| |
Tafereel van het heelal. Eerste deel. Inhoud: de Sterrekunde in haren geheelen omvang (die Wunder des Hemmels), door J.J. von Littrow, naar de derde Hoogduitsche uitgave bewerkt door G.A. Hondeijker, Onderwijzer in de Wis- en Zeevaartkunde te Amsterdam. Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs.
Reeds vóór eenen geruimen tijd heeft de Redactie van de Gids mij de eerste afdeeling dezer vertaling ter beoordeeling toegezonden, en ofschoon niet gewoon een verzoek af te wijzen, dat ik inwilligen kan, heb ik toch lang geaarzeld, alvorens aan dat verlangen te beantwoorden. Eene omstandigheid heeft mij korteling aanleiding gegeven, om eenen arbeid te volbrengen, die mij reeds overlang wenschelijk voorgekomen was, maar tot welken ik niet besluiten kon, gedeeltelijk uit gebrek aan beschikbaren tijd, gedeeltelijk ook uit vrees, dat ik niet naar mijnen wensch zoude slagen. Men zal namelijk eerlang een populair werk over sterrekunde van mijne hand in het licht zien verschijnen; hetgeen ik noodig oordeel hier openlijk bekend te maken, opdat men niet, na verloop van eenigen tijd, daarin eene geheime drijfveêr zoude meenen te vinden, tot het oordeel, dat ik over de Wunder des Himmels van littrouw uitspreken zal. Ik heb in bedenking gestaan, of ik, om allen schijn van partijdigheid te vermijden, de genoemde vertaling, met een weigerend antwoord, aan de Redactie van de Gids zoude terugzenden, maar, na eenige overweging, kwam het mij beter voor, rustig mijnen weg te gaan, en elk te laten denken wat hem behaagt. Ik oordeel het echter niet ongepast mede
| |
| |
te deelen, dat ik hier, in het wezen der zaak, slechts herhaal, wat ik vóór weinige jaren, toen bij mij volstrekt het voornemen niet bestond, om eene populaire sterrekunde te leveren, aan twee onzer meest geachte uitgevers geschreven heb, die mij over eene vertaling van littrow's Wunder des Himmels raadpleegden, en die, op mijnen raad, van die vertaling hebben afgezien. Vooral na dit antecedent meende ik, dat geene ongepaste vrees mij het zwijgen moest opleggen, waar ik in het belang eener goede zaak spreken kon.
Wanneer het aantal leerboeken, over een bepaald studievak, zijnen bloei verkondigen moest in het land, waar die leerboeken verspreid zijn, dan zoude de sterrekunde vooral bij ons, in alle rangen en standen der maatschappij, doorgedrongen moeten wezen, en wij zouden onder onze beschaafden zeer weinigen aantreffen, die de grofste onkunde omtrent de verschijnselen des hemels verraden. Men zie echter de lange lijst van Nederduitsche of in het Nederduitsch vertaalde werken over populaire sterrekunde, achter mijne Redevoering over de Sterrekunde voorkomende, welker getal daarna nog vermeerderd is, en ouderzoeke onbevooroordeeld, wat die werken opgeleverd hebben. Ik verbeeld mij tamelijk wel in dw gelegenheid te zijn, den toestand der sterrekunde in ons vaderland gade te slaan, en zoo ik mij niet geheel bedrieg, heerscht in het algemeen bij ons eene diepe onkunde ook omtrent de eenvoudigste waarheden, die zij leert. Het ontbreekt ons niet aan menschen, die eenen schijn van kennis willen aannemen, door anderen te kunnen aanwijzen, dat deze ster Sirius, gene Capella heet; maar zelfs het minste denkbeeld van den bouw des hemels en de oorzaak, der verschijnselen, die eenen beslissenden invloed op ons bestaan uitoefenen, wordt bijna overal vruchteloos gezocht. Laat slechts eene verduistering plaats hebben, en geef dan acht op de gesprekken, die zelfs in de beschaafde kringen over die verschijnselen gevoerd worden, en gij zult u verbazen over de bekrompene begrippen van den grooten hoop. Geef eens acht op de ongerijmdheden, die men somtijds zelfs van den kansel hoort, als men dáár de beschouwing van den hemel niet geheel ontgaan kan. Nog korteling werd mij door eenen man, om zijne geleerdheid te regt geacht en beroemd, in allen ernst afgevraagd, of de schuinsche stand van de hoorns der maan, dien hij opgemerkt had, gcenen storm tegen den volgenden dag voorspelde. Ik kon hem die vraag niet ten kwade duiden, want ik heb dikwijls veel ongeremder te
be- | |
| |
antwoorden gehad. En wat kunnen wij uit die algemeene onbekendheid, met zelfs de meest in het oog loopende verschijnselen des hemels, afleiden? Een van beide, dat bij onze landgenooten geen gevoel voor de schoonheden der schepping bestaat, of dat het hun aan eene, voor hen geschikte, gelegenheid ontbreekt, om die te leeren kennen. Het eerste is volstrekt het geval niet; maar het krijgt, eenen schijn van waarheid, door het algemeen heerschende verkeerde begrip, dat de uitkomsten, door de sterrekundigen verkregen, slechts voor sterrekundigen verstaanbaar zijn, en dit verkeerde begrip hebben wij grootendeels aan de vertalingen te wijten, die voor onze landgenooten niet berekend zijn. Onze geleerden bepalen zich over het algemeen te zeer bij hun eigen studievak; zij willen wel wat van de natuur weten; maar zoo hun studievak het niet medebrengt, zullen zij haar zelden met ernst en opzet beoefenen, en zoo zij iets van de sterrekunde zullen leeren, moet het hun weinig moeite kosten. Onze ongeleerden hebben zich grootendeels door romanlectuur bedorven, die, helaas! reeds bij de jeugd ingeslopen is, en door de leesgezelschappen aangewakkerd wordt. Een gevolg van die gemakkelijke romanlectuur is een afkeer van denken over zaken, met welke ons tijdelijk belang niet regtstreeks gemoeid is, en vooral een afkeer van boekwerken, die men niet zonder inspanning van gedachte verstaan kan. Ik heb echter nog nimmer iemand aangetroffen, die niet gaarne iets van de wonderen des hemels vernam, als die hem op eene, voor hem ligt verstaanbare, wijze werden voorgesteld; maar dit eischt studie van de individus, met welke men te maken heeft, zoowel als van de wetenschap. Geeft men iemand bij ons een uitgebreid werk over populaire sterrekunde in handen, dat hij niet dan met moeite volgen kan, zoo zal men ook gewoonlijk ontdekken, dat hij het spoedig met ontevredenheid van zich afwerpt. Ik heb meermalen de sterrekunde van herschel aanbevolen, van welke wij eene zoo
uitmuntende Nederduitsche vertaling bezitten, en die bijzondere opmerkzaamheid verdient, wegens de talrijke vernuftige grepen, door herschel, te baat genomen, om zamengestelde en afgetrokkene denkbeelden in zijne lezers over te gieten, en bijna altoos bleef men in het lezen steken, met de verklaring, dat men wel wetenschappelijke uitspanning, maar geene inspanning begeerd had. Ik voor mij heb de overtuiging gekregen, dat men met groote boekdeelen, in welke de sterrekunde met groote uitvoerigheid behandeld is,
| |
| |
vooral als de schrijver zich niet geheel en al op het standpunt van den volstrekt onkundige geplaatst heeft, bij ons niet verder zal komen. In tegendeel hebben wij behoefte aan een beknopt handboek, dat overal gebruikt kan worden, en waarin de voornaamste uitkomsten, door de sterrekundigen verkregen, met oordeel en groote duidelijkheid, en met vermijding van alle wiskundige redeneringen en berekeningen, zoo mogelijk zelfs met vermijding van alle wiskundige figuren, voorgesteld zijn. Zoodanig een handboek zoude bij ons veel nuts kunnen stichten, zelfs dan, wanneer het geene bijzonderheden beschouwde, en in het wezen der zaken minder diep doordrong, dan dit met sommige vreemde werken over populaire sterrekunde werkelijk, bij de meeste slechts in schijn, het geval is.
Als ik groote bezwaren tegen de beroemde Wunder des Himmels van littrow inbragt, zoude ik veel kans hebben, om van groote verwaandheid beschuldigd te worden, en inderdaad kan niemand meer eerbied, dan ik, voor de diepe studie en de veelzijdige kennis van littrow koesteren; maar ook niemand zal mij dwingen tegen mijne overtuiging eenen menschelijken arbeid voor volmaakt te verklaren. Ik heb hier ook niet te beoordeelen, of het oorspronkelijke werk van littrow voor Duitschland geschikt was, maar alleen, of zijne vertaling eene wenschelijke zaak zij voor ons Nederlandsch publiek. Met allen eerbied voor littrow, en zijne Wunder des Himmels, meen ik aan dit laatste zeer te moeten twijfelen. Een werk van dien omvang zal een uitstekend middel kunnen zijn, om nog velen bij ons van eene beoefening der populaire sterrekunde af te schrikken. De Wunder des Himmels bevatten in het oorspronkelijk meer dan 800 bladzijden groot octavo, terwijl elke bladzijde ruim tweemaal zoo veel letters bevat, als eene bladzijde in gewoon octavo formaat, gelijk dit bij ons gewoonlijk gebruikt wordt, zoodat het werk b.v. ruim 1600 zulke bladzijden zoude innemen, als die van mijne verhandeling over de komeet van halley. Maar men zal vragen: is misschien de inhoud van de Wunder des Himmels zoo zeer voor onze landgenooten geschikt, dat zij het werk met gretigheid zullen doorlezen, zonder zich over zijnen omvang te bekommeren? Och neen, lieve lezer! zoo zijn b.v. 140 van die groote bladzijden, alleen aan eene beschouwing van de sterrekundige werktuigen toegewijd, met welke ons publiek niet te doen wil hebben, daar het niet voornemens is die ooit te gebruiken. In het eerste jaar, waarop ik aan de Leidsche hoogeschool, ook
| |
| |
de populaire sterrekunde te onderwijzen had, meende ik al zeer wel te doen, met mijnen toehoorders eenige sterrekundige werktuigen voor te stellen en te verklaren; maar ik zag spoedig, dat zij slaperig werden, die anders gewoon waren mij met groote belangstelling aan te hooren, en ik dacht bij mij zelven: men raaakt toch altoos eene dwaze figuur, als men buiten de maat speelt. Dikwijls ontvang ik bezoekers up het observatorium, die dan de werktuigen in naturâ, en niet slechts in kleine onvolkomene afbeeldingen voor zich zien, en dan maakt de eene de geleerde aanmerking, dat het koper dier werktuigen mooi geschuurd is: de andere vindt, dat het passage-instrument wel wat op een kanonnetje gelijkt; de derde schat de geldswaarde der werktuigen, naar de hoeveelheid kopers, waaruit zij bestaan. Breng ik de bezoekers bij den grooten kijker uit München, dan worden zij bevreesd en opgetogen, als zij het groote gevaarte met eene onbegrijpelijke ligtheid door de lucht zien zweven; maar als ik hen verpligten wil met de verklaring van de wijze, waarop zijne cirkels aangewend kunnen worden, om den kijker in één oogenblik op een voor het bloote oog onzigtbaar hemellicht te rigten, of als ik mijn best wil doen, om mijn lievelingswerktuig, den mikrometer, uit te leggen, dan word ik door eene stem verrast, die mij vraagt: ‘Is de toren, dien ik daar zie, niet die van Soeterwoude?’ De sterrekundige werktuigen zijn voor de sterrekundigen in de wereld gekomen, en niet voor onze leeken, en ik zoude eene vertaling van de Wunder des Himmels voor ons publiek ongeschikt achten, al was het alleen om de uitvoerige beschrijving der sterrekundige werktuigen. Op die beschrijving schijnt ook mädler te doelen, als hij in de voorrede van zijne populäre Astronomie zegt: ‘Endlich besitzen wir, wiewohl in geringer Zahl, Arbeiten praktischer und bewährter Astronomen, aber
theils sind sie zu voluminös und umfassen zu viel von den Hülfswissenschaften der Astronomie,’ enz. Mädler heeft daarom ook, na het bestaan van de Wunder des Himmels, een werk als zijne populäre Astronomie, ook voor zijne landgenooten wenschelijk geacht, en niemand heeft hem tot heden tegengesproken.
De groote omvang van littrow's Wunder des Himmels, is ook gedeeltelijk een gevolg van 's mans buitengewone woordenrijkheid, die lang niet altoos het beste middel is, om de duidelijkheid te bevorderen, evenmin als het de belangstelling der leeken gaande houdt, wanneer men drie of vier bewijs- | |
| |
gronden aanvoert, waar men met eenen enkelen volstaan kan. Ook is menige bladzijde gevuld met aanmerkingen, die tot het eigenlijke doel des werks niet behooren, en door welke niemand zijne kennis van den hemel vermeerderen zal. Zoo begint littrow b.v. het hoofdstuk aan de maan toegewijd, met eene uitvoerige ontwikkeling van de zwarigheden, die wij ondervinden zouden, wanneer wij op een' stoomwagen, of in eene luchtballon, of zelfs op eenen lichtstraal, een reisje naar de maan wilden maken; en mogen er gevonden worden, die in zulke aardigheden, welke niet altoos van zouteloosheid vrij te pleiten zijn, behagen scheppen, de groote menigte steekt er den draak mede, en wordt er ook niet door gestemd tot eene ernstige overweging van de schoonheden der schepping.
Men kan niet zeggen, dat littrow, in zijne Wunder des Himmels, veel wiskundige kennis bij zijne lezers vooronderstelt, maar het is toch altoos veel meer, dan bij ons Nederlandsch publiek aangetroffen wordt, dat gewoonlijk voor een wiskundig teeken of eene wiskundige berekening terugdeinst. Voor de groote menigte bij ons, is het werk te hoog gestemd, en daardoor slechts gedeeltelijk verstaanbaar, hetgeen de voorname reden is, waarom ik zijne vertaling vroeger afgeraden heb. Ons meer geletterd publiek, voor zooverre het in staat is, zonder zwarigheid, het werk van littrow te verstaan, behoeft zijne Nederduitsche vertaling niet, want het zal, met slechts weinige uitzonderingen, de Hoogduitsche taal magtig wezen. De opvoeding toch van onze beschaafde standen bestaat grootendeels in taalstudie. Zelfs de eenvoudigste burger heeft in zijne jeugd het Fransch geleerd, en in de hoogere standen wordt daaraan al spoedig het Duitsch en het Engelsch toegevoegd. Men wordt wel geoefend in het uitblokken van zamengestelde koopmansberekeningen, maar aan eigenlijke wiskunde wordt het allerlaatst of in het geheel niet gedacht, en dus kon wel de wiskunde, maar veel minder het Hoogduitsch, een hinderpaal wezen, om het werk van littrow in onze beschaafde kringen ingevoerd te krijgen, en die hinderpaal wordt door eene vertaling niet weggenomen. De Wunder des Himmels van littrow is voor sommigen een uitmuntend werk, en wel in het bijzonder voor hen, die zich tot eene hoogere studie der sterrekunde willen voorbereiden, en het kan ook eene aangename verpoozing aan hem verschaffen, die in deze wetenschap reeds aanmerkelijke vorderingen gemaakt heeft; maar voor zoover zulke bij ons gevonden worden, zullen zij liever het oorspronke- | |
| |
lijke, dan eene vertaling lezen. Ik meen alzoo de vertaling van ilc Wunder des Himmels voor eene vrij nuttelooze onderneming te moeten houden, die men liever had moeten nalaten,
daar wij reeds te veel vertalingen hebben, en al dat vertalen nadeelig werkt op onze nationaliteit, terwijl zij daardoor teruggehouden worden ons oorspronkelijke stukken te schenken, die in staat zouden zijn onze wezenlijke behoeften te vervullen. De Wunder des Himmels van littrow staan bij ons reeds in vele boekenkasten, maar in weinige hoofden, en dir zal door eene vertaling niet verbeterd worden. Als het dan volstrekt noodig was, het aantal onzer vertalingen te vermeerderen, dan waren er wel werken te vinden geweest, die voor ons meer geschikt zijn. Men had b.v. uit de Urania van hartman en het tweede deel der populäre Astronomie van mädler met eenige uitlatingen, een geheel kunnen zamenstellen, dat voor onze behoeften veel beter berekend ware.
Over de vertaling zelve kan ik geen volledig oordeel uitspreken, daar is slechts de eerste afdeeling voor mij heb liggen. Ik heb er echter hier en daar eene bladzijde van gelezen, en geloof, dat de Heer hondeyker zich zeer wel van zijne taak gekweten heeft. Hier en daar heeft Zijn Ed. echter koppelingen van woorden behouden, die men in het oorspronkelijke werk aantreft, maar welker gebruik in onze taal niet toegelaten kan worden. Op enkele plaatsen moest ik, om eene zinsnede te verstaan, tot het oorspronkelijke mijne toevlugt nemen. Zoo stiet ik b.v. op bl. 181, kolom 1, op de volgende zinsnede: ‘Hier komt nog bij, dat sterk verlichte voorwerpen, welligt door eene bijzonderheid in de zamenstelling van het oog, met een rondom woekerend lichtschijnsel, met eene eigenaardige rondspreiding van lichtstralen omgeven zijn,’ enz. In het oorspronkelijke leest men daarvoor: ‘Dazu kommt noch, dass stark beleuchtete Gegenstände, vielleicht wegen einer Unvollkommenheit in dem Bau des Auges, mit einem parasitischen Lichte, mit einem eigenen Zerstreuungskreise der Lichtstrahlen, umgeben sind.’
Een zeer wenschelijk toevoegsel aan een werk voor populaire sterrekunde, is eene juiste afbeelding van de voornaamste hemellichten, zoo als die zicht door eenen zeer goeden kijker vertonnen. Wie zich eenige kennis van den hemel heeft verworven, kan billijkerwijze wenschen de hemellichten zelve door eenen goeden kijker te beschouwen, en aan dien wensch, dien men zoo zelden bevredigen kan, kan alleen door juiste afbeeldin- | |
| |
gen te gemoet gekomen worden. Littrow geeft in zijne Wunder des Himmels eene menigte afbeeldingen van hemellichten, die hij echter alle op goed geloof van anderen heeft overgenomen. Zijne afbeeldingen van deelen der maan zijn naar lohrman, schröter en gruithuisen gekopijeerd. Wie de fragmenten van schröter eenmaal met de maan zelve vergeleken heeft, moet hun alle waarde ontzeggen, en ook de afbeeldingen, door gruithuisen gegeven, hebben niet veel om het lijf. Lohrman gaf geene afbeelding, maar eene topographische kaart van een gedeelte der maan, en men schreef zijnen arbeid steeds eenen hoogeren graad van juistheid toe, dan hij werkelijk bezit. De afbeelding der planeten Mars, Jupiter en Saturnus zijn door littrow aan de sterrekunde van herschel ontleend, en hebben een goed voorkomen, ofschoon zij het karakter dier planeten niet met juistheid uitdrukken. De afbeeldingen der nevelvlakken en nevelsterren, die littrow aan eene verhandeling van herschel, in de Phil. Trans., ontleend heeft, zijn zeer slecht uitgevoerd, en stellen die voorwerpen geheel anders voor, dan zij werkelijk zijn. Hoedanig deze afbeeldingen voor de Nederduitsche vertaling uitgevoerd worden, weet ik niet, want geene derzelve komt in de eerste afdeeling voor, die ik ter beoordeeling ontvangen heb. Het is intusschen wenschelijk, dat men aan die uitvoering geene moeite of kosten zal sparen, en met betrekking tot de nevelvlakken,
die zich misschien alleen door fijne staalgravures behoorlijk laten voorstellen, tot de oorspronkelijke verhandeling van herschel zijne toevlugt nemen zal.
Leiden, Junij, 1844.
f. kaiser.
|
|