| |
Alice Selby, of de wraak van een meisje. Historische Roman; naar het Engelsch van Henry Wm. Herbert, Esq. Twee Deelen. Amsterdam, P.N. van Kampen. 1844.
Weinige vertalers wederstaan de verzoeking, om hunnen arbeid met eene aanprijzende voorrede in het licht te zenden, de verzoeking, om partij te trekken van eene eenige voegzame gelegenheid, om zich zelven een pluimpje te geven, zonder gevaar te loopen van uitgelagchen te worden; want immers, hoezeer hef van zelf spreekt, dat hun lof uitsluitend den oorpronkelijken, schrijver geldt, weten zij hunne eigene verdiensten met diens roem zoo zeer te vereenzelvigen, dat de goedgunstige lezer wel gedwongen wordt eenige kruimels van dien lof aan hen zelve toe te kennen. Is het niet zoo, mijneheeren? Maar het was mijn oogmerk niet u hard te vallen, omdat ge met uwe tobberij nog een weinigje meer dan zóó veel per blad tracht te verdienen. Ik wilde slechts eene geldende reden vinden voor het weinige vertrouwen, dat ik in dergelijke
| |
| |
aanprijzende voorredenen stel, ten einde den vertaler van, alice selby met te levendiger genoegen te kunnen betuigen, dat ik met de zijne volkomen instem, dat hij onze taal met eenen wezenlijk uitmuntenden roman heeft verrijkt.
Marmaduke wyvil, een koningsgezind strijder, wordt, na den slag van Worcester, door de ruiters van cromwell nagezet. Zijn toestand is schier hopeloos. Een jong meisje, alice selby, redt hem en brengt hem bij haren vader, die, zelf een koningsgezind edelman, hem in een verborgen hol zijns kasteels voor elk nasporing beveiligt. Wyvil ontvlamt in eene hevige min voor zijne edelmoedige redster, die het aanzoek van haren regtschapen' neef, henry chaloner, generaal in cromwell's dienst, reeds had afgewezen, en den vlugteling hare wederliefde schenkt. Zij zweren elkander onverbreekbare trouw. Kort daarop vindt men middel, om wyvil naar Frankrijk te doen ontvlugten. In zeer langen tijd vernemen de selby's niets van hem. Het ontdekt zich, dat hij bij hen verborgen is geweest, en ook zij moeten nu het land verlaten, terwijl hunne bezittingen worden verbeurd verklaard, die echter, door cromwell aan chaloner geschonken, door dezen slechts worden aanvaard, om ze later aan de selby's te kunnen teruggeven. Vader en dochter komen in Frankrijk aan, verblijven eenige weken te Boulogne-sur-mer, en vertrekken van daar naar Parijs, waar zij door hunne bloedverwante, de marquise de gondi, met de hartelijkste gastvrijheid ontvangen worden. Intusschen had wyvil zich in dienst van Frankrijks koning begeven, en, gedurende den toenmaals in dat land woedenden burgeroorlog, door schitterende wapenfeiten algemeene bewondering en de gunst van menige schoone verworven. Met ridderlijken moed redt hij zijnen landgenoot, Sir henry oswald, generaal bij het Fransche leger, en diens dochter isabella, uit de handen van roof- en moordzuchtige partijgangers, wordt door isabella's schoonheid betooverd, en vergeet alice en zijne eeden. Deze, van de
ontrouw haars minnaars, waaraan zij nog altijd had getwijfeld, eindelijk ten volle overtuigd, voelt zich diep geschokt door de onherroepelijke vernietiging van haar geluk. Hare ziel vindt in de godsdienst kracht, om haar lijden met engelachtige gelatenheid te dragen, doch haar zwak ligchaamsgestel is tegen de woede harer smarten niet bestand. De beginselen der tering, dier vreesselijke kwaal, waaraan ook hare moeder bezweek, openbaren zich. Zij gevoelt, dat haar leven ten einde spoedt en wendt hare blikken tot God en de eeuwige heerlijkheid. Nog- | |
| |
tans kan zij hare liefde voor den trouwelooze, dien zij niet meer achten kan, niet geheel onderdrukken. Zij tracht zijn geluk te bevorderen, door van hare vroegere regten voor de wereld afstand te doen, door bij isabella, welker vriendin zij geworden is, zelfs den schijn aan te nemen, alsof zij zelve van hem had afgezien. Op deze wijze, en ook door geldelijke beschikkingen te zijnen voordeele, tracht zij een huwelijk tusschen wyvil en isabella tot stand te brengen, hetgeen haar ook in zooverre gelukt, dat Sir henry oswald er in toestemt. De oude selby, die zich immer met afgetrokkene studiën bezig hield, en voor wien men, om zijn gevoel te sparen, het ongeluk en lijden zijner dochter zorgvuldig verborgen had gehouden, wordt eindelijk met al het vreesselijke van haren toestand bekend. In de bitterste en hevigste bewoordingen verwijt hij wyvil deszelfs schandelijke handelwijze; de drift zijner verontwaardiging overspant hem zoo zeer, dat hij eene bloedspuwing krijgt en onmiddellijk den geest geeft. Alice, hoe ook getroffen door dit onverwacht verlies, is Gode dankbaar, dat Hij den waardigen grijsaard de smart spaarde van haar te moeten overleven. Zij vindt bemoediging in de gedachte, dat de scheiding kort zal wezen, en zij den geliefde spoedig zal wederzien. In de kerk de Notre Dame moet de voltrekking van
wyvil's en isabella's echtverbindtenis plaats hebben. Zij wil die bijwonen en begeeft zich derwaarts. Bij den aanvang der plegtigheid valt zij in onmagt. Chaloner is daar, om haar te ondersteunen, en stoot wyvil, die van de zijde zijner bruid naar haar toeschoot, met kracht van haar af. Isabella, die wyvil's trouweloos karakter nu geheel doorziet, keert hem met verachting den rug toe. Het huwelijk heeft derhalve geen' voortgang. Alice sterft, chaloner waant zich geregtigd, ja verpligt, om als werktuig der goddelijke wraak op te treden, en daagt wyvil ten tweestrijd. Deze, diep gedrukt door het besef der rampzalige gevolgen zijner loszinnigheid, is slechts door chaloner's tartende beleedigingen tot dien strijd te bewegen, welke den volgenden morgen zou plaats hebben, doch nadat chaloner hem verlaten heeft, gaat hij wijn drinken, stort zich, in eene vlaag van razenden waanzin, het venster uit, en eindigt alzoo zijn ellendig leven.
Dit zijn de losse omtrekken van het verhaal, waaruit de ze historische roman gesponnen is, die door meesterlijke karakterschilderingen, treffende tooneelen, en eene menigte overschoone détails eene uiterst boeijende lectuur oplevert, en
| |
| |
ontegensprekelijk onder de voortreffelijkste behoort, welke in den laatsten tijd het licht zagen. De lieve alice is eene personificatie van vrauwelijke deugd en beminnelijkheid; in isabella oswald achten wij een edel, zelfstandig karakter; de marquise de gondi hebben wij lief, om hare dienstvaardige goedhartigheid. De schetsen van het Fransche hofleven zijn allergelukkigst. Wyvil, chaloner en de oude selby zijn uitmuntend getoekend. Het levendig tonneel voor de herberg de Hertenkop, eindigende met chaloner's indrukmakende tusschenkomst, is het penscel van walter scott waardig. Er is poëzij in de wraakneming van den krankzinnigen maarten, waardoor de snoode despart zijne dubbel verdiende straf ontvangt. De wijze, waarop alice wyvil hare wederliefde te kennen geeft, is geheel natuur. Als zij chaloner's aanzoek afwijst, gevoelen wij al het smartelijke zijner teleurstelling. Wyvil's gemoedstoestand na de uitdaging is meesterlijk beschreven; het laatste gesprek tusschen hem en alice boven onzen lof. Wij willen er alice's woorden, waarmede het eindigt, uit overnemen:
‘Verneder u zelven niet meer, maar laat mij alleen. Doe geene moeite meer; spreek niet: uw toestand is hopeloos. Zelfs voor geheel eene wereld zou alice selby geen' man willen huwen, dien zij zoo diep moet verachten. En, marmaduke wyvil! dit woord wil ik nog tot u spreken: ik bemin u nog; ik zal u altoos beminnen. Ik zal mij verheugen, als ik iets van uwen welstand mag vernemen. Ja, het zal mij verheugen, als ik hoor, dat het u wel gaat in de wereld, dat gij berouw gevoelt, en dat gij wordt wat ik zoo vurig wensch dat gij eenmaal worden moogt: een opregt en achtenswaardig man; maar thans veracht ik u diep, ja zoo diep als gij ooit veracht kunt worden. Eene lafhartige, lage leugen, gezworen aan twee trouwhartige vrouwen! O, gij hebt mijn hart als vuur doen branden. O, gij hebt het tot asch doen verteren! Gij hebt mijne frissche jeugd doen verdorren; gij hebt mij noch hoop, noch vreugde, noch iets overgelaten; maar slechts eene lange eenzame woestenij vol droevige dagen hebt gij doen opgaan aan den horizont van den lentedag mijns levens; niets hebt gij mij bereid dan een' langen droeven pelgrimstogt door die donkere woestenij, die door geen' straal van liefde zal verhelderd worden; ik zal er hulpeloos en verlaten in rondzwerven, eer ik de rust zal vinden in het graf. Dat alles hebt gij mij aangedaan, maar ik vergeef het u en zal voor a bidden. Ga heen, ga heen, en zonder u af in de een- | |
| |
zaamheid. Leer uw gemoed kennen; heb berouw voor den Heer en verbeter u! Niet een enkel woord van hetgeen er thans tusschen ons is voorgevallen, zal ooit het oor bereiken van wie het ook zijn moge, zoolang als gij mij niet beleedigt met uwe aanspraken op mijn hart of met vernieuwde pogingen om mijn bezit. Als gij slechts één woord spreekt om mijn besluit te doen wankelen, als gij ooit na dezen slechts droomt om mij met uwe liefde te vervolgen, dan zal ik voor de ooren der gansche wereld uwe eerloosheid uitbazuinen, al
moest daaronder mijn hart bezwijken. Vertrek!.... Vaarwel! Vaarwel voor eeuwig!’
Indien wij over de ruimte van een geheel nommer van dit tijdschrijft konden beschikken, zouden wij die met fraaije plaatsen uit dezen roman kunnen volmaken. Nog eene willen wij afschrijven uit een gesprek tusschen alice en chaloner:
‘Hoe zonderling en hedriegelijk zijn de harten, goede henry! Ik kan den man niet beminnen, dien ik boven alle mannen acht en vereer, en ik kan den man geene achting toedragen, dien ik boven alle anderen bemin. Ik bemin hem nog, ik herhaal het, en ik kan hem alleen beminnen, hoewel ik daartoe weinig reden heb. Maar alice seldy huwt den man niet, wien zij geene achting kan schenken, en voor geene werelden zou zij ooit een harer grondbeginselen verzaken. Deze worsteling kan en zal ook mijn zwak gestel weldra sloopen, want reeds zweven over mij de schaduwen van de donkere valleijen des doods. De zaden eener erfelijk kwaal, die tot nu toe verborgen lagen, zijn ontkiemd na het onweder, dat in mijn hart heeft gewoed. Misschien eenige weinige wenken nog, misschien nog eenige weinige dagen, en dan zal mijn vergankelijk deel reeds eene prooi zijn der wormen en mijn onvergankelijk deel leven bij den Schepper. Ach, henry chaloner! treur niet om mij, als ik daarheen zal gegaan zijn; mijn leven is wel kort geweest; maar het was toch kalm en gelukkig, en dien korten storm uitgezonderd, was het gelijk een zonnige zomerdag, aan wiens hemel geen enkel donker wolkje zweefde. Ik heb zeer gelukkig geleefd; ik ben mij zelve van geene groote misdaden bewust; ik leef nederig en in de kennis mijner eigene onwaardigheid en in het volle vertrouwen op de grenzenlooze genade van mijn' Regter en Zaligmaker; ik zal sterven vol zalige hoop, zonder vrees, en kalm en gelaten; want mijne ziel gevoelt het, dat de dood mij met mijn' Schenper zal vereenigen.’
| |
| |
Hoe eenvoudig en roerend!
Maar zijn wij niet blind geweest voor de onmiskenbare verdiensten van dezen roman, wij waren het evenmin voor zijne gebreken, die evenwel in laage niet tegen de vele schoonheden opwegen. Het komt ons voor, dat de auteur weleens wat noodeloos uitvoerig is in het beschrijven van het uiterlijke van personen, het mobilair van vertrekken, enz. Bij het bekend worden, dat selby's huizinge wyvil tot schuilplaats had verstrekt, is het alice, die het eerst op het vermoeden komt, dat wyvil zelf hen verraden heeft. Dit vermoeden is in haar te meer onnatuurlijk, daar zij toen nog geen het minst bewijs had van zijne ontrouw, terwijl zij later, toen die ontrouw bijna bewezen was, er naauwelijks geloof aan wilde hechten. Bij hunne ontmoeting op het bal des konings verloochent alice ten eenemale haar anders zoo fijn vrouwelijk gevoel. Na de laaghartige miskenning, waaraan hij zich bij het afgeluisterd gesprek in het prieel schuldig maakte, moest zij, indien zij dit al had behoeven te doen, zich zelve genoeg beheerscht hebben, om hem met verontwaardiging den rug te keeren. In het daaropvolgend onderhoud wordt zij ironisch, en wijkt daardoor geheel van haren natuurlijken toon af. Eene niet minder gewigtige bedenking is deze: In het hart van een edel en kiesch meisje kan ware liefde onmogelijk met diepe verachting bestaanbaar zijn. Bij alice is dit evenwel het geval. Zelfs schroomt zij niet dit wyvil zelven te bekennen (men herzie de eerste der door ons medegedeelde proeven). Nadat het haar gelukt is, hare liefde in zoover te onderdrukken, dat zij besluiten kan van hem te scheiden, komt het, NB. in haar op, hem met hare vriendin isabella verbonden te willen zien! Zij houdt den man, dien zij zoo diep, zoo onuitsprekelijk veracht, volkomen voor deze geschikt, en durft beweren, dat zij met elkander gelukkig zouden zijn! Wij kunnen deze allervreemdste. zeer immorele inconsequentie, waarvan
isabella bijna het slagtoffer was geworden, gelijk mede haren zonderlingen afscheidsbrief aan wyvil, en de niet minder zonderlinge herroeping van dat gedeelte harer uiterste wilsbeschikking, waarbij zij dezen een legaat besprak, niet anders verklaren dan door hare ziekelijke opgewondenheid van geest, waaraan wij mede het onvoegzaam uiten van haren wensch toeschrijven, dat isabella met chaloner, dien deze nog naauwelijks kende, in den echt mogt treden. Aan deze zonderlinge spelingen van verstand en hart schijnt de titel zijn' staart: of de Wraak van een Meisje, te danken te
| |
| |
hebben. De scène in de kerk is niet zeer gelukkig. De schrijver had, dunkt ons, een geschikter incident voor de ontknooping kunnen vinden.
De vertaler verdient lof. Over het geheel heeft hij zijne taak con amore afgewerkt. Jammer echter, dat hij nog al dikwijls aan kleine distracties laboreerde. Achting voor zijn talent heeft ons deze beleefde uitdrukking in de pen gelegd. Lodderige oogjes van den kleinen nog wankelenden snapper (Dl. I, bl. 57) is onzin. Hare warme tranen, die als een zamorregen op zijne verwarde haren nedervielen (Dl. I, bl. 103), vieze bombast. Ik zegen en eerbiedig u tot aan de slooping mijner jaren (Dl. I, bl. 177), vinden wij een oneigenaardig gezegde voor een jong meisje. De vier of vijf regementen ijzermannen, die naar Woolverton-Hall werden afgezonden, om wyvil op te sporen, en waarvan er een (zegge een geheel regement) afsteeg (Dl. I, bl. 179 en 181), om de huizinge te doorzoeken, zullen denkelijk pelotons of andere kleinere afdeelingen zijn geweest. Hoe kon alice, die chaloner's geheel onbeduidend wondje zelve verbond, hem de onbegrijpelijke vraag doen: Zijt gij niet al te ongeneeslijk, gekwetst, henry (Dl. I, bl. 172)? Dat al te vooral doet hier een al te bijzonder effect. Het kan er nog even door, dat de Engelsche isabella den aartsbisschop van Parijs Mylord noemt; dat men eene Fransche Marquise dit den kardinaal de retz laat doen, is bespottelijk (D. II, bl. 116 en 283). De grove rekenfout, Dl. II, bl. 241, willen wij voor eene drukfout houden; maar Laaglanden voor Nederlanden (Dl. II, bl. 129) is een flater, dien men eenen Nederlandschen vertaler moeijelijk vergeven kan.
Nog een enkel woord over de moraal van dezen roman. Zal men die zoeken in de toepassing op wyvil's uiteinde van het door den schrijver tot motto gekozen woord: Mij is de wrake, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere? Ongetwijfeld kan het den mensch niet geoorloofd wezen, zich eigendunkelijk als werktuig der goddelijke wraak op te werpen; maar wij vragen, of dat woord ook dan niet volkomen bewaarheid zou geworden zijn, indien wyvil door chaloner's zwaard gevallen ware? Heeft zich de wrekende Almagt dan nimmer van de hand des menschen bediend? Wij gelooven in wyvil's levensloop eene meer treffende zedeles te hebben gevonden. Het bewijst voor het talent des schrijvers, voor het weldoordachte van zijn plan, dat hij hem niet tot eenen volslagen' booswicht maakte. Behalve dat wyvil nu, tot het laatste oogenblik, be- | |
| |
lang inboezemt, en het goede, dat in hem is, mede strekt, om ons alice en isabella onze achting te blijven schenken, daar het beider liefde volkomen, en zelfs de voortdurende gehechtheid der eerste aan haren diepgezonken' minnaar nog eenigzins billijkt, leeren wij uit zijn voorbeeld, dat, al zijn wij niet zoo geheel bedorven, al zijn onze bedoelingen minder schuldig, wij dan nog tot de zwaarste misdrijven, tot de diepste ellende kunnen vervallen, indien het ons aan zedelijke kracht ontbreekt, om ons beter gevoel over onze verkeerde neigingen te doen zegevieren.
Wij eindigen, met dezen voortreffelijken roman ruimschoots aan te bevelen, niet slechts aan onze talrijke leesgezelschappen, maar ook aan een' ieder', wien het om degelijk voedsel voor verstand en hart te doen is. Druk en papier zijn goed. Het vignet beviel ons minder. Ook vinden wij, dat een zoo fraai werk wel een afzonderlijk vignet voor elk deel had verdiend.
H.B.
|
|