, en de Luiksche heeren drongen, met minder zuivere oogmerken op hetzelfde aan. Want reeds eer de jagt begonnen was, werd door hen de beerenhuid verdeeld; lumey kwam er openlijk voor uit, dat hem het stadhouderschap over het bisdom, ingeval van overwinning, toebehoorde, en uit eerbied voor het aanzien van den huize van der marck, week delvaux beleefdelijk voor dien eisch. Zulke luchtkasteelen waren kinderspel; maar ernst was, dat het hart des zwijgers tegen den bisschop eenen wrok voedde, die naderhand zijne gewone bezadigdheid door eene hevig- | |
[pagina 158]
| |
heid vergaauwde, zoo als wij schaars in den grooten man opmerken. Ernst was, dat groisbeek, van zijne zijde, de eerste vorst des rijks bleek, die met kracht en kloekheid zijne plannen wederstond; dat hij de eerste vervolger zijner krijgsligtingen, en de medewerker tot de ramp van Daelhem, was geweest. De prins wist, wat hij ook nu van hem te wachten had, en de waarschuwingen der Luiksche edelen waren overbodig, welke hem vermaanden, geene hoop op hunnen prinsbisschop te koesteren. De ondersteuning, die de prins van zijne Luiksche bondgenooten eischte, was des noods onvoorwaardelijk, en wij mogen het voor eene zinledige spreekwijze houden, wanneer bourlette, op aandrang van hoogstraten en lovirvaul, in het verzoek des prinsen bewilligende, er de voorwaarde bijvoegde: ‘Dat daarmede niemand leed zou geschieden.’ Van dat oogenblik af werd dus bourlette de hoofdleider van al, hetgeen aan de zijde van Luik voor den prins te werven, te onderhandelen en te bespieden viel. Zijne eerste pogingen beloofden eene goede uitkomst. Twee Luikenaars van eenig aanzien bevonden zich op het oogenblik te Aken. Met hen werd de zaak overlegd, en zij oordeelden zich van de medewerking der twee en dertig ambachten alles te mogen beloven. Met de verzekering, dat zij deze zouden winnen, vertrokken zij huiswaarts, vergezeld van bourlette's dienaar, welke in last had, hetzij door briefwisseling, hetzij door mondeling onderhoud, voor zijnen meester de verstandhouding aan te knoopen met dezulken, die de zaak der uitgewekenen waren toegedaan. De zamenzwering rijpte langzamerhand; men schreef aan bourlette, dat men gereed was den prins alles ter wille te doen, ‘mits slechts het land geen geweld leed.’ Laurent de isier, een lid van den raad, voegde er de vermaning bij, dat de prins het vooral aan geen geld moest laten ontbreken. Andere mededeelingen stelden bourlette in staat, om voor de plannen van alva zijnen meester te waarschuwen; want met nieuwen toevoer van levensmiddelen versterkt, koesterde deze den toeleg, om over de Maas te trekken, en het nog onvolkomen leger des prinsen te verstrooijen of te verpletteren. (Het Vervolg en Slot in het volgende Nommer.) |
|