| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Nagelatene leerredenen over de geschiedenis van Abraham, door A. van Bemmelen, laatst Predikant te Oosterhout bij Breda. Uitgegeven ten voordeele zyner overgeblevene dochters. Te Amsterdam, bij R. Stemvers. 1843. XVI en 256 blz. gr. 8o.
De eerw. opsteller dezer leerredenen, reeds door verschillende geschriften uit vroegere jaren bij ons godsdienstig publiek niet ongunstig bekend, spreekt in dezen bundel tot zijne gemeente, betrekkingen en vrienden, nadat hij gestorven is. Behalve de bewaring van zijn aandenken, en de stichting van zijne lezers, was tevens de ondersteuning zijner nagelatene dochters het doel der uitgave. Eene vrij aanzienlijke lijst van inteekenaars, aan het hoofd van dit boekdeel geplaatst, kan ten bewijze verstrekken, dat de poging daartoe niet vruchteloos is beproefd. En wij kunnen er niet aan twijfelen, of voor velen, die het voorregt hadden, den ons geheel onbekende schrijver hunnen vriend of bloedverwant te noemen, zal deze zijne nalatenschap eene hoogstwelkome gave zijn.
Niets schijnt gemakkelijker dan preken recenseren, en toch is het moeijelijk tevens, al naar ge het nemen wilt. Gemakkelijk, als men het wil doen op de meest gewone wijze. Een kort woordje over het nuttige of overbodige van preken uitgeven, en over de aanleiding, die de schrijver er toe had. Eene inhoudsopgave, den bundel nageschreven. Eene schetswijze
opgave van den inhoud elker leerrede, die den lezer als een dor geraamte tegenstaart. Eene stijlproeve van eene bladzijde twee, drie, tot aanprijzing overgenomen. De recensie is af - de uitgever voldaan, en het boek wordt toegeslagen. Moeijelijker wordt de zaak, wanneer men in de christelijke leerrede
| |
| |
iets meer zoekt en wenscht, dan eene zoo objectief mogelijke ontwikkeling van eenige bijzonderheid uit de bijbelsche historie, dogmatiek of moraal; wanneer men in den stijl der preek den mensch, den prediker, wil herkennen; wanneer men de eigenaardigheid des redenaars wenscht op te merken in de gedachten, die hij ontwikkelt, en in het kleed, dat zij dragen; bovenal, wanneer men zijnen arbeid vergelijkt, niet alleen met den hoogsten werkelijken trap der homiletische wetenschap, maar ook met de rigting, welke deze laatste moet inslaan, zal zij tegelijk aan het hoogste ideaal der kunst beantwoorden, en tevens aan de behoeften des tijds voldoen.
De strenge aanwending van dezen hoogeren maatstaf op den arbeid des Heeren v.B. wordt reeds daardoor verhinderd, dat wij het werk van eenen overledene voor ons zien liggen, die zich niet meer voor de regtbank eener menschelijke kritiek, al ware zij nog zoo gematigd en grondig, regtvaardigen kan. Hij kan de bedenkingen, die wij in het midden brengen, evenmin meer toestemmen, als te zijnen nutte aanwenden, of door zijne tegengronden ontzenuwen. Het bekende ‘nil nisi bene,’ op de dooden toegepast door den eerbied der levenden, moge te ver kunnen gaan, en duizendmaal zijn aangewend, om de pijlen eener al te waarheidlievende kritiek te verstompen, het heeft toch zijne betrekkelijke waarheid, en de piëteit omtrent eenen waardigen ontslapene is iets te heiligs, om haar zonder verschooning te vergeten. Die gedachte spoorde ref. eerst aan, om wat er min gunstigs in zijn oordeel over dezen bundel mogt voorkomen, terug te houden, en een kort verslag met eene even oppervlakkige aanprijzing en een even ongemotiveerd kompliment aan de nagedachtenis des overledenen te eindigen. Maar de gedachte, dat de Heer v.B. zelf toch aan dezen bundel, voor de uitgave bestemd, nog de laatste hand had gelegd; de opmerking, dat wij dan ook welligt veel van het goede zouden verzwijgen, dat hier werd gevonden; de herinnering bovenal, dat de waardige schrijver zelf een man was van vrijen en helderen geest, die voorzeker na zijn sterven geen' lof zou hebben begeerd, dien hij niet ten volle verdiende, dit alles spoort ons aan, om met bescheidenheid, maar met vrijmoedigheid tevens, ook dezen arbeid aan naderen toets te onderwerpen.
Verwacht geene uitvoerige schets van ieder stuk, goedgunstige lezer! Wij zijn geene vrienden van anatomische praeparaten; en waren er ooit, die meenden, dat de symmetrie van het lig- | |
| |
chaam het best in een ongeschonden squelet was te aanschouwen, wij bekennen tot de zoodanigen niet te behooren. Vergenoeg u dan met het berigt, dat in dezen bundel twaalf leerredenen voorkomen, waarvan de elf eerste tafereel en uit de geschiedenis van abraham bevatten, terwijl er nog ééne is toegevoegd over Luc. XX: 38 (is het, om het twaalftal vol te maken, of omdat in den contekst de naam van abraham voorkomt?), die de toekomstige gelukzaligheid leert kennen als een leven voor God. De voornaamste bijzonderheden uit de geschiedenis van den grooten Aartsvader worden behandeld; die, welke niet behandeld zijn, bestaan in de schaking van sara door pharao en door abimelech, abraham's vaderlijke zorg voor ismaël, de invoering der besnijdenis in zijn gezin, de beschikkingen ter begrafenis zijner sara. Men heeft hier alzoo geene volledige voorstelling van abraham's geschiedenis te wachten, maar eene bloemlezing. De keuze van wat hij opnam of liet liggen is echter door den eerw. schrijver nergens voldoende geregtvaardigd, of althans niet consequent doorgevoerd. Immers, zoo hij (blz. 3) bepaaldelijk belooft, die bijzonderheden te zullen behandelen, welke hem tot bevordering van kennis, deugd en godzaligheid het meest geschikt voorkomen, moet men al aanstonds vragen, of dan de behandeling van abraham's vaderlijk gebed voor ismaël (Gen. XVII: 18 b) zooveel minder vruchtbaar zou geweest zijn, dan b.v. die van abraham's edelmoedige vredelievendheid, jegens loth gebleken? Doch wij nemen, wat ons wordt aangeboden, en om één plan althans ter proeve mede te deelen, kiezen wij dat
over Gen. XIII. Eerst wordt de edelmoedige vredelievendheid van abraham geschetst, zoo als zij doorstraalt in zijne aanbieding aan Loth, Loth's keus en Gods goedkeuring en zegen. Daarna wordt het leerzaam onderwijs opgespoord. Het komt hierop neder: 1. De geopenbaarde godsdienstleer van alle tijden raadt ons tot voorkoming van twist en tot bevordering van vrede. 2. Zij leidt ons tot billijke toegeeflijkheid, en edelmoedige opoffering, om den vrede te herstellen. 3. Die godsdienstige vredelievendheid behoedt ons dikwijls voor wezenlijke schade, en verzekert ons daarentegen van het beste voordeel. 4. Geene vrede met God, bij onze huisselijke en openlijke godsvereering, zonder zucht en poging tot vrede met elkander. 5. Geen godsdienst, zonder aanwending op ons dagelijksch leven, tot ware beschaving en volmaking, tot verheffing van hart en karakter. En indien men, na deze getrouwe opgave, nog niet van de begeerte mtar plannen verzadigd is, weet ref. geen' be- | |
| |
teren raad, dan dat men het boek zelf opene en leze. Aan gezond voedsel voor hoofd en hart zal het hier niet ontbreken.
Immers, deze verklaring zijn wij aan v. bemmelen's nagelaten' kanselarbeid ten volle verschuldigd. De overledene was een prediker, die de apostolische lofspraak op het Christendom, dat het eene redelijke godsdienst is, ten volle had verstaan. Nooit hoort men hier vrome klanken en zinledige phrasen, die het hoofd verward en het harte koud maken. Werkdadig geloof wordt op iedere bladzijde den lezer, gelijk vroeger den hoorder, ingescherpt. Geene scherpe grenslijn wordt er getrokken tusschen godsdienst des harten en naauwgezetheid des levens. En ook in de plannen, zij mogen niet schitteren van vernuft en van vinding, ontbreekt toch de noodige verscheidenheid en afwisseling niet. Eene enkele maal wordt de vorm van homilie verkozen (No. VIII); eene enkele maal de inhoud der leerrede tot een bepaald thema teruggebragt (No. XII); terwijl in de meeste andere de geschiedenis zelve wordt gevolgd, en het leerzaam onderwijs terstond aan hare ontwikkeling wordt aangesloten. Wat eindelijk onze opzettelijke lofspraak verdient, is de rondborstigheid, waarmede de schrijver voor zijn gevoelen uitkomt, ook daar, waar het sommigen aanstoot of ergernis geven kon. Men vergelijke, wat hij over abraham's offer en het patriarehale onsterfelijkheidsgeloof mededeelt. Zoo betaamt het den dienaar van christus. Zoo worde er bij voortduring in onze vaderlandsche kerk gepredikt. En ook om die reden blijve het aandenken aan v.B.'s leven en werken bij zijne gemeente, vrienden en ambtgenooten in voortdurende zegening.
De predikwijze van v.B. is, met het noodige verschil, uit den aard der stof of den trant des bewerkers, geboren, geheel en al die, welke door velen in ons land wordt gevolgd, onbedenkelijk hare goede zijde heeft, en naar haren Coryphée, of verbeteraar althans, kortheidshalve de Kistiaansche zou kunnen genoemd worden. Altijd een aanzienlijk deel aan de tekstverklaring gewijd. Altijd (op weinige uitzonderingen na, waar de vorm der homilie mogt gekozen zijn) eene lange toepassing aan het einde, in de noodige deelen en onderdeden, als vakjes verdeeld. Men vindt in v.B.'s kanselarbeid de deugden dier methode, een' vrij populairen toon, objectiviteit in de voorstelling, geregeldheid in dan gang, kalmte in de ontwikkeling, streven naar volledigheid in behandeling van al, wat uit den tekst is te halen. Maar tevens zijn hier dezelfde gebreken te vinden, welke maar al te vele leerredenen van dezen stempel
| |
| |
ontsieren. Het doel der leerrede schijnt hier geen stichten, geen roeren, geen ontgloeijen, maar bloot onderwijzen der toehoorders. Het is geheel de oude rationalistische of half rationalistische weg, door het verstand tot het hart, alsof niet het hart zijne eigene toegangen had! Wij twijfelen niet, of de hoorders dezer leeredenen zijn met eene verrijkte kennis huiswaarts getogen. Maar of zij ooit tot in de ziel bewogen het huis des Heeren hebben verlaten; of er eenig vuur van geestdrift voor het heiligste in hart en leven onder het hooren is ontvonkt in hun binnenste, dit betwijfelen wij des te sterker. Nergens treedt de subjectiviteit des sprekers op eene aantrekkelijke wijze te voorschijn, om weêrklank in het hart der hoorders te vinden. Nergens eenige poging tot dat individualiseren der toestanden van het menschelijke en christelijke leven, dat kleur en leven aan, de voorstelling geeft, en de vermaningen aan den afgetrokken' vorm der algemeenheid onttrekt. Nergens eene fijnere snaar der ziel geroerd, of een weldadige schok toegebragt aan het ligt ontvlamd gemoed. Nergens eenige heerschappij aan de aesthetiek toegekend over den vorm der rede, en altijd aan de logische orde boven de oratorische of psychologische rangschikking der zaken de voorkeur gegeven. Nergens - maar waartoe meer? Ref. zou onmogelijk op algemeene toestemming kunnen rekenen, zoo hij zijne denkbeelden over wat de inhoud, vorm en strekking der christelijke leerrede naar de behoefte onzer dagen wezen en worden moet, verder ging ontwikkelen, waartoe toch ook hier de plaats niet is. Er is weinig waarbij eigene subjectiviteit zoo sterk eene rol speelt, als bij de behandeling van vraagstukken, gelijk wij die hierboven aanroerden. ‘Le style, c'est l'homme,’ ziedaar onze innigste overtuiging. Maar ‘le sermon, c'est l'homrne aussi,’ dit, hopen wij, zal eenmaal de leus onzer homileten zijn. En hoe meer die wensch vervuld wordt, des te meer
zal niet alleen de waarheid blijken van het zeggen van eenen man van geest: eene goede preek is het hoogste, wat de mensch geven kan, maar zal ook de evangelieprediking sterker weêrklank vinden in het gemoed der toehoorders.
Evenmin als het doel der bovenstaande opmerking kon zijn, de rigting van geest en de predikwijze, waaraan ook v.B. was toegedaan, in hem of in anderen onbepaald te willen afkeuren, evenmin zal men ons de opmerking ten kwade duiden, dat zij nog eene vrucht is van die opvatting der goddelijke waarheid, welke bij den Bijbel als geopenbaarde Gods- of Godsdientleer
| |
| |
(hoe dikwijls komt die dorre uitdrukking wel in dezen bundel voor?) staan bleef, zonder tot eene diepere opvatting van het godsdienstige en christelijke leven door te dringen. Maar even opregt zij ook ons gevoelen uitgesproken, dat zulk eene predikwijze (waarmede van bemmelen in zijnen tijd nog onder onze eerste kanselredenaars gerangschikt kon worden) niet meer aan den geest onzer dagen beantwoordt. Het opgewekt godsdienstig gevoel eischt iets meer subjectiefs, dan daaraan hier, en in vele dergelijke leerredenen, wordt aangeboden. De verspreide godsdienstige kennis vordert meer diepte in de opvatting van de bijbelsche karakters, dan hier wordt ten toon gespreid. Het zijn leerredenen over den uitwendigen, niet over den inwendigen mensch abraham, die wij hier vinden; en zelfs de hefboom van zijne kracht, het geloof, en de karaktertrek van zijn leven, de vriendschap met God, wat worden ze onbepaald en weinig aanschouwelijk voorgesteld! De verfijnde smaak heeft ook zijne regten, en vraagt dramatischer vorm in den stijl, fijnere kunst in den periodenbouw, meerdere afwisseling in de overgangen, meerdere verheffing in den toon der rede. Het ontwaakte christelijke leven vooral heeft er behoefte aan, dat men, over het O J. predikende, niet enkel bij gebeurtenissen blijve staan, om die te verklaren, en vervolgens het doel, of de gepastheid en de godewaardigheid er van op te merken, en met eenige toepasselijke wenken te besluiten; ach! zoo kan men wel over iederen tekst preken! Maar dat men ook die schriften gebruike, om de gemeente wijs te maken tot zaligheid, door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is; dat de oude geloofshelden worden aangestaard met een' blik, door het evangelie verhelderd; dat in één woord de ontwikkeling doe blijken, hoe de prediker verstaat, en ook der gemeente wil doen gevoelen, wat het zegt: Christus leeft in mij.
Wij hebben ons eenige aanmerkingen veroorloofd, minder over de afzonderlijke leerredenen, hier voorkomende, dan over de predikwijze, hier gevolgd. Die voorstelling kwam ons de meest kiesche voor, waar het den arbeid eens ontslapenen betrof, die in het licht van zijnen tijd heeft gewandeld, gelijk wij het voor den onzen wenschen te helpen ontsteken of verspreiden; zij was tevens de meest geschikte, om, door de aanwijzing der gebreken eener oudere school, der nieuwere nuttig te zijn. Wij onthouden ons verder van alle scherpe kritiek op de afzonderlijke stukken, hier voorkomende. Wij zwijgen van de armoede van denkbeelden, waar de overeenkomst tusschen abraham's
| |
| |
bijzonderen toestand en meer algemeene menschelijke lotgevallen moet aangewezen worden (b.v. in de eerste leerrede). Wij zwijgen van het weinig puntige in de boven medegedeelde schets der tweede, een gebrek, aan de opgave van meest alle plannen des schrijvers eigen. Wij zwijgen van het gemis aan eenheid in de derde, waar abraham als overwinnaar zijner vijanden en van zich zelven wordt voorgesteld, maar alleen het laatste tot toepasselijke beschouwing is gebezigd. Wij zwijgen van het schrale des tweeden deels der vierde leerrede, uit eene min gelukkige conceptie voortgevloeid, en van de duisterheid, die voor ons gevoel in de ontwikkeling der vijfde heerschte. Ook willen wij niet onbillijk genoeg zijn, om naast v.B.'s leerredenen over abraham's offer en isaac's huwelijk de bekende meesterstukken van van der palm of dermout te leggen. Alleen zouden wij den eerw. opsteller, zoo hij nog in het land der levenden was, in bedenking hebben gegeven, of het niet beter ware geweest, in de elfde leerrede, in plaats van het beknopte overzigt over abraham's karakter, lotgevallen en uitzigten, een' dieperen blik in 's aartsvaders ziel te slaan; verder, of zijne zeer beperkte opvatting der aartsvaderlijke uitzigten in de eeuwigheid wel in harmonie is met de uitbreiding, die hij geeft aan jezus woord: ‘Hem leven zij allen,’ dat toch in de eerste plaats van Abraham, isaac en jacob werd uitgesproken; of de voorstelling van den hemel als Gods plaats, in de laatste predikatie, niet wat al te lokaal is; of zijne opvatting van abraham's zwaarste beproeving als een droom, niet met een enkel woord had moeten gemotiveerd worden; of -.
Maar meer dan genoeg. De mond, die hier van den vader der geloovigen sprak, zwijgt reeds in het stof. Het goede in v.B.'s voorbeeld na te volgen, en het gebrekkige te vermijden, is de beste hulde, die men hem kan toebrengen. Dat er nooit middelmatiger en steeds beter gepredikt worde, dan hier is geschied! Van eigene feilbaarheid overtuigd, en indachtig aan het bekende ‘la critique est aisée, mais l'art est difficile’ (eene spreuk, die vrij als snuiter mogen lijden, maar als domper verafschuwen,), legt ref. de pen neder, en dankt den lezer voor de betoonde opmerkzaamheid. Hij durft die, om zich zelven niet tegen te spreken in hetgeen hij bij den aanvang dezer aankondiging zeide, niet meer op de proef stellen, door eenige der beste plaatsen uit te schrijven. Liever beveelt hij het boek, ook om het weldadig doel, aan ons godsdienstig en preeklievend publiek ter lezing en behartiging aan.
|
|