De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 742]
| |
Proportie vun het menschelijk ligchaam, volgens uitmeting op de antieken, door A.G. van Schoone. Amsterdam, Weytingh en van der Haart. 1841Lang lag dit boekje op onze schrijftafel, ja, te lang. En waarom zoo lang? Wij meenden, dat er zoo vele middelen waren, om met de proportie van het menschelijk ligchaam bekend te geraken, dat dit boekje als eene overtolligheid kon beschouwd worden. In een ledig oogenblik zouden wij er weleens aan denken, om het werkje aan te kondigen: dat oogenblik is niet gekomen, of ongemerkt en onnut voorbijgegaan. De brave teekenonderwijzer van schoone heeft intusschen dit tranendal verlaten; hij mogt niet eenmaal de teekenschool der beide Amsterdamsche departementen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, aan welke hij een waardig onderwijzer, en waar die proportie zoo regt op hare plaats was, overleven, schoon deze school, in den bloeijenden leeftijd van twee en dertig jaren, aan eene uittering te zieltogen ligt, en op den 31sten December van dit jaar in vrede zal ontslapen. Wij hadden zoo gaarne den overledene, van schoone namelijk, een kransje gevlochten, maar wij kwamen te laat, en het zij met alle opregtheid gezegd, onze belangstelling in het boekje was sedert tot onder het vriespunt gedaald. Maar waarom nu die, misschien, oude koe wederom uit de sloot gehaald? ‘Laat van schoone en zijne Proportie rusten,’ hooren wij ons toeroepen. Wij willen het antwoord hierop | |
[pagina 743]
| |
niet schuldig blijven, maar gaarne onze redenen, waarom wij het boekje, vroeger als eene overtolligheid aangezien, thans als een verdienstelijk werkje aanprijzen, blootleggen. Weet dan gij allen, die de Gids de eer heeft onder zijne lezers te tellen! dat de aanleiding tot de verandering van onze zienswijze aan niets anders is toe te schrijven, dan aan de beschouwing der korteling geslotene Amsterdamsche luisterrijke tentoonstelling! Verwacht niet van ons, dat wij u verzoeken zullen, ons door al die zalen der tentoonstelling te vergezellen, zalen, waar de kunst hare liefelijkste werken heeft ten toon gespreid; verwacht niet, dat wij op het voetspoor der Amsterdamsche Courant u zullen zeggen, waar wij stil stonden, wat ons boeide, waar wij staande werden gehouden en waar wij wederom een paar malen stilstonden; wij zullen evenmin, noch het Handelsblad, noch de Kunstspiegel, noch de Kunst- en Letterbode navolgen, die ieder op hunne wijze (ieder vogeltje zingt zoo als het gebekt is) over de tentoonstelling hebben gesproken, daarin slechts eenstemmig, dat zij bij voorkeur op het werk van bekende meesters, op in de kunst, te regt of te onregt, beroemde namen de opmerkzaamheid gerigt hielden. Neen, meêwarig en liefderijk willen wij op de verstootenen, de verlatenen en miskenden uwe aandacht vestigen. Herinnert gij u die zaal, door ramen aan de plaats van het oudemannenhuis verlicht, zoo het verlichting mag geheeten worden, die zaal, waar twee schutten de oppervlakte der wanden verveelvuldigden, om een groot aantal kunstgewrochten naast, boven en op elkander te hangen? Welnu, die zaal, door spotvogels die der miskende geniën genoemd, heeft ons bovenal overtuigd, welk groot nut het door ons aangekondigde werkje nog stichten -kan; die zaal zal ook bij u, lezers! dezelfde overtuiging hebben te weeg gebragt. De kunststukken, in de andere zalen geplaatst, hebben u misschien al te veel geboeid gehouden, om er op te letten, hoezeer in historie- en genrestukken, en ook in de portretten, tegen de proportie van het menschelijk ligchaam is gezondigd. Indien wij dus slechts van de zonden gewogen, die wij in de bedoelde zaal meenen gevonden te hebben, dan zij het verre van ons, dat wij ons daardoor verantwoordelijk willen stellen, dat alle geschilderde armen, beenen, ooren, neuzen en oogen, die in de andere zalen gevonden worden, volmaakt aan de proportie | |
[pagina 744]
| |
van het menschelijk ligchaam beantwoorden. Wij protesteren plegtig tegen deze uitlegging. Wij raden ieder, die roeping gevoelt, om menschelijke figuren te teekenen of te schilderen, en vooral diegenen, aan wie de gelegenheid benomen is, om naar het naakt of pleister te teekenen, zich het boekje aan te schaffen. Het is bestemd voor jeugdige beoefenaars der teekenkunst (sommige kunstkenners meenen, dat er zelfs schilders van eenigen naam zijn, die onder deze categorie behooren), en de uitmeting op de antieken is gevolgd naar wijlen den Heer van bree, dien uitstekenden directeur van de Antwerpsche teekenakademie. In twaalf plaatjes wordt niet alleen over neuzen, ooren, oogen en monden gehandeld: ook het hoofd heeft zijne beurt; handen en voeten, mannen- en vrouwen beelden van achteren, van voren en van ter zijde, worden afgebeeld, uitgemeten en beschreven, en eindelijk wordt Diana en Venus, van voren gezien - nog vertoond. Ontvang, schim van den waardigen van schoone! de hulde, die wij uw laatste werk toebrengen, en gij, legio van schilders en teekenaars! versmaadt de gelegenheid niet, die u zoo gemakkelijk wordt aangeboden, om de proportie van het menschelijk ligchaam te leeren kennen. | |
Kersgeschenk van Charles Dickens. Eene Geestverschijning. Uit het Engelsch. Met platen. Te Amsterdam, bij C.F. Stemler. 1844. II en 150 bladz. kl. 8oCharles Dickens gaf zijn Christmas Carot in de maand December des verledenen jaars uit, ten einde zijn boekske le mérite de l'àpropos hebben mogt. Gelukkig is het een geschenk voor alle kerstijden, en komt deze aankondiging dus thans ook nog ter gelegener ure. Over het genie van den gevierden schrijver, aan wien wij dit opstel hebben dank te weten, zijn oude en nieuwe wereld het eens; over het misbruik, dat hij bijwijlen van zijne gaven maakt, is onder de critici van beide even weinig verschil. Wie was er onder de lezers van Martin Chuzzlewitt, die niet wenschte, dat de auteur zijne zucht naar effect wat meer had beteugeld; dat hij haar in de opeenstapeling van gru- | |
[pagina 745]
| |
welen, waardoor Jonas een onmensch is geworden, voor het laatst hadde botgevierd? Het voor ons opgeslagen werkje bewijst, hoeveel zekerder hij er zonder die melo-dramatische middelen in slaagt, ons gemoed te beheerschen; hoe zijn hoofd en zijn hart te mild bedeeld zijn, dan dat hij tot de kunstgrepen van eenen ainsworth zijne toevlugt behoeft te nemen! Lees het Kersgeschenk, als ge beter worden wilt; schoon de schoonste, is het slechts billijke lof. ‘Eene geestverschrjning,’ hooren wij zeggen door hen, die het stukje nog niet lazen, maar wie wij er dringend toe uitnoodigen; ‘eene geestverschijning van den schrijver van Quilp, c.s. dat zal overdreven zijn!’ Wij beroepen ons op hen, die het deden, en wie wij tot eene herlezing willen overhalen, hoe sober, hoe schalk schier hij van het wonderbare gebruik heeft gemaakt, wetende, voor welk een' tijd hij schreef. Het fantastische was ditmaal den humorist slechts middel voor een heilig doel. Hij wilde veraanschouwelijken, welk een zedelijke zin er in vreugde schuilt; tot wat al goede werken zij moet aansporen; de openbare, de huisselijke, de gemoedelijke vreugde, die het oude Engeland gedurende de donkere dagen vóór en van Kerstijd pleegt te verjongen, of het weder het vrolijke Engeland worden zou; de vreugde, die ieder onzer, hoop ik, in het Schetsboek van washington-irving genoten heeft, tot benijdens toe. En de greep, waardoor dickens dit wit zocht te bereiken, de poging eenen gierigaard te bekeeren, door drieërlei geestverschijning, die dezen bij opvolging zien doet, wie hij was in zijne teedere jeugd, - wat hij werd, sinds hij in de maatschappij optrad, - wie hij op zijn sterfbed zijn zal, zoo hij zich niet bekeert, - die greep is weêrgaloos gelukkig, daar zij eene afwisseling van toestanden waarborgt, welke den schrijver vergunt de vleugelen zijner fantasie onbelemmerd uit te slaan. Als ik nu ging aanwijzen, hoe hij, - trots de zijsprongen, die de frissche, levenslustige, voor alles wat goed is met open' zin begaafde, zich veroorlooft, - door iedere harer bewegingen zijn doel nader komt, ik zou geen' anderen indruk te weeg brengen, verbeelde ik mij, dan eene lijn op de wereldkaart pleegt te maken, ter aanwijzing van de reize van een schip. Om die te genieten, moet ge óf mede aan boord zijn geweest, óf de streep volgen, met het boek, waarin de togt verhaald wordt, ter hand; moet ge.... doch ik geef mijne vergelijking op, want ik zou dickens, ik zou u onregt aandoen, als ik geloofde, dat | |
[pagina 746]
| |
gij ter waardering der schoone plaatsen uit het boekske, ter genieting der woorden uit zijn hart van welke het overvloeit, mijne vingerwijzing behoefdet! Den verdienstelijken vertaler komt lof toe voor de trouw, waarmede hij getracht heeft den meesterlijken stijl van dickens regt te doen, voor den eerbied, die ham weêrhield zich te bezondigen aan de willekeurige weglating, bij minder begaafden dan hij aan de orde van den dag. Om dickens volkomen weder te geven, zou men dickens moeten zijn; maar om een' auteur te durven bekorten, dient men boven hem te staan. Wij maken den Heer last gaarne ons kompliment over zijne geestige teekening van Master fezziwig's bal, schoon maar eene navolging; wij wenschten, dat wij het zelfde van des Heeren tollenaar's arbeid konden zeggen. En om wenschende te eindigen, lieve lezer! moge de arbeid van dickens op u en op mij, voor zooverre wij Bob's en Tim's onder onze kennissen tellen, den indruk hebben gemaakt, die den auteur, wiens kunst in zijne gelukkigste scheppingen deugd is, de liefste van alle wezen zou: - mogen wij derzuiken indachtig zijn - op Sint nicolaas of Nieuw-Jaar.
e.j.p. |
|