De Gids. Jaargang 8
(1844)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijRésumé des négociations, qui accompagnèrent la révolution des Pays-Bas Autrichiens; avec pièces justificatives. Par L.P.J. van de Spiegel, membre du corps équestre de la province de Gueldre, Secrétaire de légation de S. M, le Roi des Pays-Bas. Amsterdam, chez Johannes Müller. 1841, 406 pag. en 8o. De Brabandsche Omwenteling, 1789-1790. Eene schets door W.A. Arendt, Naar het Hoogduitsch. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer, 1843. 179 bl. in 8o.De Oostenrijksche, vroeger Spaansche, Nederlanden waren meer dan twee eeuwen stationair gebleven, zoo ten aanzien der kerkelijke, als der polkieke instellingen. De Katholijke godsdienst bleef er bij uitsluiting de godsdienst van den Slaat, en niemand, die haar niet beleed, kon tot eenig ambt of waardigheid geraken, ja aan anders-denkenden was de vrije uitoefening hunner godsdienst ontzegd. De algemeene aangelegenheden werden bestuurd door drie kollegiën, den raad van state, den geheimraad en den raad van financiën, zoo als zij | |
[pagina 585]
| |
in 1517 door karel, V ingsteld, in 1725 door karel VI hersteld waren. De Provinciale Staten, bij wie het grootste gedeelte van het inwendig beheer berustte, waren in de meeste provinciën zamengesteld uit de hooge geestelijkheid, uit den adel en uit leden van bevoorregte familien. De geestelijkheid en geboorte aristocratie hadden alles in handen, terwijl de eerste, ultramontaansch als zij was, veelal aan den leiband van den paus liep, en onder den invloed van Rome leefde. Het getal kloosters was aanzienlijk, dat van lediggangers dus niet gering. - Jozef II was naauwelijks in den jare 1780 zijne moeder Maria Theresia in de regering opgevolgd, of hij poogde door ernstige maatregelen en krachtige besluiten verbeteringen daar te stellen. Even als in zijne overige erflanden, werden ook hier de kloosters opgeheven; eene algemeene godsdienstige verdraagzaamheid ingevoerd; het beroep op den paus grootendeels afgeschaft; het onderwijs voor de geestelijken aanmerkelijk gewijzigd; eene groote hervorming in het regtswezen tot stand gebragt; alle immuniteiten, alle tot de regtspleging betrekking hebbende privilegiën der geestelijkheid, des adels, en van welken aard zij wezen mogten, ten eenemale vernietigd. Kon het anders, of dit alles moest bij geestelijkheid en bij adel evenzeer tegenstand ontmoeten? Die tegenstand was nadrukkelijk. Jozef had op den bijval van het volk gerekend. Maar hij had misgerekend. Het volk, gewoon aan den gang der zaken, door eene onderdrukking van eene reeks van jaren ontwend om anders te dunken, te oordeelen, dan hunne geestelijke en wereldlijke overheden, zag in den hervormer niets dan een' ketter en een' dwingeland, waarvoor hij door geestelijkheid en overheid werd uitgekreten, en zijne hervormingsplannen misten alzoo den morelen invloed, die zoo noodig is, om zoodanige plannen te doen gelukken, indien de magt ontbreekt, om ze, naar de wijze van napoleon, tot stand te brengen. En aan jozef ontbrak die magt, want de oorlog met Turkije, de onlusten in Hongarije, en de toenmalige toestand van Europa, beletten hem aan zijne bevelen bij voortduring die klem bij te zetten, welke vereischt, werd, om ze te doen gehoorzamen. Maar het was niet alleen tegen de geestelijkheid en de leden der aristocratie, die beide het oude, waardoor hunne magt en hun aanzien werden geschraagd, wenschten te behouden, dat de keizer had te kampen, de republikeinsche geest, die destijds in Frankrijk heerschte, was naar de Nederlanden overgewaaid, | |
[pagina 586]
| |
en deed aldaar eene partij onstaan, die tot doel had de oude staatsinstellingen omver te werpen, en de souvereiniteit des volks de grondslag der regering te doen zijn. Van der noot en van eupen waren de hoofden der aanklevers van het oude; vonk en van der mersch die der liberalen of der voorstanders eener volksregering. Wat in onze dagen op niew is gezien, gebeurde ook destijds; eene onnatuurlijke, eene monsterachtige coalitie der beide zoo opposiete partijen kwam tot stand. Zij vereenigden zich tegen den gemeenen vijand, om zich later de overwinning te betwisten. Die overwinning werd haar deel. In December, 1789, verklaarden zich de zuidelijke Nederlanden onafhankelijk; het gezag van Oostenrijk had opgehouden, en van der noot, de onbeduidende van der noot, werd te Brussel als overwinnaar en verlosser ingehaald, en deed aldaar zijnen intogt in zegepraal en als ware hij souverein. Maar met die overwinning was ook de coalitie verbroken. Weldra stonden de partijen tegenover elkander; langdurig had de strijd kunnen zijn, indien de onafhankelijkheid van de Nederlanden niet kort was geweest. Reeds in Dec., 1790. was onder leopold II, jozef's opvolger, het gezag van Oostenrijk hersteld, en de republiek der zuidelijke Nederlanden nam een einde, na slechts één jaar te hebben bestaan. Het kon niet anders, of de republiek der vereenigde Nederlanden moest met belangstelling den gang der gebeurtenissen bij hare naburen gadeslaan. Maar die belangstelling werd grooter, nadat van der noot de hulp van onzen staat had ingeroepen, en zij zich met Groot Brittatinië en Pruissen had verbonden, om de aldaar ontstane twisten te beëindigen. Het was van de spiegel de laatste der raadpensionarissen van onze oude republiek, die eene belangrijke en eervolle rol bij die onderhandelingen vervulde, en aan wien grootendeels de leiding dier onderhandelingen werd opgedragen. Wij kenden reeds het aandeel, dat hij in die gebeurtenissen had, en zijne wijze van beschouwing. Hij heeft ze ons nagelaten in zijne belangrijke Nadenking van eenen Staatsman wegens zijn ministerie in Holland, geschreven in de maand Julij, 1795, zijnde de zesde maand zijner gevangenis. Hoor, hoe hij zich er over uitlaat: ‘Eén gebeurtenis is er, die over de inrigting van het Ministerie, en inzonderheid over de mijne, veel heeft doen spreeken, om dat men ze niet kende; - deeze was de opstand der Oostenrijksche Nederlanden tegen den Keizer. - Men oor- | |
[pagina 587]
| |
deelde, dat die opstand van deeze zijde was aangestookt, of bevorderd, om daar uit eenig voordeel voor het huis van Oranjen te trekken, maar ik kan op mijn eer en geweeten verklaaren, dat dit vermoeden geheel onwaaragtig is, en dat, zoo wel Zijne Hoogheid, de Prins Erf-stadhouder, als ik, deeze onrust in onze nabuurschap, met bekommering hebben ingezien. En waarlijk, men behoeft geen diep staatkundige te zijn, om zich te overtuigen, dat eene Revolutie, welke de Oostenrijksche Nederlanden tot eene vrije Republiek maakte, ten uinterste nadeelige gevolgen voor onzen Staat zou gehad hebben, maar dezelve opentlijk tegen te werken, kon oven gevaarlijk geworden zijn, indien de Hoven van Londen en Berlijn niet met, ons eenen lijn trokken, hetwelk in deezen tijd niet moogelijk scheen, omdat de Koning van Pruissen, onëens zijnde geworden met den Keizer, met geen kwaad oog aanzag, dat het Huis van Oostenrijk deeze rijke Provinciën stond te verliezen. Van onze zijde had men gaarne deezen opstand in zijne geboorte gesmoord, en daartoe zijn veele poogingen gedaan, maar te vergeefsch; - de Nederlanden hadden dezelve vast beslooten, en eene partij van hun werkte in Vrankrijk om hulp, onder aanbieding van hunne vrijheid onder de bescherming van dat Rijk te stellen, terwijl de partij, welke tegen de Fransche was, zich aan Engeland, Pmissen en deezen Staat, vervoegde. Nooit heeft men alhier met hoop van onderstand hun gevleid, maar het eenige, dat men hun oogluikende toegestaan heeft, was een onschuldig verblijf van eenige hoofden der Revolutie te Breda, in de gelegenheid, om zich van waapenen en behoefte uit deeze Republiek te voorzien, welke zij toch van elders zouden gehaald hebben, en de reden, waarom men dat wel wilde aanzien, was alleen om te beletten, dat de beide Partijen zich niet vereenigden, om zich in de armen van Vrankrijk te werpen, en dat wij in allen gevalle, indien de Revolutie gelukte, die nieuwe Republiek liever op onze zijde zouden zien, dan bestuurd door den invloed van eene nvreemde magt. Het plan, hetwelk ik geformeerd had, en ook aan de Ministeriën van Londen en Berlijn niet onbekend gebleven is, bestond hier in, dat de drie verbonden Hoven een Observations-Armee van dertig of veertig duizend man zouden verzaamelen | |
[pagina 588]
| |
in Staats-Braband, om een waakend oog te houden op de Revolutie in de Nederlanden, en dat zij het Keizerlijk Hof daarvan zouden kennis geeven, met aanbieding van hunne goede officien tot het dempen van den opstand.’ Zoo schreef l.p. van de spiegel, in 1795, en 's mans kleinzoon geeft, in het door ons hierboven eerst aangekondigde werk, een overzigt van de onderhandelingen, die, met betrekking tot de bovengemelde omwenteling in de zuidelijke Nederlanden, hebben plaats gehad; een overzigt, kort, duidelijk, onpartijdig, en gestaafd door echte bescheiden. Die bescheiden bestaan uit brieven, diplomatieke nota's en memoriën, tusschen de handelende partijen gewisseld, ten getale van 114. Zij bevestigen de waarheid van hetgeen wij hierboven uit het werk van den edelen raadpensionaris mededeelden. Wij leeren uit die stukken, hoe Pruissen zich reeds spoedig geneigd toonde, om de onafhankelijkheid der zuidelijke provinciën te erkennen; hoe Engeland zich hiertegen verzette en hoe onze staat eene wijze en waardige gedragslijn volgde. Wij zien, ná het verdrag van Reichenbach, hetwelk den vrede in het Oosten herstelde, Engeland, Pruissen en onzen Staat als bemiddelaars der verschillen tusschen den Keizer en zijne Nederlanden optreden. De Haag, destijds het observatorium der vreemde gezanten, zoo als oginsky het noemt, was de plaats, waar de onderhandelingen werden gevoerd. Het was de laatste maal, dat de republiek der vereenigde Nederlanden werd geroepen, om als eene eerste mogendheid, en gelijk met de eerste mogendheden, de rol van middelaar op het diplomatiek tooneel van Europa te vervullen; het hier geleverde getuigt, dat zij met eere en met waardigheid die rol heeft vervuld. Dank hebbe alzoo de Heer l.p.j. van de spiegel voor de mededeeling van deze belangrijke stukken, afkomstig uit de nalatenschap van zijnen achtingwaardigen grootvader. Het is hier de plaats niet over de verdiensten van den raadpensionaris in het breede te spreken. De Hoogleeraar siegenbeek deed zulks in 1824, in eene Latijnsche oratie, opgenomen in de annalen der Leidsche akademie, en nog geen jaar geleden zag te Utrecht eene uitmuntende dissertatie het licht over de bedrijven en geschriften van l.p. van de spiegel, gedurende diens verblijf in ZeelandGa naar voetnoot(1), waarmede de Heer m.f. lantsheer tot | |
[pagina 589]
| |
Dr. in de regten werd bevorderd, en welke meerdere bekendheid verdient, dan gewoonlijk, en veelal met regt, aan dissertatiën ten deel valt. Maar wie van de spiegel als raadpensionaris wil leeren kennen, leze de bovenaangehaalde Nadenking van eenen Staatsman. Referent heeft, als kind, van de spiegel als een' vloek der voormalige republiek hooren uitkrijten, en zijnen naam veelal hooren noemen met het eene of andere smadelijke epitheton. Tegen van de spiegel was zoowel de haat gerigt der hevige republikeinen, als van hen, die den ouden staat, doch zonder stadhouder, gaarne hadden hersteld gezien. En geen wonder; van de spiegel getuigt zelf (bl. 6 der Nadenking): ‘dat hij een voorstander van eene representatieve Staatsregenring was, welke hij begreep dat zonder een uitistekend hoofd niet kon bestaan,’ en democraten en aristocraten verlangden geen eminent hoofd; beide moesten in die onstuimige dagen den, naar de begrippen van zijnen tijd, monarchalen van de spiegel wel haten. Wilt ge, lezer! van de spiegel juist en naar waarheid beoordeeld zien, gij zult aan dit verlangen voldaan vinden in het XIIde stuk van de Staatkundige partijen in Noord-Nederland, door eene bekwame hand geschetst. Wij nopen den Heer l.p.j. van de spiegel, een- en andermaal in de papieren van zijnen schranderen grootvader te snuffelen, en aan het publiek het belangrijkste mede te deelen. De raadpensionaris spreekt, op bl. 88 van de Nadenking, van een plan tot verbetering der financiën van den staat, hetgeen nog onder zijne papieren moest berusten. De openbaarmaking hiervan zou in onze dagen, waarin de staat der financiën ook nog wel wat te wenschen overlaat, welligt niet nutteloos zijn. Wij moeten nog met een paar woorden spreken over het tweede door ons aangekondigde werk, dat van den Heerw. a. arendt. Het is eene uitbreiding van het Kort Overzigt (Résumé) des Heeren l.p.j. van de spiegel, hetwelk als schets voor den arbeid van den Heer arendt schijnt te hebben gediend. Wij zouden haast durven beweren, dat het laatste, zonder het eerste, het licht niet zou hebben gezien. De Heer arendt heeft den Heer van de spiegel op den voet gevolgd. De lijst der vroeger uitgekomene werken over de zoogenaamde Brabandsche onlusten, in de voorrede medegedeeld, is verre van volledig; zij zou gemakkelijk nog tweemaal zoo groot kunnen gemaakt worden; wij zullen nog eenige, die in belang- | |
[pagina 590]
| |
rijkheid voor de opgegevene niet behoeven onder te doen, er bijvoegen: Brieven over de onlusten in de Oostenrijksche Nederlanden. Arnhem, 1790. 8o. Dagregister van de provesoire representanten van het vrij en souvereijn Vienne pour sa justification. Amst. 4o. Notes que Mr. le Comte de trautmansdorff a remises au cabinet de Vienne pour sa justification. 1791. 4o. Fragment pour servir à l'histoire des événemens qui se sont passés aux Pays-Bas, depuis la fin de 1787, jusqu'en 1789, par le Comte de trautmansdorff. Amst., 1792. 8o. Les Masques arachés, histoire secréte des révolutions et contre-révolutions du Brabant et de Liége, contenant les vies privées de van der noot, van eupen, le Cardinal de malines, la pineau, etc., par jacques le sueur, (een Pseudonym). Anvers, 1791. 2 vol. 12o. Maar keeren wij tot de werken van den Heer van de spiegel en arendt terug; het eerste kan in de boekverzameling van den beoefenaar onzer geschiedenis en der diplomatie niet worden gemist; het tweede bevelen wij in gemoede hun aan, die de zoogenaamde Brabandsche omwenteling van 1789, zonder veel omhaal van woorden en zonder veel studie, maar goed, onpartijdig en gemakkelijk willen leeren kennen. Het eerste is voor geleerden, het andere voor den gewonen, dagelijkschen lezer. |
|