| |
De kinderziekten, volgens de nieuwste en belangrijkste ervaringen van Hoogduitsche, Fransche en Engelsche Geneesheeren; stelselmatig bewerkt door Dr. H. Bressler. Uit het Hoogduitsch vertaald door H.W. Everts, Stads-Geneesheer te Arnhem. Deel I. Arnhem. G. van Eldik Thieme. 1844.
Men kan aan het woord kinderziekten, eene tweeledige beteekenis hechten. Nu eens kan men daaronder alle ziekten verstaan, zoo als zij zich bij kinderen, openbaren, en heeft dan slechts hare door dien jeugdigen leeftijd veroorzaakte wijzigingen en haar verschil, dat bij volwassenen opgemerkt wordt, op het oog. Dan wederom kan men zich onder dit woord enkel die ziekten denken, welke uitsluitend aan de kinderen eigen zijn, waarvoor de kinderlijke leeftijd eene conditio sine qua non is. Welke van beide beteekenissen men ook wille aannemen, altijd zal eene juiste kennis van al de eigenaardigheden van den leeftijd, wiens ziekten men behandelen wil, in zijnen physiologischen toestand, moeten voorafgaan, zal niet de pathologische beschouwing zich in gewaagde onderstellingen verliezen, en onzekere resultaten leveren, en zal niet de therapie, in het blinde rondtastende, zich aan de grofste misgrepen schuldig maken. Deze waarheid is zoo eenvoudig, ligt zoo voor de hand, dat men haar bijkans algemeen erkent. En toch verloor men haar zoo vaak uit het oog, zoowel bij ziekten der kinderen, als bij die van den ouderdom, bij ziekten van kraamvrouwen, als bij die der vrouwen in het algemeen. Intusschen kunnen alle monographiën en compendiën over deze en dergelijke onderwerpen, zoo zij den physiologischen toestand niet tot grondslag gekozen hebben, onzer wetenschap niet van dienst en onzer kunst niet van nut zijn. Hiervan doordrongen, gaf canstatt ons in de Krankheiten des höheren Alters eerst eene anatomisch-physiologische beschouwing van den ouderdom, die hij door zijne volgende hoofd- | |
| |
stukken over de afzonderlijke ziekten als een' rooden draad wist heen te weven. Daarom beschreven schnitzer en wolff ons in het eerste deel van hun handboek der kinderziekten enkel de gevolgen der geboorte, de eerste uitwerkselen eener abnorme vegetatie in het kinderlijke ligchaam, en die
toestanden, welke zich kort na de geboorte openbaren, zonder daarvan regtstreeks afhankelijk te zijn. Daarom trachtte grisolle alle wijzigingen, die de longontsteking door de verschillende tijdperken dus levens ondergaat, scherp op te vatten en trouw te schilderen. Daarom liet joerg in zijn Handbuch der Krankheiten des Weibes eerst eene inleiding over de physiologie en psychologie van de vrouw aan zijne beschouwing van de ziekelijke toestanden, waarin zij zich bevinden kan, voorafgaan.
Noch de eene, noch de andere goede methode is door bressler gevolgd. Bij hem vinden wij geene algemeene ontwikkeling van den physiologischen toestand van het kind; bij hem wordt nergens voldoende het verschil tusschen dit en den volwassen' mensch aangegeven; bij hem wordt met geene andere dan oppervlakkige trekken aangeduid, waarin de bijzondere dispositie der kinderen tot deze of gene ziekte gelegen is; bij hem wordt niet op het verschil gewezen, waardoor eene ziekte, die ook in lateren leeftijd voorkomt, zich bij de kinderen onderscheidt. Het kan derhalve niet anders, of zijne aetiologic moet niet altijd even scherpzinnig, zijne symptomatologie niet altijd even karaktenstiek, zijne therapie niet altijd even gepast zijn. En toch is zijn werk zamengesteld uit de nieuwste en belangrijkste ervaringen van Hoogduitsche, Fransche en Engelsche geneesheeren. Ja, maar van welke geneesheeren en op welke wijze zijn hunne ervaringen te pas gebragt? Hier vindt men boven een hoofdstuk de namen der meest beroemde mannen in éénen adem genoemd met de zoodanige, wier naam aan de vergetelheid prijs te geven inderdaad geene zonde voor de wetenschap zoude zijn. Door elkander worden, zonder eenig verband of oordeel, de meerlingen opgegeven, nu eens van eenen Broussaisiaan, dan weder van eenen Browniaan, hier van henke en krukenberg, daar van schoenlein en jahn. Nu eens wordt de actiologie eener ziekte van eenen Duitscher ontleend, terwijl een Fransch geleerde ons de diagnose en een Engelsch geneeskundige ons de behandeling aan de hand moeten geven. Alsof er geen verschil in de ziekelijke toestanden bij natiën en klassen gevonden werd; alsof de kinderen in de hôpitaux des enfants malades et trouvés te Parijs geener- | |
| |
lei afwijkingen in hunne ziektevormen vertoonden van die, welke men te Dublin of Londen waarneemt; alsof de geneesheeren in
verschillende landen en op verschillende tijden niet onder den invloed van verschillende omstandigheden en geheel gewijzigde systemen dachten en schreven, maar alsof alle door éénen bril keken en naar één voorschrift handelden.
Vandaar dan ook, dat ons hier de meest uiteenloopende denkbeelden omtrent oorsprong en aard der ziekten naast elkander vermeld, de meest tegenstrijdige aanwijzingen voor de behandeling aangegeven worden, zonder dat er eene poging gedaan is, om door gezonde kritiek het wanklinkende in harmonie te brengen, de dwaling ouschadelijk te maken, en de waarheid in het licht te plaatsen. Wil men één voorbeeld uit meerdere, men leze het hoofdstuk over de Arachnoïditis infantium, hetwelk alleen in staat zou zijn alle beschuldigingen, die reeds tegen het boek uitgebragt zijn en nog zullen worden, te staven. Daarin lezen wij. bl. 49, dat sedert quin (1792), de meeste schrijvers aan deze ziekte eenen ontstekingachtigen oorsprong toeschreven. Parent-duchâtelet en martinet houden haar voor eene ontsteking van het spinnewebsvlies der hersenholten en hersengrondvlakte; lallemand en abercrombie voor eene onstekenachtige verweeking der hersenmassa; bhachet (1818) en coindet (1817)voor eene eigenaardige soort van ontsteking; abernethy, cheijne (1809) en thomson voor eene ziekte der verteringswerktuigen; deze doen haar zelden als primaire ontsteking voorkomen. ‘Shearman ziet de uitstorting als een gevolg van eenvoudige opwekking van den hersenbloedsomloop aan, zonder medewerking van eene ontstekenachtige aandoening.’ - ‘Smijth (1814) verklaart zich tegen ontsteking en voor zwakte als oorzaak der uitzweeting; past echter dit laatste slechts toe op de kracht der vaateinden (?), neemt evenwel daarbij het daarzijn van een' versnelden bloedsomloop als medewerkende oorzaak aan.’ Rufz (rueff?) beweert, dat hydrocephalus eene ziekte van knobbelvormenden aard is, enz. enz.
Met betrekking tot de behandeling vinden wij geen' minder zonderlingen pot-pourri. Heir wordt de calomel als het eenige middel aangeprezen, daar als geheel nutteloos verworpen, door anderen wederom zeer in hare aanwending beperkt. Croker, coindet, selder, stokes raden diens toediening tot kwijlens toe voort te zetten. Brachet beveelt het niet zoo ver te laten komen. Eenigen schrijven enorme hooge giften, anderen liever kleine voor. In één woord, Doctor A. geneest de zieken met water,
| |
| |
tor B. met vuur, Doctor C. met koude, Doctor D. met warmte, enz. enz. Geen raad wordt hier op wetenschappelijke gronden getoetst, en daarna bekrachtigd of verworpen; geene uitspraak omtrent de door eenigen schrijver aangewezene behandeling in overeenstemming gebragt met zijne opvatting van den aard der ziekte. Zelfs de lijkopeningen, zoo als zij daar vermeld staan, laten ons tot geenerlei vast denkbeeld omtrent de ziekte komen, want zoo zonder toelichting kunnen zij bijna alle de beschuldiging niet ontgaan, dat men ook in het lijk heeft willen vinden, wat men in het levende ligchaam zocht; dat de dood niet mogt logenstraffen, wat men aan het leven had opgedrongen. Men versta mij niet verkeerd, alsof ik alle hypothesen uit de wetenschap zoude willen verbannen, alsof ik het verschil van meening zou willen laken, alsof ik de uiteenloopende resultaten der ervaring zoude willen in twijfel trekken. In tegendeel. Elke hypothese toch, die het product is van kennis en scherpzinnigheid, heeft hooge waarde; elk verschil van meening, zoo zij slechts op verstandig onderzoek berust, doet de waarheid helderder te voorschijn treden; elke ervaring, zoo zij slechts met gezonde zinnen en eenen onbevooroordeelden geest gemaakt zij, vermeerdert den schat onzer kennis. Maar die ervaringen der grootste mannen in ons vak, zoo als bressler ze als in een magazijn naast elkander zonder verband en zonder oordeel geplaatst heeft, liggen daar als zoovele treurige bewijzen voor de leêgte van ons weten, de onzekerheid van ons handelen, de zwakte onzer kunst. Waarlijk, men kan geene bijtender satyre op onze geneeskunde schrijven, dan eene zoogenaamde encyclopaedie, of liever pot-pourri, in den smaak als bressler ons, behalve dit onderhavige werk, er nog meerdere geleverd heeft. Ziet de man van het vak daarin niet de verkeerde gevolgen eener slechte methode, eener schadelijke rigting, of de bewijzen eener lastige schrijfjeukte, dan zou de liefde
voor zijne wetenschap gevaar loopen met het vertrouwen op zijne kunst te loor te gaan, wanneer al zijne theoretische bespiegelingen hem even vaag en gehalteloos te voorschijn treden, als de lucubratiën van eenen droomende, wanneer al zijne ervaringen als zinsbegoochelingen elkander verdringen, als leugens elkander tegenspreken.
Bressler noemt zijne bewerking der kinderziekten eene stelselmatige. Maar behalve uit het vroeger in het algemeen aangehaalde, blijkt ook weder uit deze stelselmatigheid de oppervlakkig- | |
| |
heid van zijn werk. Want zij bestaat in niets anders dan in eene anatomische verdeeling der ziekten, in die van het hersenruggemergsstelsel, van de algemeene hoofdbekleedselen, van de zintuigen, van de mondholte, van de neusholten, van de ademhalingswerktuigen, van het bloedsomloopstelsel. Onder deze hoofdstukken worden zoowel ziekten of liever gebreken van de eerste vorming behandeld, zoo als spina bifida, encephalocele congonita, ankyloglossum, paraglosse, labium leporinum, als zoodanige ziekelijke toestanden, die eerst gedurende en door de verlossing geboren worden, zoo als caput succedaneum, cephalaematoma. Men vindt hier onder elkander ziekten, die alleen kort na de geboorte ontstaan, zoo als atelectasis pulmonum, of in lateren leeftijd, zoo als asthma thymicum, dysodontiasis, en eindelijk die, welke zich te allen tijde kunnen vertoonen, zoo als apoplexia venosa, bronchitis, pneumonia, carditis, enz. De verwarring, die hierdoor ontstaat, had zoo gemakkelijk kunnen vermeden worden, indien bressler meer systematisch en meer physiologisch eerst de aan den kinderlijken leeftijd uitsluitend eigene ziekten, en daarna die behandeld had, welke ook op lateren tijd kunnen voorkomen, maar in het kinderlijk organisme bijzondere wijzigingen ondergaan. Zijne eerste klasse had hij dan in aangeborene en verworvene kunnen verdeelen, terwijl hij voor de verdere verdeelingen de anatomische orde had kunnen bijbehouden. De verwarring wordt nog vermeerderd, doordien hij sommige ziektevormen overdreven ontologisch behandelt, en eerst van hunne complicatiën spreekt, welke complicatiën hij later andermaal als afzonderlijke ziektevormen voorstelt, die van de ziekte in kwestie wel degelijk
onderscheiden moeten worden. Deze aanmerking is wederom vooral toepasselijk op het hoofdstuk van de arachnaïditis infantium, alwaar tussis convulsiva, ontsteking der spijsverteringswerktuigen, helminthiasis, gastromalacia, tubercula cerebri eerst als complicatiën van de arachnoïditis, en daarna als zelfstandige ziekten opgegeven worden, welke men ligtelijk met arachnoïditis zoude kunnen verwisselen. De omslagtigheid, die hiervan het gevolg is, kan te minder hare verschooning vinden, daar bressler bij de ruime beteekenis, die hij aan het woord kinderziekten hecht, vele andere ziekten en gebreken niet vermeld heeft, die naast ancyloglossum, paraglosse, cephalaematoma, enz. wel hunne plaats hadden mogen vinden, en nu in zijn werk te vergeefs gezocht worden.
Doch ik onthoud mij van verdere aanmerkingen tegen het
| |
| |
boek. Mijne algemeene beschuldigingen tegen de systematische orde, tegen den onphysiologischen aanleg, tegen het weinig kritische van de bewerking, tegen het vele verwarde in de voorstelling, nog door eene reeks van bijzonderheden te verzwaren, zoude van mij een gering offer van tijd, maar van den lezer eene groote opoffering van geduld vorderen.
Ik meen genoeg gezegd te hebben, om te staven, dat alle anthologische en encyclopaedische werken in de geneeskunde, zoo als bressler er ons weder een in zijne kinderziekten geleverd heeft, de behoeften van onzen tijd miskennen, en de vorderingen onzer wetenschap verloochenen. Positieve kennis wordt geëischt; naauwgezetter en vollediger waarneming, meer logische gevolgtrekkingen en voorzigtiger besluiten moeten tot de voldoening van dien eisch bijdragen. De kritiek mag geen oogenblik rusten, om het waargenomene te ziften, het aangenomene te toetsen, het vastgestelde te louteren en toe te lichten.
De vraag, of een werk, dat aan geen van deze eischen voldoet, had behooren vertaald te worden, verdient geene breedvoerige beantwoording. Dat het wemelt van onnaauwkeurigheden en slordigheden in taal en stijl, van germanismen, enz., kan elke bladzijde nader bewijzen. Van de menigte druk- en taalfouten wil ik niet bijzonder gewag maken; alleen de inhoudsopgave telt er reeds vier; zij mogen meer ten laste van den corrector en uitgever, dan van den vertaler komen; maar dat men, zoo als op onderscheidene plaatsen, ventriculus cerebri, hersenboezems (sinus) noemt; dat men apathie der kinderen (bl. 7) door neêrslagtigheid, granulatio door kiemvorming (bl. 22), tuberculeuse Zerstörung door verstoring (bl. 94), hydrocephalocele door watergezwel (bl. 63), crusta lactea door melkkorst (bl. 114), crepitatio door beenkraking (bl. 104), een Blasenflaster door eene blaarpleister (bl. 91), een Backenzahn door eenen baktand (bl. 191), enz. enz. vertaalt, lokt, zoo al geene vinniger aanmerking, dan toch de bescheidene vraag uit, waarom de vertaler zich niet de meerdere moeite getroost heeft, om betere Hollandsche woorden te kiezen, of zich niet liever de moeite gespaard heeft, om de in gebruik zijnde Latijnsche en andere termen te vertalen, daar zij toch in het vervolg meestal onvertaald gebleven zijn. Wanneer men voorts, bl. 7, van ondersteuning der stoelontlastingen, bl. 28, van den bij de hersenwaterzuchtaardige ziekte voorkomenden toestand van slaapzucht, bl. 67 van waterzuchtige vloeistoffen,
| |
| |
enz. leest, of, bl. 91, dat elsässer, wien alle kinderen stierven, waarnam, dat de ziekte, onder het gebruik van Moschus, zich in het oogvallend rekte, dan kan men, zonder van de juistheid of schoonheid van taal getroffen te zijn, toch nog den zin der woorden raden. Dit is intusschen ter naauwer nood, of in het geheel niet meer, het geval bij de navolgende zinsneden, bl. 9: ‘Wanneer het ook al niet geloochend kan worden, dat er inderdaad vele gevallen voorkomen, in welke deze tijdperken niet duidelijk worden afgeteekend, zoo kan het evenmin ontkend worden, dat eene dusdanige indeeling op den aard der ziekte gegrond is, en dat, wanneer de afzonderlijke tijdperken onopgemerkt elkander opvolgen en zich niet kenmerken, dit niet zoo zeer aan de ziekte zelve ligt, als het wel veeleer door de aangewende hulpmiddelen of andere toevalligheden is veroorzaakt geworden.’ Bl. 40: ‘Formey heeft in zijne voortreffelijke verhandeling den zamenhang tusschen de overmatige ontwikkelingsdrift van de hersenen en de heete hersenwaterzucht overtuigend aangetoond en hoofdzakelijk het ontstaan van dezelve als eene ziekte der ontwikkeling in een helder licht geplaatst (sic!). De in den kinderlijken leeftijd zoo gewigtige en periodieke, zoo als namelijk tijdens het tanden krijgen, nog meer opgewekte ontwikkeling der hersenen geeft aanleiding tot eenen verhoogden, geprikkelden toestand van derzelver vaatstelsel, vermeerderden aandrang van vochten, snelleren groei en afscheiding der tot vorming bestemde stoffen.’ - ‘In de meeste gevallen gaat deze opgewekte vormingsdrift op eene natuurlijke wijze in de daarstelling, in de vorming van het bedoelde hersengedeelte verloren.’ Bl. 43: ‘Het wezen der heete hersenwaterzucht bestaat diensvolgens in eene overprikkeling of ontsteking der hersenen, welke tijdens de bestaande hersenontwikkeling, ten
gevolge eener daarmede verbondene bovenmatig verhoogde werkdadigheid en groei, aanleiding verkrijgt en door de, met deze natuurlijke gedaante-verandering, verneenigde ziekelijke strekking der hersen-werkzaamheid, de bijzondere neiging heeft, van met eene uitzweeting van een weiachtig vocht te eindigen.’ Niet waar, zoo doende is het wezen dezer ziekte duidelijk, de herkenning gemakkelijk, de behandeling voor alle misvatting gewaarborgd!! Door soortgelijken leertrant wordt ook het ontstaan van den hydrocephalus chronicus internus begrijpelijk gemaakt. Bl. 63: ‘Bevindt zich de vloeistof voornamelijk in de holten, dan wordt het gezwel door de
| |
| |
uitgezette hersenzelfstandigheid zelve, benevens door de vliezen en meer of minder vloeistof gevormd, en de uitstorting moet alzoo vóór de ontwikkeling der hersenzelfstandigheid begonnen zijn en het tot stand komen van de laatste in den weg gestaan hebben.’ Zich zelven gelijk blijvende, deelt de vertaler ons voorts, bl. 119, mede, dat ‘het wezen der blenorrhaea oculi neonatorum in eene eigenaardige ontsteking bestaat, welke, vermogens de, in de eerste dagen heerschende groeikracht van het oog, tot de vorming van papillae geneigd is, en met de afscheiding van eene meerdere tijdperken doorloopende afscheiding verbonden is.’ Eindelijk, bl. 207: ‘Waar eene dusdanige uitbreiding (bij de angina membranacea) op het onderslijm-vliesachtig weefsel en deszelfs klierstelsel bestaat, geeft dezelve zich te kennen door eene gekenmerkte uitwerping, als ook door de overige verschijnselen van de croup begeleidende slijmige, ettervormige uitwerping, vereenigd met pijn en ontstekingachtige prikkeling van den larynx en der trachea, door de wederkeerende verslimmeringen van het verstikking dreigende hoesten en door de moeijelijke ademhaling van krampachtigen aard, namelijk, wanneer de ontstekingachtige prikkeling in den larynx of de epiglottis haren zetel heeft.’
Doch het is reeds genoeg. Hetzij men nu de onverstaanbaarheid dezer en van meer andere zinnen aan onduidelijke voorstelling van de oorspronkelijke schrijvers, aan verkeerde opvatting van bressler, of aan gemis van talent van den vertaler wil wijten, zoo zal toch niemand ons van onbescheidenheid beschuldigen, wanneer wij het wagen den vertaler zoowel als den uitgever ten slotte de verzekering te geven, dat men het hun niet ten kwade zal duiden, indien zij zich met de voortzetting van dit werk niet overhaasten, of haar zelfs geheel achterwege laten.
schneevoogt.
|
|